Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 6 april 2000 over het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.

De heer Harrewijn (GroenLinks):

Voorzitter! Ik heb verzocht om het verslag van het algemeen overleg over het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten op de agenda te zetten, omdat ik niet tevreden was met de antwoorden van de staatssecretaris. We hebben hem eerder Kamerbreed – op de VVD-fractie na – teruggestuurd om de algemene maatregel van bestuur aan te passen, omdat er met name in de verwijzingen naar uitspraken van de Centrale raad van beroep onduidelijkheden bleven bestaan over de vraag of mensen met ME en andere moeilijk objectiveerbare aandoeningen nu wel in aanmerking komen voor een arbeidsonge- schiktheidsuitkering. De staatssecretaris heeft een aantal wijzigingen, verbeteringen en een verheldering aangebracht, maar juist in die verwijzingen naar de Centrale raad van beroep is weinig veranderd. Het verbaasde mij dan ook hooglijk dat de PvdA de eensgezinde coalitie van de Kamer verliet en ineens in deze toch wat minieme wijzigingen een voldoende verbetering zag, terwijl zij daarvoor ook kritiek had op deze verwijzingen. Om die reden heb ik een motie voorbereid om nog een poging te doen een van de lastigste verwijzingen naar de Centrale raad van beroep uit de toelichting te halen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat het vastleggen van het schattingsbesluit medisch arbeidsongeschiktheidscriterium in een algemene maatregel van bestuur bedoeld is om meer helderheid en eenduidigheid te creëren bij keuringen betreffende moeilijk objectiveerbare aandoeningen;

overwegende, dat niet altijd een aanwijsbare ziekte of gebrek is te benoemen terwijl toch sprake is van stoornissen, beperkingen of handicaps waardoor verminderde of geen belastbaarheid voor de arbeid bestaat;

overwegende, dat bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid niet louter op de klachten van betrokkene mag worden afgegaan maar dat door middel van gangbaar verzekeringsgeneeskundig onderzoek het feitelijk bestaan en de consistentie van de klachten en beperkingen moet worden vastgesteld;

van mening, dat de uitspraak – RSV 1999/7 – van de Centrale raad van beroep uitgelegd kan worden als een afwijzing van gangbare verzekeringsgeneeskundige methoden om in het geval van moeilijk objectiveerbare aandoeningen toch beperkingen in of de afwezigheid van belastbaarheid vast te stellen;

van mening, dat dit de helderheid en eenduidigheid van de keuringspraktijk kan vertroebelen;

verzoekt de regering de passage die verwijst naar en citeert uit de uitspraak – RSV 1999/7 – van de Centrale raad van beroep uit de nota van toelichting van de onderhavige algemene maatregel van bestuur te schrappen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Harrewijn, Schimmel, De Wit en Van Dijke. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 12 (25024).

De heer Harrewijn (GroenLinks):

Voorzitter! Ik heb een concrete vraag aan de staatssecretaris, verband houdend met het verslag van het algemeen overleg. Tijdens het algemeen overleg begreep ik dat de staatssecretaris de passage over het herstelgedrag eruit wilde halen, maar dat stond niet expliciet in het verslag. Kan hij dat nog eens bevestigen?

De heer De Wit (SP):

Mevrouw de voorzitter! Tot aan het algemeen overleg van twee weken geleden was het merendeel van de fracties in deze Kamer van mening dat het zowel voor de keuringspraktijk als voor de rechtspraak van de Centrale raad van beroep van groot belang is dat er duidelijkheid komt over het medisch arbeidsongeschiktheidsbegrip in de WAO. De duidelijkheid verschaft de tekst van het nieuwe schattingsbesluit naar mijn mening niet en tot mijn verrassing bleek dat de PvdA van mening is dat in ieder geval de nota van toelichting op het nieuwe schattingsbesluit dat wel doet. De SP-fractie vindt dat onvoldoende, zeker gezien de problemen tot nu toe rondom het medisch arbeidsongeschiktheidsbegrip met name bij mensen met moeilijk objectiveerbare aandoeningen, zoals ME-ziekten. Wij menen dat de tekst van het schattingsbesluit moet worden aangepast en om die reden leg ik de Kamer de volgende motie voor.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de tekst van het schattingsbesluit onvoldoende duidelijkheid geeft over het medisch arbeidsongeschiktheidsbegrip;

van mening, dat de algemene maatregel van bestuur zelf een meer aangewezen plaats is om die duidelijkheid te scheppen dan de nota van toelichting;

verzoekt de regering aan artikel 3 een nieuw lid toe te voegen, waarin wordt vastgelegd dat er ook sprake kan zijn van arbeidsongeschiktheid indien noch de oorzaak van de klachten noch afwijkingen worden geconstateerd, maar wel een consistent geheel van stoornissen, beperkingen en handicaps aannemelijk is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Wit en Harrewijn. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 13 (25024).

De heer Biesheuvel (CDA):

Voorzitter! Ik constateer dat wij aan de vooravond staan van een afronding van de discussie over het Schattingsbesluit arbeidsonge- schiktheidswetten, na zes jaar trekken van de kant van de Kamer en nadat vier staatssecretarissen zich hierover gebogen hebben. In februari heeft deze staatssecretaris een schattingsbesluit voorgelegd waarvan de tekst ook voor het CDA nog onvoldoende was. Onze doelstelling was dat er gezorgd moest worden voor eenheid in de keuringspraktijk. Helaas was de leidraad die al van oudere datum is, daar onvoldoende voor. Verder vonden wij dat er geprobeerd moest worden om de Centrale raad van beroep om te krijgen, om het maar kort door de bocht te formuleren.

In het laatste algemeen overleg heeft de discussie zich daarop toegespitst. De staatssecretaris zegt dat wij van hem niet kunnen verlangen dat hij afstand neemt van de uitspraken van de Centrale raad van beroep. Een deel van de Kamer, waaronder de CDA-fractie, is echter van mening dat, als de staatssecretaris zo blijft vasthouden aan de reeds door de Centrale raad van beroep gedane uitspraken en in de toelichting niet duidelijk maakt dat wij hier een andere wending aan willen geven, de Centrale raad van beroep onvoldoende signaal krijgt hoe hiermee moet worden omgegaan, ondanks het feit dat wij de leidraad een wettelijke status hebben gegeven. In die zin heeft de heer Harrewijn in zijn motie de discussie die al langer speelt, verwoord. Uiteindelijk is een en ander toegespitst op één uitspraak van de Centrale raad van beroep. Een deel van de Kamer komt dus vrij dicht bij wat de staatssecretaris wil. De staatssecretaris moet zich realiseren dat hij, als hij dat schrapt, een bredere steun in de Kamer krijgt dan wanneer hij blijft vasthouden aan onder andere die laatste verwijzing naar de Centrale raad van beroep. Ik denk dat de CDA-fractie zich heel helder heeft uitgelaten over die verwijzing. Ik sluit dan ook niet uit dat mijn fractie de motie van de heer Harrewijn zal steunen.

Mevrouw Smits (PvdA):

Voorzitter! Ik wil mijn inbreng toespitsen op de motie van de heer Harrewijn. Hij geeft aan een bepaald arrest van de Centrale raad van beroep een interpretatie waar ik het niet mee eens ben. Dat arrest betreft een oordeel over een individueel geval. In dit geval kwamen alle artsen die erbij betrokken waren tot de conclusie dat er wel degelijk sprake is van een ziekte, namelijk ME. Dat wordt dus erkend, alleen ziet de ene arts meer belastbaarheid dan de andere. Maar goed, dat kan. Ik ben het eens met de overwegingen in de motie. De oorzaak van een ziekte doet er bij een WAO-beoordeling niet toe, maar het kan niet zo zijn dat het uiten van klachten door betrokkene alleen voldoende grond is voor een WAO-toekenning. Het arrest ondersteunt die visie en daarom wordt het aangehaald. Dit gecombineerd met de nieuwe eisen die wij in de onderhavige algemene maatregel van bestuur gaan stellen aan de kwaliteit van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek, geeft mij vertrouwen dat de praktijk wordt zoals wij die met z'n allen beogen.

De heer Harrewijn (GroenLinks):

Is mevrouw Smits het niet met mij eens dat dit arrest ook uitspreekt dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat gedaan is, gediskwalificeerd wordt alsof zij alleen maar naar de klachten van mensen luisteren, terwijl het precies voldoet aan de eisen die wij stellen aan de kwaliteit van verzekeringsgeneeskundig onderzoek? In plaats van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in twijfel te trekken zou je ook een second opinion kunnen vragen.

Mevrouw Smits (PvdA):

Het gaat te ver om in een Kamerdebat in te gaan op alle details van een arrest van de Centrale raad van beroep. Maar wat je nu ziet, is dat er wel een waardering wordt gegeven van het ene oordeel van de ene verzekeringsarts versus dat van de ander. Je kunt er best over nadenken hoe je daarmee om wilt gaan. Er is alle reden om te kijken naar het instellen van een second opinion, de voorwaarden waaronder je dat doet en de manier waarop de artsenkeuze zal plaatsvinden. Maar in dit verband is het niet juist te verwijzen naar dat arrest, juist omdat dat een ondersteuning is van wat we met z'n allen beogen te regelen in deze algemene maatregel van bestuur.

De heer Harrewijn (GroenLinks):

Het is alleen maar een ondersteuning van het feit dat ME een erkende ziekte is. Maar het is bekend dat het bij ME, en bij psychische klachten in het algemeen, heel lastig is om de belastbaarheid vast te stellen. Als de professionaliteit van de arts in twijfel wordt getrokken, is dat geen goede zaak. Nogmaals, een second opinion is toegestaan, maar hier wordt gewoon gezegd dat alleen maar naar de klachten is gekeken. Ik vind dat een gevaarlijke tendens, die de hele schattingspraktijk een duw in de verkeerde richting kan geven.

Mevrouw Smits (PvdA):

Omdat u zegt dat de Centrale raad van beroep in het arrest de professionaliteit van de verzekeringsarts in twijfel trekt. Dat is niet wat ik erin lees. Dat is precies het verschil in opvatting: u geeft een bepaalde interpretatie aan het arrest die ik er met de beste wil van de wereld niet in kan zien.

De voorzitter:

Mijnheer Harrewijn, ik neem aan dat dit ook de discussie in het overleg is geweest. Vandaag zijn we aan de conclusies toe.

De heer Van Dijke (RPF/GPV):

Voorzitter! De collega's wezen er al op dat we vandaag een dossier afronden dat al zoveel jaren sleept. Ik had gehoopt dat wij tot een andere afronding zouden komen. Ik begrijp ook niet goed waarom de Partij van de Arbeid, die tot nog toe dit dossier mee heeft helpen trekken, deze afronding voor lief neemt. Wat die partij eerder, zich scharend bij een Kamermeerderheid, van de staatssecretaris vroeg, heeft zij namelijk naar mijn oordeel niet gekregen. Ik vind dat jammer, want nu blijft er toch nog iets hangen van wat we nu al jarenlang met elkaar proberen weg te werken.

Voorzitter! Dat is de reden dat ik de motie van de collega van GroenLinks heb medeondertekend, juist omdat ik vind dat hier optimale duidelijkheid moet worden geboden. Daar waar een begin van twijfel wordt gevoed door verwijzing naar de uitspraak zoals die is aangehaald in de motie, lijkt mij dat wij dat moeten vermijden. Het zou mij dus een lief ding waard zijn als die verwijzing naar de Centrale raad van beroep verdween.

Voorzitter! Ik heb in mijn termijn in het algemeen overleg een punt gemaakt van de terugwerkende kracht. Ik heb daar toen gezegd dat ik best begrijp dat wanneer je besluit om tot een terugwerkende kracht over te gaan, je in uitvoeringstechnische zin nog de nodige moeilijkheden te overwinnen zult hebben. Maar dat kan natuurlijk nooit een motivatie zijn om het maar niet te doen. De redenering van de staatssecretaris, namelijk dat er in feite materieel niets is veranderd en dat hij alleen meer duidelijkheid schept over de uitvoeringspraktijk, doet natuurlijk totaal geen recht aan de slepende discussie die wij hier jarenlang hebben gevoerd, juist omdat wij het niet eens waren met de praktijk zoals die ontstond en de vragen die dat allemaal opriep. Juist om die reden vind ik de redenering van de staatssecretaris ontoereikend. Ik zou op dit punt een Kameruitspraak vragen, ware het niet dat ik de meerderheden die in dit huis achter zo'n motie zouden kunnen ontstaan, ernstig in twijfel trek. Zomaar nodeloos een motie indienen, lijkt mij niet handig. Ik doe dat dus niet, maar ik blijf het oneens met de redenering van de staatssecretaris. Nu we dit dossier voorlopig even afsluiten, wilde ik dat nog eens gezegd hebben. Ik zeg "voorlopig even afsluiten", omdat mijn fractie en naar ik aanneem ook andere fracties dit dossier niet zomaar dichtdoen. De praktijk zoals die zich nu gaat voordoen, zullen wij zeer nauwlettend blijven volgen.

De heer Wilders (VVD):

Voorzitter! De VVD-fractie heeft nooit gejuicht over het voornemen het schattingsbesluit te codificeren. De codificatie zal de problemen in keuringsland niet oplossen en zal dus nooit meer dan schijnzekerheid kunnen bieden. Anders gezegd, artsen zullen de regels niet ineens correct gaan toepassen omdat zij in een AMvB staan in plaats van in een standaard of een richtlijn. Maar goed, baat het niet, dan schaadt het niet.

Het is positief dat, als het gaat om de standaard geen duurzaam benutbare mogelijkheden, verzekeringsartsen na codificatie niet langer de ruimte hebben om in specifieke situaties van de regels af te wijken. Wij vragen de staatssecretaris nogmaals toe te zeggen dat hij hierop streng zal toezien. Ten aanzien van het vorige concept is de termijn voor mensen die ten gevolge van een terminale ziekte een zeer slechte levensverwachting hebben, verruimd, zodat de verzekeringsarts kan afzien van een arbeidsdeskundig onderzoek. De VVD-fractie vindt dit een verbetering, al had het ook gekund zonder codificatie.

Mijn fractie is verheugd dat de regering, naast de laatstgenoemde aanpassing en enige aangepaste alinea's in de nota van toelichting, geen verdere versoepeling ten aanzien van mensen met moeilijk objectiveerbare klachten heeft aangebracht. Voor versoepeling was en is naar de mening van mijn fractie geen enkele aanleiding. Het probleem in dit land, waar één op de zeven mensen die deel uitmaken van de beroepsbevolking een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt, is niet dat het te moeilijk is om een WAO-uitkering te krijgen, maar eerder veel te gemakkelijk. Wij zien liever dat de vaststelling van de diagnose en de oorzaak van de klachten een verplichte voorwaarde wordt bij het bepalen van de arbeidsongeschiktheid. Dat heb ik ook in het algemeen overleg gezegd.

Wij zullen de moties van de heren Harrewijn en De Wit daarom met de grootst mogelijke overtuiging van onze tegenstem voorzien.

Mevrouw Schimmel (D66):

Voorzitter! Wij hebben vorige week een algemeen overleg gehad over het nieuwe schattingsbesluit. Dat besluit is er gekomen nadat de Kamer had gevraagd met name de rechter meer te binden aan de uitvoering van de richtlijn, zoals die voor de keuringsartsen is vastgesteld. Het was de bedoeling dat de richtlijn ruimte zou verschaffen om mensen met een moeilijk objectiveerbare ziekte de kans te geven een beroep te doen op een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Tijdens het algemeen overleg hebben wij geconstateerd dat het schattingsbesluit daar niet aan voldoet. Het schattingsbesluit sluit namelijk meer aan op de jurisprudentie van de Centrale raad van beroep dan op de richtlijn. Het dubbelzinnige in de toelichting op het schattingsbesluit blijft dus bestaan. De artikelen bieden geen soelaas voor klachten waar de medische wetenschap nog geen oplossing voor heeft gevonden. Daarom hebben wij de motie van de heer Harrewijn medeondertekend.

Staatssecretaris Hoogervorst:

Voorzitter! Toen de heer Biesheuvel zei dat vier staatssecretarissen zich met dit onderwerp hebben beziggehouden, al dan niet onder het breken van hun nek, was ik wel even onder de indruk. Deze kwestie is echter van iets recentere datum. Het is wel belangrijk vast te stellen dat toen wij met de discussie begonnen, er sprake was van andere omstandigheden. Destijds gebeurde dat na een drastische ommezwaai in het beleid rond de WAO en een stevige ingreep in de uitkeringssystematiek, maar ook in de keuringssystematiek. In plaats van stijgende cijfers hadden wij voor het eerst in decennia dalende cijfers. Het algemene beeld was dat het allemaal nogal streng was. Toen kwam de discussie los.

Inmiddels zijn wij een aantal jaren verder. Het volume daalt niet. Integendeel, momenteel stijgt het weer snel, met 15.000 mensen per jaar. Het aantal mensen dat met een moeilijk identificeerbare diagnose in de WAO komt, is bepaald niet laag.

De heer Van Dijke (RPF/GPV):

Ik vind het merkwaardig dat de staatssecretaris op dit dossier de Kamer niet tegemoet wil komen, terwijl hij er bijna zeker van kan zijn dat de toestroom van het aantal WAO'ers in een totaal andere categorie terechtkomt dan de categorie waar het hier om gaat.

Staatssecretaris Hoogervorst:

Ik denk daar anders over. Naar mijn mening gaat het om een heel grote categorie mensen voor wie het moeilijk is om een diagnose te stellen en dat geldt ook in vrij algemene zin voor psychische klachten. Ik stel tegelijkertijd vast dat het aantal mensen met een moeilijk te stellen diagnose, zoals ME, bepaald niet in groten getale uit de WAO wordt geweerd. Integendeel, wij hebben het over zeer hoge percentages gehad van het aantal mensen dat wel degelijk tot de WAO wordt toegelaten. Mijns inziens moet dit een kader zijn voor de discussie die wij nu voeren. Ik ben ervan overtuigd dat het voorliggende schattingsbesluit in lijn is met de wetgeving zoals die al sinds jaar en dag geldt. Er is ook duidelijk ruimte voor het toelaten – weliswaar onder stringente condities – van mensen voor wie misschien geen precieze diagnose kan worden gesteld, maar waarbij de arts zich er wel van heeft overtuigd dat de persoon in kwestie aan een ziekte of gebrek lijdt.

De heer Van Dijke (RPF/GPV):

De staatssecretaris doet regelmatig een beroep op percentages, maar dat vind ik wel merkwaardig, want dat hangt nauw samen met de klachten. Mensen die hun been breken, komen niet in de WAO. Mensen die van andere klachten melding maken, komen wel in de WAO. Het percentage hangt natuurlijk nauw samen met de aard van de klachten. Dus als dat percentage 50 of 60 is, zoals de staatssecretaris suggereert, dan kan hij mij er niet van overtuigen dat dan adequaat wordt gereageerd op het type klachten. Als de aard van de klachten aanleiding is om in de WAO terecht te komen, kan dat ook gemakkelijk 100% zijn bij wijze van spreken. Dus een verwijzing naar de percentages is in dit verband niet adequaat.

Staatssecretaris Hoogervorst:

Een percentage van boven de 50 is buitengewoon hoog.

De heer Biesheuvel (CDA):

Ik wil iets rechtzetten als het gaat om de historie. De staatssecretaris heeft gezegd dat deze discussie is ontstaan omdat de Kamer schrok van de keuringspraktijk. Dat vind ik geen juiste voorstelling van zaken. Ik heb al eerder gezegd dat deze discussie is ontstaan omdat de Kamer al in 1993 door had dat er een probleem was met de chronisch zieken. Ik wil best wel onthullen welk Kamerlid dat aan de orde heeft gesteld. Dat was het Kamerlid Robin Linschoten.

Staatssecretaris Hoogervorst:

Moet ik nu heel geschokt zijn?

De heer Biesheuvel (CDA):

Nee, maar ik vind dat u geen juiste voorstelling van zaken geeft als het gaat om de manier waarop deze discussie is aangezwengeld. Deze discussie is door de Kamer zelf aangezwengeld en is niet een reactie op de strenge keuringspraktijk. Het is altijd een zelfstandige discussie geweest vanaf 1993.

Staatssecretaris Hoogervorst:

Hoe het ook zij, ik ben ervan overtuigd dat in dit schattingsbesluit op een heel evenwichtige manier wordt weergegeven wat de Kamer wil, namelijk dat er ook voor mensen die een ziekte hebben waarvan de diagnose niet precies kan worden vastgesteld, onder stringente condities, wel de mogelijkheid bestaat om vast te stellen dat men ziek is of een gebrek heeft, zodat men in aanmerking kan komen voor de WAO.

Voorzitter! Dan kom ik bij de twee moties die zijn ingediend. Wat de motie van de heer Harrewijn betreft kan ik met de beste wil van de wereld niet zien hoe die gewraakte uitspraak van de Centrale raad van beroep uitgelegd zou kunnen worden als een afwijzing van gangbare verzekeringsgeneeskundige methoden. Ik heb verwezen naar het citaat uit die uitspraak dat bij het vaststellen van arbeidsongeschiktheid een verzekeringsgeneeskundige niet uitsluitend kan afgaan op de door de patiënt geuite klachten. Op zichzelf vind ik het een goede zaak dat dit erkend wordt in de considerans van deze motie, maar ik kan mij niet neerleggen bij deze uitspraak.

De heer Harrewijn (GroenLinks):

Het gaat erom dat door medici van naam aan het onderzoek is meegewerkt. Zij hebben een consistentie vastgesteld. Dat is niet alleen maar gebaseerd op klachten. Zij hebben hun professie ingezet, maar de Centrale raad van beroep vindt dat niet voldoende. Hoe moet de belastbaarheid dan vastgesteld worden? Dat is vaak niet te meten bij ME. Dat gebeurt toch op basis van de professionaliteit van de verzekeringsgeneeskundige.

Staatssecretaris Hoogervorst:

Ja, maar de Centrale raad van beroep heeft natuurlijk zijn eigen beoordelingsvermogen en dat is hier toegepast.

De heer Harrewijn (GroenLinks):

In de algemene maatregel van bestuur leggen wij juist kwaliteitseisen vast voor verzekeringsgeneeskundigen. Zij moeten consistent zijn en het feitelijk bestaan van beperkingen moet vastgesteld worden. Als een verzekeringsgeneeskundige dat allemaal vaststelt en de rechter zegt vervolgens dat er alleen maar naar klachten is geluisterd, dan is dat toch strijdig met wat wij in de rest van de algemene maatregel van bestuur vastleggen?

Staatssecretaris Hoogervorst:

Dat is het oordeel van de Centrale raad van beroep. Ik kan niet in een individueel geval treden. In zijn algemeenheid kan het voorkomen dat artsen onvoldoende bewijs aanleveren voor de aangetroffen ziekte en dat zij zich te veel of uitsluitend hebben gebaseerd op de klachten van de patiënt. Dat komt voor.

De heer Harrewijn (GroenLinks):

Als dat soms voorkomt, wat doet die passage dan in de toelichting bij een algemene maatregel van bestuur? Haal die dan weg en laat daar staan waarover wij het eens zijn, namelijk niet alleen naar klachten luisteren! Maar haal die verwijzing weg. Die wekt alleen maar verwarring.

Staatssecretaris Hoogervorst:

Voorzitter! Ik blijf erbij dat deze uitspraak van de Centrale raad van beroep echt niet kan worden uitgelegd als een afwijzing van de gangbare verzekeringsgeneeskundige methode.

De heer De Wit zegt in zijn motie dat het begrip medische arbeidsongeschiktheid redelijk is omschreven in de nota van toelichting. Hij vraagt zich af waarom dat dan niet wordt vastgelegd in de tekst van het schattingsbesluit en de algemene maatregel van bestuur. Als je dat begrip zonder meer als artikel invoegt, wordt onvoldoende recht gedaan aan de betekenis van deze passage. Als er sprake is van het niet kunnen vaststellen van een diagnose, rust er op de artsen een verhoogde bewijslast om toch aan te tonen dat de betreffende persoon ziek is. Je kunt dat niet allemaal in een artikeltje invoegen. Het is veel zorgvuldiger om dat in de toelichting te doen als onderdeel van de wet. Ik zie niet in wat het schattingsbesluit aan waarde zou winnen door dit begrip in een artikel op te nemen, als het op een veel evenwichtiger wijze in de nota van toelichting kan worden beschreven. Daarom ontraad ik deze motie.

De heer Harrewijn heeft mij nog een vraag gesteld. De passage over het herstelgedrag zal ik verwijderen uit het schattingsbesluit.

De heer De Wit (SP):

Wat is er nu op tegen deze passage en in het schattingsbesluit zelf te formuleren – ik heb daarvoor een suggestie gedaan – en in de nota van toelichting nog een keer te omschrijven wat de wetgever eigenlijk bedoelt met de passage in het schattingsbesluit?

Staatssecretaris Hoogervorst:

Voorzitter! Ik zou mijzelf echt herhalen als ik deze vraag andermaal beantwoordde.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande donderdag over de moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 15.23 uur tot 15.30 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik deel aan de Kamer mede, dat zich een Albanese parlementaire delegatie in ons midden bevindt, die ik gaarne wil verwelkomen.

We welcome our colleagues from the Albanian Parliament. You're very welcome here. I hope you have a very fruitful stay in the Netherlands.

(Applaus)

Naar boven