Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van orde.

De voorzitter:

Ik deel mede, dat de aangekondigde vragen van de heer Poppe hedenmiddag niet aan de orde zullen komen.

Vragen van het lid Feenstra aan de ministers van Economische Zaken en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, over de sluitingsdatum van de kerncentrale Borssele.

De heer Feenstra (PvdA):

Voorzitter! Hoewel in het leven de overgang van de ene zaak naar de andere onwerkelijk en abrupt kan zijn, stel ik de volgende vragen.

Het kabinet heeft in zijn brief van 16 december 1994 en de Kamer heeft in haar debat van 20 december 1994 uitgesproken dat de kerncentrale te Borssele én mag worden gemoderniseerd én in 2004 moet worden gesloten. Overheden moeten daarin betrouwbaar zijn. Politieke uitspraken moeten gevolgen hebben. Toch laat nu, nadat de modernisering is uitgevoerd en nadat de centrale jaren heeft doorgedraaid – in feite aan de vooravond van de sluiting – de directeur van EPZ in NRC Handelsblad van afgelopen zaterdag weten: de sluiting is van de baan; daarover is geen twijfel mogelijk. Deze pertinente uitspraak brengt mij tot de volgende vragen aan beide ministers.

Allereerst richt ik mij tot de minister van Economische Zaken.

Bent u ook van mening dat het in democratisch overleg tussen Kamer en kabinet in 1994 moeizaam tot stand gekomen dubbelbesluit van én moderniseren én sluiting in 2004 moet worden nagekomen?

Deelt u nog steeds de opvatting van de toenmalige minister van Economische Zaken, de heer Wijers, dat dit besluit, gegeven de uiteenlopende onderwerpen over Borssele, ook bijdraagt aan de nodige bestuurlijke rust?

Vindt u dat waar toen de sector met dit dubbelbesluit instemde – ook vanwege de bestuurlijke stabiliteit en ook omdat een nog eerder denkbare sluiting dan 2004 in elk geval werd voorkomen en een tegemoetkoming van 70 mln. was overeengekomen – de sector hieraan gebonden is en dat de huidige opstelling van EPZ hiermee op gespannen voet staat?

Staat de Elektriciteitswet van 1998 of Europees recht de overeengekomen sluiting in de weg? Zo ja, is dan al eens eerder in debatten gewezen op deze consequentie?

De minister van VROM leg ik de volgende vragen voor.

Meer marktwerking kan toch niet betekenen dat eerdere overeenkomsten eenzijdig worden opgezegd, vergunningstermijnen worden opgerekt of dat de centrale zonder vergunning doordraait?

De Raad van State heeft op 24 februari uitgesproken dat de bezwaren van het personeel nog niet zijn behandeld. Betreft dit een inhoudelijk of een procedureel punt? Als het laatste het geval is, moet in inhoudelijke zin worden vastgehouden aan het uitgangspunt van sluiting in 2004.

Hoe en wanneer gaat het kabinet deze vragen beantwoorden? Bij welk artikel uit de Kernenergiewet wordt darbij aangesloten? Ik verwijs hierbij ook naar de vragen die collega Blaauw al eerder schriftelijk heeft gesteld.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Mevrouw de voorzitter! In reactie op zijn eerste vraag kan ik de heer Feenstra zeggen dat ik inderdaad van mening ben dat het dubbelbesluit moet worden nagekomen. Er is in het verleden een afspraak gemaakt en ik heb niet het gevoel dat die afspraak in de afgelopen periode is gewijzigd.

Ook de tweede vraag kan ik bevestigend beantwoorden. Of de sector aan een en ander gebonden is, is een zaak die wij nu uitzoeken. Daarbij staat voor mij overigens voorop dat afspraak afspraak is. Ik ben van mening dat er een afspraak met de sector ís. Zolang die niet wordt opgezegd, geldt die afspraak. Mij is niet geworden dat de sector deze afspraak inmiddels niet meer zou kennen of zich er niet meer aan gebonden zou achten.

Of bepaalde zaken sluiting verhinderen, is een vraag die wij nu aan het bezien zijn. Mijn juristen en die van VROM kijken hiernaar om te komen tot een analyse met betrekking tot mogelijkheden, onmogelijkheden en consequenties. Vooralsnog staat voor mij voorop dat een afspraak een afspraak behoort te zijn.

Minister Pronk:

Mij is gevraagd of ik de beslissing van de Raad van State zie als een beslissing op grond van inhoudelijke dan wel van procedurele gronden. Ik kan die beschikking niet anders lezen dan als een beschikking op basis van procedurele overwegingen.

Een vraag die ook aan minister Jorritsma gericht had kunnen zijn, is wanneer wij gaan antwoorden. Wij hopen half mei gereed te zijn met een gezamenlijk standpunt, dat dan in het kabinet kan worden besproken. Uiteraard zullen wij u daarvan dan op de hoogte stellen, mevrouw de voorzitter.

De heer Feenstra (PvdA):

Voorzitter! Ik dank beide bewindspersonen voor hun antwoord. Ik kan instemmen met de strekking van dat antwoord, waarmee naar mijn mening een deel van de inhoud van het bericht van afgelopen zaterdag in de juiste proporties is geplaatst.

Ik duidde het besluit dat in 1994 genomen is zojuist aan als een dubbelbesluit. Dat is voor alle fracties een lastig besluit geweest. Het viel mij op dat hetgeen minister Wijers toen voorstelde eigenlijk door geen van de fracties eigenstandig was ingebracht. Ik wil niet namens de andere fracties spreken, maar mij beperken tot de eigen fractie. Het verlengen van de levensduur tot 2004 en het uittrekken van extra geld in het kader van een overeenkomst zijn in dit dossier punten die voor mijn fractie moeilijk zijn. Binnen het totale kader stel ik echter vast dat dit toch een belangrijke aanpak bleek te zijn. Ik meen dat die, met de plussen en de minnen, uitgevoerd moet worden. Ik sluit mij aan bij de woorden van de minister van EZ: afspraak is afspraak; daar hebben wij ons aan te houden. Ik heb daarover geen nadere vragen.

Ik neem met vreugde kennis van het antwoord van de minister van VROM, aansluitend op hetgeen de minister van EZ heeft gezegd. Er is een uitspraak gedaan op procedurele gronden. Daarom mag niet, ook door de sector niet, gevonden worden dat er inhoudelijk een andere afweging zou moeten worden gemaakt. Wat mij betreft, leidt dit tot dezelfde conclusie. Het toenmalige besluit was, gegeven alle plussen en minnen, een juist besluit dat, omdat afspraak afspraak is, ook moet worden uitgevoerd.

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Voorzitter! Ik ben blij dat de minister van Economische Zaken heel duidelijk heeft gezegd: afspraak is afspraak. Die afspraak geldt voor D66 ook. Met ons zou pas over bepaalde afspraken te praten zijn als er nieuwe feiten aan het licht waren gekomen. Ik vraag beide ministers daarom of volgens hen, behalve de uitspraak van de Raad van State, nieuwe feiten aan het licht zijn gekomen op basis waarvan EPZ zou mogen veronderstellen dat zij langer open kan blijven dan tot 2004. Wat D66 betreft, is daar geen sprake van.

Inmiddels is ruim anderhalve maand verstreken sinds de uitspraak van de Raad van State, op 25 februari. Is het kabinet al gestart met het formuleren van een nieuw besluit, zodanig dat tegemoet wordt gekomen aan de bezwaren van de Raad van State? Als dat al gebeurd is, hoelang gaat dat dan duren? Ik ga er daarbij van uit dat het niet nodig is de Kamer alsnog over het nieuwe besluit te raadplegen. Ik ga ervan uit dat sprake is van reparatie van een besluit en dat het besluit van de Kamer van 1994 overeind blijft.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Voorzitter! Buiten de uitspraak van de Raad van State is er inderdaad geen nieuw feit, maar dat is wel een nieuw feit. Wij moeten ons beraden op de vraag op welke wijze tot uitvoering van de afspraak kunnen komen. Ik ga ervan uit dat het kan. Overigens vind ik nog steeds dat, ongeacht of een vergunning ingetrokken wordt of niet of beëindigd wordt of niet, een afspraak ook een afspraak is. Wij komen binnenkort terug op de manier waarop dit moet gebeuren. De minister van VROM gaf al aan dat op dit moment wordt bekeken op welke wijze wij het proces vlot kunnen trekken.

De heer Van den Akker (CDA):

Voorzitter! Is de Elektriciteitswet 1998 niet een voldoende nieuw feit om in de discussie te betrekken? Daarnaast is de Europese regelgeving – de liberalisering van de energiemarkten – ook een nieuw feit dat zich heeft voorgedaan sinds de Kamer het besluit tot vroegtijdige sluiting nam. Voorts zei de minister dat waarschijnlijk half mei een juridische oplossing wordt geboden. Die oplossing zal toch in de procedurele sfeer moeten liggen?

Minister Jorritsma-Lebbink:

Voorzitter! Noch de Elektriciteitswet 1998, noch de liberalisering van de energiemarkten is in mijn ogen een nieuw feit. Als het een nieuw feit geweest was, hadden wij daarvan in het energierapport melding gemaakt en dat hebben wij niet gedaan. Op dat punt ligt er evenmin een Kameruitspraak waarin daarom wordt gevraagd. Op dit moment weet ik nog niet welke informatie wij in mei aan de Kamer kunnen zenden. Als ik daarover nu al zou beschikken, hadden wij het nu kunnen behandelen. In elk geval blijft mijn uitgangspunt dat een afspraak een afspraak is en dat is meer dan alleen een juridische oplossing.

De heer Van Middelkoop (RPF/GPV):

Voorzitter! De laatste keer dat wij in de Kamer over Borssele spraken, was bij de behandeling van de Uitvoeringsnota klimaatbeleid. Toen was er sprake van dat de sector het onderwerp Borssele op de agenda wilde zetten van het overleg dat ging over het voldoen van verplichtingen door de sector, voortvloeiende uit die nota. Is dat thans ook het geval? Voorts zei de minister van Economische Zaken dat de stand van zaken half mei wordt opgemaakt en dat er dan zekerheid zal zijn over het kabinetsstandpunt. Dit zal naar de Kamer worden toegestuurd. Een vergunningensystematiek kan ertoe leiden dat stukken naar de Raad van State worden gestuurd of dat er een andere vergunning wordt geformuleerd. Kan de minister echter aangeven op welke manier de Kamer met die stukken moet omgaan? Ten slotte vraag ik de minister wanneer het personeel en de mensen die indirect bij de zaak betrokken zijn zekerheid krijgen. Het is namelijk mooi meegenomen dat wij in mei geïnformeerd worden, maar wat betekent het op de langere termijn voor het personeel en de directie van de centrale?

Minister Pronk:

Voorzitter! In het kader van de Uitvoeringsnota klimaatbeleid, deel 1 binnenlands beleid, vinden momenteel gesprekken plaats met talloze sectoren, en dus ook met de elektriciteitscentrales. Binnen afzienbare tijd zullen collega Jorritsma en ik ook op het allerhoogste niveau met betrokkenen spreken. Om het jaar verschijnt een overzicht van de stand van zaken met betrekking tot de Uitvoeringsnota klimaatbeleid. In het overleg met de deskundigen wordt inderdaad door de centrales regelmatig naar Borssele verwezen. Onze medewerkers zeggen daar wat wij hier publiekelijk hebben verklaard toen wij over de nota spraken.

In antwoord op vragen van de heer Feenstra meldde ik al dat wij half mei via het kabinet een standpunt zullen hebben geformuleerd. Ik zal de Kamer dan op de hoogte stellen van het door het kabinet ingenomen standpunt, zoals ik ook al antwoordde op vragen van de heer Blaauw in maart jongstleden. De Kamer bepaalt uiteraard wat zij met deze informatie doet. Onze intentie is om een procedurele oplossing te zoeken ter uitvoering van het besluit dat destijds is genomen, overeenkomstig de afspraak en op dezelfde wijze als wij toen van plan waren om dat besluit te doen landen op het desbetreffende moment, met dus dezelfde consequenties voor alle betrokkenen, inclusief de werknemers van het bedrijf.

De heer Van der Staaij (SGP):

Mevrouw de voorzitter! Collega Feenstra begon zijn speech met te zeggen dat aan politieke uitspraken recht moet worden gedaan. Aanvullend stel ik de minister van VROM de vraag of hij van mening is dat ook aan juridische, aan rechterlijke uitspraken recht moet worden gedaan. Hieruit volgt mijn vraag of dit kan betekenen dat de heroverweging die op grond van die rechterlijke uitspraak geboden is, met zich mee kan brengen dat de beoogde sluitingsdatum niet haalbaar is.

Mijn tweede vraag is de volgende. De minister sprak over formele procedurele gebreken die aan het besluit kleefden, op grond waarvan tot vernietiging is gekomen. Wil hij bevestigen dat het gebrek daarin lag dat bepaalde bedenkingen niet zijn meegenomen in de overwegingen en dat het juist om bedenkingen ging waarbij de verenigbaarheid met het EU-recht aan de orde was?

Ten slotte mijn derde vraag. Is de minister van VROM ook na nadere analyse van de uitspraak nog steeds van mening dat het slechts een strootje op de weg is?

Minister Pronk:

Mevrouw de voorzitter! Ik beantwoord de eerste en de laatste vraag. Uiteraard zal niet alleen met politieke afspraken moeten worden omgegaan zoals dat politieke afspraken betaamt, maar zal ook iedere juridische uitspraak zeer serieus moeten worden genomen. Dat is ook de reden dat ons beider juridische medewerkers momenteel gezamenlijk de verschillende procedurele opties aan het bestuderen zijn, erop gericht – dat is uit ons beider uitspraken vandaag wederom gebleken – het oorspronkelijke en destijds in goed overleg met de Kamer genomen besluit op de gestelde datum uitgevoerd te zien. Ik heb eerder gesteld dat naar mijn mening deze procedurele vaststelling door de Raad van State een procedurele en geen inhoudelijke aangelegenheid was. In het algemeen ben ik van mening dat procedurele aangelegenheden, in tegenstelling tot inhoudelijke, moeten worden gezien als kleinigheden, soms als strootjes op de weg.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Voorzitter! Naast procedurele gelegenheden zijn er ook afspraken. Ik wijs erop dat een juridische afspraak iets anders is dan een afspraak gemaakt met het bedrijf. Dat is voor mij belangrijk. Ik zal daar heel goed naar moeten kijken. Er is een afspraak gemaakt met het bedrijf, ook over een financiële tegemoetkoming en een sluitingsdatum. Dat betekent mijns inziens dat daaraan nog steeds tegemoet moet worden gekomen. Die afspraak is niet weg met een uitspraak van de Raad van State, want die uitspraak ging slechts over de vergunning.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter! De eigenaar van de centrale Borssele laat in de pers uitgebreid weten dat voor hem de race een gelopen zaak is, dat de centrale open blijft en dat ze nu al bezig zijn om nieuw personeel te werven om het verloop op de langere termijn te kunnen opvangen. Is dit eigenlijk niet aan vorm van chantage, van druk op de overheid? Is het eigenlijk niet een vorm van onbehoorlijk beleid ten opzichte van het zittend personeel en eventuele sollicitanten? Wat willen beide bewindslieden hierover zeggen ten opzichte van de eigenaar van de centrale?

Minister Pronk:

Voorzitter! Ik ervaar niet iedere druk als chantage. Over het interne beleid, het personeelsbeleid, wens ik mij niet uit te spreken. Iedere sollicitant doet er natuurlijk altijd goed aan om te luisteren naar Kamerdebatten.

Naar boven