Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | nr. 103, pagina 5929-5932 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | nr. 103, pagina 5929-5932 |
Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van orde.
Vragen van het lid Dittrich aan de minister van Justitie, over het vormen van een groep deskundigen uit OM en politie, die een "second opinion" kunnen geven in ingewikkelde strafzaken die zijn vastgelopen.
De heer Dittrich (D66):
Voorzitter! Het lijkt steeds vaker voor te komen dat gruwelijke misdrijven niet worden opgelost. Ik durf niet te zeggen of dat vaker voorkomt dan vroeger, maar het is wel een feit dat minder dan 20% van dergelijke misdrijven nog wordt opgelost. Dat betekent voor de samenleving een onbevredigend resultaat, want wij willen allemaal dat de misdadiger wordt gepakt en gestraft. Uiteraard geldt dat in het bijzonder voor de slachtoffers en hun nabestaanden. Voorbeelden van ernstige misdrijven die nog steeds niet zijn opgelost, ondanks hard werken van politie en justitie, zijn de moorden op Sybine Jansons uit Maarn, Anne de Ruijter de Wildt uit Groningen en Marianne Vaatstra uit Zwaagwesteinde. Deze moorden hebben de samenleving ernstig geschokt. In sommige onderzoeken van politie en justitie lijkt een impasse te zijn ontstaan. De politie en het openbaar ministerie bekijken zo'n onderzoek door een strafrechtelijke bril, terwijl de nabestaanden met ontzettend veel emoties en ook met ongeduld zitten. Die twee zaken kunnen elkaar bijten. Soms leidt dat tot ongeduld en onbegrip. Nabestaanden lijken dan ook weinig vertrouwen meer te hebben in zo'n strafrechtelijk onderzoek. Soms, als gevolg daarvan, zoeken zij hun toevlucht tot de media in de hoop op die manier dat onderzoek vlot te trekken.
De fractie van D66 vindt dat een zorgelijke ontwikkeling. Toen wij vorige week in de Volkskrant het interview met procureur-generaal Ficq lazen, dachten wij: dat is een interessant voorstel om dit tij te keren. Ficq heeft in dat artikel geadviseerd om een ploeg te vormen van ervaren leden uit het openbaar ministerie en de politie en vastgelopen strafrechtelijke onderzoeken opnieuw door hen te laten bekijken. Deze groep kan dan een second opinion geven en vragen aan de orde stellen zoals: is het onderzoek goed uitgevoerd en liggen er nog open einden? Daarom wil ik de volgende vragen aan de minister stellen.
Wat vindt de minister van Justitie van het voorstel van zijn procureur-generaal om zo'n groep deskundigen een second opinion in vastgelopen strafzaken te laten geven?
Is de minister met de fractie van D66 van mening dat zo'n second opinion de kwaliteit van dat strafrechtelijke onderzoek kan verbeteren en dat het tevens een functie heeft om teleurgestelde slachtoffers en nabestaanden tegemoet te komen? Zo'n second opinion van deskundigen kan hen wellicht overtuigen dat in die strafzaken alles is gedaan wat maar mogelijk was, zodat zij het vertrouwen in justitie en politie kunnen herkrijgen.
Minister Korthals:
Voorzitter! De heer Dittrich begon met de opmerking dat het hem speet als gruwelijke misdrijven niet werden opgelost. Laat er geen misverstand over bestaan dat dit voor iedereen een zeer ernstige zaak is. Daarom wordt er door het openbaar ministerie en ook door de politie zeer veel geïnvesteerd in het proberen om alle zaken, zeker de ernstige zaken, op te lossen. Het is waar dat er in sommige onderzoeken een situatie ontstaat waarin de zaak in feite is doodgelopen. Dat kan onbevredigend zijn voor de nabestaanden van slachtoffers. Het openbaar ministerie streeft er dan ook naar, de nabestaanden zoveel mogelijk op de hoogte te stellen van de processuele gang van zaken. Bovendien zal in een vroegtijdig stadium Slachtofferhulp erbij gehaald moeten worden om ervoor te zorgen dat de nabestaanden zoveel mogelijk worden begeleid. Dat neemt niet weg dat het soms kan voorkomen dat zaken niet tot een oplossing komen. Dat is voor de nabestaanden inderdaad bijzonder onbevredigend.
De heer Ficq neemt afscheid, dus wellicht sta ik hier volgend jaar weer, omdat er dan weer een procureur-generaal afscheid zal nemen. Hij heeft gevraagd of het niet goed zou zijn als nabestaanden van slachtoffers, dan wel officieren van justitie, een second opinion zouden kunnen vragen bij een groep van daartoe gekwalificeerde experts. Deze groep zou moeten bestaan uit mensen van het openbaar ministerie en van politie. Belangrijke beperking daarbij zou zijn dat het openbaar ministerie wel de instantie is die het vragen van een second opinion toestaat. Vervolgens zou de groep van experts een bindend advies moeten geven. Met dat laatste punt heb ik sowieso al erg veel moeite, om de doodeenvoudige reden dat dat een beetje de structuur van het hele openbaar ministerie doorkruist.
Laat ik vooropstellen dat het openbaar ministerie altijd zijn uiterste best doet om alle zaken tot een oplossing te krijgen. Wanneer er bezwaren bestaan over het functioneren van het openbaar ministerie kan men zich wenden tot de hoofdofficier en tegenwoordig ook tot het college van procureurs-generaal. Als men als regel gaat instellen dat een second opinion kan worden gevraagd, dan institutionaliseert men iets wat in feite de structuur van het openbaar ministerie doorkruist. Sterker nog, ik denk dat het openbaar ministerie een zelfreinigend vermogen moet hebben waardoor het er alles aan doet om een zo hoog mogelijke kwaliteit te leveren.
Wat vind ik van het voorstel van de heer Ficq? Iedereen die problemen heeft met de wijze waarop een onderzoek plaatsvindt, moet zich tot het openbaar ministerie kunnen wenden. Ik ben nog niet zover om te zeggen dat dit geïnstitutionaliseerd moet worden, al was het maar omdat het openbaar ministerie en de politie, die goed werk doen, de mogelijkheid moeten hebben om via hun hoofdofficieren en het college van procureurs-generaal de kwaliteit te verhogen.
Dat neemt niet weg dat er altijd nabestaanden zullen zijn die teleurgesteld blijven. Het is een zaak voor Slachtofferhulp en van de wijze van communiceren van het openbaar ministerie met die nabestaanden om dit zoveel mogelijk te vermijden.
De heer Dittrich (D66):
Mevrouw de voorzitter! Ik vond het antwoord van de minister van Justitie tamelijk procedureel. DittrichDe minister heeft uitgelegd dat zo'n groep van deskundigen die een second opinion zou kunnen geven, de structuur van het openbaar ministerie doorkruist. Misschien is dat wel zo, maar ik heb het gevoel dat er alle aanleiding is om te bezien hoe je tegemoet kunt komen aan de zorgen die in de samenleving leven over het vastlopen van het onderzoek in ernstige misdrijven. Mensen voelen onvrede. Wellicht zou de mogelijkheid van het raadplegen van een groep deskundigen aan een deel van die onvrede tegemoet kunnen komen. De minister reageert te afhoudend. Hij zegt dat het openbaar ministerie het zelf wel aankan. Ik had graag een ander antwoord gehoord. Ik had graag gehoord dat de minister initiatieven zou willen nemen, gehoord de klachten uit de samenleving en gelet op de kwaliteit van de strafrechtelijke onderzoeken. Want het mes snijdt natuurlijk aan twee kanten met zo'n groep deskundigen. Enerzijds kunnen deze nog eens kijken of het onderzoek goed heeft plaatsgevonden. Zij kunnen wat open einden aanwijzen, waarbij zij als een vraagbaak kunnen dienen voor de politie en het openbaar ministerie. Anderzijds kunnen nabestaanden die hun vragen hebben, deze niet per definitie bij een onafhankelijke kwijt. Immers, als zij naar de hoofdofficier gaan, wat de minister aangaf, is dat de hoofdofficier die gaat over dat onderzoek. Al gauw zal deze zijn "eigen" openbaar ministerie beschermen. Ik denk juist dat zo'n externe groep wel degelijk de mogelijkheden heeft om met wat overtuigingskracht ook tegen nabestaanden te zeggen: wij hebben het onderzoek helemaal doorgenomen, en wij vinden dat het goed gedaan is.
De voorzitter:
Als dat rode lampje knippert, is het afronden geblazen!
De heer Dittrich (D66):
Als de minister het heeft over het afscheid nemen van procureur-generaal Ficq, zou het dan geen mooi afscheidscadeau zijn om deze suggestie, die zelf uit het college van procureurs-generaal komt, over te nemen en inderdaad in de structuur van het openbaar ministerie op te nemen?
Minister Korthals:
Voorzitter! Het is voor mij altijd wat makkelijk om te zeggen: je komt tegemoet aan de zorgen die er in de samenleving zijn. Natuurlijk zijn die er. In individuele gevallen zijn die ook gerechtvaardigd. Maar wij moeten nu niet doen, alsof er een algemene zorg bestaat in Nederland over de kwaliteit van het opsporingsonderzoek, dat door politie en justitie over het algemeen wordt gedaan. Ik geloof dat niet. Hoe je het ook wendt of keert, in welk land je ook leeft, waar ter wereld je ook bent, er zullen vaker onderzoeken gewoon vastlopen. Als je dan vervolgens – dat is wat de heer Dittrich wil – een second opinion wilt gaan institutionaliseren, ondermijn je de structuur van het openbaar ministerie. Immers, je hebt de mogelijkheid om bij de hoofdofficier en bij het college van procureurs-generaal jouw woordje te doen, waarmee zij rekening zullen houden. Het is daarom een foute gang van zaken om dat te doen.
Voorzitter! Wel belangrijk is, dat ik zal vragen aan het college van procureurs-generaal om nog eens speciale aandacht te geven aan deze zaken, zojuist genoemd door de heer Dittrich. Ik kan hem zeggen dat dat inmiddels al iedere keer is gebeurd. Naar sommige zaken wordt wel degelijk voortdurend, ook door de hoofdofficier persoonlijk, gekeken, evenals door het college van procureurs-generaal. Maar soms zijn er zaken die niet dat resultaat geven dat de nabestaanden zouden willen hebben. Men moet zich wel realiseren dat als je inderdaad over de hele linie een second opinion gaat institutionaliseren, dit heus niet kwaliteitsverhogend zal werken bij het openbaar ministerie. Dat zegt immers: als wij het niet goed doen, is er altijd nog een andere instantie. Verder zal het geweldig kostenverhogend werken. Mijn idee is daarom: laten wij hiermee voorzichtig zijn. De heer Dittrich zal hierop ongetwijfeld bij de voortgangsrapportage van het openbaar ministerie terugkomen.
De heer Van Oven (PvdA):
Voorzitter! De fractie van de Partij van de Arbeid deelt de zorgen van de heer Dittrich over de groeiende onlustgevoelens van slachtoffers, wanneer onderzoek in strafzaken stukloopt. Zij is blij met de discussie, zij het dat die misschien beter in het verband van de begrotingsbehandeling zou kunnen plaatsvinden. Bij wijze van voorschot daarop de volgende vraag. Verdient het geen voorkeur om eens te kijken naar de positie van het slachtoffer, en de eventuele versterking daarvan? Nederland heeft, vergeleken met andere landen, een tamelijk zwakke rechtspositie voor het slachtoffer. Is het niet denkbaar dat wij dat op twee punten verbeteren: in het directe contact tussen slachtoffer en OM, in de voorfase van het strafproces, en verder ter zitting, in die zin dat het optreden van het slachtoffer zich niet beperkt tot het vragen van een schadevergoeding, maar dat het daarnaast een zekere functie krijgt in het kader van "het aanklagen".
Minister Korthals:
Voorzitter! De positie van het slachtoffer kan altijd nog beter. Maar zoals bekend is die positie de laatste jaren wel degelijk al verbeterd. Maar ik ben het ermee eens, dat het wellicht nog beter zou kunnen.
Voorzitter! Het direct contact tussen slachtoffer en openbaar ministerie in ernstige zaken is veelal het geval. Ik zal nagaan of dat niet regelmatiger en beter kan gebeuren. Ik denk dat het verstandig is om de vraag over de positie van het slachtoffer, namelijk of het niet mogelijk moet zijn om om meer dan alleen een schadevergoeding te vragen, te beantwoorden bij de behandeling van de begroting van het ministerie van Justitie.
De heer Van de Camp (CDA):
Voorzitter! In aansluiting op de vragen van de heer Van Oven wil ik niet alleen de aandacht van de minister vestigen op alleen het slachtoffer, maar ook op de nabestaanden en andere betrokkenen. Ik merk net als de heer Dittrich dat bij dit onderwerp de emoties buitengewoon hoog kunnen oplopen en ik denk dat het daarom verstandig zou zijn dat de minister meer bekendheid geeft aan de stappen die nabestaanden, slachtoffers en andere betrokken thans al kunnen zetten. Uit een gesprek met de Vereniging van ouders van vermoorde kinderen is mij gebleken dat men vaak niet op de hoogte is van de precieze gang van zaken op een rechtszitting en welke rol men daarin kan vervullen. Het is niet mogelijk om dit onderwerp op dit moment uitvoerig te bespreken en daarom vraag ik de minister ons schriftelijk te melden wat de resultaten zijn van zijn gesprek met het college van procureurs-generaal.
Minister Korthals:
Ik ben inderdaad voornemens bij het college aan de orde te stellen dat men de slachtoffers en de nabestaanden niet alleen formeel op de hoogte dient te stellen, maar dat men hen ook duidelijk moet maken wat er allemaal gebeurt tijdens een strafproces. Er bestaan inderdaad allerlei te vermijden misverstanden tussen het openbaar ministerie aan de ene en slachtoffers en nabestaanden aan de andere kant. Ik zal dit met het college opnemen en de Kamer van de resultaten op de hoogte stellen.
De heer Rabbae (GroenLinks):
Voorzitter! Als ik mij niet vergis, heeft de minister niet de mogelijkheid invloed uit te oefenen op het openbaar ministerie als men daar iemand wil raadplegen over een ingewikkeld vraagstuk.
Minister Korthals:
Voorzitter! De heer Rabbae vergist zich niet. Deze hele kwestie valt uiteindelijk onder de verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie. Mij worden echter vragen gesteld en daarop antwoord ik nu. Als men het daar nodig vindt om gedragsdeskundigen bij een bepaalde zaak te betrekken, is dat hun goed recht en moeten zij dat ook zeker doen.
De heer Patijn (VVD):
Voorzitter! Het onderwerp dat de heer Dittrich aan de orde stelt, roept sympathie op en vereist ook grote zorg. Ik ben het eens met de invalshoek die de minister hier kiest. Hij geeft aan dat vooral de kwaliteitsborging bij het OM en bij de opsporingsambtenaren moeten worden verzekerd. Het optreden tegenover slachtoffers of gelaedeerden dient hierbij centraal te staan. Een second-opinion-achtige constructie kan alleen in uitzonderingsgevallen een rol spelen. Kan de minister aan het college van procureurs-generaal de vraag voorleggen of er binnen Nederland al ervaring is opgedaan met het vragen van een second opinion? Ik weet dat hiervan in enkele gevallen gebruik is gemaakt. Heeft dit iets opgeleverd dat niet in het hoofdonderzoek is gebleken? Zijn er ervaringen in het buitenland met dergelijke constructies? Ik stel met de minister de kwaliteitswaarborgen van het hoofdproces centraal en ik ben met hem tegenstander van institutionalisering of introductie van een soort klachtrecht in de opsporingsketen.
Minister Korthals:
Voorzitter! Wij kunnen nog lang praten over wat bij dergelijke zaken het begrip "second opinion" precies inhoudt. Een hoger beroep op een vonnis van een rechter is ook een vorm van second opinion. Een andere vorm van second opinion wordt mogelijk gemaakt door artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Mensen die ontevreden zijn over het vervolgingsbeleid van het openbaar ministerie kunnen op grond van dit artikel aan het hof vragen om het OM te dwingen deze zaak alsnog voor te brengen. Deze voorbeelden zijn meestal het gevolg van strafrechtelijke onderzoeken die onbevredigend zijn geëindigd voor de slachtoffers of nabestaanden. Ik vind primair dat het openbaar ministerie zelf de taak heeft om alle nieuwe feiten die naar boven komen, te controleren en daar een reactie op te geven. Ik zou het op dit moment fout vinden als daar een geïnstitutionaliseerd second-opinionstelsel aan gekoppeld zou worden. Ik ben daar bepaald tegen. Ik wil echter graag nog eens nagaan of er nog andere vormen van second opinion bestaan in Nederland op het gebied van het strafrecht. Ik zal dat de Kamer laten weten in de brief die ik voornemens ben hierover te zenden.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-19981999-5929-5932.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.