Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Algemene wet op het binnentreden en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (opheffing voor deurwaarders van het machtigingsvereiste voor het zonder toestemming binnentreden in een woning) (25929).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Weekers (VVD):

Voorzitter! Ik dank de regering voor het reparatiewetsvoorstel dat op dit moment voorligt. Indertijd heeft mijn fractie bij de behandeling van de Algemene wet op het binnentreden enkele kanttekeningen geplaatst bij het onderdeel machtigingsvereisten voor deurwaarders. Wij vreesden namelijk dat de gevolgen voor de praktijk niet erg positief zouden zijn. Wij meenden dat nogal wat bureaucratie daarvan het gevolg zou zijn, dat de maatregel kostenverhogend zou werken en nauwelijks een bijdrage aan het te beschermen belang zou leveren. Onze woordvoerder, de heer Wiebenga, heeft destijds betoogd dat de burgemeester niet kan weigeren de deurwaarder toe te staan een gerechtelijk vonnis ten uitvoer te brengen.

Bij de evaluatie bleek dat het machtigingsvereiste voor deurwaarders nauwelijks een bijdrage levert aan het te beschermen belang, met name het huisrecht. Het machtigingsvereiste blijkt administratieve rompslomp, een papieren tijger en een dode letter te zijn. Wanneer je merkt dat een onderdeel van een wet een dode letter is geworden, kun je je afvragen wat je moet doen. Kun je niet eerst proberen om hem weer levend te maken? In eerste instantie kan dat natuurlijk. Daarover hebben wij in het verslag enige opmerkingen gemaakt. De regering heeft hierop geen duidelijk antwoord gegeven. Toen zijn wij gaan zoeken in de toenmalige behandeling van de wet. In wezen verwijzen de memorie van antwoord en de nota naar aanleiding van het verslag naar de toenmalige discussie in de Eerste Kamer. Daarop zijn wij dan ook inmiddels gestuit.

Naast de praktische bezwaren die de heer Wiebenga destijds schetste, zit er nog een principiële kant aan deze zaak. Wat is namelijk de hoofdtaak van de deurwaarder? De gerechtsdeurwaarder is exclusief belast met de uitvoering van de civielrechtelijke vonnissen en procedures tussen burgers onderling. Artikel 434 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geeft aan dat de deurwaarder met de overhandiging van de grosse wordt gemachtigd om het gerechtelijke vonnis ten uitvoer te brengen. Vervolgens is het aan de deurwaarder om te toetsen welke vorm van executie het beste past. Hij zal de belangen moeten afwegen. Hij toetst ook de proportionaliteit van de in te stellen maatregel.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Ik geloofde werkelijk niet wat ik hoorde toen de heer Weekers zei dat hij enthousiast is over deze reparatiewetgeving. Immers, in het verslag vraagt hij namens de VVD-fractie of het wel nodig is om het machtigingsvereiste op te heffen. Is hij inmiddels van gedachten veranderd?

De heer Weekers (VVD):

Nee, wij zijn niet van gedachten veranderd. Wij houden consistent vast aan de lijn die wij in 1994 zowel in de Tweede als in de Eerste Kamer hebben ingezet. Ik heb zojuist betoogd dat wij in het verslag stelden dat men moet proberen om een regeling wat levendiger te maken als die een dode letter blijkt te zijn. Omdat de regering hierop reageerde met de verwijzing naar de discussie in de Eerste Kamer, hebben wij die discussie er nadrukkelijk bij betrokken. Vandaar dat ik nu met name inga op de principiële kant van de zaak. Ik vind het jammer dat de regering die principiële kant van de zaak niet wat uitdrukkelijker in de stukken heeft toegelicht.

De heer Rabbae (GroenLinks):

U komt er nu dus op terug.

De heer Weekers (VVD):

Ik ben er nu mee bezig.

Onze woordvoerder in de Eerste Kamer, de heer Talsma, zei destijds dat het principieel onjuist is om de uitvoerende macht, dus de burgemeester, bemoeienis te laten hebben met de uitvoering van civielrechtelijke vonnissen. Omdat onze Eerste-Kamerfractie vanwege dit principiële punt moeite had met dit onderdeel van het wetsvoorstel, heeft zij er destijds tegen gestemd. Aan de toenmalige bezwaren van onze Eerste-Kamerfractie wordt tegemoetgekomen; dit waren bezwaren die onze Tweede-Kamerfractie destijds opwierp en in de Eerste Kamer Kamerbreed leefden.

De vraag die dan misschien opkomt, is of het huisrecht als belangrijk grondrechtelijk recht goed genoeg wordt beschermd. De VVD-fractie vindt dat dit recht wel degelijk goed moet worden beschermd, maar wij denken dat er een goede toetsing plaatsvindt, zelfs in drie stappen. In eerste instantie is het de rechter die de zaak toetst, die vervolgens een vonnis wijst en ervoor zorgt dat de zaak ten uitvoer kan worden gelegd. Wij hebben de indruk dat dit ook goed loopt. Met name bij ontbindingszaken van huurovereenkomsten en ontruimingskwesties maakt de rechter uitdrukkelijk een belangenafweging. Dat is dus al de eerste zeef.

Als het op uitvoering aankomt, is de deurwaarder aan bod. Zoals gezegd, de deurwaarder toetst of er geen lichtere middelen zijn om tot executie over te gaan. Hij zal ook toetsen of er mogelijkheden zijn om minnelijk betaling te bekomen. Hij zal dat huisrecht dus niet zo snel schenden. Ook deurwaarders hebben zich aan de wet te houden en ze hebben bovendien een beroepsethiek.

Wanneer een deurwaarder de zaak niet goed doet, dan bestaan er diverse mogelijkheden voor belanghebbenden. In de eerste plaats kan worden geklaagd bij de Koninklijke vereniging van gerechtsdeurwaarders en kunnen er tuchtrechtelijke sancties volgen. Vervolgens kan een belanghebbende een executiegeschil aanhangig maken bij de president van de rechtbank. Ten slotte heeft de deurwaarder, in het geval van opdringerige opdrachtgevers die de deurwaarder als het ware willen dwingen om de beuk erin te zetten, nog altijd de mogelijkheid om de president te verzoeken zich te buigen over de vraag of het binnentreden van een woning in het concrete geval voldoet aan de eis van proportionaliteit en in het kader van de belangenafweging een verant woorde zaak is. Ik heb begrepen dat dit soort zaken de nodige keren aan de president worden voorgelegd. Er is dus een aantal toetselementen.

Voorzitter: Rehwinkel

De heer Weekers (VVD):

Dan is de vraag of er geen verbeteracties mogelijk zijn. Ik denk dat er wel wat verbeteracties mogelijk zijn met betrekking tot de deurwaarders. Niet elke deurwaarder is lid van de Koninklijke vereniging van gerechtsdeurwaarders en dus is niet elke deurwaarder aan dat interne klachtrecht onderworpen. Ik heb begrepen dat het er een stuk of tien zijn in heel Nederland. De derde nota van wijziging voorziet in een publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie. Dat schept voor de beroepsorganisatie de mogelijkheid om gedragsregels te stellen in het kader van het binnentreden. Het schept ook de mogelijkheid om elke deurwaarder in Nederland daaraan te onderwerpen en om elke deurwaarder aan het tuchtrecht te onderwerpen. Ik denk dat het van groot belang is dat er haast wordt gemaakt in deze Kamer met de behandeling van de gerechtsdeurwaarderswet, die overigens al veel te lang duurt. Daarin kan een aantal zaken goed worden geregeld. Vervolgens kunnen de deurwaarders zelf hun verantwoordelijkheid nemen.

De gerechtsdeurwaarderswet is er op dit moment nog niet. Ik denk wel dat het goed is wanneer de minister, vooruitlopend op die gerechtsdeurwaarderswet, voorlichting geeft aan de deurwaarders in het land over de gevolgen voor hen wanneer de wet wordt aangenomen in beide Kamers. Dan zal bijvoorbeeld bekend moeten worden gemaakt dat het machtigingsvereiste wordt ingetrokken. Het zou ook goed zijn om de deurwaarders stuk voor stuk voor te lichten over zaken als het huisrecht en toetsingscriteria. De minister schrijft in de nota naar aanleiding van het verslag dat het aanbevelenswaardig zou kunnen zijn om nog wat voorlichting te geven. Wij vinden die passage wat te mager en we vragen hem toe te zeggen dat die voorlichting daadwerkelijk zal plaatsvinden.

Naast de twee door mij geschetste toetsingsmomenten is er nog de toets door de hulpofficier van justitie die de deurwaarder zal moeten vergezellen bij een binnentreding tegen de wil van de bewoner. De vraag is hoever de hulpofficier moet gaan bij die toetsing. Uit de stukken en ook uit het rapport van het WODC blijkt dat de ene hulpofficier zeer ruim toetst, terwijl een andere marginaal of niet toetst. In het rapport staat dat in een van de vier grote steden een uitgebreide toetsing vooraf plaatsvindt, maar in andere steden niet. De VVD-fractie meent dat er uniforme toetsingscriteria moeten komen, althans vuistregels die de gelijkheid in het land bevorderen als het gaat om de toetsing door de hulpofficier van justitie. Wellicht dat kan worden overlegd met de Koninklijke vereniging van gerechtsdeurwaarders over de vraag op welke punten de hulpofficier zou moeten toetsen. De hulpofficier moet natuurlijk niet het werk van de deurwaarder gaan overdoen. De deurwaarder heeft zijn eigen verantwoordelijkheid; de toets door de hulpofficier zou wat dit betreft marginaal of van andere aard kunnen zijn. Misschien moet de toets gebaseerd zijn op de punten die in het debat in 1994 zijn aangevoerd door de toenmalige minister die erop wees dat in bepaalde gevallen – bijvoorbeeld als er ernstig zieke mensen in het pand verblijven – niet moet worden binnengetreden.

Voorzitter! Ik vind de in het rapport van het WODC geformuleerde criteria op onderdelen wat ruim. Hoe oordeelt de minister hierover? Moet naar zijn mening de hulpofficier zich eventueel ook bezighouden met de vraag of het innen van de schuld op een andere manier kan worden bereikt, bijvoorbeeld door het alsnog realiseren van een betalingsregeling? Zit de hulpofficier dan niet te veel op de stoel van de deurwaarder?

Voorzitter! Hoe moet naar de mening van de minister de hulpofficier van justitie toetsen? Hoe wil de bewindsman bereiken dat in het gehele land op dezelfde wijze wordt getoetst?

De evaluatie maakt duidelijk dat in het verleden niet overal voldoende hulpofficieren aanwezig waren om de deurwaarder te kunnen vergezellen. Is dat probleem er nog steeds? Zo ja, wat gaat de minister daaraan doen?

Als een hulpofficier tijdens zijn toets vaststelt dat een deurwaarder over de schreef gaat of lichtvaardig met zijn bevoegdheden omgaat, zou hij dat moeten kunnen aankaarten bij het tuchtcollege van de beroepsgroep. Dan krijgt de beroepsgroep een goed inzicht in wat er op straat gebeurt. Op dit moment zijn er in de praktijk nauwelijks problemen. Wij moeten voorkomen dat die in de toekomst ontstaan.

Voorzitter! De belastingdeurwaarders worden bij nota van wijziging ingevoegd als een beroepsgroep die geen machtiging van de burgemeester nodig heeft. Er wordt een parallel getrokken met de gerechtsdeurwaarders. Op zichzelf klinkt dat heel logisch, maar wij willen toch wat meer uitleg van de minister daar- over. Bij de belastingdeurwaarders missen wij toch nog enkele toets- momenten. De belastingdeurwaarder treedt niet op aan de hand van een onafhankelijk rechterlijk vonnis, maar met een beschikking van de ontvan- ger in de hand. Het is toch dezelfde uitvoerende overheidsinstantie. Missen wij dan niet een essentieel toetsmoment? De gerechtsdeurwaarders hebben tuchtrecht. Straks met de nieuwe gerechtsdeurwaarderswet wordt dat tuchtrecht volledig. Dan zullen er ook gedragsregels komen. Hoe zit dat met belastingdeurwaarders? Kan buiten executiegeschillen die ook in het kader van het belas- tingrecht aanhangig gemaakt kunnen worden, geklaagd worden over het optreden van de belastingdeurwaarder? Welke tuchtregels zijn dan van toepassing?

De voorzitter:

Ik verzoek de leden zich te houden aan de door henzelf opgegeven spreektijd. Bij de heer Weekers was dat ongeveer vijf minuten. Hij moet zelf zijn conclusie maar trekken.

De heer Van de Camp (CDA):

Voorzitter! Ik ben van plan om mijn bijdrage ruim voor de dinerpauze af te sluiten.

De voorzitter:

In uw geval is de opgegeven spreektijd ook ongeveer vijf minuten.

De heer Van de Camp (CDA):

Dat is zo. Ik kan na het uitvoerige exposé van de heer Weekers kort zijn.

De heer Weekers refereerde er al aan dat bij de totstandkoming van dit wetsvoorstel de Eerste Kamer een grote rol heeft gespeeld. De voorganger van minister Korthals heeft in de Eerste Kamer toezeggingen gedaan om de Algemene wet op het binnentreden te wijzigen indien de noodzaak daartoe uit de evaluatie zou blijken. In een systeem waarin je twee Kamers hebt, is het goed dat de ene Kamer de andere Kamer beïnvloedt.

Voor de CDA-fractie zijn het doel en de strekking van het wetsvoorstel helder. Wij kunnen ermee instemmen, zeker ook met de uitgebreide nota van wijziging op stuk nr. 6, waarin naast de gerechtsdeurwaarders nu ook de belastingdeurwaarders van een machtiging vooraf worden vrijgesteld.

Het huisrecht is voor de CDA-fractie een groot goed. Ik heb recentelijk op spreekbeurten gemerkt dat wanneer dat huisrecht wordt aangetast, bijvoorbeeld door woninginbraak, het als een buitengewoon emotionele ingreep op de privacy wordt ervaren. Ik kan mij goed voorstellen dat je met het aantasten van het huisrecht door gerechtsdeurwaarders en belastingdeurwaarders, ook al hebben zij een titel en een procedure, zeer zorgvuldig omgaat. In het wetsvoorstel is een en ander voldoende ingekaderd.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Wij vinden het huisrecht allemaal van wezenlijk belang. Vindt u het niet juist daarom goed dat de schriftelijke machtiging als extra toets wordt gehandhaafd?

De heer Van de Camp (CDA):

Neen. Wij hebben de evaluatie van het WODC, opgesteld naar aanleiding van een in de Eerste Kamer gedane toezegging, gelezen. Daaruit blijkt dat de schriftelijke machtiging vooraf in hoge mate een procedurele papieren aangelegenheid is. Deze machtiging wordt bovendien vrij gemakkelijk afgegeven. Het gaat om een tussenstap die wel veel formaliteiten met zich brengt maar in materiële zin geen betere bescherming van het huisrecht oplevert. Op mijn beurt onderstreep ik dat wij ervoor moeten zorgen dat het werk van de gerechtsdeurwaarder effectief en snel kan plaatsvinden. Tegen die achtergrond heb ik er geen bezwaar tegen deze tussenstap eruit te halen, mede omdat er andere waarborgen in de Algemene wet op het binnentreden en in artikel 444 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn opgenomen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Dat is een argument van het WODC dat ik niet overtuigend vind. Wij zien met betrekking tot de telefoontap óók een indringend middel, dat de rechter-commissaris een standaardprocedure hanteert. Toch is dat geen reden om de toets van de rechter-commissaris op te heffen.

De heer Van de Camp (CDA):

Met alle respect vind ik dat een telefoontap niet mag worden vergeleken met een titel van een gerechtsdeurwaarder. Bij een telefoontap gaat het nog om de fase van de verdenking en het opsporingsonderzoek, terwijl wij hier te maken hebben met een veel meer afgeronde titel. Natuurlijk is er verschil tussen een belasting- en de gerechtsdeurwaarder, maar als gesteld wordt dat wij de RC hebben bij de telefoontap en hier de gerechtsdeurwaarder, vrees ik dat u het heeft over twee grootheden die niet te vergelijken zijn.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Ze zijn wel degelijk te vergelijken, zeker als wij terugkeren naar het essentiële belang van het huisrecht dat u onderschrijft. Ik heb meegemaakt dat de binnenkomst van een gerechtsdeurwaarder bij mensen tot problematische taferelen leidde. Dat is zeker het geval als er geen sprake is van een schriftelijke machtiging. Ik vraag mij af of de essentie van het huisrecht niet wordt aangetast als wij overgaan tot het loslaten van de schriftelijke machtiging.

De heer Van de Camp (CDA):

Het is misschien een verschil van inschatting. Ik heb mijn visie gegeven in relatie met dit wetsvoorstel.

Voorzitter! Op pagina 4 van het verslag gaat het over de criteria voor de toetsing door de hulpofficier en de burgemeester. Overigens viel het mij op dat op deze pagina de hulpofficier per ongeluk een keer "hoofdofficier" wordt genoemd; dat zal wel een verschrijving zijn. Met collega Weekers heb ik behoefte aan enig inzicht in wat de minister hiermee bedoelt. Komt er een nadere gedragscode voor de burgemeester en de hulpofficier?Van de Camp Zelf ben ik geen liefhebber van allerlei pseudo-wetgeving en circulaires, maar ik heb begrepen dat de ene hulpofficier het anders doet dan de andere, zodat helderheid en uniformiteit gewenst zijn. Op die manier kan de burger exact weten waar hij of zij aan toe is.

Dezelfde vraag geldt voor de deurwaarders. In het verslag wordt gesteld dat met de Koninklijke vereniging van gerechtsdeurwaarders overleg is gevoerd. Dit heeft geen aanleiding gegeven om tot nadere regelgeving te komen. Nu de machtiging wegvalt, rijst de vraag hoe wij de gerechtsdeurwaarders tot uniform beleid kunnen aanzetten.

Tot slot kom ik bij de belastingdeurwaarders. Deze worden in de nota van wijziging op stuk nr. 6 bij dit wetsvoorstel gevoegd. Het is opvallend dat de belastingdeurwaarders sterk worden ingekaderd door de belastingwetgeving. Er zijn tal van aanvullende maatregelen ter bescherming van de burger. Ik hoop dat ik goed heb begrepen dat ook de deurwaarders vallen onder de werking van artikel 444, lid 2, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Moeten wij ook niet bevorderen dat er enige uniformiteit komt in het gedrag van de belastingdeurwaarders?

De heer Rabbae (GroenLinks):

Zoals collega Van de Camp zojuist al opmerkte, is het huisrecht een van de belangrijkste grondrechten in Nederland. Dit recht is niet voor niets neergelegd in de Grondwet. Dit recht kan natuurlijk wel bij wet worden beperkt.

Ik constateer dat het onderhavige onderwerp een uitvloeisel is van een toezegging in 1994 aan de Eerste Kamer. Verschillende ministers hebben geprobeerd om handen en voeten te geven aan die toezegging. Het is uiteindelijk deze minister die de belofte inlost en met een voorstel komt. De concrete aanleiding is de evaluatie door het WODC. Uit deze evaluatie zijn twee conclusies te trekken. Ik herhaal hetgeen de minister zelf ook heeft aangegeven, namelijk dat de schriftelijke machtiging in de praktijk geen problemen oplevert en dat het voorstel geen extra bescherming van het huisrecht geeft. Dat zijn de twee voornaamste conclusies.

Uit deze conclusies wil ik iets anders distilleren, namelijk dat het huisrecht extra moet worden versterkt. Dat kan door een aantal procedurele criteria op te stellen voor het verstrekken van een schriftelijke machtiging. De minister doet dat niet. De redenering van de minister ligt in het verlengde van de toezegging aan de Eerste Kamer. Hij komt met een eigen conclusie, namelijk het opheffen van het machtigingsvereiste. Deze conclusie wordt mijns inziens niet gedragen door het WODC-onderzoek.

Waarom is de conclusie die de minister trekt niet juist? Dit is een gevoelige kwestie, en juist daarom is het zo belangrijk dat de gerechtsdeurwaarders die zich de toegang tot een huis verschaffen, voorzien zijn van een schriftelijke machtiging. Alleen dan is het legitiem om tegen de wil van de bewoners een huis te betreden. Zonder deze legitimatie hebben de betrokkenen een zwakke basis om dit lastige karwei uit te voeren. Bovendien hebben wij in het geval van de gerechtsdeurwaarder zelfs te maken met iemand die ingehuurd kan worden door een partij om actie te ondernemen tegen een andere partij. Als wij de afwegingen die hier moeten worden gemaakt, overlaten aan de wijsheid van de deurwaarder, creëren wij eigenlijk een soort discretionaire bevoegdheid voor de deurwaarder. Deze mensen kunnen nog zo wijs zijn, wij zijn allemaal mensen en maken allemaal fouten. Aan deze discretionaire bevoegdheid ontbreekt de toetsing vooraf. Dat wil mijn fractie absoluut niet. Vandaar dat zij grote problemen heeft met deze gang van zaken.

Dat bezwaar wordt nog groter bij de belastingdeurwaarder. De belastingdeurwaarder is een ambtenaar, die een aanwijzing krijgt van autoriteiten, op verschillende niveaus. Op die basis kan hij tegen de wil van de bewoner zich toegang tot het huis of het perceel verschaffen. De legitimiteitsbasis is eigenlijk nog zwakker en dunner. Mijn fractie heeft daar problemen mee. Ik heb daarom op dit punt een amendement ingediend, in de hoop dat deze constructie geredresseerd wordt. De gerechtsdeurwaarder valt onder een onafhankelijke figuur. Op basis van een gerechtelijk vonnis komt hij in actie, maar hij kan ook ingehuurd worden. Zijn positie is echter onafhankelijker dan die van een ambtenaar die op basis van aanwijzingen werkt. De minister moet met zware argumenten komen, wil hij mijn fractie overtuigen.

De heer Santi (PvdA):

Voorzitter! Het gaat hierbij om het huisrecht, een groot goed. Daarom is het van belang te weten wat er tegenover staat als de machtigingsvereisten vervallen. Er wordt naar de wettelijke regels verwezen, zoals de Algemene wet op het binnentreden en artikel 444 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, maar waar moet een deurwaarder zich aan houden? In de derde nota van wijziging op de gerechtsdeurwaarderswet viel het mij op dat de gedragsregels voor deurwaarders overgelaten worden aan de beroepsgroep zelf. Hier is niets tegen, maar er zijn – zoals collega Rabbae al zei – ambtelijke en niet-ambtelijke werkzaamheden, zoals incassowerkzaamheden. Nu kan men, als geen duidelijke gedragsregels zijn opgesteld, in de problemen komen. Hoe zorg je ervoor dat een weldenkende deurwaarder niet in de knel komt met zichzelf als hij geen ambtelijk werk verricht? Ik wees al op de Algemene wet op het binnentreden en artikel 444, maar ik acht het van groot belang dat de gedragsregels voor deurwaarders een zwaarder gewicht krijgen dan wordt aangegeven in de derde nota van wijziging. Men moet afwachten of de deurwaarders hiermee zo goed omgaan als wordt verondersteld. Hoe vindt sturing plaats in de richting van de gerechtsdeurwaarders? Als de machtigingsvereisten vervallen, is het van groot belang dat juist op dit punt goede gedragsregels bestaan.

Ook heb ik een probleem met de richtlijnen voor een hulpofficier van justitie en een burgemeester. In het bekende losbladige werkje over richtlijnen voor het OM is hierover niets te vinden. Als de machtigingsvereisten vervallen, moet het voor iedereen duidelijk zijn, dus ook voor de hulpofficieren en burgemeesters, dat toetsing aan de wettelijke kaders dient plaats te vinden.

De belastingdeurwaarders zijn ambtenaren en verrichten uitvoerend werk. De belasting kent andere criteria. Verwezen wordt naar de leidraad en de invorderingswet. Moet de leidraad worden aangepast als dit wetsvoorstel wordt aangenomen? De werkzaamheden worden in dit geval overgelaten aan een deurwaarder die ingezet wordt om belasting te innen. Ik zou derhalve aan de minister willen vragen, juist omdat voor hen de nieuwe gedragsregels van de gerechtsdeurwaarders niet zullen gelden, hoe dit geregeld zal worden en of de leidraad op dat punt aangepast kan worden.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Voorzitter! Het binnentreden van een woning zonder toestemming van de bewoner is een ingrijpende aantasting van de rechten van de burger, een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Niet zonder reden is daarom ook het huisrecht als grondrecht in de Grondwet opgenomen. De uitwerking vinden we in de Algemene wet op het binnentreden, die in 1994 is opgesteld, respectievelijk gewijzigd.

Het nu voorliggende wetsvoorstel strekt tot opheffing van het voor de gerechtsdeurwaarders geldende vereiste van een schriftelijke machtiging voor het zonder toestemming van de bewoner binnentreden in een woning, een vereiste dat in 1994 is geïntroduceerd. Maar bij de behandeling in de Eerste Kamer van de Algemene wet op het binnentreden werd toegezegd dat binnen een jaar de wet zou worden geëvalueerd, zeker op dit punt, wat de gerechtsdeurwaarders betreft. Als zou blijken dat de bezwaren van de Eerste Kamer te dien aanzien, terzake van het machtigingsvereiste, gegrond zouden zijn, dan zou reparatiewetgeving in gang worden gezet. En zie: de evaluatie heeft plaatsgevonden.

Uit het WODC-rapport blijken toch wel een aantal dingen: geen grote praktische problemen, maar ook niet veel extra bescherming van het huisrecht; het blijkt meestal een formaliteit. Maar dan blijken er ook nog andere dingen: er wordt niet altijd getoetst, er wordt op verschillende manieren getoetst en de criteria voor de toetsing zijn niet altijd duidelijk. Dat is nogal wat, en dan denk je: je bent dan bezig op een manier die niet echt veel zoden aan de dijk zet. Daarom heeft de regering nu besloten de reeks functionarissen waarvoor het machtigingsvereiste niet geldt – dat zijn de rechters, de rechterlijke colleges, leden van het openbaar ministerie en burgemeesters – uit te breiden met de gerechtsdeurwaarders en, sinds de nota van wijziging, ook de belastingdeurwaarders.

Als extra verdediging wordt in de nota naar aanleiding van het verslag nog aangedragen dat de gerechtsdeurwaarder eerst al de eis van proportionaliteit in acht moet nemen en dat hij, als er minder ingrijpende middelen zijn, díé moet gebruiken. Voorts geldt – dat vind ik ook zelf een wezenlijk belangrijk punt – dat het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner alleen kan in aanwezigheid van de burgemeester of de hulpofficier van justitie. Indien dezen van oordeel zijn dat binnentreden in een woning redelijkerwijs niet nodig is, dan gaat het gewoon niet door. Dit staat in artikel 444 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Ik denk dat deze waarborgen al heel behoorlijk zijn en dat daar een behoorlijk beveiligingsmechanisme van uitgaat, dat wellicht toereikend is in het tegengaan van een al te snel gebruik maken van het binnentreden. Daarbij komt nog dat de gerechtsdeurwaarder verplicht blijft een schriftelijk verslag op te maken over het binnentreden en ook kan over dit optreden van de gerechtsdeurwaarder een klacht worden ingediend.

Op grond van al deze overwegingen besluit de regering het nu voorliggende voorstel in te dienen en op zich kan D66 daar wel enig begrip voor opbrengen. Wij zijn met de regering van mening dat een overmatige bureaucratie moet worden voorkomen. Wij zullen ons dan ook niet verzetten tegen het schrappen van het machtigingsvereiste. Wel zouden wij de regering willen vragen om de vinger aan de pols te houden en na verloop van tijd, aan de hand van de dan opgedane ervaringen, na te gaan of het minder zwaar aangeklede huisrecht, zoals dat nu zal gaan functioneren, toereikend is om het grondwettelijke recht de inhoud te geven die het vereist.

De heer Rabbae (GroenLinks):

De fractie van D66 heeft thans geen probleem met het wetsvoorstel. In het verslag staat echter dat de fractie van D66 de argumentatie van het kabinet niet overtuigend vindt. Toch wist men ook toen van artikel 444 en van de evaluatie van het WODC. Wanneer heeft de omslag in het denken plaatsgevonden?

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Dat moet u mij niet vragen. Het gaat om een denkproces. Wij hebben alle argumenten nog eens goed op ons laten inwerken. In het verslag hebben wij inderdaad kritische vragen gesteld. De beantwoording was echter dusdanig, dat wij met enige overtuiging kunnen zeggen dat er wel iets in zit. Je moet niet onnodig extra machtigingsvereisten gaan stellen als er in het samenstel van de wet toch al heel wat checks en balances zijn opgenomen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

De argumentatie in de memorie van toelichting vond u indertijd niet overtuigend. Wat vindt u nu wél overtuigend?

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Dat heb ik net helemaal gezegd. Alle argumenten op een rijtje zettend, plus de extra waarborg die in de eis van proportionaliteit en in het altijd aanwezig zijn van burgemeester of officier van justitie zit, zijn wij tot een positief oordeel gekomen.

Uit het WODC-rapport blijkt dat de algemene criteria die de burgemeester of de hulpofficier van justitie moeten gebruiken om een verzoek voor machtiging tot binnentreden te toetsen, onduidelijk zijn. Ik vraag de regering of zij niet met ons van mening is dat deze criteria opnieuw gedefinieerd moeten worden, opdat men weet waar men aan toe is. Of dat een gedragscode of iets anders moet zijn, daarin laat ik de regering enige vrijheid. Het moet duidelijk zijn en gecommuniceerd worden. Het moet de mensen duidelijk zijn waar men zich aan te houden heeft. De regering moet voortvarend trachten hieraan invulling te geven. De waarborg die ligt in de aanwezigheid van de burgemeester of hulpofficier, moet aan de hand van toetsingscriteria gestalte krijgen.

Minister Korthals:

Voorzitter! Ik ben blij met de reacties uit de Kamer, die over het algemeen positief waren, met uitzondering van de reactie van de fractie van GroenLinks. De heer Rabbae heeft iedereen de maat genomen van de inbreng in het verslag. Voorzover ik mij herinner, heeft GroenLinks zelf niet aan het verslag meegedaan, zodat de heer Rabbae zelf de maat niet genomen kan worden.

Het wetsvoorstel strekt tot opheffing van het voor deurwaarders geldende vereiste van schriftelijke machtiging voor het zonder toestemming binnentreden in een woning. Zowel gerechts- als belastingdeurwaarders zullen in de Algemene wet op het binnentreden worden toegevoegd aan de reeks van functionarissen die van het vereiste zijn vrijgesteld. Voor de gerechtsdeurwaarders betekent dit een uitbreiding van vrijstelling. Momenteel hebben zij al geen machtiging nodig als zij een woning willen binnentreden om conservatoir beslag te leggen. De belastingdeurwaarders dienen nu nog wel in alle gevallen over een machtiging te beschikken.

Op de aanleiding voor het wetsvoorstel is tijdens de schriftelijke voorbereiding ingegaan. Desalniettemin hebben diverse sprekers er nog een uitvoerige beschouwing aan gewijd. Ik zal er verder niet op ingaan.

Belangrijk is de bescherming van het huisrecht. Dat staat centraal in de hele discussie. Uiteraard is bezien of de opheffing van het machtigingsvereiste voor deurwaarders zou kunnen leiden tot onvoldoende bescherming van het huisrecht. Ik meen dat hiervan geen sprake zal zijn.

Ten eerste niet omdat de gerechtsdeurwaarder ingevolge de Algemene wet op het binnentreden en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gehouden is in elk afzonderlijk geval voorafgaand aan het binnentreden na te gaan of het redelijkerwijze nodig is om binnen te treden. Dit is het zogenaamde proportionaliteitsbeginsel. Daarbij zal hij onder meer moeten beoordelen of hem geen minder ingrijpende middelen ter beschikking staan.

Ten tweede verwacht ik niet dat de opheffing van het machtigingsvereiste afbreuk doet aan het belang van de bescherming van het huisrecht, omdat de deurwaarder zich telkens als er geen sprake is van toestemming, zal moeten laten vergezellen door een burgemeester of een hulpofficier van justitie. Als twee partijen ruzie hebben en als de ene partij een deurwaarder inschakelt, dan is die deurwaarder niet gerechtigd om binnen te treden. Dat moet gebeuren op basis van een titel. De heer Weekers is daar zeer uitvoerig op ingegaan. De vergezellende ambtenaar zal eveneens beoordelen of het met binnentreden gediende belang opweegt tegen het belang van de bescherming van het huisrecht. Indien dit volgens de vergezeller niet het geval is, dan zal er niet kunnen worden binnengetreden. Deze in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering opgenomen vergezellingsplicht geldt alleen voor het binnentreden door deurwaarders. Deurwaarders en vergezellers zullen door de betrokken ministeries nog eens goed worden gewezen op hetgeen van hen wordt verwacht, voorafgaand aan en tijdens het binnentreden. Hierbij moet vooral worden gedacht aan een verduidelijking van de criteria die zij moeten hanteren bij de toetsing voor het binnentreden.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Ik heb twee vragen. Welk wezenlijk belang verzet zich eigenlijk tegen de handhaving van de schriftelijke machtiging? In de WODC-conclusies staan op een paar plekken enkele dingen, maar in plaats van die te verbeteren, zegt de staatssecretaris: opheffen. Met andere woorden, welk wezenlijk belang in de samenleving verzet zich tegen deze gevoelige en belangrijke constructie?

Minister Korthals:

Voorzitter! Als blijkt dat de schriftelijke machtiging geen enkele bijdrage levert, maar wel leidt tot bureaucratie, tot administratieve rompslomp – bij elkaar is het een heel ingewikkeld proces – dan moeten wij een keuze maken. Wij hebben in dit geval gekozen voor een vereenvoudiging van de regelgeving. Wij vinden, hoewel het huis inderdaad ongelooflijk belangrijk is, dat er dermate veel waarborgen op dit punt zijn – de waarborgen op het punt van de schriftelijke vereiste voldoen eigenlijk niet – dat de schriftelijke machtiging niet nodig is. De reden hiervan is gelegen in de administratieve rompslomp, de bureaucratie die dit met zich brengt.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Gebeurt dit niet om af te zijn van alle juridische procedures en complicaties achteraf die het binnentreden met zich kan brengen? Is het dan niet veel wijzer om zo'n machtiging te handhaven? Dit kan namelijk problemen oproepen.

Minister Korthals:

Waar het om gaat, is dat het huis voldoende beschermd wordt. Daarvoor moeten voldoende waarborgen aanwezig zijn. Wij vinden dat die er zijn. Eén vereiste blijkt in de praktijk niet te voldoen. Die leidt alleen maar tot nadelige gevolgen. Dan moet je op een gegeven moment een keuze maken. Er is nu voor gekozen om dat vereiste te laten vallen.

Ik ben blij met de instemming van de verschillende fracties met dit wetsvoorstel, ook met die van de VVD-fractie. Ik ben blij dat ik erin ben geslaagd om het aanvankelijke bezwaar van de fractie van de VVD weg te nemen. Verder kan ik het betoog van de heer Weekers over de toetsingsmomenten geheel onderschrijven, want dat was zeer zorgvuldig opgezet. Ik hoop dat ook de heer Rabbae daar kennis van heeft kunnen nemen. Ik heb die momenten daarom niet herhaald.

De heer Weekers vroeg verder of er een schrijven naar de gerechtsdeurwaarders kan gaan, waarin melding wordt gemaakt van het afschaffen van het machtigingsvereiste en waarin aandacht wordt gevraagd voor de bij het binnentreden in acht te nemen zorgvuldigheid en de te verrichten toetsing. Natuurlijk wordt dit meegedeeld aan de deurwaarders, maar zij lezen de wet ook. Ik kan nu al verklappen dat de deurwaarders er ongetwijfeld van op de hoogte zijn dat dit eraan zit te komen.

Met het melding maken van de opheffing van het machtigingsvereiste voor deurwaarders zal uiteraard moeten worden gewacht totdat ook de Eerste Kamer zich over het wetsvoorstel heeft uitgesproken. Wel zal de Koninklijke vereniging van gerechtsdeurwaarders van de stand van zaken op de hoogte worden gehouden. In de nota naar aanleiding van het verslag is al aangegeven dat het aanbevelenswaardig is de deurwaarders nog eens goed voor te lichten over de eisen die worden gesteld aan het binnentreden en de daaraan voorafgaande toets. Dit zal derhalve onder de aandacht van de KVG worden gebracht. De heer Weekers kan er van verzekerd zijn dat de gevraagde voorlichting wordt gegeven en staatssecretaris Cohen zal daarop toezien, want hij gaat over de deurwaarders. Uiteraard geldt dat ook voor mij, maar hij ziet daar meer direct op toe.

De heer Weekers vroeg of er voor de hulpofficieren van justitie vuistregels kunnen worden geformuleerd met betrekking tot de toetsing die zij voor het binnentreden verrichten. In de nota naar aanleiding van het verslag is al opgemerkt dat het aanbeveling verdient om aan burgemeesters en hulpofficieren van justitie de criteria die zij bij hun toetsing moeten hanteren, te verduidelijken. Het is zeker van belang dat hulpofficieren van justitie niet op verschillende wijze toetsen, hetgeen op het ogenblik, gelet op het WODC-rapport, toch veelvuldig het geval is. Ik ga er graag mee akkoord – ik zeg dit met name tegen de heer Santi – om voor hulpofficieren van justitie en burgemeesters wat dit betreft vuistregels te formuleren. Die zullen dan voor het gehele land gelden. De toetsing zal ook de vraag voor de hulpofficier omvatten of er niet een minder zwaar middel dan het binnentreden is. Dit om te voorkomen dat er al te lichtvaardig wordt binnengetreden. Ik zal in een brief aan de korpsbeheerders de aandacht erop vestigen dat er voldoende organisatorische voorzieningen worden getroffen om te waarborgen dat er inderdaad voldoende hulpofficieren beschikbaar zijn voor deze aangelegenheid.

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Rabbae nog een vraag wil stellen, maar ik vond de vraag die hij zojuist stelde een voorbeeld van een vraag die ook tijdens de schriftelijke behandeling kon worden gesteld; ik verzoek hem terughoudend te zijn.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Ik heb een informatieve vraag.

De voorzitter:

Dat zijn bij uitstek vragen die tijdens de schriftelijke behandeling kunnen worden gesteld, maar goed, stel uw vraag.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Bedankt, voorzitter. Wat gebeurt er als de burgemeester er niet meer aan te pas komt, omdat hij geen machtigingen meer afgeeft? Waarom zijn die criteria en die verscherping in zijn richting dan nodig?

Minister Korthals:

Niet de burgemeester, maar de rechter geeft die schriftelijke machtiging af. De burgemeester of de hulpofficier vergezelt de deurwaarder die wil binnentreden en dat is de reden.

Verschillende leden hebben vragen gesteld over de zorgvuldigheid van de belastingdeurwaarder bij zijn optreden en op welke wijze men kan klagen over dat optreden. Belastingdeurwaarders dienen bij hun handelen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht te nemen. Met het oog op klachten over het functioneren van belastingambtenaren, onder wie de belastingdeurwaarders, is een specifieke klachtenregeling ontworpen. Die komt erop neer dat klachten kunnen worden voorgelegd aan het hoofd van de eenheid van de belastingdienst waaronder de belastingdeurwaarder ressorteert, met de mogelijkheid van beroep op de directeur. Daarnaast bestaat de mogelijkheid klachten over het optreden van belastingdeurwaarders voor te leggen aan de Nationale ombudsman en, zo nodig, zelfs aan de commissies voor de Verzoekschriften van beide Kamers der Staten-Generaal. Aangezien de ontvanger in eerste instantie verantwoordelijk is voor de invordering van rijksbelastingen, ligt het overigens in de rede dat hij het eerste aanspreekpunt is als er zich klachten over het functioneren van een belastingdeurwaarder voordoen. Uiteraard kan er altijd, als er onrechtmatig wordt binnengetreden, een actie uit onrechtmatige daad worden ingediend.

De heren Van de Camp en Santi vroegen of het niet verstandig zou zijn om – ik vertaal het maar even op deze manier – tot een gedragscode te komen voor deurwaarders die binnentreden. Daarover heeft de heer Cohen overleg gehad met de Koninklijke vereniging van gerechtsdeurwaarders. Op de suggestie om in die zin gedragsregels op te stellen, heeft de KVG positief gereageerd. Het voordeel van de derde nota van wijziging waarbij sprake is van een PBO, is dat het voor eenieder geldt. Ik meen overigens dat gedragsregels voor deurwaarders ook gelden voor deurwaarders die geen lid zijn van de KVG.

De heer Van de Camp heeft gevraagd naar de uniformiteit bij het optreden van belastingdeurwaarders. Deze zal worden verzekerd door een interne handleiding die volledig afgestemd is op die van de gerechtsdeurwaarders.

Voorzitter! De leidraad invordering 1990 zal na aanneming van dit wetsvoorstel aangepast worden. Vooraf zullen de belastingdeurwaarders bij circulaire worden ingelicht over hetgeen gaande is.

Het bestuursorgaan dat de belastingdeurwaarder opdracht geeft, kan, anders dan de heer Rabbae suggereert, niet willekeurig actie ondernemen. De handelwijze van dit orgaan of van de ontvanger wordt geheel bepaald door de wet alsmede door de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Naast de reeds genoemde waarborgen biedt de burgemeester of de hulpofficier van justitie voldoende zekerheid om onterecht binnentreden te voorkomen. De belastingdienst poogt immer eerst tot incasso over te gaan door middel van derdenbeslag of een vordering alvorens binnentreding kan plaatsvinden. Voorzitter! Ik moet dan ook aanneming van het principiële amendement van de heer Rabbae ontraden.

De heer Van de Camp (CDA):

Voorzitter! Artikel 13 van de Algemene wet op het binnentreden is de evaluatiebepaling. Heb ik goed begrepen dat het WODC slechts gedeeltelijk heeft geëvalueerd, namelijk alleen ten aanzien van de gerechtsdeurwaarders? Ik neem aan dat de andere in artikel 13 genoemde onderdelen nog volgen.

Minister Korthals:

Ja.

De heer Santi (PvdA):

Voorzitter! De minister is in overleg met de kring van gerechtsdeurwaarders. Is hij bereid in dit kader aandacht te besteden aan de positie van de deurwaarder wanneer deze niet-ambtelijke werkzaamheden verricht? Dit kan mogelijk tot problemen leiden.

Minister Korthals:

Daar ben ik toe bereid. Ik wijs er echter op dat een deurwaarder wanneer hij binnentreedt op grond van een rechterlijk vonnis, ambtelijk werkzaam is. Het is natuurlijk mogelijk dat hij de procedure is begonnen als vertegenwoordiger van een belanghebbende. In die zin kan er sprake zijn van een zekere samenloop. Het spreekt vanzelf dat die zaken niet door elkaar mogen lopen, maar ik zal wellicht ten overvloede hier bij de gerechtsdeurwaarders aandacht voor vragen.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 18.43 uur tot 20.15 uur geschorst.

Naar boven