Noot 1 (zie blz. 2349)

BIJVOEGSEL

Schriftelijke antwoorden van de ministers van Buitenlandse Zaken en voor Ontwikkelingssamenwerking op vragen, gesteld in de eerste termijn van de behandeling van de begroting van Buitenlandse Zaken voor 1999 (26 200 V)

Vragenstellers: Verhagen (CDA), Vos (GroenLinks) en Hoekema (D66)

Vragen:

(Verhagen) «Ook blijkt uit de antwoorden dat de civiele kerncentrales buiten het aandachtsgebied van een eventuele samenwerking vallen. Uiterst onveilige kerncentrales die een directe bedreiging ook voor ons land kunnen betekenen! Dan is het toch buitengewoon vreemd dat die buiten ons aandachtsgebied vallen! Kan de minister dit toelichten? Wij vallen heus niet buiten het aandachtsgebied van centrales á la Tsjernobyl!»

(Vos) «Willen we überhaupt nog over een Europa kunnen spreken dan zal het probleem van de gevaarlijke kerncentrales in Rusland en de Oekraine aangepakt moeten worden.»

(Hoekema) «Nederland heeft concrete mogelijkheden bij het opruimen van nucleaire rotzooi.»

Antwoord:

Verbetering van de veiligheid van civiele kerncentrales in Midden- en Oost-Europa is een belangrijk onderdeel van de Nederlandse activiteiten in de regio.

Nederland draagt niet alleen als EU-lidstaat bij aan de activiteiten in Rusland op het gebied van nucleaire veiligheid binnen de PHARE- en TACIS-programma's, maar is ook donor aan de Nuclear Safety Account (NSA) en het Chernobyl Shelter Fund (CSF) van de EBRD Rusland is een van de belangrijkste werkgebieden voor de NSA. In Rusland worden niet alleen technische verbeteringen aangebracht aan kerncentrales, maar de Russische autoriteiten worden ook bijgestaan bij de zo noodzakelijke versterking van de rol van de nucleaire veiligheidsautoriteiten, bijvoorbeeld door de opstelling van grondige veiligheidsanalyses. In het kader van het CSF wordt de sarcofaag over de ontplofte reactor te Tsjernobyl verbeterd om verdere ongelukken te voorkomen.

Daarnaast draagt Nederland bij aan het door Noorwegen gecoördineerde internationale programma om poten- tieel gevaarlijke afval zoals gebruikte brandstofstaven op het Kola-schiereiland veilig op te slaan, het zogenaamde «Lepse-programma».

Vraagsteller: Van Middelkoop (GPV)

Vraag:

Wanneer komt nu eindelijk eens de jaren geleden aangekondigde nieuwe wet op de kanselarijrechten?

Antwoord:

De ambtelijke voorbereiding van een nieuwe wet ter vervanging van de Wet op de kanselarijrechten is vrijwel voltooid. Mijn intentie is erop gericht om in het komende begrotingsjaar een voorstel van wet aan de Kamer voor te leggen. Ik moet bij dit voornemen echter een voorbehoud plaatsen. Aangezien de Wet op de kanselarijrechten een rijkswet is, zijn de Nederlandse Antillen en Aruba betrokken bij de verdere besluitvorming. Ik kan geen uitsluitsel geven over het tijdsverloop dat met de consultatie van de Koninkrijkspartners gemoeid zal zijn.

Vragenstellers: Koenders (PvdA), Hoekema (D66) en Vos (GroenLinks)

Vraag:

PvdA en GroenLinks zijn tegen het gradueel hervatten van de wapenexporten naar India en Pakistan. D66 stelt voor eerst nog een poging te wagen de EU-partners op de Nederlandse lijn (geen leveranties) te brengen. GroenLinks (Vos) heeft om een reactie gevraagd.

Antwoord:

De regering heeft haar motieven om geleidelijk de jegens India en Pakistan genomen maatregelen meer in lijn te brengen met die van de andere EU-partners uiteengezet in haar brief aan de Kamer van 23 november jl.

Daarin stelt de regering vast dat er geen nuttig effect van de Nederlandse sancties te verwachten is, indien het Nederlandse sanctiebeleid verder gaat dan dat van andere EU-landen. Dit geldt niet alleen ten aanzien van de maatregelen in de hulpsfeer, maar ook met betrekking tot de export van militaire goederen.

De positie van de EU-partners op het punt van de wapenexport loopt nogal uiteen. Nederland behoort met Finland tot de meest terughoudende landen. Andere partners zijn dat veel minder, of stellen hun maatregelen afhankelijk van nadere EU-besluitvoering. Tot dusver is deze EU-besluitvorming uitgebleven. Pogingen de Nederlandse lijn van volledige terughoudendheid ingang te doen vinden, hebben al helemaal niet tot succes geleid.

In het licht van de wens de Nederlandse maatregelen zo effectief mogelijk te laten zijn, is het van belang te komen tot een meer eenvormige positie van de EU-lidstaten. Nederland meent daarom meer naar het Europese middenveld op dit punt te moeten opschuiven. Dit kan door het opnieuw in behandeling nemen van vergunningaanvragen die teruggaan op verplichtingen die vóór de proeven bestonden. Daarmee blijft Nederland nog altijd tot de meer terughoudende landen behoren. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om leveringen uit hoofde van garantieverplichtingen van exporterende bedrijven. Zoals de regering in de brief schreef worden ook deze aanvragen zeer zorgvuldig getoetst aan het wapenexportbeleid.

Vraagsteller: Van Middelkoop (GPV)

Vraag:

Wil de Minister bevorderen dat het tempo van wetgeving ter goedkeuring van verdragen verbeterd wordt?

Antwoord:

Zoals ik de Voorzitter van de Tweede Kamer bij brief van 20 oktober jl. heb laten weten en daarna ook mondeling heb bevestigd, ben ik het ermee eens dat de goedkeuringsprocedure van verdragen voortvarender dient te worden aangepakt. Op mijn ministerie is nu een notitie voorbe reid met mogelijkheden voor verbetering, zoals opstelling van de memorie van toelichting in een eerder stadium. Ik zal mij terzake ook tot mijn collega's in de ministerraad wenden. De goedkeuring van verdragen is immers een proces waarbij de medewerking van andere departementen onontbeerlijk is.

Vraagsteller: Koenders (PvdA)

Vraag:

Moet Nederland niet in 2000 OVSE-voorzitterschap nastreven?

Antwoord:

Nederland zal zijn verantwoordelijkheid nemen als een OVSE-voorzitterschap aan de orde komt. Na het Noorse voorzitterschap in 1999 liggen er echter al kandidaturen van Oostenrijk voor 2000, van Roemenië voor 2001 en van Portugal voor 2002. Het is gebruik in de OVSE dat dergelijke kandidaturen worden gehonoreerd.

Vragensteller: Koenders (PvdA)

Vragen:

... hebben we een agenda te verdedigen als het gaat om het actief naderbijbrengen van een Internationaal Strafhof

... Prioriteit daarbij is het stimuleren van daadwerkelijke totstandkoming van het Strafhof ... Verheldering ... noodzakelijk.

Antwoord:

De Nederlandse regering was, is en blijft uiterst actief in de daadwerkelijke totstandkoming en operationalisering van een effectief en universeel Internationaal Strafhof, zoals mocht blijken in de rol van de Koninkrijksdelegatie bij de succesvol afgesloten conferentie van Rome van afgelopen zomer.

De stukken ten behoeve van de parlementaire goedkeuring van het aldaar tot stand gekomen Statuut van het Internationaal Strafhof worden momenteel interdepartementaal voorbereid. Gisteren ging de juridische commissie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties bij consensus akkoord met de resolutie inzake de vervolgonderhandelingen, welke door de Nederlandse vertegenwoordiger was voorbereid en gecoördineerd.

Ook met betrekking tot de vestiging van de zetel van het Internationaal Strafhof in Den Haag worden tussen de betrokken departementen en diensten goede vorderingen gemaakt.

Gaarne kom ik hier uitgebreid op terug in de memorie van toelichting met betrekking tot het Statuut van het Internationaal Gerechtshof.

Details volgen bij de indiening van de Memorie van Toelichting ICC (eerste trimester '99).

Vragenstellers: Verhagen (CDA) en Koenders (PvdA)

Opmerking Verhagen: Rusland, economische crisis en voedselhulp, geen directe vraag, wel kritiek op beleid.

Opmerking Koenders: «En ik zou willen pleiten voor veel grotere Europese steun aan Russische NGO's en democratiseringsbewegingen».

Antwoord:

Rusland bevindt zich op dit moment in een diepe economische maar ook bestuurlijke crisis. De regering Primakov vertoont weinig daadkracht en probeert de kool en de geit te sparen. Hij wenst zowel de anti-hervormingsgezinde Doema tevreden houden als de kritische internationale gemeenschap die juist aandringt op hervormingen. Er is nog steeds geen samenhangend crisisprogramma opgesteld. De ad hoc maatregelen die zijn aangekondigd hebben een teneur van «meer overheid en minder markt» en pakken de structurele oorzaken van de crisis niet aan. Het IMF heeft dan ook haar programma opgeschort. IMF-president Camdessus is nu weer in Moskou maar er is nog geen uitzicht op hervatting van de hulp. Hoewel de bevolking tot dusver gelaten op de crisis reageert en er nog geen sprake is van grootschalige noden (mede dankzij de zeer omvangrijke informele sector) zijn de ouderen, zieken en zwakkeren in de samenleving al wel de dupe.

De recente moord op de democratische politica en mensenrechten- activiste Galina Starovojtova heeft tot heftige reacties geleid in Rusland en tot zorg over het gehalte van democratie en rechtsstaat. De EU heeft in een speciale verklaring een veroordeling uitgesproken over de moord op mw. Starovojtova en de Prins van Oranje heeft tijdens zijn recente bezoek aan St. Petersburg eer bewezen bij haar graf.

De regering is zeer bezorgd over de crisis in Rusland. De sleutel ligt echter in handen van de Russen zelf. De regering moet bestuurskracht laten zien en knopen doorhakken. Hervormingen moeten worden voortgezet. Deze boodschap wordt via de EU en bilateraal (ik zal mijn collega Ivanov en marge van de NAVO-Raad op 9 december spreken) voortdurend uitgedragen. Dit is echter niet de tijd om dit enorme land, dat zo'n cruciale rol speelt bij de veiligheid en stabiliteit in Europa, in de steek te laten. Het Nederlandse hulpprogramma (Programma Samenwerking Oost-Europa, MATRA programma voor maatschappelijke transitie, Programma voor Ondersteuning Buitenlands Beleid, speciale steun bij nucleaire en chemische ontwapening, culturele samenwerking, in totaal ca 40 mln per jaar) zal dan ook doorgaan zolang er voldoende voorwaarden zijn voor een goede uitvoering.

Daar waar NGO's actief zijn bij de maatschappelijke transitie en democratisering worden deze al gesteund. Ook de EU heeft hiervoor een programma. Het aantal professionele NGO's in Rusland is echter nog steeds beperkt en de beschikbare fondsen worden niet uitgeput. Om in die lacune te voorzien werkt Nederland ook intensief samen met donoren zoals de Raad van Europa, UNDP en UNHCR, Artsen zonder Grenzen, het Rode Kruis en andere internationale donoren. Nederland (en ook de EU) geeft bovendien nood- en medicijnenhulp aan kwetsbare groepen in Rusland via het Rode Kruis: NLG 1 mln (EU: ECU 7 mln).

In de EU wordt momenteel gewerkt aan een strategie voor Rusland op de korte en middellange termijn. De Algemene Raad van 7 december zal hierover besluiten. Onderdelen van de strategie zijn een aanpassing van het TACIS-programma waar mogelijk om de oorzaken van de crisis te helpen bestrijden (o.a. herstructurering van financiële sector, industrie en landbouw), humanitaire en sociale hulp, voedselhulp, handels- en investeringsbevordering. Nederland heeft zich in Brussel kritisch opgesteld over de noodzaak voor en uitvoering van voedselhulp. De Algemene Raad zal hierover op 7 december beslissen op basis van een met Rusland uitonderhandeld voorstel.

Nederland plaatst de volgende kanttekeningen:

– er bestaat onvoldoende duidelijkheid dat een algemeen voedseltekort in de RF dreigt. Veeleer lijkt sprake van lokale tekorten door interne verdelingsproblemen in de RF;

– in het algemeen worden grote vraagtekens geplaatst bij verstrekking van voedselhulp uit interventievoorraden vanwege de verstorende werking die dit kan hebben op de normale handelspatronen;

– het is zeer de vraag of adequate distributie in de RF voldoende kan worden verzekerd.

Nederland zal voor en tijdens de Algemene Raad op 7/8 december a.s. deze punten nogmaals onder de aandacht van de Commissie en de lidstaten brengen.

Vraagsteller: Koenders (PvdA)

Vraag:

Tevens vindt mijn fractie het van belang dat tijdens het Veiligheidsraadlidmaatschap voorstellen worden ontwikkeld om de rol van de Secretaris-Generaal bij constateringsresoluties te versterken.

Antwoord:

De bevoegdheden van de Secretaris-Generaal, die duidelijk zijn omschreven in het Handvest (Hoofdstuk XV artikel 97 en verder), geven hem de mogelijkheid om iedere aangelegenheid die de internationale vrede en veiligheid bedreigt, onder de aandacht te brengen van de Veiligheidsraad. De besluitvorming is evenwel voorbehouden aan de Veiligheidsraad.

Vraagsteller: Vos (GroenLinks)

Vraag:

In de EU zijn in recent afgesloten Euro-Mediterrane associatie-verdragen mensenrechtenclausules opgenomen. GroenLinks roept de Minister op om te pleiten voor het instellen van een EU monitor/rapportagesysteem. Ik denk dan bijvoorbeeld aan Israël en Algerije.

Antwoord:

Monitoring van de kwestie van de mensenrechten vindt voortdurend plaats door de missies van de EU-lidstaten in de onderscheidene Euromediterrane landen. Hun bevindingen worden ingebracht in de politieke dialoog, die voorzien is in het kader van het associatieverdrag, en die uitdrukkelijk bedoeld is voor een discussie over onder meer mensenrechten en democratie. Deze dialoog vindt met name plaats in het kader van de Associatieraad, die ten minste één maal per jaar op ministerieel niveau wordt gehouden.

Inmiddels is één Euro-Mediterraan associatie-akkoord in werking getreden, dat met Tunesië. De eerste Associatieraad met Tunesië, die op 14 juli jl. heeft plaatsgevonden, was dan ook de eerste Euro-Mediterrane Associatieraad die ooit is gehouden. Bij deze gelegenheid is de kwestie van de mensenrechten uitdrukkelijk ter sprake gebracht, zowel in algemene termen als met betrekking tot individuele gevallen.

De door GroenLinks gevraagde monitoring van mensenrechten in de Euro-Mediterrane landen wordt dus reeds uitgevoerd, en vindt zijn weerslag in de politieke dialoog met de betrokken landen.

Vragenstellers: Verhagen (CDA) en Hoekema (D66)

Vraag:

Aandacht voor het Millenniumproject van de Stichting Platform Beeldvorming Nederland (PBN)

Antwoord:

De heren Verhagen (CDA) en Hoekema (D66) hebben in het belang van de beeldvorming van Nederland in het buitenland aandacht resp. subsidie gevraagd voor het Millennium Geschenk van de Stichting Platform Beeldvorming Nederland (PBN). Het Geschenk beoogt ter gelegenheid van het Millennium de aandacht van de wereld te vestigen op Nederland. De kosten van het Geschenk bedragen tien miljoen gulden voor literatuur, documentatie en een website.

Met de heren Verhagen en Hoekema ben ik van mening dat voorlichting een belangrijk instrument is om Nederland in het buitenland op de kaart te zetten en te houden. Voor mijn directie Voorlichting en de posten is het beeld van Nederland in het buitenland een belangrijk thema.

Het Millennium Geschenk van de PBN is besproken in de Voorlichtingsraad, het samenwerkingsverband van de Haagse directies Voorlichting. Naar het oordeel van de Voorlichtingsraad voegt het Millennium Geschenk te weinig toe aan bestaande activiteiten van de ministeries op het gebied van de voorlichting over Nederland in het buitenland. bovendien acht de Voorlichtingsraad het Geschenk relatief duur, weinig vernieuwend en sterk aanbodgericht. Ik onderschrijf dit standpunt. De voorlichting over Nederland aan het buitenland gaat mij ter harte, maar het Millennium Geschenk is in dit verband echter een minder geschikt instrument.

Vraagsteller: Vos (GroenLinks)

Vraag:

Wil de regering zich inzetten voor een periodieke toetsing van de mensenrechten in alle lidstaten van de Raad van Europa?

Antwoord:

Periodieke toetsing vindt reeds plaats. De Raad van Europa kent periodieke toetsingsmechanismen, zoals het controlesysteem dat sinds enkele jaren functioneert binnen het Comité van Ministers. Op het gebied van marteling en onmenselijke of vernederende behandeling vervult het Comité ter voorkoming van marteling en onmenselijke behandeling (CPT) een belangrijke en gerespecteerde rol in de Raad van Europa.

Naast deze periodieke toetsing bestaat er natuurlijk het rechterlijke toezicht door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Met name het individueel klachtrecht is een krachtig middel in de bestrijding van schendingen van mensenrechten.

Het Nederlandse beleid is erop gericht dat niet alleen toetsing plaatsvindt, doch wantoestanden aangepakt worden. Wanneer het mensenrechtenbeleid in landen op bepaalde onderdelen faalt, dient actief door middel van ondersteunende activiteiten het falende beleid of de praktijk aangepakt en verbeterd te worden.

Vragensteller: Vos (GroenLinks)

Vraag:

Wat mijn fractie betreft wordt conflictpreventie ook het vaandel waaronder Nederland straks haar zetel in de Veiligheidsraad moet gaan bezetten. Duidelijk is dat de huidige instituties als de VN, EU, OVSE maar ook NAVO en WEU niet in staat zijn een conflict te voorkomen. Veelal worden pre-conflictsituaties foutief ingeschat of wordt er door tegenstrijdige belangen nagelaten in te grijpen. GroenLinks mist in de Memorie van Toelichting een heldere visie op het thema conflictpreventie. Kan de regering daarover geen advies vragen aan de AIV?

Vraag:

Over conventionele bewapening wil ik het nu niet hebben. Wel wil ik het hebben over een heel nieuw type wapens in ons mediatijdperk; oorlogspropaganda en hate speech, twee concrete handelingen die aanzetten tot haat en geweld. In Rwanda had Radio Mille Collines een vernietigende uitwerking, in Congo-Kinshasa, La voix populaire du Congo, riep op tot het doden van de Tutsi bevolking, in het voormalig Joegoslavië waar oorlogspropaganda en hate speech de voedingsbodem was voor het oplaaiende geweld. Deze verbale wapens spelen een steeds grotere en dodelijke rol. In het eerder bepleite advies over conflictpreventie zou de vraag ook beantwoord moeten worden in hoeverre hier instrumenten tegen zijn?

Antwoord:

De visie van de regering op conflictpreventie, zoals verwoord in de Memorie van Toelichting, geeft de verschillende aspecten van dit thema weer. Conflictpreventie vereist een vroegtijdige onderkenning zowel van de vaak diepliggende oorzaken van een conflict, als van factoren die een aanleiding kunnen vormen voor escalatie tot geweld. Over het algemeen ontbreekt het niet aan vroegtijdige signalering, noch aan een analyse van het conflict. Nederland streeft ernaar om in samenwerking met andere leden van de internationale gemeenschap in de daarvoor geëigende kaders, zoals VN, EU, OVSE, NAVO en WEU, preventieve maatregelen te nemen die een gewelddadige uitbarsting kunnen voorkomen of een verdere escalatie een halt kunnen toeroepen. Voorts kan ontwikkelingssamenwerking worden beschouwd als een instrument van structurele conflictpreventie door het bevorderen van een gezond politiek, sociaal en economisch klimaat.

Ten aanzien van een adviesaanvraag aan de Adviesraad voor Internationale Vraagstukken inzake conflictpreventie geef ik er de voorkeur aan dit thema te verbinden met een adviesaanvraag over Afrika, de regio waar zich de meeste conflicten voordoen, zoals door velen van u werd aangegeven.

De regering deelt uw mening dat haatcampagnes via de media een belangrijke rol spelen bij het aanzetten tot geweld. Het tegengaan van hate radio is mogelijk. Zenders kunnen met behulp van peilstations worden gelokaliseerd en vervolgens uit de lucht worden gehaald. Een dergelijke aanpak is gevolgd in delen van voormalig Joegoslavië en in het Grote Meren gebied. Om weerwerk te bieden op dit terrein steunt Nederland ondermeer in Liberia en Angola het opzetten van onafhankelijke radiostations en de productie van op verzoening gerichte radioprogramma's. Haatcampagnes via het geschreven woord zijn moeilijker te elimineren. Het enige wat de internationale gemeenschap hier tegenover kan stellen is het stimuleren van objectieve berichtgeving. De Nederlandse overheid steunt een aantal activiteiten op dit terrein, waaronder training van journalisten in West-Afrika.

Vragensteller: Vos (GroenLinks)

Vraag:

Graag een rol voor DMD om met EZ bij het opstellen van een eenduidige gedragscode voor het bedrijfsleven, waarin bedrijven zich openlijk uitspreken over hun verantwoordelijkheid voor het bevorderen van respect voor mensenrechten.

Antwoord:

De staatssecretaris van Economische Zaken schreef u bij brief van 2 april 1998 dat «maatschappelijk verantwoord ondernemen over de grenzen heen» primair een verantwoordelijkheid is van het bedrijfsleven, waar relevant in samenspraak met non-gouvernementele organisaties.

In beginsel deel ik de mening van de staatssecretaris dat gedragscodes primair de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven zijn. Dit geldt niet voor de naleving en bevordering van de mensenrechten, zoals vastgelegd in verdragen. Deze zijn primair de verantwoordelijkheid van staten en regeringen, en daarmee dus ook de verantwoordelijkheid van de Nederlandse regering. Schendingen van mensenrechten dienen te worden bestreden door actieve diplomatie, alsmede door steun aan positieve ontwikkelingen. In het kader hiervan ben ik uiteraard bereid, daar waar opportuun, om het Nederlandse bedrijfsleven tezamen met ministers die hier ook verantwoordelijkheden hebben, zoals mijn collega's van Economische Zaken en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, te informeren en voor zover mogelijk het bedrijfsleven ter zijde te staan bij het opstellen van gedragscodes, indien bedrijven dit op prijs stellen.

Vraagsteller: Van Middelkoop (GPV)

Vraag:

Hoe stelt Nederland zich op tegenover nieuwe toetredingsverzoeken van landen als b.v. Bosnië en Azerbaijan?

Kan de kamer hierover tijdig worden ingelicht?

Antwoord:

Op dit moment liggen toetredingsverzoeken voor van Monaco, Georgië, Armenië, Azerbaijan, Bosnië/Herzegovina en de FRJ.

De toetredingsprocedure begint met de indiening van een verzoek tot toetreding bij de Secretaris-Generaal van de RvE, die het verzoek doorstuurt naar het Comité van Permanente Vertegenwoordigers (PV's). Het Comité kijkt in hoeverre lidstaten kunnen voldoen aan de lidmaatschapsvereisten. Deze betreffen onder meer het hebben van een pluriforme democratie, het erkennen van de beginselen van de rechtsstaat en de ondertekening van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens. Gebruik is dat het Comité van PV's voorafgaand aan zijn definitieve besluitvorming de Parlementaire Assemblée om advies vraagt.

Monaco lijkt de grootste kanshebber voor een snelle toetreding tot de RvE, vooral omdat daarover nog geen negatieve geluiden zijn gehoord.

De toetredingsprocedure van Georgië bevindt zich in een gevorderd stadium. De toetreding van Armenië en Azerbaijan lijkt verder weg. In september jongstleden bezochten de voorzitter van het Comité van Ministers en de Secretaris-Generaal van de RvE de drie landen om de aldaar geboekte vooruitgang te inventariseren. Dit in navolging van een vergelijkbare missie twee jaar eerder. In de drie hoofdsteden werd de boodschap overgebracht dat de Kaukasus en zijn bevolkingen thuis horen in Europa en zo spoedig mogelijk tot de RvE zouden kunnen toetreden, mits zij de fundamentele principes van de RvE overnemen.

Iedere kandidatuur zal apart en op eigen merites beoordeeld worden. Over Georgië zal de Parlementaire Assemblée haar eindoordeel waarschijnlijk bij de komende zitting in januari geven. De aanvragen van Armenië en Azerbaijan zouden positief beïnvloed kunnen worden door een inhoudsvolle dialoog tussen beide landen over de kwestie Nagorno Karabach. En marge van het 103e Comité van Ministers is hierover gesproken; dit heeft echter geen resultaten opgeleverd.

Bosnië/Herzegovina is onlangs begonnen met een campagne om zijn toetredingsverzoek nieuw leven in te blazen. Vooralsnog ziet het er echter niet naar uit dat dit land in staat zal zijn aan de voorwaarden voor toetreding te voldoen. Verder kwam begin 1998 het verzoek van de Federatieve Republiek Joegoslavië (FRJ) om toe te mogen treden tot de Raad van Europa. Gezien onder meer de ontwikkelingen in Kosovo ligt een lidmaatschap voorlopig echter niet in de rede.

Uiteraard is de Nederlandse Regering bereid om de Kamer op de hoogte te houden over het uitbreidingsproces van de RvE. Dit zal in ieder geval gebeuren in het halfjaarverslag aan de Kamer over de activiteiten van de Raad van Europa.

Vraagsteller: Hessing (VVD)

Vraag:

Is de regering tevreden over de voortgang van het proces van betere afstemming en samenwerking tussen de OVSE en de Raad van Europa?

Biedt het recente rapport van het Comité van Wijzen aangrijpingspunten dit proces te versnellen?

Komt de regering nog met aanvullende voorstellen?

En acht de regering een convenant tussen beide organisaties wenselijk?

Antwoord:

De aanbevelingen in het rapport van het Comité van Wijzen, voor zover gericht op een betere afstemming en samenwerking tussen de OVSE en de Raad van Europa liggen duidelijk in het verlengde van de conclusies die zich aftekenden tijdens het door Nederland op 5 juni 1998 in Den Haag georganiseerde seminar over dit onderwerp.

Uit het bovenstaande volgt dat de Nederlandse regering tevreden is over de aanbevelingen en de implementatie zal bevorderen. Zolang dit implementatieproces de goede kant uit blijft gaan zullen geen nieuwe initiatieven nodig zijn. De aandacht van het Comité van Wijzen en een toezegging van Noorwegen tot het organiseren van een vervolgseminar geven al aan dat de fakkel door de organisaties en medelidstaten wordt overgenomen, zoals de bedoeling was. Nederland zal wel actief aan de vervolgdiscussie deelnemen.

De Nederlandse regering ondersteunt de aanbeveling van het Comité van Wijzen om een «Memorandum of Understanding» af te sluiten, waarin principes voor overleg en samenwerking worden vastgelegd. Daarmee worden grondverplichtingen voor overleg, samenwerking en eventuele gemeenschappelijke actie aangegaan, maar er blijft ruimte voor flexibiliteit zodat in iedere concrete situatie bezien kan worden welke van beide organisaties de taak op zich neemt waar ze het meest geschikt voor is.

Vragen over Suriname

Verhagen (CDA):

De regering kan niet volstaan met de constatering dat de onderlinge betrekkingen anno 1998 hopeloos vastzitten en we dus Suriname laten voor wat het is. Want de sociaal-economische positie van veel Surinamers is buitengewoon zorgelijk en de vraag dringt zich op of er niet naar andere wegen moet worden gezocht om de resterende verdragsmiddelen aan de Surinaamse bevolkimg ten goede te laten komen. De CDA-fractie wil daarom hier nogmaals pleiten – we deden het een jaar geleden al – voor een verzakelijking van de OS-relatie door de verdragsmiddelen voor Suriname over te dragen aan de Wereldbank.

Koenders (PvdA):

Hetzelfde geldt de verzakelijking van het beleid met Suriname, dat wij steunen. Maar ook hier is verheldering en prioriteitsstelling van de zijde van het Kabinet noodzakelijk.

Voorhoeve (VVD):

Geen goed beleid en bestuur? Dan ook geen regeringshulp. Zo eenvoudig hoort het te zijn. Dat er een pot geld voor Suriname is op grond van het verdrag van 1975 mag geen bestedingsdwang geven. Dat geld kan wachten tot er deugdelijk bestuur is dat de bevolking dient. Suriname dient aan dezelfde criteria te voldoen als alle andere landen.

Hoekema (D66):

Geen fixatie op Suriname. Verstandig inzoverre dat fixaties nooit goed zijn, maar we kunnen niet doen alsof Suriname niet bestaat en niet een kwart van de Surinaamse bevolking in Nederland woont. Begrijp ik goed dat vanuit de regering-Wijdenbosch een oorverdovende stilte in acht wordt genomen? Zijn er geen bewegingen richting Nederland ondernomen?

Van Middelkoop (GPV):

Het Raamverdrag verplicht tot jaarlijks beleidsoverleg. Dat ligt stil om bekende redenen. Welke inzet is de regering bereid op te brengen om het overleg weer op gang te brengen? Wordt het initiatief geheel aan Suriname overgelaten? Blijft het internationaal opsporingsverzoek tegen Bouterse onverkort van toepassing? Zwijgen in dit huis over Suriname bij een begrotingsdebat, dat kan natuurlijk niet. Dat zeg ik in het bijzonder tegen beide ministers.

Antwoord:

De Regering stelt vast dat de Kamer in het algemeen instemt met het jegens Suriname gevoerde beleid, dat zich laat omschrijven als een zakelijke benadering. Deze zakelijke benadering betekent dat ten behoeve van de (ontwikkelings)samenwerking met dat land de beleidsdaden van de Surinaamse regering, net als dat bij andere landen gebeurt, worden bezien op de mate waarin wordt bijgedragen aan versterking van democratie en rechtsstaat, «good governance», en op de totstandkoming van een gezond sociaal-economisch beleid. Helaas zijn de ontwikkelingen in Suriname op deze gebieden zorgwekkend. Een zakelijke benadering brengt ook met zich mee dat het aan Suriname zelf is orde op zaken te stellen.

Thans kunnen geen nieuwe committeringen in de ontwikkelingssamenwerking worden aangegaan omdat van Surinaamse zijde het reguliere ministeriële beleidsoverleg, dat sinds geruime tijd twee maal per jaar heeft plaatsgevonden, is afgezegd. Echter, ook als de beleidsdialoog in formele zin zou worden hersteld, kan Nederland slechts hulp bieden als daartoe door het ontvangende land met een goed en deugdelijk bestuur de ruimte wordt geboden.

Voor wat betreft de vraag van het lid Van Middelkoop wat de inzet van de Regering is om het ministeriële beleidsoverleg weer op gang te brengen, kan worden verwezen naar de herhaalde uitnodigingen aan de Surinaamse minister van Planning en Ontwikkelingssamenwerking om dit overleg te hervatten. Vanuit Suriname is niet op die uitnodigingen gereageerd.

De heer Verhagen herinnerde aan zijn suggestie tijdens het Algemeen Overleg over Suriname van 26 november 1997 om Verdragsmiddelen via de Wereldbank te besteden. De reactie van de Regering hierop is gelijk aan die van destijds: de oorzaak van de problemen wordt niet weggenomen door de hulprelatie te veranderen. Nog los daarvan is het de vraag of de Wereldbank voor zichzelf een taak in Suriname ziet zolang in dat land geen begin wordt gemaakt met behoorlijk bestuur.

Het is overigens de vraag of de Wereldbank de aangewezen instantie is om projecten uit te voeren gericht op bijvoorbeeld NGO's of vrouwen, het soort projecten waarop vele fracties juist altijd hebben aangedrongen.

Bovenal geldt dat een initiatief tot een verandering van de verdragsmatig bepaalde hulprelatie, als dat al niet van de Surinaamse regering moet uitgaan, in ieder geval in goed overleg tot stand zou moeten komen. Er zijn de Regering geen Surinaamse initiatieven omtrent wijziging van de hulprelatie bekend, terwijl voortzetting van het ministerieel beleidsoverleg, het geëigend forum voor overleg, door Suriname wordt tegengehouden.

In antwoord op de vraag van de heer Hoekema kan worden bevestigd dat, sinds het laatste ambtelijke overleg in april van dit jaar ter voorbereiding van het door Suriname verlangde topoverleg, de Regering geen Surinaamse initiatieven meer hebben bereikt.

Het internationaal opsporingsverzoek tegen de heer Bouterse blijft onverkort van toepassing.

Vragensteller: Vos (GroenLinks)

Vragen:

Willen we überhaupt nog over een Europa kunnen spreken dan zal het probleem van de gevaarlijke kerncentrales in Rusland en de Oekraine aangepakt moeten worden. «(MGL21)» Tot overmaat van ramp komt de milleniumbug hier nog overheen. Wat gaat de regering doen om dit probleem als topprioriteit te agenderen in de Europese Raad en Veiligheidsraad?

Antwoord:

Verbetering van de veiligheid van civiele kerncentrales in Midden- en Oost-Europa is een belangrijk onderdeel van de Nederlandse activiteiten in de regio.

Nederland draagt niet alleen als EU-lidstaat bij aan de activiteiten in Rusland op het gebied van nucleaire veiligheid binnen de PHARE- en TACIS-programma's, maar is ook donor aan de Nuclear Safety Account (NSA) en het Chernobyl Shelter Fund (CSF) van de EBRD Rusland is een van de belangrijkste werkgebieden voor de NSA. In Rusland worden niet alleen technische verbeteringen aangebracht aan kerncentrales, maar de Russische autoriteiten worden ook bijgestaan bij de zo noodzakelijke versterking van de rol van de nucleaire veiligheidsautoriteiten, bijvoorbeeld door de opstelling van grondige veiligheidsanalyses. In het kader van het CSF wordt de sarcofaag over de ontplofte reactor te Tsjernobyl verbeterd om verdere ongelukken te voorkomen.

Antwoord:

Op Nederlands initiatief is het millenium probleem in de energie sector onder de aandacht gebracht tijdens de Raad van ministers van energie in Brussel. Overeengekomen is dat deze problematiek op de agenda staat van de volgende Energie Raad. Op de Europese Raad te Wenen (december) zal de millenium-problematiek in brede zin aan de orde komen.

Het International Atomic Energy Agency heeft genoemde problematiek eveneens hoog op de agenda staan. De aandacht gaat met name uit naar Midden- en Oost-Europa.

Vraagsteller: Hoekema (D66)

Vraag:

Vooruitlopend op die integrale discussie wil mijn fractie kwijt nut te zien in een vertegenwoordiging in Albanië (een land dat alleen al vanwege de buitengrenzen van Europa een Nederlands belang vertegenwoordigt en heeft zij vragen over de opheffing van de posten Ontwapeningsambassadeur Genève en VN ambassadeur Wenen.

Antwoord:

Eind vorig jaar is een ambassade geopend in de Macedonische hoofdstad Skopje, die tevens de Nederlandse belangen behartigt in Albanië. Indien de omstandigheden daarom vragen, ben ik uiteraard bereid te bezien of een zelfstandige ambassade in Tirana nuttig is. De mogelijkheden van het onder éénhoofdige leiding brengen van posten in dezelfde stad (zoals in Genève en Wenen) worden eveneens bezien.

Vraagsteller: Hoekema (D66)

Vraag:

Dhr. Hoekema heeft de mogelijkheid van assistentie aan Russische Federatie bij de ontmanteling van nucleaire onderzeeërs aan de orde gesteld.

Antwoord:

Nederland heeft op hoofdlijnen overeenstemming met de Russische Federatie bereikt over een verdrag inzake samenwerking op het gebied van nucleaire ontmanteling.

De Russische ambtelijke goedkeuringsprocedures zijn nog niet geheel afgerond, maar ondertekening zal naar verwachting op korte termijn mogelijk zijn. Voor projecten in het kader van de samenwerking is voorlopig NLG 6 miljoen gereserveerd, waarbij mijn ambtgenoot van Defensie en ikzelf beide de helft voor onze rekening zullen nemen. Als eerste is voorzien in financiering van de productie in Rusland van onderdelen van opslag-containers voor splijtstoffen uit ontmantelde kernwapens. Vervolgens zou ook assistentie bij de ontmanteling van nucleaire onderzeeërs – waarover dhr. Hoekema een motie wil indienen – ter hand kunnen worden genomen. Daartoe wordt in het verdrag reeds expliciet de mogelijkheid geboden.

Vragensteller: Vos (GroenLinks)

Vraag:

Professionalisering OVSE-rol op gebied van conflict-preventie in Europa

Vraag:

Werkgebied Hoge Commissaris voor Nationale Minderheden niet alleen beperken tot Midden- en Oost-Europa

Antwoord:

Versterking van de rol van de OVSE op het gebied van conflict-preventie is door de jaren heen gevoerd beleid en wordt ook door deze regering onderschreven: de grootste kracht van de OVSE is het werk in het veld, met onder meer inmiddels achttien missies waarin een snel groeiend aantal professionals actief is, en daarnaast de stille diplomatie van de Hoge Commissaris voor Nationale Minderheden ter voorkoming van conflicten. De Hoge Commissaris mag als OVSE-functionaris het hele OVSE-gebied van bij elkaar 55 landen tot zijn geografisch werkgebied rekenen.

Vraagsteller: Hessing (VVD)

Vraag:

Is er bereidheid bij M om de al door de vorige M toegezegde notitie op te stellen over de complementariteit en synergie van economie en politiek en de mogelijkheden voor Nederland om daarvan meer strategisch gebruik te maken in het kader van her buitenlands beleid?

Antwoord:

Ja, in de loop van dit begrotingsjaar zal ik U de bedoelde korte notitie – en niet alleen een samenvatting – toesturen.

Vraagsteller: Vos (GroenLinks)

Vraag:

Wat gebeurt er aan opdoemende burgeroorlogen in Macedonië, Rusland en andere voormalige Sovjet-republieken?

Antwoord:

Aan de situatie in de door Mevrouw Vos bedoelde landen in Oost-Europa en Centraal Azië wordt uiteraard in internationaal verband voortdurend de nodige aandacht besteed.

Deze landen zijn de afgelopen jaren opgenomen in de Europese veiligheidsarchitectuur op basis van het beginsel van ongedeelde veiligheid in het gehele OVSE-gebied. Dit houdt ook in dat interne aangelegenheden waarover OVSE-afspraken en – verplichtingen bestaan – zoals de menselijke dimensie onderwerp zijn van legitieme internationale aandacht.

Daarnaast staan de volgende instrumenten voor conflictpreventie ter beschikking, waarbij ik overigens geen volledigheid pretendeer: op de langere termijn een beleid gericht op tegengaan van schrijnende armoede en op bevordering van mensenrechten, democratisering en goed bestuur; op de minder lange termijn preventieve diplomatie en bemiddeling door de internationale gemeenschap, humanitaire en financiële steun en militaire samenwerking.

Uiteraard verschilt die inzet van geval tot geval.

Zo kan in OVSE-verband worden gedacht aan de activiteiten van de HCNM, de diverse missies van de OVSE in Albanië, Macedonië, Georgië, Oekraine, Tsjetjenië en Centraal Azië en de activiteiten van de OVSE m.b.t. Nagorno Karabach.

Een VN-vredesmacht is met het oog op de spanning in Abchazië actief in Georgië. Daarnaast wordt waar nodig noodhulp gegeven, bijvoorbeeld in Tsjetjenië en de Noord-Kaukasus, en wordt via NGO's de opbouw van een civiele maatschappij gesteund.

In NAVO-verband heeft het partnerschap voor vrede vorm gekregen in partnerschapsovereenkomsten met een groot aantal landen in Oost-Europa en Centraal Azië. Rusland geniet als bekend een speciale status in de Permanente Gemeenschappelijke Raad van de NAVO.

Vraagsteller: Koenders (PvdA)

Vraag:

Tevens vraag ik de Regering de recente adviezen van de Professoren Flinterman en Van Boven door de AIV te laten actualiseren en daarbij verbetering van het VN-instrumentarium en de rol van het bedrijfsleven te betrekken.

Antwoord:

Zoals de heer Koenders bekend is, heeft de voormalige Adviescommissie Mensenrechten Buitenlands Beleid (ACM) reeds tweemaal uitvoerig geadviseerd over VN toezicht op mensenrechten. Zowel in 1988 als in 1996 ging de ACM op gedetailleerde wijze in op de problemen waarmee in het bijzonder de Verdragsprocedures worden geconfronteerd en deed zij waardevolle aanbevelingen voor verbetering. Aanbevelingen die ook in de bijeenkomsten van voorzitters van Verdragscomités van betekenis zijn geweest. Bovendien adviseerde de ACM, eveneens in 1996, over de rol van de Sub-Commissie ter Voorkoming van Discriminatie en Bescherming van Minderheden. Aangezien er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden, zie ik op dit moment geen reden om die adviezen te laten actualiseren. Wel heb ik behoefte aan advisering over de werkwijze van de Mensenrechtencommissie zelf. Mede naar aanleiding van een eerdere kamervraag van de Koenders heb ik daarover onlangs een adviesaanvraag bij de AIV ingediend.

Vraagsteller: Hoekema (D66)

Vraag:

Dhr. Hoekema heeft aangekondigd in de tweede termijn een motie in te zullen dienen die de regering oproept de Russische Federatie te assisteren bij de ontmanteling van nucleaire onderzeeërs.

Antwoord:

Nederland heeft op hoofdlijnen overeenstemming met de Russische Federatie bereikt over een verdrag inzake samenwerking op het gebied van nucleaire ontmanteling. De Russische ambtelijke goedkeuringsprocedures zijn nog niet geheel afgerond, maar ondertekening zal naar verwachting op korte termijn mogelijk zijn. Voor projecten in het kader van de samenwerking is voorlopig NLG 6 miljoen gereserveerd, waarbij mijn ambtgenoot van Defensie en ikzelf beide de helft voor onze rekening zullen nemen. Als eerste is voorzien in financiering van de productie in Rusland van onderdelen van opslag-containers voor splijtstoffen uit ontmantelde kernwapens. Vervolgens zou ook assistentie bij de ontmanteling van nucleaire onderzeeërs – waarover dhr. Hoekema een motie wil indienen – ter hand kunnen worden genomen. Daartoe wordt in het verdrag reeds expliciet de mogelijkheid geboden.

Vraagsteller: Marijnissen (SP)

Vraag:

Is de regering bereid voor de VN-resolutie inzake een Nieuwe Agenda voor Kernontwapening te stemmen?

Antwoord:

De regering beziet de resolutie met gemengde gevoelens. Enerzijds bevat de resolutie elementen die zij ten volle onderschrijft, zoals het uiteindelijke doel van volledige kernontwapening. Anderzijds bevat de resolutie ook elementen die de Regering minder gelukkig acht. Voor Nederland staat voorop dat maatregelen op het gebied van kernontwapening niet ten koste mogen gaan van de veiligheid en stabiliteit van het NAVO-grondgebied en de gehele wereld. Op 13 november jl. heeft Nederland zich daarom, net als tweeëndertig andere landen, onthouden van stemming op de resolutie in de Eerste Commissie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Bij toekomstige stemmingen over dit onderwerp zal Nederland deze lijn voortzetten.

Vraagsteller: Marijnissen (SP)

Vraag:

Tijdens de EU-VS Top in mei jl. zijn EU en VS een akkoord over investeringen overeengekomen. Hiermee blijft de extraterritoriale werking van de Helms-Burton Act echter van kracht?

Antwoord:

Aangenomen wordt dat Heer Marijnissen doelt op de afspraken gemaakt tussen de EU en de VS tijdens hun Topontmoeting in mei dit jaar over de Helms-Burton Wet en de d'Amato Wet, inzake investeringen in resp. Cuba en Iran en Libië. Op grond van de afspraken moet de VS bedrijven uit de EU een permanente ontheffing geven op de sancties die uit deze wetten voortvloeien. Mede ten gevolge van de recente verkiezingen heeft het Congres zich nog niet over de ontheffingen uitgesproken. De afspraken zijn dus nog niet geïmplementeerd. De heer Marijnissen heeft gelijk wanneer hij stelt dat deze afspraken de extraterritoriale werking van de wet als zodanig onverlet laten. Nederland en de EU blijven ook grote bezwaren hebben tegen dergelijke secundaire boycots. Het is in dit verband hoopgevend dat niet alleen binnen de VS administratie, maar ook in het Congres meer stemmen opgaan tegen dergelijke unilaterale wetgeving met extraterritoriale werking.

Vraagsteller: Marijnissen (SP)

Vraag:

In de brief wordt vermeld dat sancties dienen te worden toegesneden op specifieke situaties. Hoe ziet de regering dit in relatie tot Irak?

Antwoord:

Zoals aangegeven in de brief, acht de regering het wenselijk dat in de toekomst nieuwe sanctieregimes meer worden toegesneden op de specifieke situatie en het gestelde doel. De effectiviteit dient regelmatig te worden getoetst en er dient meer aandacht te worden besteed aan humanitaire aspecten.

Het vigerende sanctieregime jegens Irak heeft sedert de instelling ervan altijd de mogelijkheid geboden voor de levering van humanitaire goederen, die niet onder het handelsembargo vallen. De mogelijkheden voor humanitaire leveranties werden bovendien aanzienlijk verruimd met de inwerkingtreding van het zgn. «voedsel voor olie» programma krachtens VR-resolutie 986.

Zoals bij verschillende gelegenheden is aangegeven, dient Irak aan alle voorwaarden die zijn opgenomen in de betreffende VR-resoluties te voldoen, alvorens tot opheffing van het sanctieregime kan worden overgegaan.

Vraagsteller: Vos (GroenLinks)

Vraag over internationale brigade in VN-verband.

Antwoord:

Nederland hecht aan de versterking van de snelle reactie-capaciteit van de Verenigde Naties. Het Nederlandse voorstel voor een snel inzetbare staande VN-brigade, dat in september 1994 door minister Van Mierlo in de Algemene Vergadering van de VN werd gelanceerd, is op de korte en middellange termijn niet haalbaar gebleken vanwege de praktische bezwaren hiertegen (van politieke, financiële en juridische aard) van een aantal grote VN-lidstaten. Op de lange termijn acht Nederland verwezenlijking van een dergelijke brigade nog immer wenselijk.

Vraagsteller: Marijnissen (SP)

Vraag:

Rond de Adviesraad AIV is commotie ontstaan vanwege partij-politieke benoemingen die de Minister overweegt. Van Aartsen is van plan kandidaten van VVD-huize aan de AIV toe te voegen. Oud-premier Ruud Lubbers, AIV-voorzitter, heeft hiertegen bij de Minister protest aangetekend. Ik wil de Minister vragen of dat protest hem inmiddels heeft bereikt en of hij misschien de Kamer morgen wil laten weten in welke vorm dat is geweest.

Antwoord:

Er is geen sprake van het overwegen van partij-politieke benoemingen. De Ministerraad heeft over de voordracht voor de benoemingen gesproken en heeft mij verzocht nog eens naar de samenstelling te kijken vanuit het oogpunt van gender en etniciteit.

Vraagsteller: Koenders (PvdA)

Vraag:

Tevens vraag ik de Regering de recente adviezen van de Professoren Flinterman en Van Boven door de AIV te laten actualiseren en daarbij verbetering van het VN-instrumentarium en de rol van het bedrijfsleven te betrekken.

Antwoord:

Zoals de heer Koenders bekend is, heeft de voormalige Adviescommissie Mensenrechten Buitenlands Beleid (ACM) reeds tweemaal uitvoerig geadviseerd over VN toezicht op mensenrechten. Zowel in 1988 als in 1996 ging de ACM op gedetailleerde wijze in op de problemen waarmee in het bijzonder de Verdragsprocedures worden geconfronteerd en deed zij waardevolle aanbevelingen voor verbetering. Aanbevelingen die ook in de bijeenkomsten van voorzitters van Verdragscomités van betekenis zijn geweest. Bovendien adviseerde de ACM, eveneens in 1996, over de rol van de Sub-Commissie ter Voorkoming van Discriminatie en Bescherming van Minderheden. Aangezien er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden, zie ik op dit moment geen reden om die adviezen te laten actualiseren. Wel heb ik behoefte aan advisering over de werkwijze van de Mensenrechtencommissie zelf. Mede naar aanleiding van een eerdere kamervraag van de heer Koenders heb ik daarover onlangs een adviesaanvraag bij de AIV ingediend.

Vragenstellers: Vos (GroenLinks), Hoekema (D66) en Marijnissen (SP)

Vraag (Vos):

Dit citaat is typerend voor het paarse herijkte beleid. Dat het anders kan laat de nieuwe minister van Buitenlandse Zaken van Duitsland, Joschka Fischer zien. Bij zijn kennismakingsbezoek meldde hij in de lift gewoon in bijzijn van een stomverbaasde Nederlandse minister dat Pinochet gewoon berecht moet worden. Dat had mijn fractie nu ook graag van onze minister gehoord of was die in gedachten al bij de handelsbelangen die zijn premier in Chili moest verdedigen? Een premier die overigens niet veel verder kwam dan de al te brave vaststelling dat nu de rechter aan het woord is en niet de politiek. Is het fotogenieke duo Jozeline op dit thema net zo happy als in de rest van hun samenwerking?

Vraag (Hoekema):

Wat weerhield de minister trouwens om zich in het openbaar (of bij de Algemene Raad) positief uit te laten over het beginsel van straffeloosheid voor hen die ernstige misdaden begaan?

Vragen (Marijnissen):

1. Waarom heeft de regering het Openbaar Ministerie niet gevraagd om actief materiaal tegen deze dictator te verzamelen?

2. Waarom heeft de regering op geen enkele wijze publieke steun aan Engeland en Spanje verleend?

3. Waarom wil de regering het voortouw in deze zaak laten aan landen als Spanje, Frankrijk en Zwitserland, terwijl inmiddels ook Belgie een uitleveringsverzoek heeft ingediend?

4. Waaruit zal de ondersteuning bestaan – ik citeer uit de antwoorden – die ons land aan de landen geeft die wel een uitleveringsverzoek hebben ingediend?

5. De hamvraag is waarom de regering in het antwoord op vraag 53 heeft geschreven dat zij de zaken met belangstelling volgt. Een afwachtender houding dan «met belangstelling volgen» is eigenlijk niet denkbaar.

Antwoord (op alle voornoemde vragen):

Vooropgesteld zij dat de beantwoording van deze vragen in eerste instantie aan mijn collega van Justitie toekomt.

Uiteraard vindt de Nederlandse regering dat mensen die zich schuldig hebben gemaakt aan ernstige mensenrechtenschendingen daarvoor voor een rechter verantwoording moeten afleggen. Daarvoor zet Nederland zich in het algemeen in. Kijk naar de oprichting van het internationaal strafhof en de huisvesting daarvan in Nederland. De politiek heeft tot taak vervolging mogelijk te maken door het opstellen van wetten en het sluiten van verdragen. Het uitvoeren van vervolging is de taak van de onafhankelijke rechtspraak.

Ik herhaal wat de Minister van Justitie mede namens mij op eerdere vragen van de leden Marijnissen en Van Oven antwoordde: «wij onderschrijven de stelling dat het universaliteitsbeginsel indiceert dat Pinochet op basis van de door de Spaanse justitie geformuleerde tenlastelegging in enig land vervolgd zou moeten worden». De MP en ik blijven er bij dat de arrestatie en vervolging van Pinochet een juridische kwestie is. Dat heeft de Regering eerder gezegd en dat vindt zij nog steeds. Het doorgeleiden van het uitleveringsverzoek aan de Britse rechter ligt nu bij de Britse minister van Binnenlandse Zaken, Jack Straw. Deze moet nu zijn afweging maken. Ook Straw beschouwt de zaak Pinochet in beginsel als een juridische kwestie. De Spaanse regering denkt er net zo over.

Zoals u weet beschikken de Spaanse, Zwitserse en Franse justitie over zodanig concrete gegevens met betrekking tot strafbare feiten mogelijk gepleegd door Pinochet, dat zij aanleiding hebben gezien uitlevering van Pinochet te vragen. Het Nederlands Openbaar Ministerie heeft aangegeven niet over zodanig concrete gegevens te beschikken om een strafzaak in Nederland te kunnen starten. Indien het OM alsnog over dergelijke gegevens zal komen te beschikken, zal het deze beschikbaar stellen aan de competente autoriteiten in bovengenoemde landen. Ik kan geen uitspraken doen over het beleid en de aansturing van het Openbaar Ministerie.

Uit de gesprekken die de Minister-President in Chili heeft gevoerd blijkt dat – hoe moeilijk men het in Chili ook heeft met de huidige situatie – men bereid is het onderscheid tussen justitiële en politieke verantwoordelijkheid in de Europese landen in te zien.

Vragenstellers: Verhagen (CDA) en Hoekema (D66)

Vraag:

Aandacht voor het Millennium project van de Stichting Platform Beeldvorming Nederland (PBN)

Antwoord:

De heren Verhagen (CDA) en Hoekema (D66) hebben in het belang van de beeldvorming van Nederland in het buitenland aandacht resp. subsidie gevraagd voor het Millennium Geschenk van de Stichting Platform Beeldvorming Nederland (PBN). Het Geschenk beoogt ter gelegenheid van het Millennium de aandacht van de wereld te vestigen op Nederland. De kosten van het Geschenk bedragen tien miljoen gulden voor literatuur, documentatie en een website.

Met de heren Verhagen en Hoekema ben ik van mening dat voorlichting een belangrijk instrument is om Nederland in het buitenland op de kaart te zetten en te houden. Voor mijn directie Voorlichting en de posten is het beeld van Nederland in het buitenland een belangrijk thema.

Het Millennium Geschenk van de PBN is besproken in de Voorlichtingsraad, het samenwerkingsverband van de Haagse directies Voorlichting. Men vindt het Geschenk relatief duur, weinig vernieuwend en sterk aanbodgericht. Vanuit het oogpunt van voorlichting over Nederland aan het buitenland voegt het Millennium Geschenk te weinig toe aan bestaande activiteiten van de ministeries. Zo bestaat er op velerlei vakgebieden, en meer in het algemeen over Nederland, een reeks van publicaties en websites (ook in vertaling). Onze literatuur bereikt zowel op eigen kracht als met overheidssteun een groeiende schare lezers buiten Nederland.

Kort samengevat onderschrijf ik het standpunt van de Voorlichtingsraad. De voorlichting over Nederland aan het buitenland gaat mij ter harte, het Millennium Geschenk is in dit verband echter een minder geschikt instrument.

Vraagsteller: Van Middelkoop (GPV)

Vraag:

Een half jaar geleden hebben we aandacht gegeven aan de bijstand aan in buitenlandse gevangenissen verblijvende Nederlanders. Daar zou in elk geval extra geld voor beschikbaar komen. Gebeurt dat nu, hoe wordt het besteed en komt er ook een toereikende subsidie voor de geestelijke verzorging? Graag een concreet antwoord.

Antwoord:

Voor de intensivering van de zorg voor Nederlandse gedetineerden in het buitenland heb ik ongeveer NLG 2 mln. uitgetrokken. De intensivering van de gedetineerdenzorg komt tot uiting in het frequenter bezoeken van gedetineerden, het stimuleren van de inzetbaarheid van vrijwilligers, een meer regelmatige rapportage over de stand van zaken in de rechtsgang en bezoeken aan gedetineerden. Tevens krijgen posten de beschikking over een budget om aan de meest dringende behoeften van gedetineerden tegemoet te komen, zoals voedsel, medicijnen of kleding, wanneer andere middelen ontbreken. Met Reclassering Nederland wordt een intensivering van het werven en begeleiden van vrijwilligers gerealiseerd.

Ten aanzien van de geestelijke verzorging van Nederlandse gedetineerden in het buitenland, een kwestie die ook ik van groot belang vind, kan ik u meedelen dat ik onlangs een delegatie van de Stichting Epafras heb ontvangen. BZ verleent, waar mogelijk, graag medewerking aan de werkzaamheden van Epafras en ik acht een zekere financiële ondersteuning daarvan zinvol.

Overigens verwijs ik ook naar mijn brief van 30 november, waarin ik rapporteerde over de wijze waarop de voorgestelde intensivering van de zorg voor gedetineerden in het buitenland wordt verwezenlijkt.

Vragensteller: Vos (GroenLinks)

Vraag:

Concreet pleit GroenLinks als het gaat om het stimuleren van vernieuwing van de internationale economische orde voor:

(...)

– het bevorderen in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen van accountability. Dat wil zeggen: bedrijven dienen in hun jaarverslagen aan te geven welk beleid ze op het gebied van de mensenrechten, sociale- en arbeidsnormen voeren. Wat vindt de minister hiervan?

Antwoord:

De Minister van Buitenlandse Zaken kan geen verplichtingen opleggen aan bedrijven inzake hun jaarverslagen. Wel zal ik in overleg met de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking deze suggestie aan mijn collegae van Economische Zaken en Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorleggen.

Vraagsteller: Verhagen (CDA

Vraag:

Het is overigens gelet op het belang van de opvang in de regio als optie die te prefereren is boven opvang in Europa, buitengewoon vreemd dat de uitgaven ten behoeve van de UNHCR dalen ten opzichte van 1997. Een verhoging zou ons inziens meer voor de hand liggen.

Antwoord:

In 1997 bedroeg de reservering voor de jaarlijkse bijdrage aan de Algemene Programma's van UNHCR NLG 46 miljoen. Aan het einde van dat jaar is de begroting, vanwege financiële ruimte op dat moment en vanwege de in dat jaar sterk gestegen dollarkoers die in dollartermen gemeten de Nederlandse bijdrage onder het niveau van 1996 dreigde te brengen, eenmalig opgehoogd met NLG 6 miljoen, waardoor de uiteindelijke bijdrage voor 1997 uitkwam op NLG 52 miljoen.

In 1998 is de reservering voor de jaarlijkse bijdrage aan de Algemene Programma's van UNHCR ten opzichte van de aanvankelijke reservering voor 1997 verhoogd met NLG 1,5 miljoen tot NLG 47,5 miljoen. Het ziet er niet naar uit dat dit jaar ruimte bestaat additionele middelen aan de UNHCR ter beschikking te stellen.

Voorts is de regering bereid, ter ondersteuning van het Nederlands terugkeerbeleid, doelbijdragen aan UNHCR te verstrekken voor de opvang in en de terugkeer vanuit de regio van vluchtelingen. In het algemeen – in reactie op de opmerking van de heer Koenders (PvdA) – geeft de regering de voorkeur aan het faciliteren van de terugkeer langs multilaterale kanalen.

De reservering voor de jaarlijkse bijdrage aan de Algemene Programma's van UNHCR voor 1999 is gehandhaafd op NLG 47,5 miljoen.

Vraagsteller: Van Ardenne-van der Hoeven (CDA)

Vraag:

Waarom kan PSO al jaren niet automatische rekenen op een trendmatige verhoging van belang?

Vraagsteller: Van Middelkoop (GPV)

Vraag:

Het budget voor PSO blijft voor 1999 gelijk aan 1998. Dat betekent dat, anders dan toegezegd, de jaarlijkse autonome kostenstijging ten bedrage van 1,5 miljoen niet wordt gecompenseerd. Kan dit worden rechtgezet?

Vraagsteller: Van den Berg (SGP)

Vraag:

Wij vragen aan minister Herfkens of zij wat betreft de Vereniging PSO terugkomt op de door haar voorganger gedane toezegging, namelijk dat in ieder geval de jaarlijkse autonome kostenstijging gecompenseerd.

Antwoord op de drie bovengenoemde vragen inzake PSO:

In de periode 1994–1997 is het budget van PSO voor het reguliere programma gestegen van NLG 28.2 miljoen naar NLG 36.8 miljoen. Over de zelfde periode is aan PSO voor noodhulp een bedrag van NLG 15.4 miljoen beschikbaar gesteld.

Ik heb nota genomen van de behoefte van PSO aan meerjarige financieringsafspraken waarin minstens de autonome kostenstijging is verwerkt; maar naar mijn weten is er op dit punt geen sprake van een formele toezegging van mijn voorganger.

Bij een beslissing omtrent een systematiek voor de langere termijn zal ik de uitkomst van het voorgenomen Interdepartementale Beleids Onderzoek (IBO) «Uitzending van Ontwikkelingsdeskundigen» betrekken.

Ik verwacht dat dit onderzoek beleidsmatige en beheersmatige aanbevelingen zullen opleveren voor alle personele assistentie programma's (PSO, SNV, PUM, HPI).

Vraagsteller: Van Ardenne-van der Hoeven (CDA)

Vraag:

Is de Minister bereid om op Nijenrode cursussen aan Indonesiërs aan te bieden op het terrein van particuliere coöperaties?

Antwoord:

Ik neem mij voor om de wereldwijde beurzenprogramma's ook weer open te stellen voor Indonesische studenten. In relatie tot uw vraag betekent dit dat, op verzoek van Indonesië, in Nederland tailor-made cursussen kunnen worden aangeboden óók op het terrein van particuliere coöperaties. Hiervoor kunnen vanuit het Speciale Beurzenprogramma beurzen beschikbaar worden gesteld. Waar deze cursussen worden gegeven – op Nijenrode of bij een andere instelling in Nederland – zal op basis van een prijs-kwaliteit vergelijking dienen te worden bepaald.

Vraagsteller: Van Ardenne-van der Hoeven (CDA)

Vraag:

Wellicht in navolging van de succesvolle economische steunpunten in China zouden deze ook in Indonesië opgezet kunnen worden. Vraag aan de Minister is of zij bereid is om hiermee aan de slag te gaan.

Antwoord:

Wat betreft de relatie met Indonesië zijn voor de korte termijn middelen beschikbaar voor schuldconsolidatie. Voorts is voortzetting van het bestaande instrumentarium voor het midden- en kleinbedrijf in Indonesië aan de orde. In dit verband kunnen drie bestaande samenwerkingsinstrumenten worden genoemd:

1. Het Programma Samenwerking Indonesië (PSI), met als prioriteitssector onder meer landbouw/voedselverwerking

2. Het Beurzen- en stageprogramma, waarbij Indonesische studenten hun bedrijfsrelevante opleiding kunnen afronden in Nederland

3. Het Programma uitgezonden managers (PUM), voor assistentie en kennisoverdracht aan lokale ondernemingen.

Voorts kunnen worden genoemd de hernieuwde inzet van instrumenten als het CBI en het Netherlands Fellowship Programme. Bovendien functioneert de bilaterale Kamer van Koophandel (INA) uitstekend.

Volledige benutting van genoemde instrumenten heeft de voorkeur boven het optuigen van nieuwe. Het opzetten van economische steunpunten is dan ook niet aan de orde.

Vraagsteller: Karimi (GroenLinks)

Vraag:

Het gaat daarbij ten eerste om de opvang van A-statushouders. Strikt genomen mag deze internationaal gezien uit het ODA-budget betaald worden, in Nederland hadden we daar tot voor kort duidelijk paal en perk aangesteld. Samen met de minister moet ik vaststellen dat de definitie van zuivere hulp wel erg verwaterd is. Nu worden wij opeens met een open-einde regeling geconfronteerd, een regeling die direct inhakt op structurele ontwikkelingssamenwerking.

Vraagsteller: Van Ardenne-van der Hoeven (CDA)

Vraag:

De Minister kan niet aangeven hoeveel statushouders met het ingeboekte bedrag van f 244 miljoen volgend jaar worden opgevangen.

Antwoord:

Tot op heden werd een forfaitair bedrag ad NLG 119 miljoen voor de kosten opvang asielzoekers toegerekend aan het ODA-plafond. Met ingang van 1999 wordt een nieuwe systematiek gehanteerd. Voortaan zal, uitgaande van de bestaande definities, een bedrag op declaratiebasis worden gehanteerd. Deze systematiek is inderdaad een open-einde-regeling. Echter, de directe kosten van 1e jaars opvang van asielzoekers met een A-status uit een DAC-land zijn volgens de DAC-criteria ODA. Het ingeboekte bedrag van f 244 miljoen is gebaseerd op het verwachte aantal te verstrekken A-statussen aan mensen uit DAC-landen in 1999 en de kosten, die gemoeid zijn met de 1e jaars opvang in 1999. Het aantal A-statussen wordt voor 1999 geraamd op ruim 8100, de gemiddelde kosten voor de 1e jaars opvang op NLG 30 duizend.

Vraagsteller: Van Ardenne-van der Hoeven (CDA)

Vraag:

«Uit de gepresenteerde begroting voor volgend jaar blijkt dat de inzichtelijkheid van wat de Nederlandse regering waar doet volstrekt ontoereikend is. Het valt niet mee om van een OS-begroting een productbegroting te maken, dat geef ik toe. Maar dat kwantitatieve gegevens bij de gepresenteerde begrotingsbedragen geheel ontbreken, is niet meer van deze tijd. In ieder geval kunnen meetbare doelen, gegevens over de producten of activiteiten die uitgevoerd gaan worden om de doelen te bereiken en de kosten per product of activiteit zichtbaar gemaakt worden.»

Vraag:

«Indien de Minister wil gaan aantonen dat hulp helpt, dan dienen de begrotingen vanaf nu met meetbare doelen en bijbehorende bedragen opgesteld te worden. Ik neem aan dat de Kamer erop kan rekenen, dat dit gebeurt.»

Antwoord:

Er zijn op het terrein van OS weinig zinvolle mogelijkheden om met kengetallen in de begroting te werken. Daarvoor zijn twee redenen:

1) OS-activiteiten hebben een dusdanig heterogeen karakter, dat het in het algemeen niet mogelijk is deze in enkele, simpele kengetallen onder te brengen.

2) Het is in het algemeen lastig aan te geven hoeveel één bepaalde OS-activiteit heeft bijgedragen aan een beleidsdoelstelling.

Waar kengetallen kunnen worden toegepast, gebeurt het. Alle zinvolle mogelijkheden voor kengetallen (hierover bestaan concrete afspraken met het Ministerie van Financiën) worden reeds in de Begroting 1999 benut. Een voorbeeld daarvan zijn de kengetallen opgenomen bij de begroting van het Centrum tot Bevordering van de Import uit Ontwikkelingslanden, CBI. (Zie de begroting, p. 250).

Gezien de beperkte mogelijkheden voor kengetallen maakt OS veel gebruik van evaluatie-onderzoek en organisatiedoorlichting. De TK wordt daarover jaarlijks uitvoerig geïnformeerd.

Dit gebeurt in de eerste plaats in de Begroting:

1) in de Artikelsgewijze Toelichting worden per begrotingsartikel relevante, actuele evaluaties samengevat en worden de beleidsconclusies aangegeven.

2) in de Evaluatiebijlage (bijlage 7) wordt per verrichte evaluatie uitvoerig ingegaan op de resultaten, beleidsconclusies en vervolgacties.

Om de Evaluatie-bijlage voor de Tweede Kamer inzichtelijker te maken zal voortaan per evaluatie het betreffende begrotingsartikel worden vermeld.

In de tweede plaats is met ingang van 1997 een (nog bescheiden) start gemaakt met het rapporteren over evaluatie-uitkomsten in de Financiële Verantwoording. De komende jaren zal dit verder worden uitgebreid.

Vraagsteller: Van Ardenne-van der Hoeven (CDA)

Vraag:

Zou de Minister bereid zijn binnen de Stichting van de Arbeid aan de orde te stellen op welke wijze in overleg met het Nederlands bedrijfsleven een algemeen aanvaard standaard opgesteld kan worden voor sociaal en milieu-verantwoord ondernemen in het buitenland.

Antwoord:

In overleg met mijn collegae van EZ (in verband met de nota Van Dok) en van SZW zal ik voorstellen om de Stichting van de Arbeid een advies te vragen over sociaal verantwoord ondernemen te vragen. In een dergelijk advies zal de aan de orde moeten komen of de overheid, zeker bij de inzet van overheidsmiddelen, richtlijnen moet geven aangaande verantwoord ondernemen, welke normen daarbij moeten gelden en op welke wijze over naleving dient te worden gerapporteerd.

Vraagsteller: Van Ardenne-van der Hoeven (CDA)

Vraag:

Het ziet ernaar uit dat de Minister meer geld gaat toevertrouwen aan multilaterale instellingen. De vraag is welke voorwaarden zij ten behoeve van de effectiviteit en efficiency stelt aan de hulp die via EU, VN-instellingen, IMF en Wereldbank wordt verstrekt. Waarom zouden wij niet beter vertegenwoordigd zijn in deze instellingen, zodat wij de vinger aan de pols kunnen houden. De CDA-fractie is van mening dat al te lang te veel geld «ongeclausuleerd» naar multilaterale instellingen gaat en dat meer binding van gelden naar deze organisaties via parallelle co-finciering zou moeten plaatsvinden.

Antwoord:

De bijdragen aan multilaterale organisaties moeten worden onder- scheiden in verplichte contributies, of aanslagen, en vrijwillige bijdragen.

Contributies zijn verdragsverplichtingen; over de hoogte en de besteding van deze middelen wordt beslist in beheersorganen. Nederland kan als een van de verdragspartijen via deze beheersorganen invloed uitoefenen.

Voor vrijwillige bijdragen geldt, zoals in de begroting aangegeven, dat deze in beginsel op het niveau van 1998 zijn gehandhaafd. Aan deze bijdragen worden per definitie geen specifieke voorwaarden gesteld, het zijn multilaterale bijdragen.

De effectiviteit van multilaterale hulp is in potentie groter dan die van bilaterale hulp, met name als multilaterale hulp in de plaats komt van een verzameling van activiteiten van verschillende bilaterale donoren. Voordelen van multilaterale hulp zijn onder andere bundeling van kennis en (mondiale) ervaring op specifieke terreinen, schaalvoordeel en een geringer beslag op de institutionele capaciteit van ontvangende landen.

Multilaterale bijdragen zijn echter niet ongeclausuleerd. De besteding van het totaal van dergelijke bijdragen is onderhevig aan besluit- vorming van betreffende beheersorganen over beleid, programma's en beheer. Nederland is goed vertegenwoordigd in de beheersorganen van de multilaterale instellingen. Zo heeft Nederland een zetel in de raad van bewindvoerders van Wereldbank en IMF. Daarnaast heeft Nederland als relatief grote donor zitting in de beheersorganen van de meeste VN-fondsen en zet zich daar actief in voor verbetering van de effectiviteit van het werk van deze organisaties en voor goed beheer.

Naast deze multilaterale bijdragen financiert Nederland uit bilaterale middelen ook specifieke activiteiten van de betreffende multilaterale organisaties.

De relatie met de EU heeft in dit verband een aantal bijzondere karakteristieken. Het Europese OS-budget is de laatste jaren relatief snel gegroeid. Hieraan ligt echter geen autonoom besluit over de hoogte van de Nederlandse bijdrage ten grondslag: de groei is een gevolg van besluitvorming in het bredere verband van de vaststelling van Financiele Perspectieven voor het externe beleid van de EU.

Verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Europese OS ligt bij de Europese Commissie. Het zal mevrouw van Ardenne niet zijn ontgaan dat Nederland in discussies met de Commissie over de Europese OS bij uitstek een van de lidstaten is die hamert op de noodzaak van verbetering van kwaliteit van de hulp, inclusief de kwaliteit van het management van de hulpprogramma's. Dit is onder meer het geval geweest in discussies over de nieuwe Lomé conventie, waar Nederland op het cruciale punt van programma-management succes heeft geboekt, in die zin dat dit punt is opgenomen in het EU-mandaat. Desalniettemin blijft de kwaliteit van de Europese hulp zorgen baren, ook al is enkele maanden geleden door de DAC geconstateerd dat verbeteringen waarneembaar zijn. Die positieve trend wordt overigens onderschreven door een aantal onafhankelijke evaluaties van de Europese hulp, die momenteel bijna afgerond zijn. Deze evaluaties zullen in de kwaliteitsdiscussie met de Commissie een belangrijke rol spelen.

Een gerelateerd probleem betreft de armoedefocus van de Europese hulp. Deze lijkt enigzins uit het zicht geraakt, nu snel groeiende bedragen beschikbaar worden gesteld aan relatief rijke landen in het Middellandse zeegebied, Europa en in Latijns Amerika. Ik zal trachten, en ik verwacht daarbij steun van diverse andere lidstaten, de komende jaren de armste landen en bevolkingsgroepen weer meer onder de aandacht te brengen.

Vraagsteller: Van Ardenne-van der Hoeven (CDA)

Vraag:

De vraagsteller maakt melding van «de tekorten (300 mln) waarmee het Ministerie als gevolg van wanbeheer dit jaar al kampt». Voorts stelt de vraagsteller dat de «oorzaak van financiële problemen kennelijk is gelegen in het beleid van haar voorganger die een ondeugdelijk financieel beheer heeft achtergelaten, hoewel de Minister in het Parool van 3 oktober 1998 volhoudt dat Minister Pronk geen lijken in de kast heeft achtergelaten.»

Antwoord:

Er is geen sprake van financieel wanbeheer binnen BZ. Nu niet, en ook niet tijdens voorgaande kabinetsperioden. Dat moge onder meer blijken uit het feit dat over de voorgaande jaren (1996 en 1997), dus onder Minister Pronk, een goedkeurende accountantsverklaring zonder beperking is verkregen. Er zijn evenmin lijken in de kast aangetroffen op het gebied van financieel beheer. Integendeel, juist onder Minister Pronk is structureel aandacht besteed aan het duurzaam verbeteren van de kwaliteit van het financieel beheer. En daar waar die kwaliteit onder de maat dreigde te komen, zijn incidentele acties ingezet met als doel duurzame verbetering.

Het financieel beheer binnen het terrein van Ontwikkelingssamenwerking is op één punt ingewikkelder geworden: na de herijking/delegatie medio 1996 is de verantwoordelijkheid voor het budgetbeheer aan de ambassades gedelegeerd. Om de beheersrisico's die heermee samenhangen, het hoofd te bieden is een samenhangend pakket maatregelen ontwikkeld onder de noemer Veiligstellen Financieel Beheer (VFB). Oogmerk van dit project voor de nabije toekomst is de structurele inbedding van het financieel beheer binnen de organisatie.

Kernbegrippen hierbij zijn:

– verbetering van processen (denk aan interne regelgeving, vereenvoudiging, controle op voorschotten en ontstaan van achterstanden etc).;

– integraal management als besturingsfilosofie. Budgethouders worden niet alleen verantwoordelijk gesteld voor de uitvoering van het beleid maar ook voor het voeren van een goed financieel beheer.

– betere informatiesystemen;

– bewustwording van het belang van een integrale visie op beleid en beheer. Goed beheer is in het belang van beleid. Dit idee wordt verder uitgedragen middels opleidingen, een incentivebeleid en nadrukkelijke communicatie richting budgethouders over integraal management.

Overigens dient benadrukt te worden dat we er nog lang niet zijn. Hoewel juist de afgelopen jaren een enorme kwaliteitsslag is gemaakt, kunnen risico's niet volledig worden uitgesloten. Een goedkeurende verklaring is een belangrijk signaal maar zegt niet alles. Juist daarom is het structureel inbedden van financieel beheer in de organisatie zo belangrijk. Dit zal niet alleen veel tijd kosten maar vergt vooral een nadrukkelijke prioriteitsstelling vanuit de politieke top en de departementsleiding – prioriteit die in 1999 ook daadwerkelijk aan dit onderwerp zal worden verleend.

Vraagsteller: Karimi (GroenLinks)

Vraag:

Is Nederland volgend jaar bij de HIPC-review bereid te pleiten voor een minder strenge koppeling aan het ESAF, zodat zuidelijke overheden, in samenwerking met lokale NGO's en parlement, meer ruimte krijgen voor het uitvoeren van sociale programma's?

Vraag:

Het IMF heeft gesteld dat aflossingen 25% van de exportinkomsten mogen beslaan. Een absurd hoog percentage als je bedenkt dat men dit naoorlogs Duitsland niet wou aandoen uit angst voor een opleving van het nazisme. 4% leek men toentertijd een aanvaardbaar percentage. Hoe staat de minister tegenover deze aanpassingen van het HIPC initiatief? en is zij eventueel bereid om, als het HIPC weinig soelaas blijft bieden, te zoeken naar andere wegen om schuldverlichting te bereiken?

Antwoord:

Over het HIPC-initiatief is onlangs met uw Kamer gesproken in een AO naar aanleiding van het verslag over de jaarvergadering van WB en IMF. Op dit moment valt daarover niets nieuws te melden.

Vraagsteller: Dijksma (PvdA)

Vraag:

PvdA vraagt naar de wijze waarop andere EU-partners worden aangesproken op hun wapentransacties naar onrust- en spanningsgebieden.

Antwoord:

Het wapenexportbeleid is de verantwoordelijkheid van elk van de Lidstaten van de Unie. Zij laten zich daarbij leiden door de wapenexportcriteria vastgesteld door de Europese Raad, en de in juni '98 vastgestelde Gedragscode voor de Wapenexport.

In dit verband nemen de lidstaten zich voor geen exportvergunning af te geven, indien er een duidelijk risico bestaat dat het ontvangende land het te exporteren goed voor agressie tegen een ander land gebruikt. Evenmin staan de lidstaten de uitvoer toe van materieel waardoor interne gewapende conflicten kunnen worden uitgelokt, of spanningen kunnen worden verergerd.

Tot dusver was de transparantie van het wapenexportbeleid een zaak van elk van de lidstaten afzonderlijk. Dit beperkte de mogelijkheden andere EU-partners op hun wapenexporten aan te spreken. De Europese gedragscode heeft dit veranderd. Daarin kwamen de lidstaten overeen elkaar in een aantal gevallen te consulteren indien een lidstaat een militair goed wenst te exporteren, terwijl een andere lidstaat de export van een soortgelijk goed eerder weigerde. Tevens kwamen de lidstaten overeen jaarlijks een rapport over het eigen wapenexportbeleid in te dienen. Deze nationale rapporten zullen als een geïntegreerd rapport aan de Raad van Ministers worden aangeboden. De Raad zal jaarlijks dit rapport bespreken. Op deze wijzen kunnen de EU-partners elkaar aanspreken op het gevoerde wapenexportbeleid.

Vraagsteller: Dijksma (PvdA)

Vraag:

Wat gebeurt er als de cameraploegen vertrokken zijn? Op welke manier blijft er aandacht voor de wederopbouw van het verwoeste land, van de plantages, van de woningen? Letten we bij deze wederopbouw ook op duurzaamheid? Denkt de minister erover om een deel van haar bijdrage in een soort «ecologisch noodfonds» onder te brengen?

Antwoord:

Omdat de ramp ten gevolge van Mitch niet alleen infrastructurele schade heeft veroorzaakt maar ook diep heeft ingegrepen in de economische en sociale structuren van de getroffen landen is inderdaad hulp van structurele aard nodig voor wederopbouw, milieuschade en herstel van productiecapaciteit en werkgelegenheid.

Hiervoor zullen de fondsen die in het kader van de verdubbeling van de actie voor Midden Amerika uit OS-middelen worden vrijgemaakt ter beschikking worden gesteld.

Deze middelen, in totaal fl. 50,3 mln. zullen ter beschikking worden gesteld via de SHO/Samenwerkende Hulporganisaties, via de Nederlandse ambassades in Midden Amerika, via het inspelen op internationale appeals van multilaterale organisaties en in de vorm van een bijdrage aan het Central America Emergency Trust Fund bestemd voor verlichting van de schuldendienst aan de IFI's tot en met 1999.

Een deel van de hulp zal zodoende nog het karakter van noodhulp dragen, aangezien deze fase met name in Honduras nog niet voorbij is. Een ander onderdeel is gericht op rehabilitatie en reconstructie en zal betrekking hebben op 1999 en volgende jaren. Evenals voor het reguliere OS-programma in de getroffen landen, begroot op ongeveer fl. 80 mln op jaarbasis, staat duurzaamheid centraal.

De milieuproblematiek is integraal onderdeel van het bilaterale programma. In dit kader zal ook aandacht aan de gevolgen van Mitch worden gegeven. Het instellen van een nieuw «speciaal ecologisch noodfonds» is daarom niet nodig.

Vraagsteller: Marijnissen (SP)

Vraag:

Overigens zou ik nog wel iets willen weten over de partners die wij gebruiken in Midden-Amerika. Kent de minister voor Ontwikkelingssamenwerking de berichten dat de hulp aan El Salvador in handen komt van het nationale noodhulpcentrum, COEN, die het vervolgens vooral opslaat in plaats van te distribueren? Goederen die wel bij gemeenschappen komen, blijken vaak verpakt te zijn in zakken met een logo van de Arena-partij. Klopt het dat NGO's zoveel mogelijk buiten de deur worden gehouden, dat goederen vooral gaan naar de gebieden waar de Arena-partij sterk is en dat de zwaar getroffen gebieden waar het FMLN sterk is het nakijken heeft? De minister begrijpt, ik heb wat contacten.

Antwoord:

Mij is bekend dat in El Salvador politieke motieven in de aanloop naar de presidentsverkiezingen een sterke rol spelen. Het is goed mogelijk dat hulpgoederen die worden verstrekt aan de regering van El Salvador worden opgeslagen bij het COEN. De algemene indruk is dat het COEN goed heeft gefunctioneerd maar wel zeer zelfstandig heeft geopereerd. Het is vrijwel uitgesloten dat bij het COEN door de Nederlandse overheid betaalde hulpgoederen liggen omdat de Nederlandse hulp niet aan de Salvadoraanse overheid is verstrekt.

Inderdaad is sprake van een kritische houding van de regering wat betreft de rol van NGO's bij de hulpverlening. De indruk is dat de regering de belangrijke rol van de NGO's niet wil erkennen, maar de NGO's verder niets in de weg heeft gelegd. Ook het bericht dat hulpgoederen voorzien zouden worden van het logo van de Arena-partij is mij ter ore gekomen. Ik sluit niet uit dat dit inderdaad gebeurt. Dat geldt ook voor het bericht dat gemeentes waar de oppositie aan de macht is wel eens minder hulpgoederen hebben gekregen. Ik vind dit uiteraard een verkeerde zaak. Gezien de politieke polarisatie in het land kan men zoiets verwachten. Voorzover mij bekend hebben deze gebeurtenissen niet op ruime schaal plaatsgevonden en bestaat geen aanleiding tot grote bezorgdheid.

Belangrijker is dat bovengenoemde informatie niet of nauwelijks betrekking kan hebben op de hulp die door de Nederlandse overheid is gegeven aan El Salvador. De hulp aan El Salvador is gefinancierd via een blokallocatie van fl. 300.000, met de opdracht aan Ambassade San José deze fondsen aan te wenden voor noodhulp aan El Salvador. Besloten is dit bedrag via UNDP aan enkele NGO's toe te bedelen, omdat UNDP een goed inzicht heeft in de bredere hulpbehoefte en de meest aangewezen particuliere kanalen voor besteding van fondsen.

Vraagsteller: Vos (GroenLinks)

Vraag:

Concreet pleit GroenLinks als het gaat om het stimuleren van vernieuwing van de internationale economische orde voor:

(...)

– het bevorderen in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen van accountability. Dat wil zeggen: bedrijven dienen in hun jaarverslagen aan te geven welk beleid ze op het gebied van de mensenrechten, sociale- en arbeidsnormen voeren. Wat vindt de minister hiervan?

Antwoord:

De Minister van Buitenlandse Zaken kan geen verplichtingen opleggen aan bedrijven inzake hun jaarverslagen. Wel zal ik in overleg met de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking deze suggestie aan mijn collegae van Economische Zaken en Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorleggen.

Vraagsteller: Voorhoeve (VVD)

Vraag:

Tenslotte de multilaterale hulp. (....). Maar wij moeten ook deze stroom kritisch op resultaten bekijken en concentreren. (...) Ik zou graag zien dat Nederland als relatief grote donor krachtige stappen nam om misstanden aan te pakken, samen met gelijkgestemde leden. Niet goed? Dan minder geld. Er zijn immers goede doelen in de wereld te over. (...)

Ik vraag de regering volgend jaar ons een aantal brieven te zenden over de kwaliteit van het werk van de ontvangers van de grootste Nederlandse multilaterale bijdragen, en zou daar nader met haar over willen overleggen. Misschien kunnen we beginnen met een kritische analyse van de Europese ontwikkelingsuitgaven. Daarna kunnen we enkele VN-organisaties doorlichten. (...)

Antwoord:

Het beleid van de multilaterale ontwikkelingsorganisaties wordt bepaald in de beheersorganen van die organisaties. Daarin heeft Nederland als relatief grote donor zitting. In die beheersorganen zet Nederland zich zoveel mogelijk samen met gelijkgezinde landen actief in voor verbetering van de effectiviteit van het werk van deze organisaties en voor goed beheer. In een aantal gevallen heeft dit geleid tot verbeteringen. In andere gevallen laat het resultaat op zich wachten en zijn daaraan door Nederland reeds consequenties verbonden in de vorm van lagere bijdragen en vermindering of stopzetting van samenwerking op projectniveau.

Naar de effectiviteit van multilaterale organisaties worden onafhankelijke evaluaties uitgevoerd. Zo vonden binnen het VN-systeem evaluaties plaats van UNICEF (1991) en WFP (1994) en wordt op dit moment UNCDF geëvalueerd. De evaluaties van VN-organisaties worden samen met een aantal donoren uitgevoerd. De resultaten van deze studies kunnen ook consequenties hebben voor de Nederlandse opstelling. Zo was bijvoorbeeld de evaluatie van WFP aanleiding tot wijziging in hoogte en samenstelling van de bijdrage aan deze organisatie.

Voor het ESAF van het IMF is begin dit jaar zowel een interne als een externe evaluatie uitgevoerd. De Wereldbank heeft een eigen onafhankelijke evaluatiedienst, de OED (vergelijkbaar met de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie binnen BZ), die min of meer op continue basis kritische effectiviteitsstudies uitvoert. Daarnaast kent de Wereldbank ook een Quality Assurance Group die de kwaliteit van de projecten in uitvoering bewaakt. Deze QAG rapporteert regelmatig aan de Raad van Bewindvoerders.

Momenteel worden ook sterkte-zwakte analyses van individuele VN-organisaties uitgevoerd om zo goed mogelijk te kunnen bepalen welke instellingen in welke sectoren en in welke landen de grootste meerwaarde hebben en dienovereenkomstig met financiële bijdragen moeten worden ondersteund. Ik ben graag bereid de Kamer te informeren over de resultaten van deze analyses en daar met haar over te overleggen.

Voor wat betreft de Europese ontwikkelingssamenwerking is sprake van een grondige en kritische doorlichting van beleid en uitvoering door respectievelijk het Europese Parlement en de Europese Rekenkamer. Voorts worden momenteel – zoals de heer Voorhoeve bekend is, en zoals ik 26 november jl ook al met de Tweede Kamer besprak – onafhankelijke evaluaties uitgevoerd van de voornaamste Europese OS-programma's. Twee van deze studies (over de Lomé samenwerking en de samenwerking met de Middellandse zeelanden) zijn inmiddels afgerond. Ik heb reeds toegezegd deze aan de Kamer toe te zenden. De andere twee studies, over de samenwerking met Azie en Latijns Amerika en over noodhulp, zijn in de afrondende fase. In de eerste helft van 1999 zal een synthese-rapport van alle vier evaluatie-studies uitkomen. Hoewel het uiteraard mogelijk is om, vooruitlopend op de eindresultaten van deze evaluaties, de Kamer te informeren over de kwaliteit van de Europese hulpverlening, zou ik er de voorkeur aan geven om mijn analyse eerst te toetsen aan de bevindingen van de onafhankelijke deskundigen, temeer daar Nederland in 1995 een van de initiatiefnemers van de evaluaties was.

Vraagsteller: Middelkoop (GPV)

Vraag:

Zou minister Herfkens een eerste reactie willen geven op het Jubilee 2000 initiatief, dat door een groep kerkelijke en niet kerkelijke organisaties deze week is gestart en dat tot doel heeft 50 ontwikkelingslanden schuldenvrij het nieuwe millenium in te laten gaan?

Antwoord:

Ik ben een warm voorstander van het oplossen van het schuldenprobleem van die landen die ondanks dat ze een goed economisch beleid voeren toch gebukt blijven gaan onder een onhoudbare schuldenlast. Juist daarom ondersteunt Nederland krachtig het HIPC initiatief. Voor het eerst is het dankzij dit initiatief gelukt ook de multilaterale financiële instellingen te laten bijdragen aan de oplossing van het schuldenvraagstuk.

Ik zie geen reden voor wederom een nieuw schuldeninitiatief. Veel liever wil ik het HIPC initiatief tot een goed einde brengen. Overigens heb ik vraagtekens bij de haalbaarheid van het Jubilee 2000 initiatief. Zo is het mijns inziens uitgesloten dat de internationale financiële instellingen en crediteurenlanden hun steun zullen verbinden aan een initiatief waarbij zonder voorwaarden alle schulden van 50 landen worden kwijtgescholden. Het Jubilee 2000 initiatief zou bovendien oneerlijk zijn voor die ontwikkelingslanden die in het verleden wel netjes hun schulden betaald hebben en nu geen schuldenprobleem meer hebben.

Vraagsteller: Van Middelkoop (GPV)

Vraag:

Mogen we een eerste reactie horen op het initiatief uit het onderwijsveld om naar analogie van het PUM een Programma Onderwijs op te zetten?

Antwoord:

Dit particuliere initiatief heeft mijn sympathie. De initiatiefnemers hebben een voorstel voor een proefproject bij mij ingediend. Het maatschappelijk draagvlak in Nederland in inhoudelijke en financiële zin is van groot belang voor het welslagen van dit initiatief. Nog wezenlijker echter is de vraag of dit initiatief in voldoende mate aansluit bij concrete behoeften in ontwikkelingslanden. Op korte termijn zal ik, binnen de randvoorwaarde van de beschikbaarheid van middelen, een besluit over een eventuele bijdrage nemen.

Vraagsteller: Middelkoop (GPV)

Vraag:

In 1995 is een door mij geïnitieerde motie aanvaard om binnen een termijn van vijf jaren de zgn. Duurzame-Ontwikkelingsverdragen te evalueren met het oog op de vraag of verdragsrelaties moeten worden voortgezet. Wil de minister dit nu snel doen? Hoe kijkt de minister sowieso tegen deze verdragen aan?

Antwoord:

De evaluatie zal in 2001 plaatsvinden, 5 jaar na ratificatie van de verdragen (dus goedkeuring van Tweede én Eerste Kamer). Hierbij gelden als centrale ijkpunten de punten uit de brief van 30 mei 1996 aan de Eerste Kamer. Tot genoemde datum worden de verdragsrelaties voortgezet. Afhankelijk van de uitkomst van de evaluatie zal worden bezien, in overleg met de Kamer, of en hoe verder vorm wordt gegeven aan de DOV's.

Vraagsteller: Ter Veer (D66)

Vraag:

Is de minister het met mij eens dat het VPO programma verdient te worden afgeschaft?

Antwoord:

Vraagsteller veronderstelt dat de activiteiten van VN organisaties als de FAO overlap vertonen met die van de drie particuliere organisaties van het VPO programma. De situatie is echter als volgt:

Het VPO programma is gericht op voedselzekerheid en voedingsverbetering op dorps- en huishoudniveau en zelfs daarbinnen. Hiermee is het een programma dat complementair is aan activiteiten op nationaal niveau.

Het VPO programma werkt aan basic social services en kwalificeert volledig voor 20/20. Belangrijke elementen zijn voedingsvoorlichting en voedingsverbetering in de stad en op het platteland. De counterpart organisaties zijn lokale NGO's.

Een in 1997 uitgevoerde programma evaluatie was positief over de uitgevoerde activiteiten en over de strategische keuzes die het VPO programma in de loop van de jaren heeft gemaakt.

FAO's normatieve mandaat inzake voedsel en landbouw is internationaal onomstreden maar dat geldt zeker niet voor het operationele veldwerk. Dit laatste is met uitzondering van het TCP programma afhankelijk van trustfund-financiering door derden. Nederland is de belangrijkste financier van FAO's veldactiviteiten, maar steunt praktisch geen FAO-activiteiten op het terrein waar het VPO zich op toelegt. FAO heeft ook nauwelijks capaciteit op dat terrein. FAO krijgt wel geld voor veldactiviteiten op terreinen als duurzame productie door kleine boeren en het opzetten van informatiesystemen over voedselzekerheid en voeding.

Gezien bovenstaande ben ik het niet eens met vragensteller; aandacht voor voedselzekerheid blijft zeker nodig, zowel op internationaal, nationaal als huishoudniveau. Het gaat tenslotte om het getal van 800 miljoen medeburgers, die verstoken zijn van voldoende goed voedsel, terug te brengen naar 400 miljoen in het jaar 2008, zoals u opmerkte in relatie tot de wereldvoedseltop.

Wel is het zo dat gezien de fusiegesprekken bij de confessionele ontwikkelingsorganisaties het wellicht op termijn mogelijk is het VPO programma te integreren in het medefinancieringsprogramma.

Vraagsteller: Ter Veer (D66)

Vraag:

Voor wat betreft toezicht en beheer van de financiën van dit departement. De Rekenkamer richt het onderzoek nu vooral op het financieel beheer. De fractie van D66 wil dit graag uitbreiden ook tot doelmatigheid. Graag een reactie van de minister hierop.

Antwoord:

Een reactie hierop zou gevraagd moeten worden aan de Rekenkamer. Zij bepaalt immers zelf welke onderzoeken zij wenst te verrichten. Dat de indruk wellicht ontstaat dat de Rekenkamer zich vooral richt op het financieel beheer, wordt m.i. verklaard door het gegeven dat er ieder jaar opnieuw door de Rekenkamer een rapport wordt uitgebracht bij de financiële verantwoordingen van de ministeries, het zogenoemde Rechtmatigheidsonderzoek. Het oordeel over het financieel beheer is daarin, elk jaar weer, een essentieel onderdeel.

Het is mij evenwel bekend dat de Rekenkamer daarnaast echter ook doelmatigheidsonderzoeken uitvoert. Aan het Verslag 1997 van de Rekenkamer (Kamerstuk 1997–1998, 25 955, nrs. 1 en 2) kan bijvoorbeeld ontleend worden dat zij in 1997 in totaal 65 onderzoeken uitvoerde waarvan er 15 betrekking hadden op financieel beheer, 24 op de financiële verantwoordingen van ministeries en fondsen en 26 op doelmatigheid.

Vraagsteller: Ter Veer (D66)

Vraag:

Welke plannen heeft de minister met WOTRO of meer algemeen met het wetenschappelijk onderwijs? En als dat positief is hetgeen ik aanneem is dan op de ambassades dit voldoende bekend en wordt het gestimuleerd?

Antwoord:

De WOTRO ontvangt reeds vele jaren een ruime bijdrage uit mijn begroting voor de uitvoering van verschillende programma-onderdelen die zich richten op het uitvoeren van onderzoek als hoogste trap in het wetenschappelijk onderwijs.

In de eerste plaats wordt jaarlijks via het ministerie van OC&W één miljoen gulden bijgedragen aan het kernprogramma van WOTRO voor het bevorderen van wetenschappelijk onderzoek in de tropen, wat veelal dient te leiden tot een promotie aan een Nederlandse universiteit. Daarenboven ontvangt de WOTRO jaarlijks een bijdrage van 1 mln (waarvan 0,5 rechtstreeks en 0,5 mln samen met NWO) ter bevordering van die onderzoeksactiviteiten die ontwikkelingsrelevant zijn. Ten slotte voert WOTRO het beheer van het door mij gefinancierde PhD-programma van 1.075.000,– per jaar voor onderzoekers uit het Zuiden.

Uit mijn bijdragen aan WOTRO moge blijken dat ik een positieve waardering heb voor de wijze waarop de WOTRO in Nederland probeert het wetenschappelijk onderwijs ten behoeve van de ontwikkelingslanden te stimuleren. Vooral de matching van mijn fondsen met die van de NWO en OC&W is daarbij van groot belang. Daarnaast is mijn beleid erop gericht het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek in het Zuiden te baseren op de vraag uit de ontwikkelingslanden en op het bevorderen van de capaciteit in deze landen om een eigen beleid te kunnen voeren. Bij de uitvoering van de programma's op dit terrein zijn de ambassades ruim geïnformeerd. Ik ben van plan het huidig beleid op het terrein van hoger onderwijs en onderzoek voort te zetten.

Vraagsteller: Marijnissen (SP)

Vraag:

Hoe zit het met het MAI? Wat was de rol van ons land?

Waarom liepen we weer eens aan de leiband van de VS?

Wat zal nu het vervolg zijn?

Antwoord:

Op maandag 23 november jl. heeft Staatsseretaris Ybema een brief aan de Tweede Kamer verzonden waarin de stand van zaken rond het MAI wordt uiteengezet. In deze brief wordt o.m. ingegaan op het besluit van Frankrijk om zich terug te trekken uit de onderhandelingen. Ook wordt gerapporteerd over de raadpleging van NGO's over de vorm en inhoud van het MAI. Verdere onderhandelingen zullen zich waarschijnlijk verplaatsen naar andere kaders. Het resultaat van de NGO-consultaties zal daarbij meegenomen worden. In de brief is ook rekening gehouden met de aktieve benutting van UNCTAD als forum om met ontwikkelingslanden bij het overleg over de wenselijkheid van een multilateraal investeringsregiem, en ook met de committering van Nederland om plichten van investeerders nader aan te scherpen bij gelegenheid van de herziening van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen.

Vraagsteller: Van Ardenne-van der Hoeven (CDA)

Vraag:

«De Minister zou met inachtneming van het Plan of Action van Beijing, nadrukkelijk moeten bezighouden met het versterken van de positie van vrouwen en meisjes.»

Antwoord:

In het regeerakkoord is het streven naar autonomie van vrouwen hoofddoelstelling van het ontwikkelingsbeleid. Dit impliceert dat vrouwen in de hulpontvangende landen in toenemende mate zowel begunstigden als beleidsmakers en beleidsuitvoerders moeten worden in het totale samenwerkingsprogramma. Deze doelstelling staat hoog op mijn agenda, hetgeen mag blijken uit mijn besluit activiteiten in het kader van autonomiebevordering van vrouwen niet alleen te vrijwaren van bezuinigingen, maar ook met nadruk voorrang te geven waarbij ik de twaalf essentiele gebieden uit de Platform (armoede, onderwijs en opleiding, gezondheid, gewapend conflict, economische groei, politieke besluitvorming, mensenrechten, media, milieu en meisjes) als raamwerk gebruik. Ik ben echter van mening dat hierbij organisatievorming, armoedebestrijding, politieke besluitvorming en toegang tot sociale en economische diensten vanuit de specifieke belangen van vrouwen kern activiteiten zijn. De Nederlandse bijdrage aan gezondheidszorg in Bangladesh, Ethiopië, Pakistan en Egypte, om voorbeelden te noemen, onderscheidt zich positief ook ten opzichte van andere donoren door de nadruk op «safe motherhood»; opleiding van vrouwen in de kraamzorg en in basisgezondheidszorg; veilige abortus en voorlichting inzake sexueel overdraagbare ziekten.

In Soedan en het Midden Oosten worden uitdrukkelijk programma's ondersteunt waarin vrouwen bijdragen aan conflictoplossing. In India, Pakistan en Bangladesh, om voorbeelden te noemen, wordt voorrang gegeven aan onderwijs aan meisjes en worden kredietprogramma's ondersteunt waarin vrouwen in ruime meerderheid de kredietnemers zijn. In alle landen waar sectorspecialisten VenO aanwezig zijn wordt gewerkt aan het versterken van de rol van vrouwen in politieke besluitvorming en voor bestrijding van geweld tegen vrouwen. In mei dit jaar zijn in Harare ruim 100 vrouwen uit 31 landen door Nederland bijeen gebracht rond de rol en strategien van vrouwen bij goed bestuur in hun landen.

Hoewel de conclusie van de recente evaluatie van het Nederlandse vrouwen en ontwikkelingsbeleid overwegend positief is, blijft staan dat vrouwen ten opzichte van mannen in de hoofdstroom van de Nederlandse hulp nog verreweg in de minderheid zijn. In de huidige regeerperiode wil ik daarom, meer dan ooit, inhoud geven aan het groeiend besef in de wereldgemeenschap dat voor rechtvaardigheid, vrede en duurzame ontwikkeling een actieve en gelijkwaardige rol van vrouwen in de sociaal-economische en politieke ontwikkeling een must is. De empowerment van vrouwen, rechtsgelijkheid tussen vrouwen en mannen en de educatie van mannen hebben voorrang. Om met mijn Zweedse collega te spreken: «Het investeren in vrouwen en het stimuleren van de ontwikkelingsinvestering van vrouwen is de sleutel tot armoedebestrijding en ontwikkeling.»

Vraagsteller: Van Ardenne-van der Hoeven (CDA)

Vraag:

«Nieuwe initiatieven zijn ook nodig om vrouwen en meisjes te beschermen en weerbaar te maken tegen toenemend sexueel en ander geweld, initiatieven zijn nodig om de internationale handel in vrouwen en kinderen te stoppen».

Antwoord:

Tegen de achtergrond van het toenemend geweld tegen vrouwen wereldwijd is er altijd ruimte voor nieuwe initiatieven. Ik wijs er echter op dat in mijn beleid een vraaggestuurde aanpak voorrang heeft boven aanbodsturing. De opmerkingen van het geachte lid Karimi (GroenLinks) met betrekking tot de noodzaak van «ownership» hebben ook in het kader van het vrouwen en ontwikkelingsbeleid mijn aandacht. De nieuwe initiatieven moeten bijvoorkeur uit de hulpontvangende landen zelf komen. Ik kan Mevrouw van Ardenne echter verzekeren dat de vragen om samenwerking in dit kader toenemen, mede door de Nederlandse bijdrage via de sector specialisten aan de ontwikkeling van de vrouwenbeweging in die landen. Zo is recent door mij goedkeuring gehecht aan een aanvraag van het Inter African Committee on Traditional Practices gericht op de bestrijding van schadelijke traditionele gewoonten waaronder de besnijdenis van vrouwen. In het Caraibisch gebied wordt een groot regionaal programma ondersteunt gericht op de bestrijding van sex-toerisme en vrouwenhandel, in Azie worden programma's ondersteund in de strijd voor mensenrechten van vrouwelijke arbeidsmigranten en tegen vrouwenhandel, en in Latijns- en Centraal Amerika worden eveneens projecten gefinancieerd gericht op de bestrijding van geweld tegen vrouwen.

Vraagsteller: Van Ardenne-van der Hoeven (CDA)

Vraag:

«Ik verzoek de Minister nieuwe initiatieven te ondernemen of te stimuleren in de sfeer van communicatie voor en door vrouwen, bijvoorbeeld het opzetten van een wereldwijde internetdialoog met vrouwen over de effecten van liberlaisering van de handel voor kleine ondernemingen of het steunen van vrouwenradio- en televisieprogramma's, culturele en sportprojecten.»

Antwoord:

Het belang van communicatie voor en door vrouwen wordt door mij onderkend. Communicatie en netwerken spelen een belangrijke rol bij versterking van de vrouwenbeweging wereldwijd. Verschillende activiteiten op dit terrein zijn en worden vanuit OS middelen gesteund.

Voorbeelden zijn:

– diensten die via Internet worden geboden door organisaties zoals het International Women's Tribune Centre en Isis Women's International Cross Cultural Exchange. Het International Women's Tribune Centre heeft wereldwijd een belangrijke rol gespeeld bij de informatievoorziening voor de voorbereiding en follow up van de Vierde Wereldvrouwenconferentie in Beijing;

– steun wordt gegeven aan het Vrouwenberaad Ontwikkelingssamenwerking dat zich op het terrein van communicatie met gebruikmaking van Internet begeeft;

– ook worden in de hulpontvangende landen lokale en regionale activiteiten op het terrein van communicatie gesteund, onder meer om de informatiekloof tussen lokale arme vrouwen en beleidsmakers te verkleinen. Met name de Ambassades in Zambia en Zim babwe zijn, met steun van de sectorspecialist Vrouwen en Ontwikkeling, op dit terrein aktief;

– Nederland heeft tevens een aantal vrouwen uit het Zuiden gesponsord om deel te nemen aan een dit jaar door het Internationaal Informatiecenrum en Archief voor de Vrouwenbeweging in Amsterdam georganiseerde «Know How Conference on the World of Women's Information».

Het verzoek van mevrouw Van Ardenne CDA voor het gebruik van ICT om de positie van vrouwen en meisjes te versterken sluit goed aan bij de conclusies en aanbevelingen van twee rapporten van de United Nations Commission on Science and Technology for Development, die hoofdzakelijk met Nederlandse financiering tot stand zijn gekomen. Het ene rapport is, met de achtergrondstudies gepubliceerd onder de titel «Missing Links: Gender equity in science and technology for development» (o.a. UNIFEM, 1995) en bevat een volledig hoofdstuk over de gender dimensie van «information as a transformative tool». Het tweede rapport: «Knowledge Societies. Information Technology for Sustainable Development» (Oxford University Press, 1998), bespreekt ook apart «the Gender implications of ICTs». Ik zeg U gaarne toe dat de bureaus voor Vrouwen en Ontwikkeling (DSI/VR) en voor Communicatie in Ontwikkelingslanden (DCO/CO) in samenwerking Uw, en andere aanbevelingen in de genoemde rapporten betreffend vrouwen en ICT, zullen nagaan op hun uitvoerbaarheid en effectiviteit en terzake de nodige actie zullen nemen.

Vraagsteller: Van Ardenne-van der Hoeven (CDA)

Vraag:

«Verder wil ik een pleidooi houden voor het uitbreiden van traumacentra.»

Antwoord:

Vanuit verschillende invalshoeken wordt het belang van traumaverwerking onderkend. Psycho-sociale zorg en daaraan gekoppeld vredesbevorderende activiteiten zijn een aandachtspunt vanuit humanitaire hulp. In het kader van humanitaire hulp worden activiteiten op het terein van psycho-sociale zorg speciaal voor vrouwen en/ of kinderen gesteund, onder meer in Liberia en Bosnië. Verder wordt psycho-sociale zorg t.b.v. ontheemden en terugkeerders (mannen, vrouwen en kinderen) in onder meer Noord-Uganda (voor Soedanese vluchtelingen), Liberia, Cambodja en Bosnië ondersteund. Naast ondersteuning vanuit fondsen voor humanitiaire hulp wordt vanuit het budget voor Kinderen en Ontwikkeling een opvangcenturm voor traumaverwerking van Palestijnse kinderen in Libanon, die wees zijn geworden door Israelische acties (nlg 110.000), gefinancierd.

Tevens financiert Nederland vanuit hetzelfde budget in Noord Uganda een kamp voor opvang en traumaverwerking voor ex-kindsoldaten die door het Lords Restistance Army vanuit Zuid-Sudan zijn gekidnapt (in totaal 3 miljoen gulden over 3 jaar).

Vraagsteller: Van Ardenne-van der Hoeven (CDA)

Vraag:

«Is de Minister bereid om ten behoeve van het kunnen functioneren van vrouwen en kinderen in een veilige omgeving initiatieven te nemen».

Antwoord:

De nadruk in mijn beleid ligt op het versterken van de rol van vrouwen bij conflictoplossing en vredesinitiatieven. In dit verband wijs ik op een tweetal speciale initiatieven van de betrokken Nederlandse Ambassades in samenwerking met de afdeling Vrouwen en Ontwikkeling van mijn Ministerie om versterking van de rol van vrouwen in het vredesproces gericht op het Midden-Oosten conflict en het conflict in Soedan te faciliteren. In dit kader kunnen initiatieven van vrouwen zelf, zoals initiatieven om zelf veilige dorpen te creeren, worden gesteund.

Vraagsteller: Van Ardenne-van der Hoeven (CDA)

Vraag:

«De vraag is of de sectorspecialisten daarom ook op de ambassades versterking behoeven»

Antwoord:

Aangenomen wordt dat het bij deze vraag met name gaat om de sectorspecialisten Vrouwen en Ontwikkeling op de Ambassades. Ik zal erop toezien dat in de concentratielanden voor Nederlandse hulp wordt voorzien in adequate deskundigheid op het terrein van Vrouwen en Ontwikkeling op Ambassades. Tijdens mijn bezoek aan Jemen was ik onder de indruk van de hoeveelheid werk voor de specialist Vrouwen en Ontwikkeling aldaar. De indruk is wel dat een volle tijd specialist in combinatie met inzet van nationale deskundigheid normaal gesproken voldoende is. Waar nodig zal echter zeker gewerkt worden aan versterking van deze groep specialisten. Daarnaast is het uitdrukkelijk verantwoordelijkheid van het gehele team op een Ambassade, inclusief de leiding van de Post, om het Vrouwen en Ontwikkelingsbeleid uit te dragen.

Vraagsteller: Van Ardenne-van der Hoeven (CDA)

Vraag:

«Er is trouwens ook veel meer aandacht nodig voor kinderen en jongeren. Zij zijn het die met name de toekomst van een land en volk bepalen. Gezonde voeding, schoon water, gezondheidszorg, veiligheid, opvoeding en onderwijs, sport en spel zouden voor hen toch beschikbaar moeten zijn. Wat doet de minister om hieraan gericht te werken?»

Antwoord:

De belangen van kinderen zijn in de eerste plaats geïntegreerd in het algemene ontwikkelingsbeleid. Armoedebestrijding zal hun leven en toekomst positief beïnvloeden. Tevens profiteren kinderen in principe evenredig van de programma's en projecten ten behoeve van bijvoorbeeld voeding, schoon water, gezondheidszorg, en onderwijs. Dit zijn de gebruikelijke basis sociale voorzieningen, die evenzeer voor kinderen bedoeld zijn, en die conform het 20/20-initiatief 20% van het Nederlandse budget uitmaken. Er zijn echter kinderen die tussen wal en schip vallen. Voor deze kinderen in moeilijke omstandigheden is een apart beleid opgezet. Het betreft onder meer straatkinderen, werkende kinderen, kindprostituees, en kinderen die slachtoffer zijn van oorlog, geweld of de AIDS-epidemie. Voor deze kinderen is in totaal 19 miljoen gulden beschikbaar, waarbij de komende jaren de meeste aandacht zal uitgaan naar de bestrijding van de ergste vormen van kinderarbeid, zoals bijvoorbeeld kinderprostitutie.

Vraagsteller: Ter Veer (D66)

Vraag:

Nog even terug naar de multilaterale organiaties en een andere VN-conferentie. Twee jaar geleden is in Rome bij de FAO-wereldvoedseltop vastgelegd dat gestreefd wordt om het getal 800 miljoen van voedsel verstoken medeburgers terug te brengen naar 400 miljoen in 2008. Alleen al de getallen vooral de resterende 400 miljoen stemmen cynisch. Maar mede vanuit mijn achtergrond zult u moeten billijken dat ik de komende periode daarop regelmatig zal terugkomen. En voedselvoorziening is dan ook impliciet het watervraagstuk. En uiteraard de nog altijd uitdijende wereldbevolking. Hoe bereidt Nederland zich voor op de «Cairo+5» conferentie in februari in Nederland? Is Nederland bereidt samen te werken met NGO's als de World Population Fund? Zult u zich daarop concentreren samen met andere bewindslieden, voorop Minister Apotheker?

Antwoord:

Binnen armoedebestrijding blijft voedselzekerheid een belangrijke aandachtspunt. De jaarlijkse rapportage van het Ministerie van LNV en Ontwikkelingssamenwerking aan de tweede kamer over de follow-up van de wereldvoedseltop getuigt hiervan. Nederland geeft uitvoering aan de verschillende toezeggingen die zijn gedaan tijdens de voedseltop.

Zo wordt aandacht besteed aan het bevolkingsvraagstuk. De nog hoge bevolkingsgroei in ontwikkelingslanden draagt mede bij aan de situatie van voedselonzekerheid. Nederland geeft niet alleen bilaterale assistentie, maar draagt ook in multilateraal verband bij. Nederland is van 8–12 februari 1999 gastland voor het internationaal forum in het kader van het «Cairo+5» traject, de evaluatie na 5 jaar van de wereldbevolkingsconferentie, die in 1994 in Cairo werd gehouden. In het kader van de voorbereiding van deze conferentie vindt regelmatig interdepartementaal overleg plaats evenals met relevante NGO's. Voorafgaand aan het offficiële UNFPA forum, zal eveneens in Den Haag een NGO-forum plaatsvinden, dat georganiseerd wordt door de World Population Foundation. Nederland hecht waarde aan de betrokkenheid van NGO's bij het wereldbevolkingsvraagstuk.

Het wereldvoedselvraagstuk is nauw gerelateerd aan het vraagstuk van waterschaarste en waterbeheer. Teneinde de aandacht van de wereld te vestigen op de mondiale watercrisis en de noodzaak maatregelen te nemen, draagt Nederland in belangrijke mate bij aan de World Water Councel, die de opdracht heeft voor het opstellen van een integrale «Vision for Water, Life and the Environment» en het «Framework for Action», een wereldwijd actieprogramma dat opgesteld wordt door de «Global Water Partnership» op basis van de «Vision».

Vraagsteller: Marijnissen (SP)

Vraag:

Kan aangegeven worden op welke wijze de Regering voorwaarden kan stellen aan bedrijven bijvoorbeeld bij het verlenen van subsidies, in investeringsprogramma's danwel op het gebied van handel om zodoende situaties als Shell/Nigeria, produktie met kinderhanden e.d. te voorkomen cq. tegen te gaan.

Antwoord:

Ook andere sprekers hebben gedragscodes voor het bedrijfsleven aan de orde gesteld. Staatssecretaris Ybema zal inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen een brief zenden aan de Tweede Kamer. Ik zal gedragscodes bij hem onder de aandacht brengen.

T.a.v. een adviesaanvraag aan de Stichting van de Arbeid op het gebied van sociaal verantwoord ondernemen zal ik met mijn collegae van EZ en van Sociale Zaken overleggen. In dit overleg zou wat mij betreft ook de wenselijkheid van een koppeling tussen ethisch ondernemen en de aanwending van overheidsmiddelen aan de orde kunnen komen. Tevens overweeg ik in dit kader aandacht te vragen voor mogelijke normen die in een algemene standaard opgenomen kunnen worden en voor de wijze waarop over naleving gerapporteerd zou kunnen worden.

Vraagsteller: Van Ardenne-van der Hoeven (CDA)

Vraag:

«De Minister zou met inachtneming van het Plan of Action van Beijing, nadrukkelijk moeten bezighouden met het versterken van de positie van vrouwen en meisjes.»

Antwoord:

In het regeerakkoord is het streven naar autonomie van vrouwen hoofddoelstelling van het ontwikkelingsbeleid. Dit impliceert dat vrouwen in de hulpontvangende landen in toenemende mate zowel begunstigden als beleidsmakers en beleidsuitvoerders moeten worden in het totale samenwerkingsprogramma. Deze doelstelling staat hoog op mijn agenda, hetgeen mag blijken uit mijn besluit activiteiten in het kader van autonomiebevordering van vrouwen niet alleen te vrijwaren van bezuinigingen, maar ook met nadruk voorrang te geven waarbij ik de twaalf essentiele gebieden uit de Platform (armoede, onderwijs en opleiding, gezondheid, gewapend conflict, economische groei, politieke besluitvorming, mensenrechten, media, milieu en meisjes) als raamwerk gebruik. Ik ben echter van mening dat hierbij organisatievorming, armoedebestrijding, politieke besluitvorming en toegang tot sociale en economische diensten vanuit de specifieke belangen van vrouwen kern activiteiten zijn. De Nederlandse bijdrage aan gezondheidszorg in Bangladesh, Ethiopië, Pakistan en Egypte, om voorbeelden te noemen, onderscheidt zich positief ook ten opzichte van andere donoren door de nadruk op «safe motherhood»; opleiding van vrouwen in de kraamzorg en in basisgezondheidszorg; veilige abortus en voorlichting inzake sexueel overdraagbare ziekten.

In Soedan en het Midden-Oosten worden uitdrukkelijk programma's ondersteunt waarin vrouwen bijdragen aan conflictoplossing. In India, Pakistan en Bangladesh, om voorbeelden te noemen, wordt voorrang gegeven aan onderwijs aan meisjes en worden kredietprogramma's ondersteunt waarin vrouwen in ruime meerderheid de kredietnemers zijn. In alle landen waar sectorspecialisten VenO aanwezig zijn wordt gewerkt aan het versterken van de rol van vrouwen in politieke besluitvorming en voor bestrijding van geweld tegen vrouwen. In mei dit jaar zijn in Harare ruim 100 vrouwen uit 31 landen door Nederland bijeen gebracht rond de rol en strategien van vrouwen bij goed bestuur in hun landen.

Hoewel de conclusie van de recente evaluatie van het Nederlandse vrouwen en ontwikkelingsbeleid overwegend positief is, blijft staan dat vrouwen ten opzichte van mannen in de hoofdstroom van de Nederlandse hulp nog verreweg in de minderheid zijn. In de huidige regeerperiode wil ik daarom, meer dan ooit, inhoud geven aan het groeiend besef in de wereldgemeenschap dat voor rechtvaardigheid, vrede en duurzame ontwikkeling een actieve en gelijkwaardige rol van vrouwen in de sociaal-economische en politieke ontwikkeling een must is. De empowerment van vrouwen, rechtsgelijkheid tussen vrouwen en mannen en de educatie van mannen hebben voorrang. Om met mijn Zweedse collega te spreken: «Het investeren in vrouwen en het stimuleren van de ontwikkelingsinvestering van vrouwen is de sleutel tot armoedebestrijding en ontwikkeling.»

Vraagsteller: Van Ardenne-van der Hoeven (CDA)

Vraag:

«Nieuwe initiatieven zijn ook nodig om vrouwen en meisjes te beschermen en weerbaar te maken tegen toenemend sexueel en ander geweld, initiatieven zijn nodig om de internationale handel in vrouwen en kinderen te stoppen»

Antwoord:

Tegen de achtergrond van het toenemend geweld tegen vrouwen wereldwijd is er altijd ruimte voor nieuwe initiatieven. Ik wijs er echter op dat in mijn beleid een vraaggestuurde aanpak voorrang heeft boven aanbodsturing. De opmerkingen van het geachte lid Karimi (GroenLinks) met betrekking tot de noodzaak van «ownership» hebben ook in het kader van het vrouwen en ontwikkelingsbeleid mijn aandacht. De nieuwe initiatieven moeten bijvoorkeur uit de hulpontvangende landen zelf komen. Ik kan Mevrouw van Ardenne echter verzekeren dat de vragen om samenwerking in dit kader toenemen, mede door de Nederlandse bijdrage via de sector specialisten aan de ontwikkeling van de vrouwenbeweging in die landen. Zo is recent door mij goedkeuring gehecht aan een aanvraag van het Inter African Committee on Traditional Practices gericht op de bestrijding van schadelijke traditionele gewoonten waaronder de besnijdenis van vrouwen. In het Caraibisch gebied wordt een groot regionaal programma ondersteunt gericht op de bestrijding van sex-toerisme en vrouwenhandel, in Azie worden programma's ondersteund in de strijd voor mensenrechten van vrouwelijke arbeidsmigranten en tegen vrouwenhandel, en in Latijns- en Centraal Amerika worden eveneens projecten gefinancieerd gericht op de bestrijding van geweld tegen vrouwen.

Ook internationaal worden een aantal projecten ondersteund inzake geweld tegen vrouwen en vrouwenhandel. Genoemd kan worden het project «Tourism and sex trade in the Caribbean».

Vraagsteller: Van Ardenne-van der Hoeven (CDA)

Vraag:

«Ik verzoek de Minister nieuwe initiatieven te ondernemen of te stimuleren in de sfeer van communicatie voor en door vrouwen, bijvoorbeeld het opzetten van een wereldwijde internetdialoog met vrouwen over de effecten van liberlaisering van de handel voor kleine ondernemingen of het steunen van vrouwenradio- en televisieprogramma's, culturele en sportprojecten.»

Antwoord:

Het belang van communicatie voor en door vrouwen wordt door mij onderkend. Communicatie en netwerken spelen een belangrijke rol bij versterking van de vrouwenbeweging wereldwijd. Verschillende activiteiten op dit terrein zijn en worden vanuit OS middelen gesteund.

Voorbeelden zijn:

– diensten die via Internet worden geboden door organisaties zoals het International Women's Tribune Centre en Isis Women's International Cross Cultural Exchange. Het International Women's Tribune Centre heeft wereldwijd een belangrijke rol gespeeld bij de informatievoorziening voor de voorbereiding en follow up van de Vierde Wereldvrouwenconferentie in Beijing;

– steun wordt gegeven aan het Vrouwenberaad Ontwikkelingssamenwerking dat zich op het terrein van communicatie met gebruikmaking van Internet begeeft;

– ook worden in de hulpontvangende landen lokale en regionale activiteiten op het terrein van communicatie gesteund, onder meer om de informatiekloof tussen lokale arme vrouwen en beleidsmakers te verkleinen. Met name de Ambassades in Zambia en Zimbabwe zijn, met steun van de sectorspecialist Vrouwen en Ontwikkeling, op dit terrein aktief;

– Nederland heeft tevens een aantal vrouwen uit het Zuiden gesponsord om deel te nemen aan een dit jaar door het Internationaal Informatiecenrum en Archief voor de Vrouwenbeweging in Amsterdam georganiseerde «Know How Conference on the World of Women's Information».

Het verzoek van mevrouw Van Ardenne (CDA) voor het gebruik van ICT om de positie van vrouwen en meisjes te versterken sluit goed aan bij de conclusies en aanbevelingen van twee rapporten van de United Nations Commission on Science and Technology for Development, die hoofdzakelijk met Nederlandse financiering tot stand zijn gekomen. Het ene rapport is, met de achtergrondstudies gepubliceerd onder de titel «Missing Links: Gender equity in science and technology for development» (o.a. UNIFEM, 1995) en bevat een volledig hoofdstuk over de gender dimensie van «information as a transformative tool». Het tweede rapport: «Knowledge Societies. Information Technology for Sustainable Development» (Oxford University Press, 1998), bespreekt ook apart «the Gender implications of ICTs». Ik zeg U gaarne toe dat de bureaus voor Vrouwen en Ontwikkeling (DSI/VR) en voor Communicatie in Ontwikkelingslanden (DCO/CO) in samenwerking Uw, en andere aanbevelingen in de genoemde rapporten betreffend vrouwen en ICT, zullen nagaan op hun uitvoerbaarheid en effectiviteit en terzake de nodige actie zullen nemen.

Vraagsteller: Van Ardenne-van der Hoeven (CDA)

Vraag:

«Verder wil ik een pleidooi houden voor het uitbreiden van traumacentra zoals ik deze in Cambodja heb gezien, waar noodzakelijke verwerking van traumatische ervaringen op een uiterst deskundige wijze door een Nederlands traumateam wordt begeleid».

Antwoord:

Vanuit verschillende invalshoeken wordt het belang van traumaverwerking onderkend. Psycho-sociale zorg en daaraan gekoppeld vredesbevorderende activiteiten zijn een aandachtspunt vanuit humanitaire hulp. In het kader van humanitaire hulp worden activiteiten op het terein van psycho-sociale zorg speciaal voor vrouwen en/ of kinderen gesteund, onder meer in Liberia en Bosnië. Verder wordt psycho-sociale zorg t.b.v. ontheemden en terugkeerders (mannen, vrouwen en kinderen) in onder meer Noord-Uganda (voor Soedanese vluchtelingen), Liberia, Cambodja en Bosnië ondersteund. Naast ondersteuning vanuit fondsen voor humanitiaire hulp wordt vanuit het budget voor Kinderen en Ontwikkeling een opvangcenturm voor traumaverwerking van Palestijnse kinderen in Libanon, die wees zijn geworden door Israelische acties (nlg 110.000), gefinancierd.

Tevens financiert Nederland vanuit hetzelfde budget in Noord Uganda een kamp voor opvang en traumaverwerking voor ex-kindsoldaten die door het Lords Restistance Army vanuit Zuid-Sudan zijn gekidnapt (in totaal 3 miljoen gulden over 3 jaar).

Vraagsteller: Van Ardenne-van der Hoeven (CDA)

Vraag:

«Is de Minister bereid om ten behoeve van het kunnen functioneren van vrouwen en kinderen in een veilige omgeving initiatieven te nemen».

Antwoord:

De nadruk in mijn beleid ligt op het versterken van de rol van vrouwen bij conflictoplossing en vredesinitiatieven. In dit verband wijs ik op een tweetal speciale initiatieven van de betrokken Nederlandse Ambassades in samenwerking met de afdeling Vrouwen en Ontwikkeling van mijn Ministerie om versterking van de rol van vrouwen in het vredesproces gericht op het Midden-Oosten conflict en het conflict in Soedan te faciliteren. In dit verband zou ook steun aan initiatieven van vrouwen om zelf veilige dorpen te creëren, kunnen worden gegeven, vooral als iniatieven bijdragen aan een duurzame oplossing.

Vraagsteller: Van Ardenne-van der Hoeven (CDA)

Vraag:

«De vraag is of de sectorspecialisten daarom ook op de ambassades versterking behoven»

Antwoord:

Aangenomen wordt dat het bij deze vraag met name gaat om de sectorspecialisten Vrouwen en Ontwikkeling op de Ambassades. Ik zal erop toezien dat in de concentratielanden voor Nederlandse hulp wordt voorzien in adequate deskundigheid op het terrein van Vrowuen en Ontwikkeling op Ambassades. Tijdens mijn bezoek aan Jemen was ik onder de indruk van de hoeveelheid werk voor de specialist Vrouwen en Ontwikkeling aldaar. De indruk is wel dat een volle tijd specialist in combinatie met inzet van nationale deskundigheid normaal gesproken voldoende is. Waar nodig zal echter zeker gewerkt worden aan versterking van deze groep specialisten. Daarnaast is het uitdrukkelijk verantwoordelijkheid van het gehele team op een Ambassade, inclusief de leiding van de Post, om het Vrouwen en Ontwikkelingsbeleid uit te dragen.

Vraagsteller: Van Ardenne-van der Hoeven (CDA)

Vraag:

«Er is trouwens ook veel meer aandacht nodig voor kinderen en jongeren. Zij zijn het die met name de toekomst van een land en volk bepalen. Gezonde voeding, schoon water, gezondheidszorg, veiligheid, opvoeding en onderwijs, sport en spel zouden voor hen toch beschikbaar moeten zijn. Wat doet de minister om hieraan gericht te werken?»

Antwoord:

De belangen van kinderen zijn in de eerste plaats geïntegreerd in het algemene ontwikkelingsbeleid. Armoedebestrijding zal hun leven en toekomst positief beïnvloeden. Tevens profiteren kinderen in principe evenredig van de programma's en projecten ten behoeve van bijvoorbeeld voeding, schoon water, gezondheidszorg, en onderwijs. Dit zijn de gebruikelijke basis sociale voorzieningen, die evenzeer voor kinderen bedoeld zijn, en die conform het 20/20-initiatief 20% van het Nederlandse budget uitmaken. Er zijn echter kinderen die tussen wal en schip vallen. Voor deze kinderen in moeilijke omstandigheden is een apart beleid opgezet. Het betreft onder meer straatkinderen, werkende kinderen, kindprostituees, en kinderen die slachtoffer zijn van oorlog, geweld of de AIDS-epidemie. Voor deze kinderen is in totaal 19 miljoen gulden beschikbaar, waarbij de komende jaren de meeste aandacht zal uitgaan naar de bestrijding van de ergste vormen van kinderarbeid, zoals bijvoorbeeld kinderprostitutie.

Vraagsteller: Van Ardenne-van der Hoeven (CDA)

Vraag:

De CDA-fractie vindt de langdurige en forse escalaties van geweld schokkend, met name de conflicten met etnische minderheden en de uitbarstingen van geweld tussen christenen en moslims.

Nederland heeft als donor in de schuldverlichting nu aandeel in de economische hervormingen en zal ook in de democratisering een rol dienen te vervullen. Is de Minister van Buitenlandse Zaken daartoe bereid?

Antwoord:

Ik kan u verzekeren dat de Nederlandse regering de ontwikkelingen in Indonesië op de voet blijft volgen. De gewelddadige gebeurtenissen in Jakarta op 22 november jl. hebben opnieuw aangetoond dat etnische en religieuze spanningen in het huidige politieke en economische klimaat bij de geringste aanleiding tot uitbarsting kunnen komen. Deze kwestie zal op verzoek van Nederland binnenkort in EU-verband aan de orde komen, waarbij Nederland in het bijzonder aandacht zal vragen voor de positie van de Molukkers in Indonesië.

Op 8 oktober hebben collega Herfkens en ik de Tweede Kamer per brief uiteengezet waarom voor Indonesië is gekozen voor een stapsgewijze beleidsinzet. Wat betreft de OS-relatie zijn voor de korte termijn slechts middelen beschikbaar voor schuldconsolidatie in het kader van de Club van Parijs: voor het overige zullen de ontwikkelingen in Indonesië worden afgewacht. Eerder genoemde zorgwekkende gebeurte nissen van de laatste weken hebben duidelijk gemaakt dat een dergelijke benadering op zijn plaats is.

Dat de focus bij de OS-relatie ligt op schuldconsolidatie laat onverlet dat Nederland in bilateraal en multilateraal verband blijft inzetten op steun aan het proces van politieke hervormingen. Zo wordt op dit moment bezien op welke wijze Nederland steun kan verlenen aan de parlementsverkiezingen van mei/juni 1999, mogelijk via een bijdrage aan UNDP, dat door Indonesische autoriteiten is verzocht de verkiezingssteun te coördineren.

Vraagsteller: Ter Veer (D66)

Vraag:

«En zult U samen waken voor strijdigheid tussen het EU GLB en de OS-lijn. Zal de OS-raad de lijst met incoherente punten aanleveren en wilt U de Tweede Kamer informeren? De gesubsidieerde export van rundvlees naar Afrika werkt nog altijd ontwrichtend en dient te worden afgeschaft»

Antwoord:

Nederland ijvert voor coherentie tussen het OS-beleid en andere beleidsterreinen van de EU, zoals het GLB, en heeft daartoe de laatste jaren meerdere initiatieven ondernomen. Op dit onderwerp is tevens ingegaan bij de beantwoording van de schriftelijke vragen van de Kamer (onder meer nummer 24 en 258). Nederland spant zich in voor een verbetering van de markttoegang van landbouwprodukten uit de MOL's en steunt de marktgerichte hervorming van het GLB in het kader van Agenda 2000. In die context wordt tevens aandacht besteed aan de relatie tussen de huidige voorstellen tot hervorming van het GLB en de Millenniumronde in WTO-kader, mede met het oog op de effecten voor ontwikkelingslanden.

Tijdens de OS-Raad van 30 november jl. is, mede op Nederlands aandringen, overeen gekomen dat de Europese Commissie aan de OS-Raad van mei 1999 uitvoerig zal rapporteren over de wijze waarop gevolg is gegeven aan de «coherentie-resolutie» van 1997, waarin onder meer werd bepaald dat de Commissie incoherenties onder de aandacht van de Raad zal brengen. Ik ben uiteraard bereid te zijner tijd de rapportage van de Commissie aan de Kamer ter beschikking te stellen.

Inzake de gesubsidieerde export van rundvlees naar Afrika bestaat de afspraak met het Ministerie van LNV dat wanneer, bijvoorbeeld van ambassades, signalen worden ontvangen over marktverstoringen door gesubsidieerde EU-export, het Ministerie van LNV dit in Brussel aan de orde zal stellen. De Kamer werd hiervan door de vorige Minister van LNV op de hoogte gesteld, in antwoord op vragen van de Tweede Kamer, op 14 januari 1997 en 24 juni 1997.

Vraagsteller: Ter Veer (D66)

Vraag:

«En zult U samen waken voor strijdigheid tussen het EU GLB en de OS-lijn. Zal de OS-raad de lijst met incoherente punten aanleveren en wilt U de Tweede Kamer informeren? De gesubsidieerde export van rundvlees naar Afrika werkt nog altijd ontwrichtend en dient te worden afgeschaft».

Antwoord:

Nederland ijvert voor coherentie tussen het OS-beleid en andere beleidsterreinen van de EU, zoals het GLB, en heeft daartoe de laatste jaren meerdere initiatieven ondernomen. Op dit onderwerp is tevens ingegaan bij de beantwoording van de schriftelijke vragen van de Kamer (onder meer nummer 24 en 258). Nederland spant zich in voor een verbetering van de markttoegang van landbouwprodukten uit de MOL's en steunt de marktgerichte hervorming van het GLB in het kader van Agenda 2000. In die context wordt tevens aandacht besteed aan de relatie tussen de huidige voorstellen tot hervorming van het GLB en de Millenniumronde in WTO-kader, mede met het oog op de effecten voor ontwikkelingslanden.

Tijdens de OS-Raad van 30 november jl. is, mede op Nederlands aandringen, overeen gekomen dat de Europese Commissie aan de OS-Raad van mei 1999 uitvoerig zal rapporteren over de wijze waarop gevolg is gegeven aan de «coherentie-resolutie» van 1997, waarin onder meer werd bepaald dat de Commissie incoherenties onder de aandacht van de Raad zal brengen. Ik ben uiteraard bereid te zijner tijd de rapportage van de Commissie aan de Kamer ter beschikking te stellen.

Inzake de gesubsidieerde export van rundvlees naar Afrika bestaat de afspraak met het Ministerie van LNV dat wanneer, bijvoorbeeld van ambassades, signalen worden ontvangen over marktverstoringen door gesubsidieerde EU-export, het Ministerie van LNV dit in Brussel aan de orde zal stellen. De Kamer werd hiervan door de vorige Minister van LNV op de hoogte gesteld, in antwoord op vragen van de Tweede Kamer, op 14 januari 1997 en 24 juni 1997.

Vraagsteller: Ter Veer (D66)

Vraag:

Kunnen de fl. 60 miljoen die zijn bevroren worden vrijgemaakt en doelgericht besteed?

Antwoord:

De Europese Unie heeft per 1 november 1998 een nieuw Gemeenschappelijk Standpunt over Nigeria aangenomen. In dit Standpunt worden de positieve ontwikkelingen in Nigeria verwelkomd, en zijn enkele onderdelen van de sancties, zoals visa-restricties en de ban op sport-uitwisselingen, afgeschaft. Een wapenembargo blijft van kracht, evenals een sanctie op opleidingen van militairen anders dan in het kader van Goed Bestuur en Mensenrechten. Het besluit over volledige hervatting van de ontwikkelingssamenwerking van de Europese Unie zal pas worden genomen na de installatie van een democratisch gekozen burgerregering. De verkiezingen van februari 1999, die moeten zorgen voor een democratisch gekozen regering, worden door de Europese Unie financieel ondersteund.

In afwachting van de verkiezingen en van het besluit van de Europese Unie tot volledige hervatting van de ontwikkelingssamenwerking, voorziet het Gemeenschappelijk Standpunt wel al in de mogelijkheid van een dialoog met de Nigeriaanse overheid over de hervatting van de ontwikkelingssamenwerkingrelatie van de EU met Nigeria. De concrete invulling van de mogelijk vrij te komen hulpgelden zal uiteindelijk door de EU in samenspraak met de Nigeriaanse overheid vastgesteld moeten worden.

De aanwending van EU-ontwikkelingsgelden voor het verzoenen van de inwoners van de Delta met de oliemaatschappijen, het opruimen van milieuvervuiling en het herstarten van de olieproductie ligt overigens niet direct voor de hand. Immers, dit is primair een taak voor de oliemaatschappijen zelf. De EU zou hierbij hoogstens een faciliterende rol spelen.

Vraagsteller: Ter Veer (D66)

Vraag:

Voor wat betreft toezicht en beheer van de financiën van dit departement. De Rekenkamer richt het onderzoek nu vooral op het financieel beheer. De fractie van D66 wil dit graag uitbreiden ook tot doelmatigheid. Graag een reactie van de minister hierop.

Antwoord:

Een reactie hierop zou gevraagd moeten worden aan de Rekenkamer. Zij bepaalt immers zelf welke onderzoeken zij wenst te verrichten.

Dat de indruk wellicht ontstaat dat de Rekenkamer zich vooral richt op het financieel beheer, wordt m.i. verklaard door het gegeven dat er ieder jaar opnieuw door de Rekenkamer een rapport wordt uitgebracht bij de financiële verantwoordingen van de ministeries, het zogenoemde Rechtmatigheidsonderzoek.

Het oordeel over het financieel beheer is daarin, elk jaar weer, een essentieel onderdeel.

Het is mij evenwel bekend dat de Rekenkamer daarnaast echter ook doelmatigheidsonderzoeken uitvoert. Aan het Verslag 1997 van de Rekenkamer (Kamerstuk 1997–1998, 25 955, nrs. 1 en 2) kan bijvoorbeeld ontleend worden dat zij in 1997 in totaal 65 onderzoeken uitvoerde waarvan er 15 betrekking hadden op financieel beheer, 24 op de financiële verantwoordingen van ministeries en fondsen en 26 op doelmatigheid.

Vraagsteller: Karimi (GroenLinks)

Vraag:

Kan de minister bevestigen dat bij de hulpverlening na Mitch de VN-vraag om spoedeisende, levensreddende hulp pas na 4 dagen Defensie be- reikte? Heeft de Minister maatregelen genomen om dergelijke blamages in het vervolg te voorkomen?

Antwoord:

Zorgvuldige reconstructie van de afwikkeling van het verzoek om inzet van militaire middelen (m.n. boten met bemanning voor «search and rescue» van door de overstromingen getroffen slachtoffers in Honduras) leidt mij tot de conclusie dat er door de Nederlandse autoriteiten voortvarend is opgetreden en dat er geen sprake is van aan Nederlandse ambtenaren verwijtbare vertraging in de behandeling van deze aanvraag. Het verzoek van de VN om boten te leveren, is in het weekeinde van 31 oktober/1 november bij de PV Geneve per fax binnengekomen. De VN heeft nagelaten om de telefonisch immer bereikbare weekeindedienstambtenaar van de PV dan wel die van het ministerie telefonisch te attenderen op dit verzoek. Daardoor is het verzoek op maandag 2 november pas door de PV naar het ministerie doorgeleid en dezelfde dag nog in behandeling genomen. Zoals gebruikelijk bij dit soort verzoeken wordt eerst in onderling overleg tussen Defensie en Buitenlandse Zaken bezien of inwilliging van het verzoek wenselijk en haalbaar is. Aangezien de aanvraag oorspronkelijk betrekking had op materiaal dat binnen 48 uur in het operatiegebied inzetbaar moest zijn en gezien de afstand die tussen Nederland en Honduras overbrugd moest worden, leek honorering van dit verzoek niet haalbaar. Op woensdag 4 november bevestigde de VN het voortduren van de behoefte aan inzet van boten plus bemanning en dat deze inzet benodigd was binnen een tijdsbestek van 72 uur na indiening van de aanvraag voor een periode van drie weken. Aan dit verzoek kon wel worden voldaan, hetgeen de reden was dat nog op woensdagavond besloten werd gevolg te geven aan de aanvraag van de VN. Donderdag 5 november is het team vertrokken.

Overigens stelde de VN op 10 november in een bericht: «..we thank especially the Governments of the Kingdom of the Netherlands and the United Kingdom for the swift and comprehensive aswers to our request and the rapid deployment of assets to the disaster area ....»

Ik zie dan ook geen reden om op dit moment wijzigingen aan te brengen in bestaande afspraken en procedures voor de inzet van militaire middelen in noodsituaties. Het is natuurlijk wel zo dat uit alle operaties lessen getrokken kunnen worden. Mijn medewerkers zullen zoals gebruikelijk in breder verband (samen met de collega's van Defensie en van de Verenigde Naties) het verloop van deze operatie eva- lueren en op basis daarvan bezien welke lessen daaruit voor de toe- komstige samenwerking getrokken kunnen worden.

Vraagsteller: Van Middelkoop (GPV)

Vraag:

Goed daarbij passend is ook de idee om te komen tot één coördinatiepunt voor humanitaire hulp, in het bijzonder voor de wederopbouw na beslechting van een conflict. De plaatsvervangende chef defensiestaf, generaal Van Baal, stelde onlangs voor een forum in te stellen waar de vertegenwoordigers van departementen en het bedrijfsleven samenwerken om de nationale inspanningen in crisisgebieden te stroomlijnen, men de weg weet naar internationale instellingen, een open deur heeft voor NGO's enz. Achter onze militairen moet het bedrijfsleven meer worden betrokken bij wederopbouwwerk. Thans gebeurt dat in Bosnië b.v. nauwelijks. Graag een reactie op deze idee.

Antwoord:

De coördinatie van de Nederlandse inspanningen op het gebied van humanitaire hulp en wederopbouw geschiedt door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit ministerie onderhoudt contacten met andere departementen, waaronder in het geval van Bosnië ook het ministerie van Economische Zaken, en relevante internationale organisaties (zoals het Kantoor van de Hoge Vertegenwoordiger, UNHCR) en de deur staat open voor NGO's. Voorts zijn ten laste van de begroting voor ontwikkelingssamenwerking middelen beschikbaar gesteld aan het Nederlandse SFOR-contingent voor herstelprojecten en is een bedrijfsleven-faciliteit in het leven geroepen waaruit leveranties van Nederlandse goederen en diensten kunnen worden gefinancierd in het kader van het internationale wederopbouwprogramma.

Vraagsteller: Van Middelkoop (GPV)

Vraag:

Tenslotte zou ik eindelijk eens een helder inzicht willen krijgen in de invulling van de 0,1% BNP voor het internationaal milieubeleid. Kan dat eens in een notitie worden uiteengezet en beargumenteerd?

Antwoord:

Voor de beantwoording van de vraag om een helder inzicht te krijgen in de invulling van de 0,1% BNP voor internationaal milieubeleid verwijs ik gaarne naar de Nota Natuur en Milieubeleid. Deze is door de vorige minister van Buitenlandse Zaken dit voorjaar naar de Tweede Kamer gestuurd. Hierin worden de prioriteiten uiteengezet en de Nota bevat tevens een extra comptabele staat waarin uiteengezet wordt hoe de 0,1% BNP precies wordt besteed.

Vraagsteller: Dijksma (PvdA)

Vraag:

Op welke manier kan en wil de regering eraan bijdragen dat de negatieve kanten van de aanpassingsprogramma's verdwijnen?

Antwoord:

In de opzet van structurele aanpassingsprogramma's dienen naast voorwaarden die worden verbonden aan het verlenen van steun aan economische hervormingen in de betrokken landen tevens voorwaarden te worden opgenomen over het sociale beleid van het land. Ik ben er voorstander van om economische en sociale voorwaarden integraal onderdeel te laten zijn van het aanpassingsbeleid; dit biedt goede garanties dat aan eventuele negatieve effecten van aanpassingsprogramma's direct het hoofd kan worden geboden. Voorkomen is beter dan genezen. Bovenstaande wordt door Nederland actief binnen de Wereldbank uitgedragen.

Overigens leeft met name sinds de Aziatische financiële crisis het besef steeds sterker bij de internationale financiële instellingen (IFI's) dat dergelijke crises niet kunnen worden opgelost zonder voldoende aandacht te besteden aan de sociale gevolgen ervan. Maatregelen om deze gevolgen te bestrijden vormen dan ook steeds meer een vast onderdeel van de programma's van de IFI's.

Vraagsteller: Dijksma (PvDA)

Vraag:

Spreiding van de themadeskundigen milieu

Antwoord:

Op een 16-tal ambassades zijn themadeskundigen milieu gestationeerd die verantwoordelijk zijn voor de ondersteuning van het OS-programma op gebied van milieu. Verschillende themadeskundigen hebben een regionale invalshoek en gaan over meerdere landen. Sommige themadeskundigen zijn verantwoordelijk voor zowel de milieu-invalshoek (ML) als voor de plattelandsontwikkeling (PL).

De volgende themadeskundigen milieu zijn actief:

Afrika: Dakar (regionaal, combi ML/PL), Bamako (regionaal, combi ML/PL), Cotonou (regionaal), Nairobi (regionaal), Maputo (regionaal), Harare (regionaal).

Latijns-Amerika: San Jose (regionaal, vacant), Paramaribo (nationaal, combi ML/PL), Quito (combi ML/PL), La Paz.

Azië: New Delhi, Islamabad (vacant), Peking, Bangkok (regionaal), Hanoi (regionaal).

Vraagsteller: Van den Berg (SGP)

Vraag:

Wij vragen de minister om op effectieve wijze steun te verlenen aan en beleid te voeren op de identiteitsgebonden NGO's (onder de Icco-paraplu). Deze organisaties blijken op effectieve wijze te werk te gaan en vormen wat ons betreft een hoeksteen van het ontwikkelingsbeleid.

Vindt de Minister dat de Medefinancieringsorganisaties niet meer geld zouden moeten ontvangen?

Antwoord:

Het gaat om het op effectieve wijze besteden van ontwikkelingsfondsen die gericht zijn op armoedebestrijding. In dat opzicht heb ik steeds de nadruk gelegd op afstemming van het beleid van de Medefinancieringsorganisaties op dat van de Nederlandse overheid. Tegelijkertijd behouden de MFO's hun autonomie, waarbij zij in nauw overleg met hun achterban, dat wil zeggen de organisaties die zich qua levensvisie identificeren met de MFO, hun beleid vorm geven.

Het budget van de Medefinancieringsorganisaties is in de afgelopen jaren steeds aanzienlijk gestegen en dit zal ook in 1999 het geval zijn als de bijdrage aan het MFP overeen zal komen met 10% ODA.

Vraagsteller: Dijksma (PvdA)

Vraag:

Vanwege het aanbod van partnerschap voor duurzame ontwikkeling vraag ik naar de manier waarop de Nederlandse regering de discussie over het nieuwe verdrag van Lome verder aanzwengelt? Zoekt de regering naar compromissen die meer recht doen aan de belangen van het zuiden? Als het antwoord niet onmiddelijk te geven is, mag ik dan de opvatting van de regering tegemoet zien in de notitie over de relatie tussen OS en EZ?

Antwoord:

In november 1997 is de notitie «Nederlandse visie op de toekomstige betrekkingen EU-ACS» door de regering vastgesteld. De notitie bevat de Nederlandse inzet voor de onderhandelingen over de inhoud van het EU-mandaat inzake de nieuwe Lomé conventie. De notitie is wat mij betreft een voorbeeld van een ontschot beleidsdocument, waarin de verschillende invalshoeken van diverse departementen, waaronder OS en EZ, hebben geleid tot een consistent resultaat. In de notitie is getracht tegemoet te komen aan de belangen van «het zuiden», in dit geval de ACS-landen, waarbij specifiek aandacht aan de situatie van MOL's werd gegeven.

In juli 1998 is na moeizame onderhandelingen het EU-mandaat aangenomen door de Algemene Raad, waarbij Nederland zich als enige van stemming onthield omdat het van mening was dat met betrekking tot de toekomstige handelsrelaties met ACS-landen onvoldoende tegemoet werd gekomen aan de belangen van met name de MOL's. Hierover is destijds aan de Kamer gerapporteerd. Op dit moment zijn de onderhandelingen tussen EU en ACS-landen, waarbij de Commissie, op basis van het mandaat namens de EU onderhandelt, nog maar net begonnen.

Indien zich gedurende de onderhandelingen een gelegenheid voordoet, bijvoorbeeld omdat het EU-mandaat op punten aanpassing behoeft, zal de regering uiteraard trachten haar oorspronkelijke inzet – die in de meeste gevallen meer recht deed aan de belangen van het Zuiden dan het EU-mandaat – alsnog in samenwerking met gelijkgezinde landen te realiseren.

Vraagsteller: Van den Berg (SGP)

Vraag:

In de brief van de IUCN wordt ophef gemaakt over de absoluut te kort schietende capaciteit om de besteding van EU-ontwikkelingsgelden te evalueren, alsook over de onverantwoorde besteding van EU-hulpgelden...Wil de minister op dit deel van de brief reageren?

Antwoord:

IUCN stelt niet dat er onvoldoende capaciteit is om de besteding van EU ontwikkelingsgelden te evalueren, maar dat er onvoldoende capaciteit voor milieu-screening van projectvoorstellen is. Ik onderschrijf deze stelling, mede op basis van bevindingen van de DAC-examens van de Europese hulp uit 1995 en 1998, en van onafhankelijke evaluaties van die hulp die momenteel gaande zijn. Allen constateren, dat de Commissie moeite heeft om «horizontale» thema's als milieu effectief in haar beleid en programma's te integreren. Tevens constateren zij overigens dat de Commissie ook op dit punt progressie boekt. Ik hoop dat, naarmate de Europese OS zich minder op projecten, en meer op programma's gaat richten, meer capaciteit zal vrijkomen voor kwaliteitsbewaking, waaronder op het gebied van milieu.

Nederland heeft zich hiervoor sterk gemaakt tijdens de onderhandelingen over het mandaat voor de Lomé-onderhandelingen (waarin milieu tot een van de kernthema's is verheven), en zal dat zeker ook doen wanneer in mei 1999 de resultaten van de onafhankelijke evaluaties aan de Europese OS-ministers worden voorgelegd. Een kritische houding op onder meer dit punt is mei jl. reeds aangekondigd.

Vraagsteller: Van Middelkoop (GPV)

Vraag:

Is het overigens niet vreemd dat je nergens uit de begrotingstoelichting kunt achterhalen met hoeveel landen we een ontwikkelingsrelatie hebben?

Antwoord:

De heer Middelkoop constateert dat het niet mogelijk is uit de begroting het aantal landen af te leiden waar Nederland een ontwikkelingsrelatie mee heeft. Het Nederlands ontwikkelingssamenwerkingsbeleid heeft een aantal instrumenten die werelwijd toepasbaar zijn, zoals het «kleine ambassadeprojecten»-programma. Ook kosten voor de opvang van vluchtelingen worden toegerekend aan de landen van herkomst. Bij dit soort posten is vooraf geen planning op landen aan de orde: aanwending van middelen is afhankelijk van de vraag. In het jaarverslag OS wordt (ex post) een opsomming van landen gegeven. Omwille van de leesbaarheid zijn landen waar weinig geld naar toegaat, geclusterd. Analoog aan de in de brief aan de Kamer gehanteerde indeling zal hierin in de toekomst beter worden voorzien.

Vraagsteller: Van Ardenne-van der Hoeven (CDA)

Vraag:

Is de minister bereid knelpunten in het ORET/MILIEV budget op te lossen?

Vraagsteller: Voorhoeve (VVD)

Vraag:

Wil de minister toezeggen voor stroomlijning van ORET zorg te dragen?

Antwoord:

In 1999 zal weliswaar het budget worden overschreden, maar het is twijfelachtig of dat ook in volgende jaren zal gebeuren. Inderdaad ben ik van plan, zoals mevrouw van Ardenne suggereerde, het kasoverschot van ORET mee te nemen naar volgend jaar.

Als knelpunten noemt mevrouw van Ardenne de behandelingsduur en de verschillende criteria. Uiteraard is het doel de behandeling zo kort mogelijk te houden. Vanwege de afspraken binnen de OESO en onze eigen criteria zijn we wel aan grenzen gebonden. Ik ben niet bereid iets te doen aan de criteria. In voorgaande jaren is de toetsing daarop al sterk vereenvoudigd. Recent heb ik de interne goedkeuringsprocedure voor ORET-schenkingen beneden de f 5 mln met circa vier weken bekort. Voor vele van deze schenkingen geldt ook een verkorte procedure in de OESO-consensus, zodat deze bekorting direct merkbaar zal zijn voor het Nederlandse bedrijfsleven.

In antwoord op vragen van de heer Voorhoeve en mevrouw Van Ardenne over verdere stroomlijning van de programma's kan ik het volgende opmerken. We werken thans aan integratie van de bedrijfslevenprogramma's die vallen onder ontwikkelingssamenwerking met die van andere ministeries. In een enkel geval is die integratie direct te realiseren, zoals de PSOM-programma's en IBTA-programma's, die bij Senter respectievelijk FMO in beheer zijn. Ik ben warm voorstander van het opzetten van een transactieloket. Er loopt nu een onderzoek naar de mogelijke organisatievorm . Zodra dat is afgerond zal ik in overleg met mijn collega's Zalm en Jorritsma een besluit voorbereiden voor de oprichting van dit loket.

Vraagsteller: Karimi (GroenLinks)

Vraag:

Mw Karimi houdt een betoog over Jemen, Goed Bestuur en de landenkeuze en vraagt de minister om een reactie.

Antwoord:

Jemen is een van de MOL's en staat 151 op de HDI lijst. Op het punt van goed beleid geldt niet de foto maar de film: het gaat om de trend en niet om een momentopname. IMF en Wereldbank zijn redelijk positief over het economische beleid. Op sociaal terrein scoort het land op de prioriteit voor basisgezondheidszorg. Op het punt van goed bestuur is de situatie niet ideaal. Maar het is het enige land in de regio waar verkiezingen plaatsvonden. Ten aanzien van de mensenrechten: de positie van de vrouw is zo ongeveer de slechtste ter wereld. Maar nu zit er een regering waarvan de ministers openlijk reproductieve rechten bepleiten, hetgeen veel betekent in een islamitisch land.

Vraagsteller: Van Middelkoop (GPV)

Vraag:

Wanneer en op welke wijze zal de minister een einde maken aan onze ontwikkelingsrelatie met China?

Antwoord:

Er zijn nog geen besluiten gevallen. In ieder geval zullen de bestaande verplichtingen worden nagekomen. Deze lopen nog tot het einde van de huidige Kabinetsperiode.

Noot 2 (zie blz. 2434)

Naar aanleiding van Uw verzoek een verklaring te geven waarom kolonels worden bezoldigd op het niveau van schaal 16, terwijl zij over het algemeen functies bekleden op het niveau van schaal 15, deel ik U het volgende mee.

Vanuit historisch perspectief is een verklaring te geven. Eerst in het begin van de 50er jaren werd een relatie gelegd tussen salarissen van burgers en militairen. Er werden toen «scharnierpunten» afgesproken:

Maximum 
KLTZ/LKOL– hoofdadministrateur
KTZ/KOL– directeur/afdelingschef
CDR/BRIGGEN– raadsadviseur i.a.d.
VADM/LTGEN– secretaris-generaal

In 1959 heeft de commissie van Voorst tot Voorst – in verband met de werving van beroepsmilitairen – de grondslagen van de bezoldiging van militairen vergeleken met de lonen en secundaire arbeidsvoorwaarden van bepaalde categorieën burgermedewerkers. Een «mini pakketvergelijking» heeft toen geleid tot een compensatie van 15% ten gunste van militairen.

Op grond van deze aanbevelingen werden in 1960 nieuwe bezoldigingsschalen ingevoerd.

In 1983 is de bezoldigingsstructuur vrijwillig diendende militairen onder de loep genomen. Er zijn toen uitgangspunten geformuleerd voor het ontwerpen van een nieuwe bezoldigingsstructuur. Uitgangspunt was een koppeling van het BBRA, met als richtlijn een koppeling van KTZ/KOL aan schaal 150 (plm. huidige schaal 15).

De uitgangspunten hebben destijds voor nogal wat rimpelingen in de organisatie gezorgd, zodanig, dat de toenmalige bewindslieden hebben afgezien van het uitwerken van de uitgangspunten.

Overigens merk ik ten aanzien van de vergelijking van schaal 16 en KTZ/KOL het volgende op:

– het maximum in de schaal van KTZ/KOL wordt bereikt na 32 dienstjaren. Dat betekent, dat dat maximum eerst tussen de 52 en 55 jaar wordt bereikt. De meeste KTZ/KOL zijn jonger en verdienen (dus) minder. Daarbij moet worden opgemerkt dat het begin van de salarisschaal van KOL 8619,– is en schaal 15 met f 8723,– begint. KTZ/KOL en schaal 15 komen dus ongeveer gelijk uit.

– Vergelijking tussen twee (toevallige) ijkpunten levert niet veel informatie op. Verwachtbaar is dat vergelijking van loopbaaninkomens weinig verschillen laat zien. Burgerambtenaren beginnen hoger (s 10/11) dan militairen en eindigen over het algemeen lager.

De Directeur-Generaal Personeel,

drs. W. J. M. Bunnink

OVERZICHT VLAG- EN OPPEROFFICIEREN

legenda: Totaal generaal Max. maandsalaris
****generaal/luitenant-admiraal1f 16 866
***luitenant-generaal/vice-admiraal9f 15 814
**generaal-majoor/schout bij nacht30f 15 035
*brigade generaal/commodore/commandeur70f 13 594
  110 
Koninklijke MarineKoninklijke LandmachtKoninklijke LuchtmachtKoninklijke Marechausseetotaal
Staf bevelhebbers     
***11103
**353112
*857222
subtotaal121111337
Operationeel     
***10001
**12104
*472013
subtotaal693018
Ondersteunend     
**02103
*25209
subtotaal273012 Centrale organisatie en DICO
****10001
***01203
**02002
*554014
subtotaal686020
Internationaal     
***11002
**23319
*264012
subtotaal5107123
Totaal3145304110

N.B.: Van de huidige populatie * worden er 9 kolonelsfuncties en 2 functies vervallen

Van de huidige populatie ** wordt er 1 verlaagd naar het niveau *. Totaal wordt 99.

Overzicht topfunctionarissen burgers

Burgers (schaal)KMKLKLuKMarCO/DICOInternationaaltotaalMax mndsalaris
> 180000 40 4f 15 814
 180000 10 1f 14 828
 171010 51 8f 13 692
 160400 4412f 12 428
 141014525 

Krijgsmachtdelen vlag- en opperofficieren

StafKMKLKLuKMar
 BDZ(***)BLS(***)BDL(***)BDM(**)
 PBDZ(**)PBLS(**)BPDL(**)DOP/PC(*)
   PIT/KLu(*) 
     
Financ.:PDEBKM(*)LAS/DC(**)PDEBKLu(*) 
     
Personeel:DPKM(**)DP(LAS)/DCDPO(**)DPKLu(**) 
 PDPKM(*)SCPZ(*→kol)PDPKLu(*)  
 DPKM SC PLOG(*→kol)    
 PDKM/VOKIM(*)    
     
Materieel:DMKM(**)DMKL(**)DMKLu(**) 
 SCMP(*)SCC3IS(*)SCB/PDMKLu(*)  
 SCME(*→kol)SCWTS(*)SCSP/DMKLu(*) 
 SCTA(*)    
     
Beleid & planning:MARSTAF/PL(*)DP&P(**)SCOBB(*)DP&p(*)
  SCBO(*)SCBPLI(*)  
  SC-P(*)   
     
Operatiën:SC-OPS(*)D-OPS/LAS(*)  
 CZMNED(***)PC (GE/NL) CORPS(**)CTL(**)  
 PCZMNED(*)CS (GE/NL) CORPS(*)PCO/PCTL(*)  
 CZMCARIB(*)DIV C(**)PCOO/CTL(*) 
 CKMARNS(**)PDIV C(*)   
 CDT ESKADER(*)BRIG C(*)   
  BRIG C(*)   
  BRIG C(*)   
  BRIG C(*)   
 DIR MAR BDRN(*)C-NATCO(**)CLC KLu (*voorlopig) 
  PC NATCO(*)   
  SC NATCO (*→kol)   
     
  C-COKL(**→*)  
  CS-COKL(*→kol)   
   G-KMA(**)  
  Hoogleraar(*)  
 ABG KM*ABG KL*ABG KLu 

*← (*, na wetswijziging * titulair) →

CO en DICO vlag- en opperofficieren

CO:     
      
CDS(***)KMIGK(***)KLu
PCDS(***)KLAdj. Mil. Huis koningin(***)KLu
H-MIVD(*)KLuD-DEFAC(**)KL
SC-OPS(*)KM   
SC-IPS(*)KLu    
SC-P&CIS(*)KL    
DGM/DPIM(*)KLu   
DGM/DWOO(*)KM    
DGP/DPBO(*)KM    
DGP/IMG(*-arts)KM   
      
DICO:     
      
PC-DICO(*→kol)KL   
D-DGWT(**)KL    
PD-DGWT(*)KLu    
D-IDL(*)KL   
PD-DTO(*)KL    
D-MGFB(*-arts)KM    
SCB/MGFB(*-arts voorlopig)KL   

Vlag- en opperofficieren internationaal

NAVO:   
    
PMV NAVO(***)KL  
AFCENT/Proj. off. reorg.(*)KL  
AFCENT/Support(**)KLu  
AFCENT/ACOS CIS(*)KLu  
AIRCENT/Dir. Logist.(**)KLu  
LANDCENT/ACOS OPS(*)KL  
IMS/Plans & Policy(*)KL  
SHAPE/Nat Mil Repres(*)KL  
SHAPE/Cdr. Int HQ(*)KLu  
NC 3 Agency(*)KLu  
CAOC Kalkar(**)KLu  
HQ AFNROTHWEST(*)KM 
EASTLANT(**)KM  
SACLANT REPEUR(**)KM  
SACLANT ACOS CIS(**)KM  
    
Cdt Communication Zone SFOR(**)KL 
Contingenst Cdt. SFOR(*)KL  
SHAPE INTEL ACOS dir(**)KL 
Director Partnership for Peace(**)KL  
   
Voorstellen voor:    
Cdt. UN FORCE CYPRUS(**) *
C-SHIRBRIG(*) nog niet toegewezen 1 à 2 jaar)
    
VN:   
Perm. Vert. VN (MA)(**)KMAR  
Mil. Advisor SG VN(**)KMv. Kappen functie vervallen
    
WEU:   
Dir Plans/WEU(*)KLu 
    
Defat Moskou(*→kol)KL  
Defat Washington(*)KM 

Burger top functionatissen Defensie (sch. 16)1

CO:SGDAB (17)  
 PSG (18)DJZ (17)  
  DV (16)  
    
 DGEFDGMDGP
 DFEZ (16)DMLB (16)DAVB (17)
 DOI (16)   
    
DICO:C-DICO (17)   
 D-DTO (17, tijdelijk tot 2000, dan opnieuw bezien fuwa)   
    
KMDN:DEBKM (17)PDC/LAS (16)DEBKLu (17)
  SCV/DMKL (16, per benoeming)  
  PD-CDPO (16)  
  D-TOPO (16)  
    
INTERNATIONAAL:AFCENT A6   
 NAMSA A7   
 NAVO/R&T (Parijs) A6 (niet financieel)  
 SACLANTCEN A 6   
 NH 90 Proj. A6  

1 Hoogleraren niet meegenomen.

Naar boven