Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet conflictenrecht huwelijk (25703).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Barth, die haar maidenspeech zal houden.

Mevrouw Barth (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! Wij hebben het vandaag over een klein wetje; dit wordt ook een klein maidenspeechje, maar het is geen onbelangrijke wet. Zij regelt wanneer in het Nederlandse recht een huwelijk al dan niet erkend wordt. Dat kan voor mensen heel belangrijk zijn. Ik kan mij heel goed voorstellen dat het echtpaar B. dat voorkomt in het arrest van de Hoge Raad, dat weer de aanleiding geeft tot deze wetswijziging, een heel onaangename dag heeft gehad toen beide echtelieden erachter kwamen dat hun huwelijk niet rechtsgeldig was en dat hun pasgeboren dochter die ze kwamen aangeven bij het stadhuis, een buitenechtelijk kind bleek te zijn. Het is daarom niet onbegrijpelijk dat de Hoge Raad zegt dat verbodsbepalingen wanneer een huwelijk niet erkend wordt, in de wet zelf moeten worden vastgelegd. Dat is dus hetgeen wij hier vandaag aan het doen zijn. Het komt erop neer dat een huwelijk dat gesloten wordt op een buitenlands consulaat niet rechtsgeldig is als er mensen bij betrokken zijn die de Nederlandse nationaliteit of mede de Nederlandse nationaliteit hebben.

De PvdA-fractie kan instemmen met dit voorstel. In de eerste plaats is dit eigenlijk altijd de bedoeling geweest van de wetgever. Dat was in de vorige Wet conflictenrecht huwelijk uit 1990 ongelukkig geformuleerd, maar wel de bedoeling. In de tweede plaats sluit het aan bij de praktijk in de rest van Europa en in Marokko en Turkije, hetgeen weer goed is voor het volkenrechtelijk evenwicht tussen staten die veel gebruik maken van het consulaire huwelijk. In de derde plaats kunnen mensen die zo'n consulair huwelijk willen sluiten, dit altijd doen, ook als zij mede de Nederlandse nationaliteit hebben. Zij kunnen dan eerst naar de Nederlandse ambtenaar van de burgerlijke stand en vervolgens kunnen ze op het consulaat volgens de gewoonten en het recht van hun moederland in het huwelijk treden. Dus er staat niets in de weg om zo'n consulair huwelijk te sluiten als je mede de Nederlandse nationaliteit hebt. In de vierde plaats – en dat is tevens niet het meest onbelangrijke – geldt dat Nederland in dezen hetzelfde soort regels hanteert als andere landen. Een Marokkaanse verstoting bijvoorbeeld wordt alleen maar erkend als mensen ook in Nederland voor de Nederlandse rechter gescheiden zijn. Ik meen dat dit voor de positie van Marokkaanse vrouwen heel belangrijk is. Er is dus geen reden om het voor het huwelijk anders te doen.

Wij zijn het ook eens met de stelling van het kabinet, dat daarmee ingaat tegen de redenering van de Hoge Raad, dat uit het feit dat de Marokkaanse vrouw die bij het arrest betrokken was, vasthield aan haar Marokkaanse nationaliteit, zou blijken dat zij graag aan haar culturele identiteit wilde vasthouden. Marokkaanse onderdanen zijn immers niet in staat om hun nationaliteit op te geven, zelfs niet als zij dat heel graag zouden willen. Het kan dus zijn dat iemand aan zijn of haar Marokkaanse nationaliteit moet vasthouden, zijns of haars ondanks. Overigens benadrukt dit voor onze fractie nog maar eens een keer hoe belangrijk het is dat in Nederland het principe van de dubbele nationaliteit wettelijke erkenning zal krijgen. Wij hopen dat het nieuwe verdrag van de Raad van Europa, dat hier kortgeleden over afgesloten is, hier in het parlement instemming zal krijgen.

Vreemd in het verhaal van het kabinet vind ik het argument dat bredere erkenning van consulaire huwelijken zou betekenen dat het risico van schijnhuwelijken groter wordt. Wat mijn fractie betreft heeft het kabinet dat niet echt overtuigend aangetoond in de stukken. Er zijn geen cijfers voor; het kabinet heeft ook geen echte aanwijzingen. Het zegt alleen maar dat bij bredere erkenning het risico groter wordt, maar dat dat meer voorstelt dan een statistische waarschijnlijkheid, wordt eigenlijk niet onderbouwd. Ik heb ook het gevoel dat het argument er een beetje met de haren is bijgesleept. Het argument wordt zelfs des te vreemder als je ziet hoe het kabinet het overgangsrecht van dit wetsvoorstel geregeld heeft. Daarin wordt de erkenning achteraf van huwelijken die sinds 1990 gesloten zijn, zeer breed gesteld. Als je de redenering van het kabinet volgt, wordt de deur naar schijnhuwelijken daardoor wagenwijd opengezet, terwijl het kabinet tegelijkertijd stelt dat het die deur wil sluiten.

Volgens de stukken gaat de minister ervan uit dat er nieuwe procedures bij de Hoge Raad zullen volgen, als het overgangsrecht niet heel breed wordt geformuleerd. Mijn fractie is er niet van overtuigd dat dit inderdaad zal gebeuren. Ik ben erg benieuwd wat de minister daarover nog te zeggen heeft.

Voorzitter! Ik denk dat een zeer actieve voorlichting aan zowel de consulaten die hier veelvuldig bij betrokken zijn – in de praktijk vooral het Marokkaanse consulaat – als aan de mensen die een consulair huwelijk willen sluiten, zeer belangrijk is. Op die manier weten de mensen heel goed waar zij aan toe zijn en zullen pijnlijke misverstanden, zoals voor het echtpaar B. drie jaar geleden, niet meer voorkomen.

De voorzitter:

Ik feliciteer mevrouw Barth met haar maidenspeech.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heer Vos (VVD):

Voorzitter! Het onderhavige wetsvoorstel regelt niet het recht op conflicten in een huwelijk. Het betreft reparatie van het wettelijke spoorboekje, waarbij het met name gaat om de vraag welk huwelijk erkend kan worden, met het accent op reparatiewetgeving. Het Haagse huwelijksverdrag van 1978 bepaalt dat het huwelijk dat bij een consulair ambtenaar tot stand is gekomen rechtsgeldig is, mits de huwelijksvoltrekking in de staat waarin het huwelijk is gesloten, niet verboden is. Over het voorbeeld waarover mijn geachte collega van de PvdA heeft gesproken, zei de Hoge Raad dat hier geen Nederlands verbod was op het huwelijk bij het Marokkaanse consulaat.

Het standpunt dat het ook mogelijk is om huwelijken te sluiten bij een consulair ambtenaar wanneer een van de partijen geheel of ten dele de Nederlandse nationaliteit heeft, staat haaks op het standpunt dat vanouds door Buitenlandse Zaken en Justitie wordt gehuldigd. Het leidt nu tot een nieuw artikel, dat zijn basis vindt in het Haagse huwelijksverdrag van 1902. Er wordt dus leentjebuur gespeeld met een oud verdrag. De VVD steunt dit initiatief natuurlijk van harte, want de controle op schijnhuwelijken wordt bemoeilijkt als de huidige constellatie niet verandert. Optreden tegen schijnhuwelijken nadat het huwelijk is voltrokken en nadat mensen die mede een buitenlandse nationaliteit bezitten, zich bij de Nederlandse burgerlijke stand melden, is aanzienlijk moeilijker dan vooraf, dus in de aangiftefase van het huwelijk, controleren of er sprake is van een schijnhuwelijk. Indien Nederlanders, of althans mensen die geheel of ten dele de Nederlandse nationaliteit hebben, bij een huwelijk betrokken zijn, is het van belang dat de Nederlandse autoriteiten ook controleren of het huwelijk terecht wordt gesloten, dus of het een schijnhuwelijk is of een echt huwelijk, en of aan de formaliteiten is voldaan.

Tot besluit stel ik twee vragen. De eerste gaat over de reparatiewetgeving. Wij kunnen vaststellen dat ergens iets niet 100% goed is verlopen. Nu is hier een Haags verdrag aan de orde en daar zijn er vele van. Het is een systeem waaruit ook weer nieuwe Haagse verdragen voortvloeien. Haagse verdragen regelen internationale aspecten van civielrechtelijke verhoudingen en daarvoor is een goede medewerking nodig tussen Buitenlandse Zaken en Justitie. Hoe vindt bij Haagse verdragen die samenwerking plaats? Hoe wordt de reparatiewetgeving als zodanig ervaren door beide ministeries?

De tweede vraag betreft de schijnhuwelijken. Deze zijn in het stuk aan de orde geweest. Het staat vast dat het beter is om schijnhuwelijken op voorhand te controleren dan achteraf. Daar is regelgeving voor beschikbaar. Hoe wordt daarin de frisheid gehouden en hoe wordt de alertheid bij de ambtenaar van de burgerlijke stand geprikkeld om af en toe te controleren of er schijnhuwelijken zijn? Heeft deze ambtenaar wellicht gegevens over het aantal gevallen waarin schijnhuwelijken worden vastgesteld?

De heer Dittrich (D66):

Mevrouw de voorzitter! In Nederland dient men voor de ambtenaar van de burgerlijke stand in het huwelijk te treden. Dat is de hoofdregel, maar daarop kunnen uitzonderingen worden gemaakt, bijvoorbeeld als het gaat om twee mensen met een vreemde nationaliteit die op een diplomatieke post van hun land in Nederland zouden willen trouwen. Eind 1996 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen en daarin staat dat ook iemand die mede de Nederlandse, dus een dubbele, nationaliteit heeft, hier op een consulaat in het huwelijk kan treden. Dat is dus een afwijking van de hoofdregel. Nu vindt de regering dit ongewenst, vandaar dat dit wetsvoorstel voorligt. De regering wil die door de Hoge Raad toegestane mogelijkheid tegengaan. Dat betekent dat iemand die de Nederlandse nationaliteit heeft of mede de Nederlandse nationaliteit heeft en in Nederland in het huwelijk wil treden, dat altijd moet doen voor de ambtenaar van de burgerlijke stand. Met andere woorden: het standpunt van de regering houdt dus een beperking in van de rechten van mensen met een dubbele nationaliteit. In dit debat is de politieke vraag aan de orde wat de Kamer van die inperking vindt.

D66 heeft zich altijd een voorstander getoond van de mogelijkheid van het hebben van een dubbele nationaliteit. Wij denken dat het een bepaalde mate van integratie met de Nederlandse samenleving is of in ieder geval zal zijn als iemand die een andere nationaliteit heeft, ook Nederlander wil worden. Door de mogelijkheid van dubbele nationaliteit af te snijden, kan dat individuele integratieproces belemmerd worden. Er zijn immers tal van redenen waarom een vreemdeling die Nederlander wil worden, niet zijn oorspronkelijke nationaliteit wil opgeven. Soms kan het ook niet. Mevrouw Barth had het over de Marokkaanse nationaliteit. In dit verband wil ik een Russisch spreekwoord naar voren brengen: de ziel van een vreemdeling is een donker woud. Ik doe het in het Nederlands, anders is het zo moeilijk voor het stenografisch verslag.

De voorzitter:

Maar u zou het wel kunnen in het Russisch?

De heer Dittrich (D66):

Daar laat ik mij niet over uit.

Wat met dit spreekwoord wordt bedoeld, is dat er talloze emotionele argumenten kunnen zijn om niet de oorspronkelijke nationaliteit op te geven. De Tweede Kamer had de Rijkswet op het Nederlanderschap ook in die zin aangepast. Helaas is zij door de opstelling van diverse fracties in de Eerste Kamer teruggenomen door de regering. Die wet is opnieuw aangepast. Nu is er de hoofdregel dat een dubbele nationaliteit niet mogelijk is, tenzij zich uitzonderingsgronden voordoen.

Wanneer iemand met een dubbele nationaliteit ervoor kiest met zijn of haar partner niet voor de ambtenaar van de burgerlijke stand in het huwelijk te treden, maar op een consulaat of een ambassade, kan dat een aantal redenen hebben. Diegene wil bijvoorbeeld de zekerheid hebben dat dit huwelijk in het land van herkomst wordt erkend. Daarvoor kunnen religieuze motieven zijn. Of men wil misschien het ceremonieel dat op de ambassade plaatsvindt, graag bij die huwelijksvoltrekking zien. Die redenen moeten afgewogen worden tegen de redenen die het kabinet aanvoert om zo'n consulair huwelijk in Nederland niet meer toe te staan. Het kabinet heeft een aantal redenen opgesomd. Ik zal daar wat korter op ingaan, omdat mevrouw Barth daarop al is ingegaan. Er is in ieder geval een aspect van Europese harmonisatie. Andere landen staan een dergelijk consulair huwelijk op hun grondgebied niet toe. De tweede reden is de mogelijkheid dat mensen die op een consulaat getrouwd zijn en vervolgens een kind krijgen, niet tevoren hebben opgegeven dat zij getrouwd zijn. Dat kan problemen geven bij de aangifte van de geboorte van dat kind. De derde reden was gelegen in schijnhuwelijken. Ik ben daar zelf niet zo van overtuigd. De vierde reden – die spreekt mij wel aan – is de rechtszekerheid. Iedereen die de Nederlandse nationaliteit heeft, moet in Nederland naar de ambtenaar van de burgerlijke stand. Ook de staatscommissie heeft het argument van de rechtszekerheid unaniem aangemerkt. Voor D66 is er nog een andere reden. Wij vinden dat het van iemand die tevens de Nederlandse nationaliteit heeft en in Nederland wil trouwen, gevergd mag worden dat hij dat doet ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand. Daarna staat het hem natuurlijk vrij om naar het consulaat of de ambassade te gaan.

Al die redenen tegen elkaar afwegend, kan D66 wel akkoord gaan met de keuze die de regering in het wetsvoorstel heeft gemaakt.

Ik maak nog een opmerking over het overgangsrecht. Ik heb daar wat kritische vragen over gesteld in de schriftelijke inbreng. De overgangsregeling is immers ruimer dan eigenlijk noodzakelijk is, gelet op de casuspositie waarover de Hoge Raad heeft beslist. Waarom gaat de regering verder dan de Hoge Raad? Is de angst voor nieuwe procedures, waarover in de stukken wordt gerept, wel zo reëel?

Dan kom ik op de positie van Nederlanders die in het buitenland willen trouwen. In het internationaal privaatrecht geldt bij het huwelijksrecht de regel van de reciprociteit. In gewoon Nederlands gezegd: voor wat hoort wat. Als Nederland besluit dat hier twee vreemdelingen op het consulaat mogen trouwen, dan moeten twee Nederlanders dat ook kunnen doen in dat andere land.

Nadat het huwelijk voor homoseksuele mannen en lesbische vrouwen in Nederland is opengesteld, vindt D66 dat twee Nederlandse mannen of twee Nederlandse vrouwen ook in het buitenland op de Nederlandse ambassades of consulaten in het huwelijk moeten kunnen treden. Dat betekent dat de minister van Buitenlandse Zaken voorlichting moet geven, allereerst aan de Nederlandse diplomaten die tevens het werk verrichten op het gebied van de burgerlijke stand, zoals staat in artikel 1 van de consulaire wet, zodat die diplomaten met deze mogelijkheid rekening gaan houden.

Wij willen ook dat de Nederlanders die in het buitenland wonen, actief op die mogelijkheid worden gewezen. Het kan zijn dat een Nederlands huwelijk tussen twee mannen of twee vrouwen, gesloten op de ambassade in het buitenland, in dat land zelf niet wordt erkend, maar het is dan wel een rechtsgeldig Nederlands huwelijk.

D66 zou graag zien dat de lijst van landen waar Nederlandse diplomaten dit soort bevoegdheden uitoefenen volgens het consulaire besluit, niet wordt ingekort, nu er in Nederland sprake is van openstelling van het huwelijk. Graag hoor ik hier een reactie van de minister op.

Hoe staat het met registratie van partnerschap op die diplomatieke posten? Kan de minister ons inzicht verschaffen of er een plan van aanpak is geweest, zodat Nederlanders in het buitenland daarvan op de hoogte zijn gebracht? Om hoeveel gevallen gaat het? Is de minister voornemens om dat op korte termijn te doen, als het nog niet bekend is gemaakt?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter! De Hoge Raad heeft eind 1996 een verrassende en voor de GroenLinks-fractie belangrijke uitspraak gedaan. Hij bepaalde dat het recht om in overeenstemming met je culturele identiteit te kunnen huwen, is onder te brengen onder artikel 8 van het EVRM. Naar onze mening erkent de Hoge Raad hiermee de veranderingen die de Nederlandse samenleving de afgelopen decennia heeft ondergaan, en verbindt daar de juiste conclusies aan. De belangen die de Staat zou hebben om dit recht te ontnemen, werden door de Hoge Raad in diezelfde beschikking te licht bevonden. Onze fractie was verheugd over deze zorgvuldig gemotiveerde uitspraak en zij is teleurgesteld dat het kabinet deze uitspraak niet respecteert, maar hierin aanleiding ziet voor scherpere wetgeving.

Het kabinet concludeert dat de wet nu duidelijkheid behoeft. Het stelt dat de heersende rechtsopvatting nog steeds luidt dat een consulair huwelijk niet rechtsgeldig kan worden voltrokken, indien daarbij een partij met de Nederlandse nationaliteit betrokken is. Dat is niet alleen de doctrine en de rechtspraktijk, maar ook officieel beleid van het ministerie van Buitenlandse Zaken tegenover vertegenwoordigingen van vreemde staten op Nederlands grondgebied.

Op welke rechtsopvattingen wordt hier gedoeld? De uitspraak van de Hoge Raad heeft een wending veroorzaakt in de Nederlandse rechtspraktijk en de rechtsopvattingen. Hoewel de Vreemdelingencirculaire niet is aangepast, wat op zichzelf al vreemd is, is er ook een richtlijn gestuurd naar gemeenten en naar vreemdelingendiensten, waarin de gevolgen van de uitspraak worden uitgelegd. Wij concluderen dat de Nederlandse rechtspraak inmiddels anders is, conform de uitspraak van de Hoge Raad.

Het kabinet wenst zich kennelijk niet te conformeren aan de afweging die de Hoge Raad, onze hoogste rechtsprekende instantie, heeft gemaakt. Het acht deze uitspraak onwenselijk. De GroenLinks-fractie is tot nu toe niet overtuigd van de noodzaak om de gevolgen van de uitspraak van de Hoge Raad ongedaan te maken. Ik wil de argumenten nog eens nalopen, omdat mijn fractie andere afwegingen maakt dan de vorige sprekers.

De afstemming met andere Europese landen is naar mijn idee een weinig bevredigend argument. Elke overheid is vrij in de mate waarin zij het consulaire huwelijk erkent. Er moet wel een heel goede reden zijn om de eigen afweging te verlaten omwille van de stroomlijning op Europees niveau. Is dit dan ook geen voorbeeld van afstemming omwille van de afstemming?

Dan kom ik bij het argument van de reciprociteit, of zoals de heer Dittrich zei: voor wat, hoort wat. Naar mijn idee kan dit argument ook nauwelijks zwaarwegend worden genoemd. Onmiskenbaar zijn de situaties van bijvoorbeeld Marokkanen in Nederland en Nederlanders in Marokko onvergelijkbaar. Ik blijf even bij het Marokkaanse voorbeeld. Wij hebben hier te maken met een substantiële groep Marokkaanse burgers die in Nederland een bestaan heeft opgebouwd. Daarbij dienen wij te zorgen voor een evenwichtig stelsel van rechten en plichten ten opzichte van deze medelanders. De stap naar naturalisatie is een mijlpaal in een integratieproces die ook door het kabinet altijd is gestimuleerd. Gaan wij dan aan naturalisatie gevoelsmatig ingrijpende gevolgen verbinden, dan zal naturalisatie en hiermee ook integratie misschien onverhoopt ontmoedigd worden. Ik spreek over gevoelsmatig ingrijpend omdat huwelijksvoltrekking altijd een belangrijke en private daad is.

De minister wil met de wetswijziging ten derde schijnhuwelijken tegengaan. Dit praktische argument heeft onze fractie, als ik eerlijk ben, gestoord, nog afgezien van het feit dat de minister niet kan aangeven of het consulaire huwelijk inderdaad wordt misbruikt voor schijnhuwelijken. De toelichting geeft bovendien aan dat er geen sprake is geweest van een toename van consulaire huwelijken in de afgelopen jaren. Een toename zou namelijk kunnen wijzen op toenemend misbruik. Bovendien wijzen de cijfers uit dat het aantal consulaire huwelijken waarbij een bipatride of een monopatride Nederlander is betrokken maar een zeer klein deel uitmaakt van het aantal consulaire huwelijken. Dat aantal is sinds de uitspraak van de Hoge Raad niet echt toegenomen. Dit wijst er naar ons idee op dat de angst voor een toenemend aantal schijnhuwelijken niet kan zijn ingegeven door de praktijk van de consulaire huwelijken.

De heer Vos (VVD):

Wij spreken hier over mensen die geheel of ten dele de Nederlandse nationaliteit hebben. Mevrouw Halsema heeft het over rechten en plichten. Als je genaturaliseerd wordt, dan geeft dat ook rechten en plichten hier in Nederland. Als iemand die geheel of ten dele Nederlander is, toch besluit om voor een buitenlandse consul te trouwen, dan geeft dat ook weer rechtsgevolgen hier in Nederland. Is het dan zo'n onredelijke vraag om te stellen dat iemand die een handeling pleegt die hier in Nederland rechtsgevolgen heeft, hier ook ter plekke trouwt?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Welke rechtsgevolgen bedoelt de heer Vos?

De heer Vos (VVD):

Ik denk aan de nationaliteit die de kinderen krijgen, de verblijfsmogelijkheden. Er zijn verschillende rechtsgevolgen te verzinnen wat dat betreft. Zo'n huwelijk kan hier in Nederland rechtsgevolgen hebben. Als dat het geval is, is het een reden om te zeggen dat zij hier moeten trouwen. Ik denk dat daar geen discussie over mogelijk is.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Een consulair huwelijk moet altijd nog gemeld worden bij de burgerlijke stand, waarna een groot deel van de rechtsgevolgen die de heer Vos noemt, vervalt. Dan is het naar mijn idee meer een kwestie van voorlichting dat die consulaire huwelijken bijtijds gemeld worden bij de burgerlijke stand.

De heer Vos (VVD):

Heeft mevrouw Halsema begrip voor de gedachte dat een buitenlandse instantie waarvoor getrouwd wordt, er minder belang bij heeft om te controleren of er wellicht rechtsgevolgen in Nederland ontstaan? Wat is het belang? Het enige belang is in Nederland om te controleren of het huwelijk terecht gesloten, of het geen schijnhuwelijk is, omdat hier de rechtsgevolgen zich kunnen voordoen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Het lijkt mij ook niet dat het belang van de buitenlandse institutie voorop moet staan, maar dat van het individu dat de voorrang geeft aan het trouwen op een consulaat. Dan speelt het met name bij bipatride Nederlanders en met name bij de Marokkanen in Nederland.

De heer Vos (VVD):

Mevrouw Halsema zal ook gelezen hebben dat het heel goed is voor de culturele gedachte om na het Nederlandse huwelijk nog een keer voor de consul te trouwen. Er zijn mensen die voor de burgerlijke stand en voor de kerk trouwen. Waarom zouden mensen dan niet voor de Nederlandse burgerlijke stand en de consul trouwen? Dan heb je toch weer dat culturele element erin, maar dat kun je dan na je Nederlandse huwelijk doen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Het argument van voor de kerk trouwen na afloop van het trouwen voor de burgerlijke stand is niet vergelijkbaar. Het zou vergelijkbaar zijn als mensen er de voorkeur aan zouden geven om te trouwen voor de imam na afloop van het huwelijk voor de burgerlijke stand. Het gaat erom dat het consulaire huwelijk erkend wordt als recht van een bipatride Nederlander, althans dat is ons standpunt.

Overigens bestaat er de mogelijkheid voor een ambtenaar van de burgerlijke stand om een huwelijk niet in te schrijven bij een redelijk vermoeden van een schijnhuwelijk. Hierbij komt dat met de invoering van de MVV-plicht mensen toch al worden gedwongen om in het buitenland te trouwen. Hiermee heeft de IND zichzelf beroofd van een mogelijkheid van preventieve controle. Principiëler – en dat is waarom het argument ons uiteindelijk stoort – is dat wij het bedenkelijk vinden als het internationaal privaatrecht in dienst wordt gesteld van restrictief toelatingsbeleid. Het lijkt ons oneigenlijk gebruik van het internationaal privaatrecht.

Voorzitter! Ik kom tot een conclusie. Argumenten zoals tot nu toe door de minister gegeven, zijn voor onze fractie weinig bevredigend. Vooralsnog sluiten wij ons aan bij het argument van de Hoge Raad dat er geen zwaarwegende redenen zijn om monopatride en bipatride Nederlanders het recht op consulaire huwelijksvoltrekking te ontzeggen.

De heer Dittrich (D66):

Hoe waardeert mevrouw Halsema het rapport van de staatscommissie die is ingesteld na het arrest van de Hoge Raad? Die kwam unaniem tot de slotsom dat het niet meer zou moeten als je mede de Nederlandse nationaliteit hebt.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dat waardeer ik niet positief. Ik volg het enige lid dat anders heeft gereageerd.

De heer Dittrich (D66):

Er was unanimiteit op het punt van niet meer moet kunnen wanneer het gaat om iemand die mede de Nederlandse nationaliteit heeft. Op een ander punt was er een afwijkende opvatting.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik wil er rustig over nadenken. Later kom ik erop terug.

Mevrouw Barth (PvdA):

Mevrouw Halsema zegt dat een dubbele nationaliteit mensen het recht moet geven op een consulair huwelijk. Het moet voor Nederlands recht automatisch worden erkend. Geeft een dubbele nationaliteit recht op een Marokkaanse echtscheiding? Dat betekent verstoting en dat moet dan ook automatisch worden erkend voor Nederlands recht?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Verstoting en huwelijksvoltrekking zijn niet van dezelfde aard.

Mevrouw Barth (PvdA):

Het ene is het begin van een huwelijk en het andere het einde. Ik zie niet in hoe dat verschillende waarde kan hebben.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik ga hier ook nog over nadenken.

De voorzitter:

Dat wordt een spannende tweede termijn.

Minister Korthals:

Mevrouw de voorzitter! Naarmate het wetsvoorstel verder in de procedure kwam, is de belangstelling ervoor uitdrukkelijk toegenomen.

Allereerst wil ik mevrouw Barth feliciteren met haar maidenspeech. Ze sprak zelf over een klein maidenspeechje, omdat het een klein wetje was.

Ook alle andere sprekers wil ik graag danken voor hun bijdrage. Over het algemeen is de toon positief. Bij GroenLinks is er nog enige aarzeling. Na de interventie van mevrouw Barth in tweede termijn zal dat veranderen.

Ik ga terug naar de aanleiding van het wetsvoorstel. Het is de uitspraak van de Hoge Raad van 13 december 1996 over een consulair huwelijk, een huwelijk gesloten op een in Nederland gevestigd consulaat van een vreemde staat. Het betrof in casu een huwelijk tussen een Marokkaanse man en een Nederlands-Marokkaanse vrouw, voltrokken op het consulaat-generaal van Marokko. Tegen de beslissing van de rechtbank te 's-Hertogenbosch, ertoe strekkende dat het huwelijk in Nederland als rechtsgeldig moet worden beschouwd, was cassatie in het belang der wet ingesteld. De cassatievordering is afgewezen. Artikel 4 van de Wet conflictenrecht huwelijk bepaalt dat wat de vorm betreft een huwelijk in Nederland slechts rechtsgeldig kan worden voltrokken door de ambtenaar van de burgerlijke stand met inachtneming van de voorschriften van het Nederlandse recht, behoudens de bevoegdheid van buitenlandse diplomatieke en consulaire ambtenaren. In het wetsartikel is niet nader aangegeven wat die bevoegdheid precies inhoudt. Wel is daarover iets gezegd in de toelichting. Daar staat vermeld dat een consulair huwelijk voor erkenning in aanmerking komt indien de aanstaande echtgenoten de nationaliteit van de vertegenwoordigde staat bezitten, of indien een hunner de Nederlandse nationaliteit bezit en de ander de nationaliteit van een ander land, en de ambtenaar het recht van de vertegenwoordigde staat in acht heeft genomen. De toelichting zwijgt over de gevallen waarin partijen, of een hunner, de Nederlandse nationaliteit bezitten naast de nationaliteit van de vertegenwoordigde staat. Het Haagse huwelijksverdrag van 1978, waarvan het wetsartikel een uitwerking is, bepaalt in artikel 9, tweede lid, dat het huwelijk overeenkomstig diens recht voltrokken ten overstaan van een diplomatiek of consulair ambtenaar, als rechtsgeldig wordt beschouwd, mits deze huwelijksvoltrekking in de staat waarin het huwelijk is voltrokken, niet verboden is.

Anders dan de advocaat-generaal indertijd, las de Hoge Raad artikel 4 van deze wet aldus, dat het consulaire huwelijk van betrokkenen in Nederland rechtsgeldig is omdat uit de wet geen uitdrukkelijk verbod blijkt. De uitspraak gaat in tegen de in de Nederlandse rechtspraktijk sinds jaar en dag gehuldigde opvatting over de bevoegdheden van vreemde consulaten op het gebied van de huwelijksvoltrekking. Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft bevestigd dat die opvatting officieel ook steeds door het ministerie is gehuldigd tegenover vertegenwoordigingen van vreemde staten op Nederlands grondgebied. Een consulair huwelijk wordt niet als geldig beschouwd als partijen, of een van hen, uitsluitend of mede de Nederlandse nationaliteit bezitten.

Op zichzelf, voorzitter, lijkt mij dat een logische gang van zaken. Wanneer een Nederlander, die zich in Nederland bevindt, in het huwelijk wil treden, zal in beginsel immers een Nederlandse huwelijksvoltrekking plaatsvinden. In die zin heeft de staatscommissie voor het internationaal privaatrecht ook geadviseerd. Een grote meerderheid, met uitzondering van de heer Jessurun d'Oliviera, was daar voorstander van.

Voorzitter! Er zijn voorts vragen gesteld over de regels die elders gehanteerd worden. De regels zijn overal hetzelfde als in Nederland. Wij kennen op het gebied van de internationale betrekkingen het beginsel van reciprociteit. Dit is zojuist ook door de heer Dittrich genoemd. Wij zouden van dat beginsel afwijken als wij het anders zouden doen.

Door mevrouw Barth, de heer Vos en de heer Dittrich is reeds ingegaan op de schijnhuwelijkproblematiek. Wanneer men dit toelaat – ik verwijs naar de wijze waarop dit door het arrest van de Hoge Raad is ingegeven – kan de schijnhuwelijkproblematiek wel degelijk aan de orde zijn. Getallen daarover zijn evenwel niet bekend. Ik wijs erop dat er een evaluatierapport komt over de regelgeving met betrekking tot schijnhuwelijken. Op korte termijn zal dit rapport, voorzien van de conclusies van de regering, naar de Kamer worden gezonden. Het lijkt mij onverstandig om voor dat tijdstip duidelijke uitspraken te doen over het gebruik van dit soort huwelijken.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Tegelijkertijd gebruikt de minister het wel als argument; in de nota naar aanleiding van het verslag worden wel degelijk cijfers genoemd. Daarin wordt gezegd dat jaarlijks 2000 consulaire huwelijken worden gesloten, waarvan het overgrote deel wordt gesloten door twee mensen met een buitenlandse nationaliteit. Slechts een heel klein deel wordt gesloten door iemand met een buitenlandse nationaliteit en een bipatride Nederlander. Dat wijst toch nauwelijks op schijnhuwelijken?

Minister Korthals:

Dat klopt. Ik heb daarom ook gezegd dat ik daarover geen uitspraken wil doen. In de nota naar aanleiding van het verslag zijn inderdaad getallen genoemd over het aantal consulaire huwelijken, maar juist niet over schijnhuwelijken. Vandaar dat het mij ook verstandig lijkt het rapport hierover af te wachten. Wij kunnen er dan ook wat zinniger over spreken.

Door de heer Dittrich en mevrouw Halsema is gewezen op de problematiek van de dubbele nationaliteit. In alle eerlijkheid ontgaat mij het verband tussen de dubbele nationaliteit en het wetsvoorstel. De heer Dittrich zal het met mij eens zijn dat het huwelijk van een bipatride die tevens Nederlander is, ook in Nederland gesloten moet worden, volgens het Nederlandse recht en ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand.

De heer Dittrich (D66):

Maar dat was nu juist de casuspositie voor de Hoge Raad. Voor een Marokkaanse vrouw die tevens de Nederlandse nationaliteit had, heeft de Hoge Raad door wetsuitleg gezegd dat zij haar huwelijk elders kon sluiten. De minister is het daar niet mee eens en komt daarom met een wijzigingsvoorstel. Het verband met mensen die een dubbele nationaliteit hebben, is natuurlijk dat er in de Kamer fracties zijn die die mensen gunstig gezind zijn, onder andere in verband met integratie. Naarmate de dubbele nationaliteit wordt gepropageerd, is er ook meer kans dat sommige van die mensen op een consulaat of een ambassade willen trouwen, zonder voor de ambtenaar van de burgerlijke stand in het huwelijk te treden. Dát is het verband.

Minister Korthals:

Voorzover mij bekend, heeft de Hoge Raad aan het feit van de dubbele nationaliteit geen bijzondere waarde toegekend. De belangrijkste reden is voor de Hoge Raad geweest dat zolang het niet uitdrukkelijk is uitgesloten, het zou moeten kunnen. Dat was in strijd met de situatie in het verleden.

Voor het overige wijs ik erop dat op dat moment in Nederland een wetgevingsproces op gang was dat ertoe strekte de dubbele nationaliteit vaker toe te staan. Het wetsvoorstel is pas nadien door de Eerste Kamer verworpen.

De heer Dittrich (D66):

Maar doordat in het wetsvoorstel staat dat iedereen die de Nederlandse nationaliteit heeft, in Nederland, voor de ambtenaar van de burgerlijke stand, dient te trouwen, worden de rechten van mensen met een dubbele nationaliteit ingeperkt ten opzichte van de situatie die gold toen de Hoge Raad zijn uitspraak deed. Volgens het voorstel van de regering kan dat nu niet meer alleen voor de ambassade of het consulaat gebeuren.

Minister Korthals:

Je zou ook kunnen zeggen dat het een uitbreiding is van de rechten van mensen met een dubbele nationaliteit, omdat ze zowel in Nederland als op een consulaat een rechtsgeldig huwelijk kunnen sluiten. Wij proberen juist onze wetgeving op één lijn te krijgen met de wetgeving in de rest van de wereld: als mensen in een bepaald land trouwen, dan trouwen zij in beginsel voor de autoriteiten van dat land en niet op een consulaat.

De heer Dittrich (D66):

De minister kan niet ontkennen dat hij door dit wetsvoorstel mensen met een dubbele nationaliteit de keuzemogelijkheid ontneemt.

Minister Korthals:

Dat ontken ik niet. Dat is duidelijk de strekking van dit wetsvoorstel.

Ik wil verdergaan met de vragen van de heer Dittrich over huwelijken van personen van gelijk geslacht. Wanneer die in Nederland toegestaan zijn, zal dat, vanzelfsprekend, ook mogelijk worden op de Nederlandse consulaire posten. Ook een geregistreerd partnerschap kan in beginsel op de ambassades en consulaten worden gesloten. Men moet wel rekening houden met het vereiste dat als het om een niet-EU-onderdaan gaat, deze in Nederland verblijfsgerechtigd moet zijn.

Voorzitter! Mevrouw Barth heeft erop gewezen dat het erg belangrijk is dat er voorlichting terzake komt. Er is hierover met het ministerie van Buitenlandse Zaken contact opgenomen in de hoop dat dit ministerie dit periodiek onder de aandacht zal brengen van de consulaten.

Voorzitter! Ik denk dat ik in grote lijnen de vragen heb beantwoord.

De heer Vos (VVD):

Voorzitter! Ik mis nog het antwoord op één van mijn vragen. Die vraag betrof het feit dat het hier gaat om reparatiewetgeving. Er is kennelijk iets niet helemaal goed gegaan en dat moet verbeterd worden. Het is een product dat door Buitenlandse Zaken wordt geleverd, namelijk het samenwerken aan de Haagse verdragen. De Haagse verdragen regelen privaatrechtelijke relaties met internationale aspecten: welk recht is van toepassing, etc. Dat komt ook meer voor. Ik wil graag van de minister horen hoe de samenwerking op dit terrein met Buitenlandse Zaken verloopt: of dit als een signaal van "we gaan het beter doen" uitgelegd wordt.

Minister Korthals:

Laat ik in de eerste plaats zeggen dat ik het met de heer Vos eens ben dat het hier over reparatiewetgeving gaat. Het ligt in het voornemen om over dit soort zaken met Buitenlandse Zaken regelmatiger contact te hebben, opdat in het vervolg fouten zoals deze niet meer zullen voorkomen. Overigens lag het nooit in de verwachting, omdat het in wezen een ongeschreven regel was dat mensen met een Nederlandse nationaliteit, alhoewel zij bipatride zouden kunnen zijn, niet op een consulaat te Nederland kunnen trouwen. Dat is in feite alleen door het arrest van de Hoge Raad, eerst door het vonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch, veranderd, iets waar eigenlijk niemand rekening mee gehouden had.

Mevrouw Barth (PvdA):

Voorzitter! Precies om die reden verbaast het ons zo dat die mogelijkheid in het overgangsrecht wel wordt gecreëerd. De minister is nog niet ingegaan op de reden waarom dat gebeurd is.

Minister Korthals:

Dat is juist. Deze wet is van, naar ik meen, 1990 of 1991. We laten die reparatie teruglopen tot 1990-1991. Dat gaat iets verder dan alleen maar bipatride mensen van wie één van de nationaliteiten de Nederlandse is. Waarom doen we dat? Omdat het in theorie mogelijk is dat er anders nog een uitspraak van de Hoge Raad zou komen, dat het in die andere gevallen ook zou kunnen. Dan zouden we weer moeten gaan repareren en nu hebben we het in één klap, zo dachten we, geregeld.

Mevrouw Barth (PvdA):

Ja, voorzitter, dat staat ook in de schriftelijke stukken over deze wet. Ik vraag me echter het volgende af, als de minister dit hier nog een keer zegt. Immers, daar ben ik het mee eens: het is nooit de bedoeling geweest dat iemand die uitsluitend de Nederlandse nationaliteit heeft, consulair in het huwelijk kan treden. Als het echter zo overduidelijk is dat dit nooit de bedoeling is geweest – we benadrukken dat vandaag ook allemaal nog een keer – waar ligt dan het risico, als er weer een zaak komt bij de Hoge Raad die een consulair huwelijk betreft tussen een Nederlander en iemand met een andere nationaliteit? Ik snap gewoonweg niet waar dat risico nu vandaan komt. Ik zou het wel prettig vinden als de minister dit iets meer hard kan maken dan in de schriftelijke stukken.

Minister Korthals:

Dat risico is inderdaad zeer klein en ik verwacht het ook niet, maar voor het geval dat het zou gebeuren, is er alle reden om het overgangsrecht dit ook te laten bestrijken. Dat is de gedachte erachter.

Mevrouw Barth (PvdA):

Ja, maar vindt u dat dan geen vreemd signaal, als u zo wilt benadrukken dat het niet mag? Immers, dan zet u het toch weer wel in het overgangsrecht. Als ik de Hoge Raad was, raakte ik daar verward van.

Minister Korthals:

Dat is waar, maar ook met een bipatride Nederlander, in het geval waar de Hoge Raad ook anders heeft geoordeeld dan de bedoeling was, hadden we het in feite niet verwacht. Wat dat betreft kunnen we beter maar voor zekerheid kiezen en is er geen enkel bezwaar om het overgangsrecht iets breder van strekking te maken.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter! Ik heb een laatste vraag nog aan de minister van Justitie. Ik zou graag van hem willen weten hoe hij het beoordeelt dat het internationaal privaatrecht hier wordt aangewend voor het toelatingsbeleid. Dat lijkt me toch problematisch.

Minister Korthals:

Ik zal u zeggen dat ik op die vraag niet ingegaan ben, omdat ik hem niet begreep. Waarom zou men restrictiever worden toegelaten door deze bestaande regeling? Men kan toch gewoon naar Nederland komen en na verloop van tijd de Nederlandse nationaliteit aanvragen? Ik heb die vraag niet begrepen en vandaar dat ik er ook niet op ben ingegaan.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Laat ik het dan herformuleren tot ontmoedigingsbeleid, omdat ik eerder ook al een verband heb gelegd tussen naturalisatie en het gemak waarmee mensen die stap nemen; een stap die door de Nederlandse regering altijd sterk is gestimuleerd als een mijlpaal in het integratieproces, wat mogelijkerwijs bemoeilijkt zou kunnen worden door het verbod op het consulaire huwelijk.

Minister Korthals:

Uw stelling is in feite dat mensen zich niet zullen laten naturaliseren, omdat zij, als zij dat doen, vervolgens geen huwelijk kunnen krijgen op het consulaat. Nu, ik vind dat een vergezocht standpunt en dat deel ik gewoonweg niet.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Wat als er zwaarwegende culturele of religieuze motieven zijn?

Minister Korthals:

Nu, dat lijkt mij sterk. Ik heb er ook geen cijfers van dat het zo zou zijn en ik geloof er ook eerlijk gezegd niet in, mevrouw de voorzitter.

De heer Vos (VVD):

Voorzitter! We spreken toch alleen maar over de volgorde waarin getrouwd wordt, namelijk eerst in Nederland en daarna voor de consul.

Minister Korthals:

Op zichzelf heeft de heer Vos daar ook nog gelijk in. Je zou eerst in Nederland kunnen trouwen en als je het nog een keer over wilt doen, vervolgens op het desbetreffende consulaat. Andersom kan niet.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Maar dat is nu juist het verschil. Als je het traditionele huwelijk uit een andere cultuur serieus wilt nemen, is het effect wel weg als je eerst voor de burgerlijke stand moet trouwen en daarna het consulaire huwelijk mag herhalen.

De voorzitter:

Ik geloof dat er verschillend over gedacht wordt.

Mevrouw Barth (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! Ik wil iedereen hartelijk danken voor de prachtige felicitaties met mijn maidenspeech; dat maakte het allemaal minder eng.

Bij het Bureau wetgeving van deze Kamer had ik een amendement laten voorbereiden voor dit overgangsrecht. Ik zal dat bij een vingeroefening laten, ondanks het feit dat ik niet helemaal ben overtuigd. Naar mijn mening kan er namelijk bij de Hoge Raad net zoveel verwarring ontstaan over dit wetsvoorstel, dat uit maar twee artikelen bestaat, die elkaar qua intentie tegenspreken, als over de gang van zaken tot nu toe. Maar als het misgaat op de manier zoals ik nu vrees, is dat meer het probleem van de minister dan van mij. Hij moet dat risico dan zelf maar nemen.

Wat betreft de opmerkingen van mevrouw Halsema zie ik niet hoe de culturele identiteit van mensen wordt beperkt als zij twee keer trouwen. Bovendien gaan de meeste Marokkanen in Nederland niet over tot een consulair huwelijk omdat zij willen vasthouden aan hun culturele identiteit. Dat doen zij omdat zij dat moeten, omdat de Marokkaanse overheid het Nederlandse huwelijk niet erkent. Marokkanen zijn dus volgens Marokkaans recht niet getrouwd als zij geen consulair huwelijk sluiten of de huwelijksceremonie in Marokko nog een keer overdoen. Het argument van vasthouden aan culturele identiteit zie ik niet zozeer. Ik ben zelf ook een keer zowel voor de wet als voor de kerk getrouwd en mijn stelling daarbij was: een dubbel feestje, waarom niet! Ik zie het argument niet waarom wij het voor mensen in culturele zin zo moeilijk maken als zij een dubbel feest kunnen krijgen in plaats van een.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter! Ik wil toch nog even terugkomen op de afweging die D66 heeft gemaakt om voor het voorstel van het kabinet te stemmen. Wij zijn namelijk van mening dat wanneer iemand de Nederlandse nationaliteit of mede de Nederlandse nationaliteit heeft en in Nederland woont, het van hem gevraagd mag worden om naar de ambtenaar van de burgerlijke stand te gaan om daar in het huwelijk te treden. Uiteraard staat het hem daarna natuurlijk vrij om naar het consulaat van het land van herkomst te gaan om daar nog een plechtigheid te houden, die overeenkomt met de cultuur van dat land. Mevrouw Halsema vindt dat eigenlijk te ver gaan en meent dat wij dat om bepaalde redenen niet mogen doen, dat wil zeggen dat de keuze in stand moet blijven, maar mijn fractie maakt een andere afweging. Zou de betrokkene dat niet willen en per se alleen op het consulaat of de ambassade in het huwelijk willen treden en dus niet eerst naar de ambtenaar van de burgerlijke stand gaan, dan lijkt het erop alsof zijn of haar integratie in de Nederlandse samenleving nog niet echt duidelijk aanwezig is. Dat zou D66 niet wettelijk willen sanctioneren en om die reden steunt zij de opvatting van de regering.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik wil daarop graag reageren met een tegenvraag. Je zou ook kunnen zeggen dat de eis van de Nederlandse regering om eerst voor de burgerlijke stand te moeten trouwen en pas daarna voor het consulaat, eigenlijk betekent "wij accepteren de culturele identiteit van deze onderdaan niet".

De heer Dittrich (D66):

Nee, het is wijs om eerst naar de ambtenaar van de burgerlijke stand te gaan in verband met het argument van de rechtszekerheid.

Voorzitter! Ik had mevrouw Halsema misschien een beetje op het verkeerde been gezet. De staatscommissie heeft unaniem, dus inclusief prof. Jessurun d'Oliviera, gezegd dat het argument van de rechtszekerheid moet leiden tot wetsaanpassing. Vervolgens wordt gekeken naar de wijze waarop dat gebeurt, en daarover bestaan inderdaad verschillende meningen. Maar de staatscommissie vindt unaniem dat de rechtszekerheid gebiedt tot aanpassing van de wet. In mijn ogen is de rechtszekerheid gebaat met het eerst naar de ambtenaar gaan. Wat dat betreft wordt iedere Nederlander gelijk behandeld.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter! Ik ga ervan uit dat het huwelijksrecht in Marokko en Nederland veel grotere overeenkomsten vertoont op het gebied van verstoting dan het op het eerste gezicht lijkt, zodat die vergelijking uiteindelijk niet opgaat.

Voorzitter! Ik wil hierbij een amendement indienen, dat handelt over...

De voorzitter:

Is dat amendement al bij de griffie afgegeven?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzover ik weet wel.

De voorzitter:

Ik denk het niet, want meestal wordt het dan meteen rondgedeeld.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik kondig aan dat ik een amendement indien.

De voorzitter:

Misschien is het handig als de minister daarvan even een kopietje krijgt, zodat hij daarop in tweede termijn kan reageren. Dat zullen wij even regelen. Gaat u maar door met uw termijn.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Het amendement stelt voor, in artikel 4 de zinsnede "of mede" te laten vervallen. De toelichting daarop is als volgt. De wijziging van de Wet conflictenrecht huwelijk treft uiteindelijk voornamelijk bipatride Nederlanders en hun partners, omdat zij vanwege hun oorspronkelijke nationaliteit het meest belang zullen hebben bij de sluiting en erkenning van een consulair huwelijk. Bij deze huwelijkspartners is de gemeenschappelijke, oorspronkelijke nationaliteit vaak een onderdeel van de culturele identiteit. Artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens zou ertoe moeten leiden dat deze categorie consulaire huwelijken wordt erkend door de Nederlandse overheid. Naar ons idee wordt dat met dit amendement bewerkstelligd.

De voorzitter:

Ik begrijp dat u het amendement niet heeft ingediend bij de griffie. Dat wachten we dus even af.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dit was een misverstand. Excuses daarvoor.

De voorzitter:

Wij hebben het allemaal moeten leren!

De heer Dittrich (D66):

Ik snap dat mevrouw Halsema dit amendement heeft gemaakt op basis van wat zij aan argumenten naar voren heeft gebracht. Maar de regering wijzigt in de wet alleen het woordje "mede", op basis van de uitspraak van de Hoge Raad. U schrapt dat woordje "mede" nu. Ik zou haast zeggen dat dit een destructief amendement is. Eigenlijk moet u gewoon tegen het wetsvoorstel stemmen, maar doordat u dat woordje eruit haalt, haalt u het fundament onder het wetsvoorstel vandaan. Dit punt is niet geschikt om bij amendement in te brengen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

U maakt mij aan het schrikken. Ik was in de veronderstelling dat de toevoeging "uitsluitend of mede de Nederlandse nationaliteit bezit" nieuw is.

De heer Dittrich (D66):

Maar de Hoge Raad heeft een uitspraak gedaan over iemand met een dubbele nationaliteit. De regering zegt dat niet te willen, zodat het woord "mede" wordt ingevoerd. U schrapt dat woord echter, waardoor het hele wetsvoorstel als het ware wordt geschrapt.

De voorzitter:

Ik zie mevrouw Halsema nadenken. Wij laten het even zo.

De heer Vos (VVD):

Voorzitter! Ik bevestig dat ik de uitgesproken verwondering deel. Ik heb even gewacht op de toelichting. De vertegenwoordiger van D66 heeft aan de orde gesteld wat ik in feite ook had willen zeggen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter! Ik ben in de veronderstelling dat het wetsvoorstel verdergaat en dat het ook de Nederlanders raakt met uitsluitend de Nederlandse nationaliteit. Zij worden nu ook getroffen door het verbod.

De voorzitter:

Ik heb het amendement niet voor mij, maar ik zie dat het nu aan de minister van Justitie wordt uitgereikt. Het lijkt mij verstandig om hem erop te laten reageren. Dan kunnen wij altijd nog kijken of wij artikelsgewijs terug moeten komen op het amendement.

Minister Korthals:

Voorzitter! In de richting van mevrouw Barth merk ik op dat ik denk dat de Hoge Raad niet snel in verwarring zal raken. De Hoge Raad heeft de memorie van toelichting gelezen en volgt ook – dat behoort uiteindelijk tot de wetsinterpretatie en -uitleg – dit Kamerdebat. Ik deel de zorg van mevrouw Barth dus niet. Ik had eerder een andere zorg. Als wij dit namelijk niet zouden regelen, dan zou op een gegeven moment een reparatie nodig zijn.

De heer Dittrich heeft de afweging van de fractie van D66 gegeven. Hij heeft nog eens aangegeven waarom hij het met het wetsvoorstel eens is.

Mevrouw Halsema heeft toch nog een amendement aangekondigd, maar ik ben het met de heer Dittrich eens dat dit het hart van het wetsvoorstel raakt. Het is al een heel klein wetsvoorstel, maar het amendement raakt wel de kern van de zaak. Ik zou mevrouw Halsema willen aanraden om dan tegen het wetsvoorstel te stemmen, in plaats van het amendement in te dienen. Misschien is dat gemakkelijker.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter! Ik ben bang dat de minister gelijk heeft. Ik zal het amendement niet indienen. Het zal wel komen doordat ik een nieuwkomer ben.

Minister Korthals:

Dat geeft niet, maar ik merk nog wel iets op. Dat is niet onaardig bedoeld. Als men met dit soort amendementen komt – dat neem ik de Kamer niet kwalijk – dan zou het goed zijn als dat ergens in het verslag wordt aangekondigd. Dan kan de regering zich daarop prepareren.

De voorzitter:

Dat geldt niet alleen voor de regering. Het is altijd goed dat ook andere fracties daar bij een schriftelijke behandeling kennis van kunnen nemen.

Ik stel nog vast, dat het amendement-Halsema (stuk nr. 6) is ingetrokken.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, op een nader te bepalen tijdstip te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven