97ste vergadering

Woensdag 9 september 1998

13.00 uur

Voorzitter: Van Nieuwenhoven

Tegenwoordig zijn 125 leden, te weten:

Van den Akker, Albayrak, Apostolou, Van Ardenne-van der Hoeven, Arib, Atsma, Augusteijn-Esser, Bakker, Balemans, Balkenende, Barth, Van Beek, Belinfante, Biesheuvel, Blaauw, Van Blerck-Woerdman, Blok, De Boer, Bolkestein, Van Bommel, Bos, Brood, Buijs, Bussemaker, Van de Camp, De Cloe, Cornielje, Crone, Dankers, Van Dijke, Dijkstal, Dittrich, Van den Doel, Duijkers, Eisses-Timmerman, Essers, Van Gent, Van Gijzel, Giskes, Gortzak, De Graaf, De Haan, Halsema, Hamer, Van Heemst, Hermann, Herrebrugh, Hessing, Van der Hoek, Hoekema, Hofstra, De Hoop Scheffer, Kamp, Kant, Karimi, Klein Molekamp, Van der Knaap, Koenders, Kortram, Kuijper, Lambrechts, Leers, Luchtenveld, Marijnissen, E. Meijer, Th.A.M. Meijer, Melkert, Middel, Van Middelkoop, Nicolaï, Niederer, Van Nieuwenhoven, Oedayraj Singh Varma, Oplaat, Örgü, Oudkerk, Van Oven, Passtoors, Patijn, Poppe, Rabbae, Ravestein, Rehwinkel, Reitsma, Remak, Van 't Riet, Rietkerk, Rijpstra, Rosenmöller, Ross-van Dorp, Rouvoet, Santi, Scheltema-de Nie, Schimmel, Schutte, Spoelman, Van der Staaij, Van der Steenhoven, Stellingwerf, Stroeken, Swildens-Rozendaal, Terpstra, Timmermans, Udo, Valk, Te Veldhuis, Vendrik, Verburg, Verhagen, Visser-van Doorn, Van der Vlies, Van Vliet, O.P.G. Vos, Voûte-Droste, Waalkens, Van Walsem, Weekers, Weisglas, Van Wijmen, Wijn, Wilders, De Wit, Witteveen-Hevinga, Van Zijl en Van Zuijlen,

en de heren Peper, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, en Korthals, minister van Justitie.

De voorzitter:

Ik deel aan de Kamer mede, dat zijn ingekomen berichten van verhindering van de leden:

Voorhoeve en Belinfante, wegens bezigheden elders;

Eurlings, wegens ziekte;

Van Dok-van Weele, wegens verblijf buitenslands, de gehele week.

Deze berichten worden voor kennisgeving aangenomen.

De voorzitter:

Geachte medeleden, ik verzoek u met mij te gaan staan.

Aan het leven van onze oud-collega Willem Drees is dezer dagen een einde gekomen. Wij herdenken iemand die in het eerste deel van zijn leven bekend stond als Willem Drees junior en die het later zeer op prijs stelde als dat "junior" niet meer gebruikt werd.

Willem Drees maakte schitterende carrières in zijn jonge jaren: ambtenaar en wetenschapper tegelijk. Na functies bij het IMF, het Hoge Commissariaat der Nederlanden in Jakarta en als adjunct-directeur van het Centraal Planbureau werd hij eerst directeur van de Rijksbegroting op Financiën en daarna thesaurier-generaal op hetzelfde departement. Ondertussen vervulde hij ook nog een bijzonder hoogleraarschap in de leer der openbare financiën aan wat later de Erasmus Universiteit is gaan heten. Het was een prachtige combinatie van functies, die het hem mogelijk maakte enerzijds grote invloed te hebben op het regeringsbeleid en daar anderzijds tegelijkertijd commentaar op te leveren.

Beroemd is zijn uitspraak dat de minister van Financiën de beste vriend is van de belastingbetaler. Ook zal hij voortleven in de parlementaire gewoonten, want in een niet aflatende campagne hield hij een generatie volksvertegenwoordigers voor dat het amoreel is populaire uitgavenverhogingen te bepleiten zonder aan te geven waar de middelen vandaan moeten komen.

Een derde aspect in zijn leven werd de politiek. De belangstelling daarvoor was hem letterlijk met de paplepel ingegoten en zal ongetwijfeld mede een rol gespeeld hebben bij zijn studiekeuze en de keuzen die hij maakte in zijn carrière. Maar in 1970-1971 kwam er een nieuwe aanleiding voor politieke aandacht in zijn leven. DS'70 was opgericht vanuit een verontrusting over ontwikkelingen in de PvdA die hij deelde. In 1971 trad hij toe tot die partij en werd lijsttrekker bij de Kamerverkiezingen van dat jaar. DS'70 kwam in de Kamer met acht zetels. De partij trad toe tot de coalitie en Drees werd minister van Verkeer en Waterstaat in het kabinet-Biesheuvel.

Als minister ontpopte Willem Drees zich tot een der eersten met een praktisch oog voor het milieu. Hij meende dat het land te vol dreigde te worden en dat in het bijzonder de ongebreidelde groei van het automobilisme verstikkend werd. Het openbaar vervoer en alternatieve goederenvervoermethoden vonden in hem een warme pleitbezorger. Al in 1959, meer dan tien jaar voor hij minister werd, pleitte hij ervoor – om een bijdrage te geven tegen het "dichtslibben" van de Randstad in brede zin – het regeringscentrum naar elders in het land te verplaatsen.

Zijn ministerschap was echter kortstondig: reeds in 1972 viel het kabinet. Na de verkiezingen werd hij voorzitter van de zes leden tellende DS'70-fractie en dat bleef hij niet alleen tijdens het kabinet-Den Uyl maar ook nog enige tijd daarna.

De belangstelling van Willem Drees ging in die jaren niet alleen uit naar de situatie in ons land en de wereld, maar ook naar de "kleine" wereld op het Binnenhof. Zo heeft hij zich bijvoorbeeld actief bemoeid met de planning voor de nieuwbouw van de Tweede Kamer. Ook was het een motie-Drees die bewerkstelligd heeft dat er een eind kwam aan het parkeren van auto's op het carré van het Binnenhof en dat in plaats daarvan de fontein weer terugkeerde.

Al deze aspecten in het leven van Willem Drees, openbaar bestuur, wetenschap en politiek, vloeiden samen in de culminatie van zijn loopbaan: het lidmaatschap van de Algemene Rekenkamer, dat hij creatief en consciëntieus vervulde totdat hij met de VUT ging.

Dat ook daarna het landsbestuur zijn warme belangstelling bleef houden, blijkt uit publicaties van zijn hand en uit studies verricht in opdracht van "de politiek". Ik noem er twee:

  • - zijn bijdrage aan een studiebundel in opdracht van de commissie voor de Rijksuitgaven over de eventuele herinvoering van een kapitaaldienst, en

  • - zijn voorzitterschap van de staatscommissie Financiering oudedagsvoorziening.

Een gevarieerd en zeer werkzaam leven is afgesloten, maar de echo's ervan zullen nog lang doorklinken.

De kinderen en verdere familieleden wens ik veel sterkte toe bij het verwerken van dit voor hen allen zo onherstelbare verlies.

Het woord is aan de minister van Binnenlandse Zaken.

Minister Peper:

Mevrouw de voorzitter, geachte afgevaardigden. Ik wil namens de regering in de eerste plaats onze gevoelens van medeleven en innige deelneming overbrengen aan de naaste familie, de nabestaanden en alle mensen die de heer Drees dierbaar waren en voor wie hij dierbaar was. Dat zijn zeker niet alleen de mensen die heel dicht bij hem stonden maar ook vele mensen op een zekere afstand die van hem hielden om wie hij was, om wat hem bewoog en in beweging bracht. Beweging die hij wist over te brengen door zijn enthousiasme voor alles wat de publieke zaak heet, alles wat zich in het publieke domein afspeelde. De heer Drees was een erkend deskundige op het gebied van de openbare financiën. Hij was in persoon en publicaties de soberheid en helderheid zelve. In vele opzichten was hij de wetenschappelijke aartsvader van het idee dat de overheid toetsbaar, transparant en sober zou moeten zijn. Hij was een man van de openbare zaak, minder de politicus in de gangbare betekenis van het woord. De heer Drees was, zoals al is gememoreerd, minister en lid van uw Kamer. Hij was niet uit op een politieke carrière en verhief zijn stem op het moment dat hij meende dat de politieke partij waar hij uit voortkwam – de Partij van de Arbeid – op het verkeerde spoor zat. Hij koos ervoor om zijn denkbeelden om te zetten in politieke daden en stichtte een nieuwe partij, DS'70.

Later trok hij zich terug in de politieke luwte van de Algemene Rekenkamer, waar hij weer terug was bij zijn stiel, de openbare financiën en de zorgvuldige omgang daarmee. Hij bleef daarmee trouw aan de publieke zaak. Zo zullen wij ons hem blijven herinneren: een oprecht wetenschapper, een politicus tegen wil en dank, een man met grote talenten en rotsvaste ook heel sober-Nederlandse overtuigingen.

Met u wil ik de heer Drees in eerbied en dankbaarheid gedenken.

(De aanwezigen nemen enige ogenblikken stilte in acht.)

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Voorzitter: Weisglas

Naar boven