Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van orde.

Vragenvan het lid Schutte aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, over het kabinetsbesluit geen advies te vragen van de in te stellen staatscommissie over een wijziging van artikel 61 van de Gemeentewet.

De heer Schutte (GPV):

Mijnheer de voorzitter! Wij krijgen weer eens een staatscommissie en dat gebeurt gelukkig niet elke dag. Maar als het gebeurt, moeten wij zo'n zware commissie wel serieus nemen. De staatscommissie waar het nu om gaat, is een uitvloeisel van het regeerakkoord. Zij moet adviseren over de wijze waarop dualisering van het lokale bestuursmodel vormgegeven kan worden en ook over de vraag hoe een eventuele toekomstige invoering van de gekozen burgemeester zich tot zo'n dualisering zou verhouden. Dit lijkt een logische combinatie. Van Kemenade schreef onlangs nog dat de gekozen burgemeester leidt tot een fundamentele verandering van ons staatkundig bestel en van de machtsverhoudingen bij de lagere overheden. Als de regering zelf zo'n directe relatie legt tussen dualisering en de gekozen burgemeester, begrijp ik niet waarom zij die relatie loslaat als het gaat om een wetswijziging waarmee feitelijk een belangrijke stap in de richting van een gekozen burgemeester wordt gezet. Daarom de volgende drie vragen.

1. Welk ander argument dan de haast van sommigen om een onderwerp van eminent belang binnen te halen, heeft er bij de regering toe geleid de staatscommissie niet te laten adviseren over de voorgestelde wetswijziging?

2. Erkent de minister dat zijn uitspraak in de pers, dat in de regeringsverklaring zwart op wit staat dat wij naar een duaal systeem gaan, geen recht doet aan de tekst van het regeerakkoord, waarin slechts sprake is van een keuze in principe voor een ontwikkeling naar meer dualisme op lokaal niveau?

3. Neemt de regering de staatscommissie zo serieus dat de commissie desgewenst ook materiaal mag aandragen op grond waarvan een volwaardig duaal systeem met een gekozen burgemeester geen aanbeveling verdient?

Minister Peper:

Mijnheer de voorzitter! De geachte afgevaardigde de heer Schutte heeft vragen gesteld over de procedure die het kabinet volgt bij de wijziging van artikel 61 van de Gemeentewet. Hij vroeg welk argument ertoe heeft geleid om een en ander in werking te zetten. Ik kom daarop uiteraard terug.

Naar mijn opvatting gaat het om de uit het regeerakkoord voortvloeiende afspraak om voor de kortere termijn voor gemeenten de mogelijkheid te scheppen om een volksraadpleging over burgemeesterskandidaten te houden ten behoeve van de openbare aanbeveling door de gemeenteraad. Het reeds bij de Kamer ingediende wetsvoorstel 25444 zal daartoe bij nota van wijziging worden aangepast. Het voorstel is al een tijd in behandeling en de nota naar aanleiding van het verslag heeft de Kamer al eind december bereikt.

De heer Schutte vraagt waarom het kabinet er niet voor kiest om advies te vragen van de staatscommissie die is voorzien, over het voorstel tot wijziging van artikel 61. Het kabinet heeft deze vraag uitdrukkelijk onder ogen gezien, zeker gelet op de volgende passage in het regeerakkoord over de dualisering van het lokale bestuur.

De behandeling van het voorstel tot herziening van de Grondwet, waarbij de benoeming van de burgemeester uit de Grondwet verdwijnt, wordt voortgezet. Deze deconstitutionalisering biedt op termijn – dus na de volgende Tweede-Kamerverkiezingen – de mogelijkheid om de aanstellingswijze van de burgemeester bij wet te regelen, op basis van de dan bestaande inzichten en politieke voorkeuren. Voor de kortere termijn wordt de mogelijkheid geopend van grotere invloed van de burgers op de procedure van benoeming van de burgemeester. Het voorliggende wetsvoorstel tot wijziging wordt daartoe zo aangepast dat het mogelijk wordt voor gemeenten een volksraadpleging over kandidaten te houden ten behoeve van de openbare aanbeveling door de gemeenteraad over een te benoemen burgemeester. De minister van Binnenlandse Zaken zal het houden van een zodanige volksraadpleging actief onder de aandacht brengen. Vanzelfsprekend blijven daarbij de discretionaire bevoegdheden van de gemeenteraad respectievelijk de Kroon conform de huidige Grondwet onaangetast. Als het kabinet dit nodig acht, kan de staatscommissie ook bij voorrang advies worden gevraagd over de modaliteiten van dit wetsvoorstel tot wijziging van de artikel 61 van de Gemeentewet.

Aldus het regeerakkoord, waar ik uiteraard geheel achter sta. Het is niet anders.

Hiermee is de voorgenomen wijziging van artikel 61 van de Gemeentewet in het regeerakkoord in het perspectief van de versterking van de invloed van de bevolking op de burgemeestersbenoeming geplaatst. De staatscommissie, die overigens op korte termijn zal worden ingesteld, heeft uitdrukkelijk een heel brede taakstelling. De heer Schutte wijst daarop terecht. Die brede taakstelling bevat overigens wel de opdracht – in dat opzicht spoort de tweede vraag met mijn interpretatie van het regeerakkoord – te gaan in de richting van een duaal bestuursmodel. Benoemingen daarin van mensen die juist de andere kant uit willen gaan, zijn dan mogelijkerwijs geen goede benoemingen. Daar zijn wij ook niet op uit. Het gaat om een duaal bestel, dat zich in bepaalde opzichten ook in dit land al aftekent.

In dat kader zal de commissie ook kijken naar de burgemeestersbenoemingen. Het regeerakkoord draagt de staatscommissie op te bezien hoe een eventuele toekomstige invoering van de gekozen burgemeester – daar hebben wij het nu niet over – zich zou verhouden tot de dualisering van het lokalebestuursmodel, inclusief de juridische en andere consequenties. De gekozen burgemeester, die door het volk wordt gekozen, is nu niet aan de orde. De voorstellen van de commissie zullen vooral effect hebben op de langere termijn. Zoals bekend, is die in dit land altijd vrij ruim bemeten.

Er zou dus iets voor te zeggen zijn om over de modaliteiten – ik noem het kortweg: het raadplegend burgemeestersreferendum – advies in te winnen bij de staatscommissie. Dat is uiteraard onderwerp van gesprek geweest. Het kabinet heeft die weg bewust niet gekozen. De eerste reden hiervoor is dat toen wetsvoorstel 25444 naast de tekst van het regeerakkoord is gelegd, het kabinet tot de conclusie is gekomen dat er in redelijkheid maar één goede manier is om het raadplegend referendum in te passen in de benoemingsprocedure zoals die in het wetsvoorstel wordt voorzien. Die manier is het mogelijk maken van een raadplegend referendum in de fase waarin de benoemingsprocedure voor de burgemeester zover is gevorderd dat de gemeenteraad gereed is – dat is de strekking van hetgeen nu voorligt en hetgeen uiteraard nader behandeld dient te worden in de Kamer – om de aanbevelingen aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te doen, maar ervoor kiest om eerst nog de bevolking te raadplegen. Dat is dus in een vrij late fase.

Als er slechts één voor de hand liggende manier is, kan naar de opvatting van het kabinet de meerwaarde van een eventueel advies van de staatscommissie, naast uiteraard de advisering door de Raad van State, niet anders dan beperkt zijn. Deze overweging, gevoegd bij de gewenste voortvarendheid die het kabinet met dit voorstel wil betrachten – de tweede reden – heeft het kabinet doen besluiten te volstaan met het vragen van advies aan de Raad van State. In het debat over de regeringsverklaring is overigens op die voortvarendheid – ik geef toe, er zit beweging in – wel aangedrongen.

Om binnen het kader van het voorliggende voorstel 25444 een raadplegend referendum mogelijk te maken, is het noodzakelijk dat enkele op zichzelf weinig gecompliceerde technische en procedurele voorwaarden worden vastgelegd. De daartoe strekkende nota van wijziging wordt nu om advies aan de Raad van State voorgelegd. Die nota van wijziging is dus in aantocht.

Concluderend, het kabinet is van mening dat er voor een zorgvuldige procedure is gekozen. Op grond van goede motieven is de keuze gemaakt om naast het advies van de Raad van State geen advies van de staatscommissie in te winnen. Na ommekomst van het advies van de Raad van State zal de nota van wijziging met het advies van de Raad van State in volle omvang in de Kamer aan de orde komen. Het zal de geachte afgevaardigde aanspreken dat ik nu niet anticipeer op die inhoudelijke discussie. Wij zullen het debat daarover later voeren.

Ik moet afronden, want ik heb maar vijf minuten heb ik begrepen.

De voorzitter:

Haagse tijd.

Minister Peper:

Het is even wennen voor mij, waarvoor excuses aan de Kamer en aan de voorzitter.

De staatscommissie wordt ingericht met mensen die zeer onafhankelijk kunnen denken. Wij geven ze wel een richting aan, maar je weet maar nooit. Daar gaan wij dan niet over. Het is wel plezierig om te weten welke koers de regering wil varen. Dat lijkt mij voor een staatscommissie ook een interessante richtingaanwijzer.

De heer Schutte (GPV):

Mijnheer de voorzitter! Ik dank de minister voor alles wat hij heeft geantwoord op vragen die ik gesteld heb en die ik niet gesteld heb. Hij stelt duidelijk dat er naar de opvatting van de regering een groot onderscheid is tussen een gekozen burgemeester en een benoemde burgemeester na raadpleging van de kiezers. Ik had zelf de indruk dat dit onderscheid wat minder groot zou zijn, maar ik begrijp dat de regering dat onderscheid wel groot ziet. Wij zullen de regering daaraan houden bij toekomstige discussies over dit onderwerp.

De kern van mijn vragen is hoe serieus wij de staatscommissie nemen. Moet de staatscommissie binnen nauwe kaders werken of mag ook de nodige inventiviteit worden verwacht van de staatscommissie zelf, bijvoorbeeld omdat zij argumenten zou hebben om de politiek op andere gedachten te brengen dan de minister tot nu toe heeft?

Daarover heb ik een concrete vraag aan de minister. In Elsevier van vorige week heeft hij de staf gebroken over een overheid die te veel uit handen heeft gegeven en te veel heeft doorgesluisd naar rechters en "proceduretechnologen". Valt deze staatscommissie ook onder die "proceduretechnologen"? Zo nee, hoe waardeert hij de staatscommissie dan?

Aan de heer Dijkstal van de VVD-fractie wil ik vragen of zijn fractie nog steeds geen voorstander is van het voorstel om de aanstellingswijze van de burgemeester uit de Grondwet te schrappen, zoals voorkomt in het verslag op het wetsvoorstel, en ook niet van het laten vervallen van de kroonbenoeming. Is zijn fractie van mening dat het huidige regeerakkoord de ruimte laat om dat standpunt vol te houden?

Minister Peper:

Voorzitter! Ik dank de geachte afgevaardigde de heer Schutte voor zijn nadere vragen. Er is inderdaad een verschil tussen een en ander, dat heeft hij goed gezien. Dat is helder. Dit is een poging om in de laatste fase, met erkenning van de versterkte positie van de gemeenteraad en van de positie van de Kroon door de adviesfunctie van de commissaris van de koningin, een volksraadpleging te organiseren wanneer de selectie al heeft plaatsgevonden, maar er is uiteraard een verschil.

De tweede vraag is hoe serieus de staatscommissie wordt genomen. Zeer serieus, is het antwoord. Wij zullen proberen "proceduretechnologen" op afstand te houden; ik begrijp uit mijn eigen woordkeuze dat dit geen aangenaam soort is. Wat wel is gevraagd, ook in het regeerakkoord, is om de staatscommissie, in het licht van de ontwikkelingen die er zijn in dit land en elders, waarbij nogal wat duale aspectjes zijn te onderkennen, te vragen wetsvoorstellen te doen, dus niet alleen de studie. Dat is, dat erken ik aanstonds, een buitengewoon ingrijpende operatie, maar ik moet mij inhouden wat betreft de inhoud. Het is uiteraard niet aan de regering om anders dan in die richting de staatscommissie verder aanwijzingen te geven. Daar zullen voldoende eigenzinnige mensen in zitten. Wanneer men een bepaalde mening heeft, dan zal die uiteraard in het rapport terecht kunnen komen. Ik realiseer mij dus hoe ingrijpend het werk van de staatscommissie is. Het is niet zo dat wij ook maar iets zouden gaan voorschrijven, anders dan het uitspreken van de dringende wens om een onderzoek te doen naar de dualisering van het lokale bestuur. Dat is een richting overigens die verbindingen onderhoudt met de staatkundige en politieke werkelijkheid van dit land.

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Te Veldhuis de aan de VVD-fractie gestelde vraag wil beantwoorden. Dat werd de voorzitter kenbaar gemaakt door de vice-voorzitter van de fractie.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Voorzitter! Het hangt er een beetje mee samen dat de huidige voorzitter in de vorige periode geen deel uitmaakte van de VVD-fractie, die toen het verslag heeft gemaakt over het voorstel tot wijziging van de Grondwet voor deconstitutionalisering. Daar hebben wij ons uitgesproken tegen deconstitutionalisering. Zoals dat bij regeerakkoorden gebruikelijk is, maak je afspraken, geef je en neem je. De VVD staat bekend als een partij van een man een man, een woord een woord, dus wij zullen dat nu nakomen. Overigens met de aantekening, mijnheer Schutte, dat de kroonbenoeming ook in dit regeerakkoord overeind blijft. De burgemeester wordt niet gekozen. De burgemeester wordt benoemd door de Kroon en dat blijft zo.

De heer De Cloe (PvdA):

Voorzitter! De heer Schutte concludeerde uit het antwoord van de minister dat het meer een benoeming blijft dan een soort verkiezing via het referendum. Ik zag dat de heer Schutte dat deugd deed. Sommigen leggen het echter toch zo uit dat het referendum in feite een variant is op rechtstreeks kiezen, al is het dan niet een rechtstreekse verkiezing via de bevolking. Gesteld dat een burgemeester via een referendum in een openbare aanbeveling wordt voorgedragen, dan zal er door de bank genomen zelfbinding van de gemeenteraad uitgaan. Is de minister van plan om de bovenlokale elementen dan eigenlijk te beperken of zal hij de tot nu gehanteerde bovenlokale elementen in dezelfde omvang van toepassing laten zijn?

Dan heb ik nog een tweede vraag. De minister sprak over een openbare aanbeveling wanneer er een referendum komt. Wanneer de gemeenteraad zou kiezen voor de vertrouwenscommissie, zou je ook kunnen werken met een openbare aanbeveling in de lijn van de gedachten die de minister zelf aanspreken. Heeft de minister daar ook gedachten over?

De laatste vraag is of de minister van plan is om organisaties die eerder bij dit wetsvoorstel betrokken waren, er nog bij te betrekken ter ondersteuning van zijn gedachte om het wetsvoorstel zo goed mogelijk vorm te geven.

Minister Peper:

Mijnheer de voorzitter! Ik heb de neiging een zekere terughoudendheid te betrachten in het vooruitzicht van het debat dat wij zullen hebben over de wijziging. Dan ben ik ook in lijn met de antwoorden aan de heer Schutte. Ik meen dat met de wijziging die is voorzien – ze moet beide Kamers doorlopen – de bovenlokale elementen nog wel een rol kunnen spelen. Het is geïmpliceerd in het behoud van de kroonbenoeming. Ze zullen een geringere rol spelen dan nu het geval is. In de huidige situatie acht ik die bovenlokale elementen van belang. Ik denk dan aan spreiding en prioriteiten.

Wat de vertrouwenscommissie betreft, meen ik dat de openbare aanbevelingen daarmee kunnen worden gecombineerd, als in de voorfase aan de sollicitant bekend is dat het een onderdeel kan gaan worden. Het is overigens geen vreemde situatie. Mensen kunnen zich in een bepaald stadium terugtrekken. Er is mee te werken.

Zou de heer De Cloe zo vriendelijk willen zijn zijn laatste vraag te herhalen?

De heer De Cloe (PvdA):

Bij de voorbereiding van wetsvoorstel 25444 heeft de vaste commissie uitvoerige informatie gekregen van de betrokken organisaties, zoals de VNG, het IPO en het Genootschap van burgemeesters. De vorige minister van Binnenlandse Zaken heeft er langdurig overleg over gepleegd. Er kwam een goed voorbereid voorstel naar de Kamer. Is de minister van plan die fase nog in te lassen of moet de Kamer dat zelf doen als de nota van wijziging er is?

Minister Peper:

Ik zeg gaarne toe dat ik mij met de organen die zich daarvoor interesseren, zal verstaan. Ik heb inmiddels een fax gekregen van het Genootschap van burgemeesters waaruit blijkt dat het er zeer over heeft nagedacht. Ik ben voor de behandeling goed voorbereid op het punt van de inspraak van die organisaties die hiervoor bijzondere belangstelling hebben.

Mevrouw Kant (SP):

Mijnheer de voorzitter! Ik ga iets terug in de tijd. Tijdens de formatie heeft de toenmalige burgemeester van Rotterdam een voorstel gedaan om in de grote steden met meer dan 100.000 inwoners een proef te houden met een gekozen burgemeester. Hij werd niet helemaal op zijn wenken bediend, want in het regeerakkoord staat dat er geëxperimenteerd gaat worden met een referendum over een burgemeester. Het heeft geen verbazing gewekt dat de minister van Binnenlandse Zaken na zijn aantreden enthousiast en voortvarend verkondigde dat over zijn opvolging in Rotterdam een referendum mogelijk moet zijn. Helaas is hij hiervan teruggekomen; ik hoor er niets meer van. Is dat inderdaad het geval? Vanwaar die ommezwaai?

Is het juist dat de minister richting Rotterdam een signaal heeft gegeven dat het op dit moment niet mogelijk is. Waarom is dat niet mogelijk en waarom is dat signaal afgegeven, terwijl hij heeft aangegeven er een warm voorstander van te zijn?

Minister Peper:

Voorzitter! De geachte afgevaardigde mevrouw Kant refereert aan een vorige rol die ik niet meer heb. Het voorstel komt mij wel bekend voor. Het heeft in Den Haag op een eigen afweging mogen rekenen. Ik ben niet op het idee teruggekomen. Het is een besluit van het kabinet om die weg te volgen. Dat betekent dat, uiteraard met instemming van de Kamers, de mogelijkheid werkelijkheid zou kunnen worden, zij het niet in het tempo dat mogelijk eerder werd voorzien. Ik voeg eraan toe dat ik verder geen signalen aan de gemeente Rotterdam heb gegeven. In het voorstel dat te zijner tijd ter bespreking wordt voorgelegd, is het voorts de gemeenteraad die beslist ten aanzien van dit gedachtegoed dat nog uitvoerig met deze Kamer zal worden besproken. Daarin is de gemeenteraad voluit verantwoordelijk voor het opstellen van een advies. Dat is nu al het geval in verschillende gemeenten. Mijn ervaring geeft aan dat gemeenteraden volwassen genoeg zijn om zelf tot een afweging te komen. In Rotterdam is men tot de afweging gekomen die de Kamer kent. Daarover is ook tijdens het debat over de regeringsverklaring door de regering helderheid verschaft. Ook in Leeuwarden is het punt even aan de orde geweest. Veel gemeenten hebben een referendumverordening en houden zich dus hiermee bezig, maar er is geen signaal afgegeven in de richting van de gemeente Rotterdam.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Mijnheer de voorzitter! Ik vond het aandoenlijk om te horen hoe de minister vol enthousiasme die passage uit het regeerakkoord nog eens aanhaalde. In ieder geval was zijn uitgebreide beantwoording van een vraag van collega Schutte voor mij de aanleiding om nog een drietal vragen te stellen.

Ten eerste vraag ik mij af hoe de minister onafhankelijke deskundigen via een staatscommissie met een opdracht wil opzadelen. Eigenlijk was dat toch de boodschap: je gaat geen mensen in die staatscommissie neerzetten die een andere kant op willen. Hoewel ik het eens ben met de richting die de minister op wil gaan, vraag ik mij af hoe dit zich verhoudt tot de onafhankelijkheid van de staatscommissie.

De minister zegt dat de kroonbenoeming, dus die bovenlokale afweging die moet geschieden, minder zwaar zal zijn. Dan luidt mijn tweede vraag: is hij het eens met de stelling dat de kloof tussen burgers en landelijke politiek zal worden vergroot als de Kroon zou afwijken van de uitkomst van een raadplegend referendum, dus van de wens van de bevolking in de betreffende gemeente, en dat dit haaks staat op de eigenlijke bedoeling achter de gekozen burgemeester?

De minister heeft de vraag van collega Schutte omstandig beantwoord, alsof hierover buitengewoon inhoudelijk in het kabinet is nagedacht. Dat zal ook zeker het geval zijn, maar is hier misschien, kort samengevat, niet sprake van een politiek compromis? Dat wil zeggen: om niet de langzaamste weg te bewandelen, namelijk advies vragen aan de Raad van State en aan de staatscommissie, en ook niet de snelste weg, namelijk geen advies vragen aan Raad van State en staatscommissie. Het ene wordt dus gedaan en het andere niet. Kan de minister mij dit uitleggen? Ik heb immers wel vaker nota's van wijziging van grote importantie gezien die niet naar de Raad van State gingen. Waarom wordt voor deze, zoals hij zelf zegt, betrekkelijk technische wijziging wel opnieuw advies gevraagd aan de Raad van State?

Minister Peper:

Mijnheer de voorzitter! Uiteraard staat de onafhankelijkheid voorop bij het zoeken naar mensen voor de staatscommissie. Wij zoeken mensen met grote kwaliteiten en affiniteit met deze materie. Het is echter het prerogatief van de politiek om een richting aan te geven waarin de leden van de staatscommissie hebben te zoeken. Degenen die daar niets in zien, zullen zich in die commissie waarschijnlijk niet thuis voelen. Als een staatscommissie of een andere commissie wordt samengesteld, vraag je de mensen of zij er iets voor voelen om dat werk te doen en of de aangegeven richting ze aanstaat. Verder gaat het niet. Uiteraard zal er ook een precieze opdrachtformulering volgen.

Voorzitter! Ik weet niet of de kloof waarop de heer Rosenmöller doelt, groter wordt. Ik geloof het niet. Wij hebben daar weinig ervaring mee, maar gelet op de aard van de selectieprocedure, die in stand blijft, op het belang dat de gemeenteraad heeft om in het huidige stelsel in samenspraak met de commissaris van de koningin de beste man of vrouw te kiezen en op de omstandigheid dat de aanbeveling van de gemeenteraad in heel veel gevallen zeer serieus wordt genomen, is er betrekkelijk weinig aanleiding om een dergelijke keuze niet te honoreren bij een raadplegend referendum dat nader uitsluitsel geeft over twee of drie geselecteerden. Er worden natuurlijk mogelijkheden bedacht waarbij de afweging en het advies van de commissaris van de koningin en van de Kroon ruimte worden gelaten. Die overwegingen kent de Kamer wel.

Ik weet niet of het woord "compromis" de heer Rosenmöller niet zo goed bevalt, maar het is misschien wel op zijn plaats. Er is een heel debat geweest over nadere voorstellen bij wat al een tijd bij de Kamer ligt. Hoewel er ook wel goede argumenten zijn waarom een advies van de Raad van State technisch gesproken niet strikt nodig is, lijkt het mij gelet op het belang van een en ander wel goed om de Raad van State in dit verband om advies te vragen. Als de heer Rosenmöller dat een compromis wil noemen, kan ik daar wel mee leven.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mijnheer de voorzitter! Zonder de schijn op me te willen laden me bezig te willen houden met de samenstelling van de staatscommissie, wil ik het volgende vragen. De woorden van de minister hebben namelijk geknaagd aan mijn perceptie van wat een staatscommissie is. Een staatscommissie is voor mij een concentratie van eminente wijsheid, onafhankelijke deskundigheid, etc. Met deze categorieën heb ik het begrip staatscommissie altijd benaderd. Het kan niet zo zijn dat de selectie of toetreding tot een staatscommissie wordt beïnvloed door de gewenste uitkomst of door de opdracht die aan die commissie wordt gegeven. Het zou toch zo kunnen zijn dat een staatscommissie, alles overziende en vanuit haar wijsheid, tot een afwijzing komt. De minister zegt echter dat je eigenlijk mensen moet selecteren die meegaan in de denkrichting van het kabinet, zich daardoor laten inspireren en uiteindelijk met een wetsvoorstelletje komen. Ik zie daar zoveel spanning, dat ik vind dat geknaagd wordt aan mijn perceptie van wat een staatscommissie behoort te zijn. Ik wil de minister dit voorhouden met het dringende verzoek daar inhoudelijk op in te gaan. De opmerking die de heer Rosenmöller zojuist maakte, was in wezen dezelfde, maar hij zei dat de richting die het kabinet inslaat hem wel beviel. Hier verschillen wij van mening, want deze richting bevalt de SGP-fractie helemaal niet, vandaar ook mijn ongerustheid.

Minister Peper:

Mijnheer de voorzitter! Op het gevaar af in herhaling te vervallen, zeg ik nogmaals dat het niet vreemd is dat welke commissie dan ook, maar een staatscommissie in het bijzonder, een onderzoeksopdracht meekrijgt waaraan een zekere zoekrichting is verbonden. Na het geven van die opdracht bemoeit de regering zich natuurlijk niet meer met het onderzoek.

Het kan toch niet zo zijn dat een staatscommissie geen opdracht zou meekrijgen om iets te onderzoeken? De regering heeft gezegd: de zoekrichting is het duale bestel. Dat heeft het kabinet in het regeerakkoord niet voor niets vastgesteld en dat hoeft niet strijdig te zijn, naar mijn stellige overtuiging, met welke onafhankelijkheid dan ook. Ik zie dat punt dus niet.

U zegt: een concentratie van wijsheid, een concentratie van onafhankelijkheid – vanzelfsprekend. Een concentratie mogelijkerwijze ook van praktische ervaring – naar die combinatie zijn we op zoek. Maar men hoeft niet – als dat u gerust zou mogen stellen – bij de minister langs te komen om een examen te doen alvorens te worden toegelaten tot de commissie. Die vaststelling is voor de minister een zegen en ook voor de commissie, zo denk ik.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Voorzitter! De minister zei dat hij spoed wil betrachten bij dit wetsvoorstel en dat hij enkele procedures en voorwaarden in de wet voor zo'n referendum wil vastleggen. Ik heb al gezegd dat wij het wetsvoorstel uiteraard niet zullen filibusteren, maar ik ga ervan uit dat het wel zorgvuldige en verantwoorde wetgeving gaat worden. Immers, er liggen een boel vragen en we moeten er toch op dit punt geen rommeltje van maken, zo lijkt mij. Het gaat om vragen als: Wat zal het opkomstpercentage minimaal moeten zijn? Hoe zal een stemming eruit moeten zien: hoeveel mensen moeten minstens hebben voorgestemd om een beetje representativiteit voor zo'n referendum te kunnen krijgen? Hoeveel kandidaten moeten meedoen: één, twee of drie? En als er drie meedoen of twee, gaat het dan om een absolute meerderheid of een relatieve meerderheid? Moet er überhaupt een referendum gehouden worden, als het om één kandidaat gaat, indien de nummers twee en drie zich bijvoorbeeld terugtrekken, omdat zij niet hoog genoeg door de vertrouwenscommissie of door de gemeenteraad zijn geplaatst? Mogen ze wel of niet campagne voeren of vindt de voorlichting vanuit de gemeente zelf objectief plaats? Als zij een campagne gaan voeren, welke gevolgen heeft dat dan voor hun aanzien in de eigen gemeente?

Ik ga ervan uit, voorzitter, dat dit soort vragen toch in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel op een of andere manier aan de orde zullen komen, omdat we heel zorgvuldige wetgeving moeten hebben. Immers, als we het hier al niet zorgvuldig doen, dan is er natuurlijk een kans dat het aan de overkant, in de Eerste Kamer, op problemen gaat stuiten.

Tot slot, voorzitter, nog een vraag...

De voorzitter:

Nee, u heeft uw minuut gehad.

Minister Peper:

Mijnheer de voorzitter! Ingaande op de vraag van de heer Te Veldhuis: ik verlang eigenlijk naar het moment dat we het voorstel hier in de Kamer krijgen. Als er zo'n enorme aandrang is, moet het ook, denk ik, wel snel kunnen worden behandeld. Het lijkt mij heerlijk daarnaar uit te kijken.

De zorgvuldigheid is uiteraard aan de orde. Wat betreft de punten die de heer Te Veldhuis noemt: vanzelfsprekend. De vraag is alleen – daar laat ik het even bij – of dat van bovenaf allemaal moet worden voorgeschreven, dan wel of gemeenten zo verstandig zijn dat zij dat zelf op een keurige en zorgvuldige manier via gemeentelijke verordeningen zullen vastleggen. Ik heb als gemeenteman het gevoel dat dit het geval zou kunnen zijn. Naarmate dat niet het geval is, geloof ik dat de afweging zijdens de Kroon aanzienlijk meer ruimte kan krijgen.

De voorzitter:

Ik zie wat u niet ziet, en dat is een ongeduldige Kamervoorzitter in het hoekje, die graag de regeling van werkzaamheden wil gaan doen. We gaan dus tempo maken.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Voorzitter! De verleiding is groot om op de inhoud in te gaan. Ik zal dat niet doen. Het voorstel is nu naar de Raad van State gestuurd, omdat dat inhoudelijk nodig werd geacht. Dat is toch zo. Het is niet omdat er een compromis ligt, maar omdat het kabinet het inhoudelijk nodig vindt.

Voorzitter! De besluitvorming in Rotterdam om geen referendum in te stellen, is gebaseerd op de overweging dat het wetsvoorstel wel anderhalf jaar op zich zou laten wachten. Enige aandrang op de Raad van State om spoed te betrachten, lijkt me dan ook op z'n plaats. Dan moet het eerder kunnen. Mijn vraag aan de minister is: dat zal toch wel zo zijn?

De staatscommissie heeft een totaal andere opdracht en zal ook met een breder advies komen. Wanneer zal zij zijn ingesteld?

Minister Peper:

Voorzitter! Ik antwoord uiteraard "ja" op de opmerking van mevrouw Scheltema over de inhoud. Ook een compromis kan over de inhoud gaan. Inhoudelijk vond het kabinet het inderdaad nodig, want er is natuurlijk wel wat aan de hand. Het is interessant en de moeite waard en iedereen kan zich daar het nodige bij voorstellen. Te zeggen dat het om een kleine technische wijziging gaat, geeft te weinig inhoud aan de aard van het voorstel. Om die reden wordt advisering door de Raad van State gewenst. Daar de vorige week bij monde van de minister-president al een toelichting is gegeven, zullen wij de Raad van State vragen om daar enige spoed mee te betrachten. In technische zin is het overigens niet zo verschrikkelijk ingewikkeld, maar er zit natuurlijk veel achter.

Voorzitter! Het ligt in mijn voornemen om de staatscommissie nog deze maand in te stellen. Ik ben daar in ieder geval zeer op uit, want de staatscommissie moet voor 1 januari 2000 rapporteren en dat betekent dus hard werken.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter! Er doet zich de merkwaardige figuur voor dat de minister als kersvers bewindspersoon heeft geroepen dat er in Rotterdam nu maar eens een volksraadpleging moet komen. Hij komt er nu omstandig op terug en zegt dat de raad van Rotterdam dat zelf moet beslissen. In de commissievergadering in Rotterdam is gezegd dat er in Den Haag geen politieke wil is. Die was er kennelijk dus wel bij deze nieuwe minister. Wil hij als signaal naar Rotterdam herhalen wat hij als kersvers minister heeft gezegd, namelijk dat het met een raadgevend referendum zeker mogelijk is om zijn eigen opvolger in Rotterdam te kiezen? Als de minister dat niet wil, wil hij mij dan duidelijk maken door wie in het kabinet hij is teruggefloten?

Voorzitter! De heer De Graaf heeft in het debat over de regeringsverklaring gezegd dat er naar zijn mening geen enkel juridisch beletsel is om tot een raadgevend referendum te komen. De minister-president heeft daarop gezegd dat daar inderdaad discussie over mogelijk is. Als deze minister nu niet zijn eerste woorden als kersverse minister wil herhalen, voelt de heer De Graaf zich dan niet vreselijk in het ootje genomen?

Minister Peper:

Mijnheer de voorzitter! Ik kan de heer Poppe meedelen dat ik niet ben teruggefloten. Ik heb in ieder geval niets gehoord.

Er is een debat gaande in bestuurlijk Nederland en dat werd mede gevoed door het bestaan van referendumverordeningen, waarbij aan de orde zou zijn de vraag of de centrale overheid of de minister in de gelegenheid zou zijn er wat mee te doen wanneer een gemeenteraad een dringend beroep zou doen op de mogelijkheid tot een raadplegend referendum. In een bepaalde uitleg zou je daar een heel eind mee kunnen komen. Dat is een indringende discussie geweest, die ertoe heeft geleid dat in die mogelijkheid niet werd voorzien en dat die mogelijkheid zou moeten wachten op de behandeling van het onderhavige artikel. Ik geef toe dat er wat verschillen in opvatting zijn geweest in de beginfase, maar dat is niet het signaal geweest waar de heer Poppe naar verwijst. De gemeente Rotterdam heeft zelf een referendumverordening, die tot die vraag aanleiding zou hebben kunnen geven. Die vraag heeft ons niet bereikt en de gemeente Rotterdam heeft een ander besluit genomen.

De heer De Graaf (D66):

Voorzitter! Ik voel mij zelden in het ootje genomen, ook niet door de minister van Binnenlandse Zaken namens het kabinet. Als het kabinet doet wat in het regeerakkoord staat, is mijn fractie tevreden.

De heer Rehwinkel (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! De minister zei al weer even geleden dat waar gewerkt wordt met vertrouwenscommissies, er ook sprake zal moeten zijn van een openbare aanbeveling. Ik stel de minister de aanvullende vraag of dit in de nota van wijziging zal worden geregeld.

Minister Peper:

Voorzitter! Voorzover ik de nota van wijziging paraat heb, is het antwoord "ja".

De voorzitter:

Hiermee zijn wij gekomen aan het einde van dit bij uitzondering op woensdag gehouden vragenuur, met dank aan de minister van Binnenlandse Zaken voor zijn eerste optreden in deze Kamer.

Voorzitter: Van Nieuwenhoven

Naar boven