Noot 1 (zie blz. 6204)

De commissie voor het Onderzoek van de Geloofsbrieven heeft de eer het volgende te rapporteren.

In handen van de commissie is gesteld, behalve de geloofsbrieven van de heer A. Apostolou te Odijk, mevrouw M. J. Augusteijn-Esser te Emmen, de heren E. R. M. Balemans te Utrecht, S. A. Blok te 's-Gravenhage, Ph. G. Brood te Leiden, O. Cherribi te Amsterdam, mevrouw A. van der Hoek te Franeker, de heren A. Kuijper te Heerlen, R. Luchtenveld te Amersfoort, de dames E. Meijer te Deventer, N. G. van 't Riet te Utrecht, de heren U. Santi te Waalwijk, G. B. Schoenmakers te Middelburg, M. W. Ch. Udo te 's-Gravenhage, mevrouw S. van Vliet te Aalsmeer, de heren O. P. G. Vos te Driehuis, H. E. Waalkens te Finsterwolde, J. van Walsem te Harderwijk, G. Wilders te Venlo en mevrouw J. C. Witteveen-Hevinga te Hoogeveen, de volgende missives van de voorzitter van het Centraal Stembureau voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal;

twintig afschriften van besluiten d.d. 5 augustus 1998, waarbij benoemd worden verklaard tot lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal in de ontstane vacatures de heer A. Apostolou te Odijk, mevrouw M. J. Augusteijn-Esser te Emmen, de heren E. R. M. Balemans te Utrecht, S. A. Blok te 's-Gravenhage, Ph. G. Brood te Leiden, O. Cherribi te Amsterdam, mevrouw A. van der Hoek te Franeker, de heren A. Kuijper te Heerlen, R. Luchtenveld te Amersfoort, de dames E. Meijer te Deventer, N. G. van 't Riet te Utrecht, de heren U. Santi te Waalwijk, G. B. Schoenmakers te Middelburg, M. W. Ch. Udo te 's-Gravenhage, mevrouw S. van Vliet te Aalsmeer, de heren O. P. G. Vos te Driehuis, H. E. Waalkens te Finsterwolde, J. van Walsem te Harderwijk, G. Wilders te Venlo en mevrouw J. C. Witteveen-Hevinga te Hoogeveen.

Het is onze commissie gebleken, dat ten aanzien van hen die door het Centraal Stembureau tot lid der Kamer benoemd verklaard zijn, die verklaring terecht is geschied.

Uit de bij de geloofsbrieven gevoegde stukken blijkt, dat zij de vereiste leeftijd hebben bereikt. Voorts blijkt uit een verklaring van de benoemden, dat zij geen betrekkingen bekleden welke onverenigbaar zijn met het lidmaatschap der Kamer, terwijl aan de commissie ten aanzien van hen niet is gebleken van enige omstandigheid welke hun Nederlanderschap in twijfel zou moeten doen trekken, noch van enige omstandigheid, ten gevolge waarvan zij op grond van artikel 54 der Grondwet van het kiesrecht ontzet zouden zijn.

De commissie stelt derhalve voor als lid der Kamer toe te laten, nadat zij de bij de wet van 27 februari 1992, Stb. 120, voorgeschreven eden dan wel verklaringen en beloften zullen hebben afgelegd, de heer A. Apostolou te Odijk, mevrouw M. J. Augusteijn-Esser te Emmen, de heren E. R. M. Balemans te Utrecht, S. A. Blok te 's-Gravenhage, Ph. G. Brood te Leiden, O. Cherribi te Amsterdam, mevrouw A. van der Hoek te Franeker, de heren A. Kuijper te Heerlen, R. Luchtenveld te Amersfoort, de dames E. Meijer te Deventer, N. G. van 't Riet te Utrecht, de heren U. Santi te Waalwijk, G. B. Schoenmakers te Middelburg, M. W. Ch. Udo te 's-Gravenhage, mevrouw S. van Vliet te Aalsmeer, de heren O. P. G. Vos te Driehuis, H. E. Waalkens te Finsterwolde, J. van Walsem te Harderwijk, G. Wilders te Venlo en mevrouw J. C. Witteveen-Hevinga te Hoogeveen.

Naar boven