Aan de orde is het debat naar aanleiding van de regeringsverklaring.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Mevrouw de voorzitter! Welkom onzerzijds aan oude en aan nieuwe bewindslieden, sommigen op onvermoede posten. Welkom aan twee nieuwe collega-fractievoorzitters. Welkom aan de nieuwe Kamerleden die vanmorgen zijn beëdigd. Welkom aan Otto Vos die na veel gedoe ook weer onder ons is.

Laat ik bij het begin beginnen. Het regeerakkoord van het tweede kabinet-Kok waaraan toch lang is gewerkt, heeft geen behoorlijke titel meegekregen, geen doeltreffend motto, geen wervende ambitie. Ik wil aan de eerstverantwoordelijke vragen of dit toeval is of dat hiervoor bewust is gekozen. Volgens geruchten in de media tijdens de formatie, is er binnenskamers intensief nagedacht over zo'n wervende ambitie – "werk, werk, werk", wij herinneren het ons nog allemaal van de vorige keer – maar is men er niet uitgekomen en dat terwijl iedereen in de campagne toch de mond vol had over de kwaliteit van de samenleving. Tijdens het tussentijdse debatje over de kabinetsformatie heeft de fractie van het CDA dan ook de helpende hand geboden en gesuggereerd het werkstuk te schrijven onder de titel "Tijd voor kwaliteit". Die suggestie is niet overgenomen. Omdat ik ervan uitga dat zij niet is afgewezen omdat het CDA met deze suggestie kwam – de minister-president, dat weet ik zeker, staat boven dit soort kleingeestigheden – zou ik hierover wel eens wat meer willen weten. Het lijkt een kleinigheid, maar de titel van een werkstuk is zoals zo vaak van meer dan symbolische betekenis en het ontbreken ervan dus ook. Symbolisch is in dit geval dat het hele regeerakkoord welhaast een document van anti-bevlogenheid lijkt. Vier jaar geleden heerste in de Paarse gelederen nog de euforie eindelijk eens alles anders te gaan doen, sneller, opener, dualistischer en verlost van vermolmde structuren; voortaan zou alles anders, beter worden in ons goede vaderland. Vier jaar later bieden de regeringspartijen ons een betrekkelijk technocratisch stuk aan. Het elan is verdronken in de brij van plussen en minnen waarmee de diverse beleidsverlangens tot compromissen zijn gesmeed. Belangrijke keuzen worden doorgeschoven naar de toekomst, terwijl de vraag moet zijn waaraan wij de kwaliteit van onze samenleving eigenlijk afmeten. Waar moet het naar toe? Wat stellen wij ons ten doel?

Voorzitter! Ik denk dat het begrip duurzaamheid, maar dan in bredere zin dan het wordt gebruikt in het milieudebat, hier een grote rol speelt. Zijn wij met z'n allen in staat een samenleving te organiseren waar besluiten langer houdbaar zijn dan een week of een maand, waar kwaliteit niet alleen wordt bepaald door of afgemeten aan een groter volume? De vraag is waar wordt beslist en door wie: dicht bij mensen – de minister-president maakte daarover een opmerking vanmorgen – of veraf, steeds verder van hen af, en laten wij die mensen of hun organisaties dan ook hun eigen verantwoordelijkheid waarmaken of blijft de discussie beperkt tot óf overheid óf markt? Is een grotere gemeente per definitie een betere gemeente? Is een grotere school een betere school? Draait het alleen om betaalde arbeid of heeft de bijdrage van vrijwilligers op talloze terreinen juist niet alles met kwaliteit te maken? Durven wij politici het nog aan om bij de afweging van belangen zelf te beslissen of schuiven wij steeds meer hete aardappels op de weegschaal van een toch al veel geplaagde vrouwe justitia? Is een veiliger Nederland alleen synoniem met meer agenten of gaat het evenzeer om de opvoeding en scholing van onze kinderen? Wij weten allemaal dat je zinloos geweld niet oplost door politie alleen. Elkaar blijven aanspreken is noodzakelijk om te voorkomen dat wij allemaal een andere kant opkijken of zoiets normaal gaan vinden. Zien wij de patiënt nog achter de wachtlijst in de zorg? Is er alleen tijd om het ontbijt naast het ziekbed van de patiënt neer te zetten of heeft de verpleger ook nog tijd om bij het eten te helpen? Heeft de burger tijd voor de kwaliteit van zijn bestaan, voor zijn kinderen, voor zijn vrienden of voor de sportvereniging? Kan hij of zij werk combineren als men dat wil? Ik wijs hier uiteraard op de zeer complete voorstellen die het CDA op dit punt heeft gedaan. Ik acht het positief dat ook de regering pleit voor een kaderwet, maar ik zie toch nog aarzelingen om er echt werk van te maken. Kwaliteit is ook alleenverdiener kunnen zijn als men in die positie verkeert of als men ervoor kiest in die positie te verkeren. Kwaliteit is ook de keuze kunnen maken naar welke school men zijn kinderen wil laten gaan. 14 plus 1 is weliswaar altijd 15 – is het niet, minister Van Boxtel? – maar op die school wordt meer overgedragen dan de tafel van vier of "d" of "dt". Pluriformiteit is en blijft een groot goed, ook in de media, wat ons betreft.

Voorzitter! Uit dit soort kwalitatieve noties, uiteraard gesneden naar christen-democratische snit, blijkt in ieder geval dat er veel te kiezen blijft. Het CDA zal zijn partij meeblazen. Begrijp mij goed, ik bepleit hier niet allerlei visionaire slogans die de nuchterheid van ons politieke bedrijf en van onze manier van doen overstijgen. Nee, ik had simpelweg wat meer passie en ideaal teruggezien in een document dat toch mede richting geeft aan wat de Nederlandse samenleving wil verwezenlijken. Dit kabinet wil Nederland het volgende millennium binnenleiden en het presenteert ons een document alsof Nederland af is.

Dit gezegd zijnde wil ik in mijn reactie op de regeringsverklaring een aantal elementen aan de orde stellen. Ten eerste een aantal opmerkingen meer in detail over de inhoud van het regeerakkoord en de regeringsverklaring, ten tweede een plaatsbepaling van ons, het CDA als oppositiefractie in dit huis en ten slotte enige opmerkingen over de totstandkoming van het regeerakkoord, het kabinet en de ministersploeg.

De regering noemt het als haar voornaamste opgave om een verantwoord evenwicht te vinden tussen economische kracht en kwaliteit van het leefmilieu, tussen economische dynamiek en sociale rechtvaardigheid. Dit uitgangspunt delen wij. Meer in detail nu enkele punten waar wij van mening verschillen over de voorgestelde aanpak of waar wij vragen hebben. Ik begin met de financiële uitgangspunten. Hoe riskant zijn deze? Het is goed dat het trendmatig begrotingsbeleid gehandhaafd wordt. Wij hebben het dan vaak over de Zalmnorm, al zegt de minister zelf in antwoord op schriftelijke vragen van het CDA dat die niet bestaat. Bestaat die nu en kan de minister-president beschrijven wat hij er dan onder verstaat? Het was immers een belangrijk baken van het eerste kabinet-Kok. Nu is die Zalmnorm wel opgerekt en rijst de vraag of die ook overeind zal blijven bij onverhoopte tegenvallers of niet gerealiseerde inverdieneffecten. Voor alle duidelijkheid: het CDA is van dit trendmatig begrotingsbeleid een krachtig voorstander en wij zullen dat ook blijven. Duurzaamheid betekent immers ook het niet doorschuiven van lasten naar de toekomst.

Mevrouw de voorzitter! Niet risicovrij noemt het Centraal planbureau de loonraming van 1,5% die als basis is genomen. Stel nu, zoals het zich nu laat aanzien, dat de gemiddelde loongroei van de afgelopen jaren van 3,25% bij komende CAO-onderhandelingen als ondergrens gaat dienen. Wat zijn dan de gevolgen in budgettair opzicht en wat zijn de gevolgen voor de Zalmnorm? Als ik dan ook kijk naar de verhouding tussen ombuigingen en intensivering die toch een onbalans vertoont, dan rijst de vraag aan de op dit punt als zeer degelijk bekend staande premier wat te doen met tegenvallers. Wordt er dan omgebogen en, zo ja, volgens welke regels, aannemende dat oprekking van het financieringstekort uit den boze is omdat de ambities van het kabinet op dat punt toch ook al niet zo verschrikkelijk hoog zijn. Ik geef een klein voorbeeld, de Betuwelijn. Hoe groot is het tekort op dit punt? Kloppen de aannames ten aanzien van private financiering? Dat laatste is overigens ook een onderwerp waarover wij graag wat meer willen vernemen.

Voorzitter! Als ik kijk naar de onderwerpen "lastenverdeling" en "lastenverlichting" staat mij de campagne weer helder voor de geest. Zonder daarop terug te willen komen, constateer ik dat van al die grote woorden slechts 5,4 mld. voor een belastingherziening resteert. Ik maak daarbij de opmerking dat ik denk dat wij voor de komende kabinetsperiode scherp zullen moeten letten op de positie van de middeninkomens. In het belastingplan dat nu voorligt en dat wij later zullen bespreken, lijken op het eerste gezicht de middeninkomens het kind van de rekening te worden. Nu tevens blijkt dat de ruimte voor algemene lastenverlichting geheel wordt opgesoupeerd door het belastingplan en wij in 1999 beginnen met een lastenverzwaring, sterkt dit onze opvatting dat ons CDA-plan "De moeite waard", dat zoals bekend uitgaat van maximering van de lasten voor wonen, zorg, studie en kinderen, zeker niet op de plank mag blijven liggen, maar door het CDA in de debatten over deze onderwerpen moet worden ingebracht. Als ik dat zeg, past de vraag hoe de minister-president in het kader van sociaal en sterk het element "sociaal" invult wanneer hij constateert dat de afstand tussen werkenden en uitkeringsgerechtigden aanmerkelijk wordt vergroot. Geldt dit ook bijvoorbeeld voor de AOW na de woorden van de minister-president van hedenmorgen over een welvaartsvaste AOW? Het voorwoord van het regeerakkoord en ook de regeringsverklaring spreken immers zo nadrukkelijk – en ik denk terecht – over sociale cohesie. Hoe staat het met de ideeën door de minister-president in de campagne geventileerd rond de koppeling-plus?

Mevrouw de voorzitter! Het is verleidelijk, maar niet zinnig bij een eerste per definitie algemeen oordeel over een nog niet gerealiseerd beleid ieder beleidsonderdeel de revue te laten passeren. Ik doe dat nu niet – de algemene beschouwingen staan immers op korte termijn voor de deur – maar ik merk wel op dat wij een aantal punten in het regeerakkoord missen. Vreemd is daarin de afwezigheid van de Europese en ook de internationaal-politieke inbedding van het beleid.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter! Ik wil de heer De Hoop Scheffer graag een vraag stellen nu hij, merk ik, afstapt van het hoofdstuk "lastenverlichting en lastenverdeling". Ik kan mij heel goed de discussie herinneren die wij daarover in de campagne met elkaar hebben gehad en ook zijn positie, die volstrekt helder was, namelijk: geen geld uittrekken voor algemene lastenverlichting en meer investeren in kwaliteit van de samenleving.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Juist.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Wij hebben te maken, of wij het willen of niet, met een regeerakkoord dat onder andere zegt: als er sprake is van inkomstenmeevallers in de sfeer van belastingen en premies dan gaan die naar twee componenten, het financieringstekort en lastenverlichting. Mijn vraag aan u is: zouden wij zaken met elkaar kunnen doen om die lastenverlichting, als daar sprake van is – het gaat om een situatie van een hogere economische groei – zo gericht mogelijk aan de onderkant te laten neerslaan, dus bij de mensen met de laagste inkomens tot bijvoorbeeld modaal? Dit lijkt mij perfect aan te sluiten bij uw algemene aversie tegen algemene lastenverlichting.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Voorzitter! Ik begrijp de vraag van de heer Rosenmöller is, maar wat nog perfecter is – dit staat in ons plan "De moeite waard"; als hij het gelezen heeft, beveel ik hem herlezing aan en als hij het niet gelezen heeft, moet hij dat toch echt nog doen – is dat uitvoering van ons plan, waaraan hij en ook collega Wallage van de PvdA indertijd een aantal constructieve opmerkingen hebben gewijd – naar onze opvatting ervoor zorgt dat de lastenverlichting echt terechtkomt waar zij terecht moet komen. De Hoop SchefferWij zijn van mening dat door de maximering in ons plan waarbij wij uitgaan van huishoudinkomens, de lastenverlichting, die overigens in de campagne zeker bij de VVD veel groter was dan er nu is uitgekomen – maar goed, daarover is onderhandeld en dat heeft de VVD verloren, zou je kunnen zeggen – precies neerslaat waar zij moet neerslaan. Wij zijn verder van mening dat – en ik denk dat wij in dat opzicht met elkaar van mening verschillen – als het gaat om het financieringstekort en dus om de afspraken die dit kabinet heeft gemaakt, waarbij wij de ambitie te mager vinden zoals ik net heb gezegd, het begrip "duurzaamheid" inhoudt dat lasten niet onnodig naar volgende generaties worden verschoven. Als de groei meevalt, zoals wij allemaal hopen, zullen wij in belangrijke mate wat moeten doen aan het financieringstekort.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Mijn vraag ging niet over het financieringstekort, maar over het element lastenverlichting. U hebt daarop antwoord gegeven. Ik ken uw plan. Alles wat in de verkiezingscampagne is gezegd, komt daarin weer helder voor het voetlicht, ook bij mij. Ik zou mij kunnen voorstellen dat juist de maximering die u in uw plan voor een aantal lasten voorstelt, of het nu gaat om studiefinanciering...

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Wonen, zorg, kinderen!

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Dat soort onderwerpen! Die maximering zou kunnen aansluiten bij een meer gerichte lastenverlichting, als het kabinet daar niet mee komt. Wij zouden dan zaken kunnen doen, om het kabinet daartoe te bewegen. Het regeerakkoord zwijgt. Het laat dus de mogelijkheid open om bij grotere economische groei tot algemene lastenverlichting te komen. U hebt daar afstand van genomen. Uw verkiezingsprogramma biedt daar geen ruimte voor. Als het kabinet dan niet open zou staan voor die meer specifieke invulling uwerzijds, is het interessant om te kijken of wij, met andere partijen, ervoor kunnen zorgen dat die lastenverlichting, als die mogelijk is, zoveel mogelijk aan de onderkant, tot modaal zou neerslaan. Ik zeg dit in het algemeen, rekening houdend met uw opvattingen. Dit is toch een punt van politieke betekenis.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Ik bijt nog niet in uw haakje. Op dit moment hebt u wat mij betreft geen beet. Om te beginnen zijn de plannen die wij hebben ingediend en bediscussieerd tijdens de campagne zeer uitdrukkelijk en vanzelfsprekend gericht op de onderkant, maar juist ook op de positie van middeninkomens. Ik heb daarvan niet voor niets net een punt gemaakt. Je kunt best ƒ 75.000 of ƒ 80.000 verdienen, maar twee of drie studerende kinderen hebben en het buitengewoon krap hebben. Onze soort lastenverlichting slaat uiteraard neer aan de onderkant, maar ook wel degelijk bij middeninkomens, in onze definitie. Als u bereid bent in de debatten die wij ongetwijfeld zullen gaan hebben met ons van gedachten te wisselen over dit plan, dan ben ik uw man. De leden van het CDA zijn dan uw vrouw en uw man, in overdrachtelijke zin. De heer Rosenmöller moet zich wel realiseren dat ook in ons verkiezingsprogramma, alleen bij een meevallende groei, ruimte is vrijgemaakt voor algemene lastenverlichting. Vandaar dat ik daarover een vraag stelde aan de minister-president. Wij zijn geen grote strijders tegen generieke lastenverlichting, maar vinden alleen dat wat eerst moet komen eerst moet komen. Dat is het verhaal. Ik bijt dus niet in zijn haakje, maar ik ben bereid dat te doen op het moment dat de heer Rosenmöller zegt dat GroenLinks het op basis van dat plan de moeite waard vindt om met het CDA te discussiëren.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Ik vis niet zozeer naar antwoorden en ik probeer vragen ook niet op een zodanige manier te stellen dat de heer De Hoop Scheffer in het haakje bijt. Dat maakt mij eerlijk gezegd niet zoveel uit. Het gaat mij om hetgeen de heer De Hoop Scheffer gezegd heeft over het sociale profiel van het kabinet en om zijn uitspraken in de verkiezingscampagne over een algemene lastenverlichting. Als hij nu uitwijkt naar inkomens van ongeveer ƒ 80.000 dan komt hij wel heel dicht in de buurt van een algemene lastenverlichting. Ook de heer De Hoop Scheffer en zijn partij zullen moeten kiezen. Als de economie inderdaad op een hoger niveau uitkomt dan waarvan bij de ramingen van het regeerakkoord is uitgegaan, kiest hij dan voor een meer algemene lastenverlichting of wil hij de vrijgekomen ruimte meer specifiek inzetten? Ik dacht dat hij het laatste zou willen doen, indachtig de rapportage die hij vlak voor de verkiezingen heeft uitgebracht.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Mevrouw de voorzitter! De heer Rosenmöller verraadt zichzelf in het tussenzinnetje: de CDA-fractie wijkt uit naar ƒ 80.000. Ik heb uitdrukkelijk gezegd dat het het CDA zowel om mensen aan de onderkant gaat als om de mensen die ik zojuist beschreef. Los van welke beeldspraak dan ook, ik ga op het verzoek zoals de heer Rosenmöller dat nu formuleert niet in, maar ik denk wel dat er mogelijkheden zijn om elkaar in debatten te vinden. Als hij – en ik heb de heer Rosenmöller daar nooit in negatieve zin over horen praten – dat lastenverlichtingsplan, gericht op de plaats waar het terecht moet komen, accepteert, hoeven we elkaar niet te bekampen. Ik wil hem nogmaals wijzen op mensen met een middeninkomen en drie studerende kinderen. Ik zeg er wel, met een opgeheven vinger – waarvoor excuus – bij dat op het moment dat de economie beter gaat draaien, ook het CDA voorstander is van algemene lastenverlichting. Ook dat hebben we in de campagne keer op keer uitgedragen. Maar ook wij zijn uitgegaan van het behoedzame 2%-scenario waar ook het kabinet van uitgaat.

Voorzitter! Ik had het over de Europese inbedding, die wij in het regeerakkoord node hebben gemist. Vanmorgen is die in de regeringsverklaring gelukkig wel aan de orde geweest. Kennelijk heeft het kabinet zelf ook het gemis in het regeerakkoord gevoeld, want er is vanmorgen uitgebreid aandacht aan besteed, uiteraard terecht.

In de regeringsverklaring wordt alleen, ook over Europa, wel veel geconstateerd, maar ik had ook graag gezien dat er iets meer een richting was aangegeven. Wat zijn nu de implicaties van de euro op politiek terrein? Wat betekent de euro voor de Europese integratie? Zal er een vliegwieleffect ontstaan? Worden er andere beleidsterreinen meegezogen? Wanneer zal dat gebeuren? Wat betekent dat voor Nederland? Is het Verdrag van Amsterdam, waar de minister-president vanmorgen over sprak, voldoende om de Unie in institutioneel opzicht gereed te maken voor de uitbreiding? Wij hebben daar grote twijfels over. Hoe gaan verbreding en verdieping samen, als zij samengaan?

Terecht spreekt het kabinet zorg uit over het gebrek aan democratische controle op het Europese eenwordingsproces. Ik denk dat niemand in de Kamer daarover van mening verschilt. Laat ik nu om de eigen verantwoordelijkheid van de Kamer te onderstrepen de collegae, die ik hierbij in eerste instantie aanspreek, en niet het kabinet, vragen om samen met de fractie van het CDA plannen uit te werken voor het opzetten van een zogenaamde gemengde commissie in dit huis. In die commissie zouden leden van het Europees Parlement recht van spreken hebben in onze debatten met de vele bewindslieden die verantwoordelijk zijn voor Europees beleid. Wij komen zonder enige twijfel op de daarvoor bestemde plaats met nadere voorstellen daarover.

De heer De Graaf (D66):

Is de heer De Hoop Scheffer vergeten dat dit voorstel al meerdere keren door andere fracties is gedaan en dat het CDA daar nooit voor was?

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Dat klopt, en uit het feit dat ik het hier met enige prominentie naar voren breng, kunt u afleiden dat u in ons in plaats van een tegenstander, een medestander zult vinden. Ik weet niet of dit voorstel ook opgenomen is in de brief die u hebt laten ronddelen over een aantal zaken die deze Kamer betreft, maar dit punt had erbij kunnen staan.

De heer De Graaf (D66):

Voorstellen die ik al een keer heb gedaan, herhaal ik niet, maar twee jaar geleden is dit door de fractie van D66 voorgesteld.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Prima, des te beter. Wij vinden elkaar op dit punt. Ik hoop dat dit ook voor andere fracties geldt.

Ook op terreinen als kennis, infrastructuur, vitaliteit, bereikbaarheid van steden, mobiliteit, de inrichting van de groene ruimte, plattelandsvernieuwing en leefbaarheid van het platteland hadden wij graag enigszins uitgewerkte aanzetten gezien in het regeerakkoord. Wij wachten met grote spanning nadere vormgeving van de Agenda 2000. Ook op dit soort terreinen dient het woord "kwaliteit" met een hoofdletter te worden geschreven en de vijfde nota kan wat ons betreft onmiddellijk worden geschreven. Men kan daar, bij wijze van spreken, vandaag mee beginnen. De tijd dringt. Nederland staat stil en op het platteland gaat steeds meer van de leefbaarheid verloren. Voor de CDA-fractie is de tijd van houtskool echt voorbij.

Iedere Nederlander heeft of krijgt te maken met zorg. In politieke zin was het tobben voor mevrouw Borst tijdens het eerste kabinet-Kok. Wanneer wij nu naar het regeerakkoord kijken, blijkt dat er gelukkig meer geld is. De prioriteitenstelling lijkt goed. Het is alleen de vraag of mevrouw Borst het in deze kabinetsperiode allemaal wel zal halen. Het wegwerken van wachtlijsten klonk in de campagne nog krachtig, maar nu lezen wij: "het tot een aanvaardbare lengte terugbrengen van wachtlijsten". Aanvaardbaar voor wie? Voor de medische wereld? Voor de politiek of voor de patiënt? Ik denk dat ik het antwoord al weet.

Durft de minister-president de stelling te verdedigen dat in de curatieve zorg, in de ouderenzorg en bij de voorzieningen voor gehandicapten de wachtlijsten inderdaad kunnen worden weggewerkt? Hoeveel zorgen moeten wij ons maken over de kosten van de genees- en hulpmiddelen? Daar zit, als ik goed ben geïnformeerd, nog een hinderlijk gat van 600 mln. En wij hebben, eveneens als ik goed ben geïnformeerd, nog een lijk in de kast van 1,7 mld., zoals bij de Voorjaarsnota is geconstateerd. De getallen buitelen over elkaar heen. Ik moet u eerlijk zeggen dat wij door de bomen nauwelijks het bos kunnen zien. En bij al die overschrijdingen bestaat bij onze fractie nog steeds de behoefte aan een duidelijk overzicht. Ik heb hierom overigens al eerder gevraagd. Kunnen wij dat overzicht snel krijgen?

Hoe gerust kunnen wij zijn over de terechte ambitie die dit kabinet in de paragraaf zorg uitspreekt? En om bij de les te blijven: we hebben het hier over die alleenstaande bejaarde vrouw die in het ziekenhuis ligt, thuis niet verzorgd kan worden en te horen krijgt dat het nog wel maanden kan duren voordat er een plaats in het verpleeghuis vrijkomt. Een rijke samenleving die dit soort situaties laat voortbestaan, moet zich schamen.

De heer De Graaf (D66):

Ik begrijp dat de heer De Hoop Scheffer een beetje zenuwachtig wordt van al die getallen, maar als hij het regeerakkoord goed had gelezen, had hij over die 1,7 mld. en 600 mln. geen vragen hoeven stellen. Hij doet alsof dit twee getallen zijn die naast elkaar moeten worden gelegd, maar als hij de gestencilde versie van het regeerakkoord, pagina 37, leest, ziet hij dat het er keurig uitgewerkt staat. Het is een kwestie van eenmaal lezen en dan weet hij het.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Ik weet dit. We kunnen nu een technische discussie voeren, maar het gaat niet over hetzelfde bedrag van 1,7 mld. dat in de Voorjaarsnota staat. Bovendien is er een onderscheid tussen het bedrag waarover we gesproken hebben toen we op de totalen van het Jaaroverzicht zorg 1997 wezen en het bedrag dat in het regeerakkoord staat. Als het mijn schuld of verantwoordelijkheid is dat ik door de bomen het bos niet meer zie, hoor ik dat wel van de minister-president. Ik heb het goed gelezen. Ook heb ik de CPB-analyse van het regeerakkoord goed gelezen, maar ik kan het niet meer volgen. Maar nogmaals, ik houd de mogelijkheid open dat het probleem bij mij ligt.

Uitgaande van zijn opgeruimde natuur zal mijn collega Dijkstal niet vaak van politieagenten dromen. Ik zie aan zijn lichaamstaal dat ik dit juist heb geformuleerd. Wij hopen dat minister Peper wel in staat zal zijn uit te voeren wat het kabinet zich voorneemt, althans, als hij geen ruzie met korpschefs krijgt.

Wij zien nogal wat beren op de weg, zoals de tegenvallers – structureel – bij de zogenoemde normvergoeding. Ik wijs op de vraag of het mogelijk is om naast de voorgenomen extra 3000 mensen nog 2000 agenten uit efficiencymaatregelen aan te stellen. Hierbij moet men tevens de invoering van een 36-urige werkweek betrekken. 400 mln. voor 5000 extra agenten. Zou ik de minister-president, ter voorkoming van al het gedoe onder zijn eerste kabinet, mogen vragen of wij hem hieraan mogen houden?

Mevrouw de voorzitter! Met de Rijnlander Melkert aan het hoofd van de PvdA-fractie, het recente verleden van de nieuwe minister van Sociale Zaken en het iets minder recente verleden van de minister-president zelf kan de vraag niet uitblijven waarom deze taaie polderjongens de SER-afspraken over de uitvoering van de werknemersverzekeringen niet voor hun politieke rekening willen nemen. Voor de duidelijkheid: ook het CDA vindt dat de zogenaamde claimbeoordeling moet worden uitgevoerd zonder winstoogmerk, onder publieke regelgeving en onder onafhankelijk toezicht. Het is een publieke taak, die in onze visie echter niet per se door de overheid hoeft te worden uitgevoerd. Maar ook los van deze elementen zeg ik met CNV: geen cohesie in de samenleving zonder visie en overleg. Is de minister-president niet bang voor het door werkgevers en werknemers voorspelde isolement waarin het kabinet zal komen te verkeren? Waarom op dit zo cruciale punt geen maatschappelijke verantwoordelijkheid en zelfregulering in een volwassen civil society? Zou de minister-president alsnog een poging willen doen om hier met de sociale partners uit te komen? Hij zal het toch met mij eens zijn dat sociale zekerheid zeker evenveel van doen heeft met solidariteit en verantwoordelijkheid van alle betrokkenen als met financiële risicodekking en marktwerking? We komen er wel uit, zo vat ik de opvatting van de voormalige SER-voorzitter bij zijn afscheid samen. De SER-voorstellen – zo zou ik het kabinet willen voorhouden – liggen gereed om uitgevoerd te worden! De CDA-fractie wenst, zoals bekend, die verantwoordelijkheid van sociale partners te erkennen en dus ook de uitkomsten serieus te nemen van hetgeen door sociale partners wordt afgesproken.

Mevrouw de voorzitter! Er resten mij nog een tweetal zorgpunten voordat ik, zoals beloofd, nog iets zeg over onze plaatsbepaling en over de formatie zelf. Als ik kijk naar het eminente belang van beleid voor jeugd en jongeren – opvang, begeleiding, integratie van minderheden, onderwijs – moet mij iets van het hart. Als er ergens sprake is van een grote urgentie, dan is dat bij het beroepsonderwijs. Als één op de drie leerlingen het beroepsonderwijs zonder diploma verlaat, is er echt iets mis! Dan heb je dropouts, met alle maatschappelijke problemen van dien! Ook hier bestaat voor het kabinet een concreet doel om de kwaliteit van de samenleving aan af te meten. Ik roep dan ook de minister-president en de verantwoordelijk minister Hermans op, de Kamer – kan het zijn heel snel – te informeren wat zij aan deze situatie willen gaan doen en het desbetreffende beleid te laten zien.

Voorzitter! Dan Defensie, een departement in moeilijk vaarwater. Allereerst het politieke en maatschappelijke onverwerkte verleden van Srebrenica. Eenieder die denkt dat het veelvuldig uitspreken van de bezweringsformule "einde discussie" deze wond heelt, vergist zich deerlijk. De nieuwe minister van Defensie heeft dat reeds ervaren. In sommige media worden de vrouwen en mannen van Dutchbat gemakshalve reeds in de beklaagdenbank gezet, zelfs de minister-president verloor zichzelf even op dit punt. Een parlement dat wél onderzoek doet naar visfraude en het maken van een paspoort, maar het niet aandurft zichzelf en de politiek en ambtelijk verantwoordelijken te onderzoeken, is geen knip voor de neus waard. En, waarde collega's, laten wij onszelf niet tekortdoen: wat wij in dit huis doen of laten, maken wij zélf uit en niet het Rijksinstituut voor oorlogsdocumentatie.

Defensie: enorme bezuinigingen. Er zijn zoveel citaten van VVD'ers voorhanden die hebben gezegd dat dit nooit zou gebeuren, dat ik er niet één zal noemen. Maar ja, die waren van vóór 6 mei en toen was immers alles anders!

Mevrouw de voorzitter! Dit is ernstig en dat verwijt geldt niet alleen de VVD, omdat een overheid betrouwbaar behoort te zijn en geen beleid mag voeren dat geldig is tot aan de hoek van de straat. Hadden wij niet met z'n allen de krijgsmacht toegezegd dat de Prioriteitennota zou moeten worden uitgevoerd zonder tussentijdse aanslagen?

Pas in 2000 komt er een nieuwe Defensienota die de onderbouwing voor deze exercitie moet bieden. Als minister De Grave een kerel is – en dat is ie – dan gaat hij aan het schrijven en doet hij een uiterste poging om ons die nota begin volgend voorjaar te presenteren, zeker nu hijzelf spreekt over het afstoten van taken. Ik meen dat hij daarin ook gelijk heeft, gezien de taakopdracht waar hij voor staat. Ik roep het kabinet in ieder geval ertoe op om de Defensienota op het tijdstip dat ik voorstel aan ons uit te brengen.

Mevrouw de voorzitter! Nu ik u diverse punten van zakelijke kritiek heb geschetst, wil ik meer in het algemeen iets zeggen over onze plaatsbepaling als oppositiefractie. In zijn algemeenheid lijkt het mij een faire vaststelling dat er door de regeringspartijen op een aantal punten compromissen zijn gesloten die niet zo vreselijk ver verwijderd zijn van ons eigen verkiezingsprogramma. Daarnaast zijn er kritiekpunten en verschillen. Wij hadden bijvoorbeeld duidelijkheid gewild over beslissingen zoals Schiphol. Wij hadden het halfbakken burgemeesterscompromis kunnen missen als kiespijn. Wij verschillen met het kabinet van mening inzake euthanasie. Wij hadden zeker wat meer budgettaire voorzichtigheid bepleit. Natuurlijk hadden wij het beleidsadvies van SER-voorzitter Klaas de Vries krachtiger ondersteund om sociale partners hun rol te geven in de nieuwe arbeidsongeschiktheidsregelingen. Zoals gezegd, zoekt onze partij van nature oplossingen meer in het sociale middenveld dan bij de overheid of de naakte markt. Kortom, er zijn zowel duidelijke verschillen als overeenkomsten. Een frontale oppositie tegen een regeerakkoord dat compromissen tussen twee grote partijen bevat, die op punten soms verder van elkaar staan dan van ons, zou dan ook ongeloofwaardig zijn. Het past niet bij onze stijl; het past niet bij ons als democratische en van oudsher constructieve partij. Voor het radicaal andere alternatief en de daarbij passende oneliners zal men bij de anderen moeten zijn, niet bij ons. Publicitair gezien mag dat voor ons een handicap zijn, maar wij willen onszelf niet ontrouw worden. Het zij zo.

Een geloofwaardige en herkenbare oppositie stellen wij ons ten doel vanuit een visie op de maatschappij en samenleving die anders is, een visie die niet de of-of-discussie van overheid of markt voert, maar die al die mensen en hun organisaties daartussenin ook hun verantwoordelijkheid wil geven en laten: zelfregulering, eigen verantwoordelijkheid steunen en beleven en elkaar op die verantwoordelijkheid ook volop aanspreken.

Is onze rol in de Nederlandse politiek daarmee uitgespeeld? Sommigen menen van wel, maar voor die waan van de dag zou ik willen waarschuwen. Dat is net zo'n irreële fixatie als een aantal jaren geleden de fixatie dat wij van het CDA het hier in dit land destijds voor het zeggen hadden. Dat laatste was onjuist en dat is ook gebleken. Dat eerste is onjuist en dat zal ook blijken. Het is slordige sociologie van de koude grond om te menen dat het gedachtegoed en de cultuur van het CDA geen wortels hebben in de moderne samenleving. De thema's waarmee wij ons identificeren op het vlak van de postmaterialistische waarden, op het vlak van de ethiek en op het vlak van de sociaal-economische en culturele cohesie zijn tenslotte de thema's van de toekomst. Dat neemt echter niet weg dat wij ons consciëntieus zullen kwijten van de taak die voor ons ligt, te weten die van constructieve oppositie.

Betekent dit een zwijgzame oppositie? Neen, geenszins, want op dit moment kunnen wij alleen de woorden van dit kabinet aan een oordeel onderwerpen, straks datgene waar het natuurlijk pas echt op aankomt, te weten de daden. De daden van dit kabinet zullen wij kritisch volgen, want daar gaat het om. Als oppositie hebben wij hier een belangrijke verantwoordelijkheid, want het dualisme heeft ook bij het eerste kabinet-Kok nauwelijks enige inhoud gekregen. Dus is het onze dure plicht als oppositiepartij om het debat over regeringshandelen toch zoveel mogelijk dit huis binnen te trekken en de politiek daarmee zo transparant mogelijk te houden, niet omwille van de demagogie, maar omdat het tot de taken van een oppositie hoort.

De Paarse bestuurscultuur deugde niet in de afgelopen vier jaar. Het nemen van politieke verantwoordelijkheid voor falen, zo schijnbaar krachtdadig aangekondigd aan het begin van het eerste kabinet-Kok, werd al snel een cultuur van elkaar de hand boven het hoofd houden. Mag ik de minister-president en ook mijn collega-fractievoorzitters van de regeringspartijen vragen of zij met mij vinden dat het dit kabinet en henzelf zou sieren indien Kok II in dit opzicht anders wordt?

Voorzitter! Bij een oordeel over het regeerakkoord hoort ook een conclusie of het beantwoordt aan de verwachting; een verwachting die door de vele weken die er in het schrijven ervan is geïnvesteerd natuurlijk tot steeds grotere hoogte bij ons was gestegen. De wens om samen verder te gaan was in de campagne tenslotte al zo evident gebleken dat de benodigde tijd onmogelijk zou kunnen worden toegeschreven aan grote meningsverschillen. Aan het economisch tij zou het ook niet kunnen liggen, want ook daar bleken tijdens de onderhandelingen geen grote tegenstellingen. De conclusie kon dan ook niet anders zijn dan dat het regeerakkoord veel uitgewerkte voorstellen zou bevatten over de uitdagingen waarmee wij worden geconfronteerd. Hoe richten wij Nederland in qua wonen, werken en verkeer? Hoe geven wij gestalte aan een veiliger samenleving? Op welke manier verbeteren wij de toegankelijkheid en de bereikbaarheid van de zorg? Hoe bieden wij jongeren perspectief in gezin, school en arbeidsmarkt?

Mijn hiervoor genoemde kritiekpunten geven aan dat wat ons betreft die verwachting niet is voldaan. Vanwaar dan toch die lange duur van de formatie? Had het allemaal niet veel sneller gekund? Waarom zoveel in detail uitgewerkt voor de korte termijn, als de bereidheid om samen verder te gaan zo groot was en is? Waarom minister-president Kok niet meteen tot formateur benoemd? Waarom gekozen voor de constructie van drie ministers als informateur? Vragen die terugkijkend op deze formatie nog steeds onbeantwoord blijven. De teneur van het WK voetbal, dat werd gespeeld tijdens een deel van de formatie, dringt zich op: veel behoudend spel.

Vragen over het slot van de formatie: de ministersposten en de personele invulling. Extra aandacht voor grote steden en minderheden. Prima, zeggen ook wij, maar zo snel bedacht en dan nog zonder financiële invulling. Krijgt de minister voor het grotesteden- en integratiebeleid een eigen budget, waarover hij kan beschikken en niet eerst bij anderen te biecht moet gaan? De komende jaren zullen leren of dat wijs is geweest. In ieder geval lijkt het gebrek aan tactisch inzicht voor de lange termijn gedeeltelijk te worden gecompenseerd door het aantrekken van enkele geprofileerde spelers. Op soms opmerkelijke spelposities, maar toch.

Voorzitter! Een kritische noot over deze formatie valt in ieder geval te maken bij het vertrek van een aantal spelers die zeer zeker spelbepalend kunnen worden genoemd. Het is buitengewoon jammer – ik meen dat oprecht – dat dit debat over het regeerakkoord en de terugblik op de formatie wordt gevoerd zonder twee van de belangrijkste architecten daarvan direct te kunnen aanspreken en met hen te kunnen spreken. Uiteraard heb ik het over de collegae Bolkestein en Wallage. Collega Bolkestein vertrok naar de backbench – hij zit er – en de heer Wallage vertrekt naar Groningen. Dat wisten wij allemaal niet toen wij, kiesgerechtigde Nederlanders, op 6 mei naar de stembus gingen. Daarover was niets verteld. Begrijp mij goed: er zijn verschillen. Collega Bolkestein blijft volksvertegenwoordiger en ik ga ervan uit dat wij hem dan hier in die kwaliteit zeer vaak zullen zien. Het was hooguit jegens de kiezer wat hoffelijker geweest om het tevoren te zeggen.

En dan "nog net" collega Wallage. Ik hoop en verwacht dat Jacques Wallage een goede burgemeester zal worden van een stad die dat dubbel en dwars nodig heeft. Maar toch: hier is toch wel erg slordig omgesprongen met de plichten en verantwoordelijkheden van het hoogste ambt dat een democratie te vergeven heeft, namelijk dat van volksvertegenwoordiger.

Naast vragen over vertrek hebben wij ook een vraag over een blijver, namelijk de nieuwe minister van Milieubeheer en Ruimtelijke Ordening. Uit krantenberichten heb ik begrepen dat die bewindsman van belang is voor de linkervleugel van de Partij van de Arbeid. Nu zal dat allemaal best waar zijn, maar als ik mij niet vergis, wilde de heer Pronk niet meer naar Ontwikkelingssamenwerking, of kon daar althans niet meer geloofwaardig heen, nadat hij zich zo openlijk tegen bezuinigingen op dat departement had uitgesproken. Die bezuinigingen kwamen er vervolgens toch, en voilà, nu zit de heer Pronk hier als minister van VROM. Als persoon, zo heb ik begrepen, steunt hij het kabinetsbeleid op zijn oorspronkelijke terrein van Ontwikkelingssamenwerking niet, als lid van het kabinet weer wel. Wat is dat voor gedraai? Wat is dat voor verslaving aan het pluche om dan toch weer gewoon aan te schuiven? Ik begrijp ook wel dat milieu, net als ontwikkelingssamenwerking, zich leent voor morele gedrevenheid – dat is lang niet altijd slecht – maar zuivere koek is het politiek noch staatsrechtelijk om je eerst uitdrukkelijk te distantiëren van dat deel van het kabinetsbeleid waar je onomstreden de meeste autoriteit hebt verworven, en vervolgens gewoon lid van dat kabinet te worden.

Voorzitter! De voortgang die u, als nieuw kabinet, boekt bij het verminderen van de wachtlijsten, de resultaten die u boekt bij meer veiligheid, het bestrijden van de uitval in het beroepsonderwijs, het mogelijk maken van de combinatie van arbeid en zorg, de deugdelijkheid van uw financiële beleid, zijn onderwerpen waarmee wij u namens de bevolking alleen maar succes kunnen wensen. Wij zullen echter steeds opnieuw bij u aankloppen met de vraag: hoe staat het ermee? Doet u het goed? Houdt u uw belofte?

Voorzitter! Tot slot veroorloof ik mij een verzuchting – ik heb het eerder in andere woorden gezegd – als uiting van teleurstelling: wat is het allemaal flets, wat is het allemaal lauw. Bescheidenheid is een grote deugd, maar een beetje ambitie, een beetje aspiratie heeft een kabinet dat ons land het komende millennium binnen moet leiden nodig. Het moet gezegd worden: een kabinet met een regeerakkoord dat bijna leest als een Paarse potpourri van plichtmatigheden, noem ik voorlopig geen Paars – dat is aan de minister-president – maar simpelweg Paars zonder pit.

De heer Melkert (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! "Samen vol vertrouwen de toekomst tegemoet", als motto van het regeerakkoord had het gekund, maar het was de titel van een rapport om de perspectieven voor jongeren van Marokkaanse afkomst in de Nederlandse samenleving te schetsen, dat twee dagen na de verkiezingen verscheen; een aansprekend, maar daarom nog geen vanzelfsprekend vooruitzicht. Het zal de proef op de som zijn van hetgeen de coalitie de samenleving te bieden heeft. Hoezo samen? Op grond waarvan vertrouwen? Over welke toekomst hebben wij het eigenlijk? Die van werk, werk en nog eens werk?

Bij de spectaculaire verbetering van de werkgelegenheid krijgt intussen de werkloosheid steeds meer kleur. Juist in deze periode van gunstige ontwikkeling van de groei is het van groot belang niet alleen tevredenheid uit te stralen over de groeicijfers van het beleid. Wij weten inmiddels dat deze coalitie tot heel wat in staat is, moeilijke keuzes niet uit de weg gaat, financiële discipline weet te handhaven en sterk en sociaal onverbrekelijk met elkaar weet te verbinden.

Dat mag niet alleen een boodschap van het CPB zijn of een signaal aan beleggers. Iedere burger heeft er recht op te ervaren dat er op beheerste wijze wat meer kan dan voorheen; in de eigen portemonnee of door kleinere klassen, kortere wachtlijsten, meer openbaar vervoer, in de leefbaarheid van de steden of in de balans van milieu en natuur. Dit kan omdat er meer economische ruimte is ontstaan, maar ook omdat wij het debat over markt en overheid van vooroordelen hebben ontdaan. Tussen de polen van blind neoliberalisme en eenzijdig verzorgingsdenken streven wij naar de emancipatie van talent, zijn wij meer gaan inzien dat investeringen in kennis en betrokkenheid en in ontwikkeling en maatschappelijke deelname zich vroeger of later uitbetalen in productief en innovatief vermogen. Sociaal beleid is een investering in economische kracht.

In de herkenning van deze onverbrekelijke samenhang ligt het unieke kenmerk van de Nederlandse maatschappij. Die samenhang groeit echter niet zomaar, zij zal overal moeten worden gevoed. Ik noem de alleenstaande moeder in de bijstand die de kans krijgt in deeltijd een opleiding te volgen of te werken. De werkende ouders die kunnen rekenen op betaalbare kinderopvang waar en wanneer zij daaraan behoefte hebben. De kinderen met een taalachterstand die op school de kans krijgen aan het eind van de rit een diploma op niveau te veroveren. De werknemer die serieus genomen wordt bij het bepalen van arbeidstijden en arbeidsomstandigheden en in staat wordt gesteld door middel van verlof- en opleidingsfaciliteiten bij de tijd en dus hoogproductief te blijven. Hoezeer blauwdrukken van beleid ook kunnen uitspreken dat we dit allemaal als sociaal-wenselijk en economisch belangrijk erkennen, toch zal het steeds noodzakelijk zijn na te gaan of in de wijken, op de scholen en in de bedrijven zelf deze maatschappelijke ambitie ook op individueel niveau wordt waargemaakt. Het beleid is vanaf 1975 gepreoccupeerd geweest met het weer in de juiste koers brengen van een ernstig uit het lood geslagen economie. Het centrale modeldenken heeft veel beleidsenergie gevergd en met zeer waardevol resultaat. Het kan en mag ook niet overboord worden gezet nu de koers bestendiger is, maar er is een verderreikende ambitie nodig, omdat we ons zeker bij meer voorspoed de vraag moeten stellen waar de vruchten van economische groei terechtkomen. Wie profiteert meer of minder? Wat betekent de groei voor onze wijze van samenleven, voor onze omgeving, voor de kwaliteit van ons bestaan? Alleen als de burger ziet wat de economen zeggen, zijn we echt verdergekomen. Daarom is niet alleen de macro-economische verkenning van straks, maar ook dat rapport over de perspectieven voor de Marokkaanse jeugd in de Nederlandse samenleving een toetssteen voor de beoordeling van het regeringsbeleid. Alleen in die samenhang mogen we spreken over "samen" vertrouwen in de toekomst.

Over onze samenleving van hier kom ik nog uitgebreid te spreken, maar ik kan het niet zonder naar buiten te kijken. Het is zwaar weer in de internationale verhoudingen: de oorlogsverklaring van de Verenigde Staten aan het terrorisme; de chaos in Rusland die sommigen herinnert aan Duitsland tussen beide wereldoorlogen; de tuimelingen in de internationale financiële wereld; China en India als wereldmachten naast de VS; de onverantwoorde stagnatie tussen Israël en de Palestijnen; de ongecontroleerde aspiraties van Irak en Iran, en Afrika. We kijken om ons heen en begrijpen vaak niets.

En in Europa? De euro en zijn nog onvermoede ingrijpende gevolgen voor de positie van de Europese Unie in de wereld; de historische uitbreiding naar het oude centrum van het continent. We mogen ons in ons optimisme niet achter de dijken verschansen. We willen ook verantwoordelijkheid blijven dragen voor verbetering van de verhoudingen en versterking van de internationale rechtsorde. We willen het vurig en het is ook in ons eigen belang.

Mevrouw de voorzitter! Het is een goede traditie bij het aantreden van een nieuw kabinet de uitgaande leden te danken voor hun inzet bij het dragen van zware verantwoordelijkheid. Ik sluit me bij die traditie aan, persoonlijk met gepaste en ongekende terughoudendheid, vanuit mijn functie overigens ongeremder positief. Het eerste kabinet-Kok heeft ons land grote diensten bewezen. Hoewel – ik zeg het maar weer eens – vele belangrijke stappen om de Nederlandse economie en samenleving in evenwicht te brengen reeds door voorgaande kabinetten van uiteenlopende samenstelling zijn gezet, heeft toch Kok II in meerdere opzichten toegevoegde waarde geleverd. Werk, werk en nog eens werk is tot stand gebracht op basis van de nieuwe consensus tussen regering en sociale partners. De economie is sterker en moderner geworden, met inzet van inzicht dat sociale voorwaarden ook als economische productiefactor kunnen fungeren. En er is geleidelijk meer ruimte gemaakt om sociale achterstanden te bestrijden en alle burgers de groei van welvaart te doen ervaren, een markante trendbreuk na dertien jaar van saneren en toenemende ongelijkheid in inkomen en kansen. De coalitiesamenwerking heeft ook het naoorlogse politieke landschap voorgoed gewijzigd. Paars heeft bruggen geslagen die de agenda van het beleid en de patronen van macht en invloed hebben gewijzigd.

Ten slotte hebben de kiezers de coalitie in totaal sterker gemaakt en daarmee het signaal gegeven dat een poging tot voortzetting het eerste was dat partijen na de verkiezingen te doen stond: een gewoon kabinet met ongewone toegevoegde waarde, onder breed gewaardeerde en in binnen- en buitenland gerespecteerde leiding. Later, na ons, zal de geschiedschrijving oordelen. Aan de Paarse doorbraak zal niet worden voorbijgegaan.

Maar die geschiedenis kan zich niet herhalen. In de nieuwe verhoudingen, onder gewijzigde omstandigheden, ligt er een nieuwe opgave, op basis van een ander regeerakkoord, dat echter niet mogelijk zou zijn geweest zonder de inspanningen uit de vorige periode.

De heer Marijnissen (SP):

Mevrouw de voorzitter! Ik snap dat op dit gedenkwaardige moment de fractievoorzitter van de Partij van de Arbeid er behoefte aan heeft zichzelf te complimenteren met de successen van het eerste Paarse kabinet. Ik vind echter dat het, op straffe van gesanctioneerde geschiedvervalsing, toch zaak is om de ex-minister, nu fractievoorzitter, uit te nodigen om ook de negatieve kanten van Paars I even voor het voetlicht te halen. Ik vraag dat met name ook omdat wij hier aan de vooravond staan van de introductie van een nieuw kabinet. Ik wil graag van de voormalige minister weten of hij van mening is dat er van Paars I ook iets te leren valt, bijvoorbeeld op het punt van de vergroting van de inkomensverschillen onder Paars I, de enorme aanslagen op de sociale zekerheid, waar hij alles van af weet, en de structurele tekorten in de zorg en in het onderwijs. Ik verneem graag ook op die punten enige evaluerende woorden.

De heer Melkert (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! Een interruptie van ons zonnetje in huis!

De heer Marijnissen (SP):

Mevrouw de voorzitter! Deze reactie kwam zo snel dat zij voorbereid moet zijn.

De heer Melkert (PvdA):

Voorzitter! Ik zal in het vervolg van mijn betoog aangeven waarin wat ons betreft meer geïnvesteerd kan worden. Er zijn in de samenleving natuurlijk nog zaken die te wensen overlaten. Ik sprak over het moment – het zou mij verbazen als dit in de bijdrage van de heer Marijnissen zou figureren – waarop in het afgelopen jaar een daling van de werkloosheid is genoteerd die de grootste was van deze eeuw. Dat mag misschien heel even in het zonnetje gezet worden voordat wij op calvinistische wijze weer gewoon doorgaan met te onderzoeken op welke wijze het beter kan. Dat kan op een heleboel punten. Ik dacht dat ik daarover in mijn aanloop een en ander heb gezegd. Ik heb namelijk gesproken over de Marokkaanse jongeren, waarvan ik ook vind dat zij, net zo goed als alle andere jongeren in Nederland, de vruchten moeten kunnen plukken van werk, welvaart en inkomen. Het zal ook voor de heer Marijnissen een opluchting zijn dat de geschiedenis zich dus niet kan herhalen!

In de nieuwe verhoudingen, onder gewijzigde omstandigheden, ligt er een nieuwe opgave. Stond het eerste kabinet-Kok voor de opdracht het economisch herstel te voltooien, economische dynamiek aan werkgelegenheid te verbinden en de cohesie in de samenleving te vergroten, voor Kok II staat voorop de ruimte uit de groei met voorrang in te zetten voor een investeringsimpuls in de kwaliteit van onze samenleving: de kwaliteit van het onderwijs, de service in de zorg, de beschikbaarheid van politie, de groei en de kwaliteit van de kinderopvang en ieders toegang tot werkervaring en scholing. Investeren ook in de kwaliteit van de steden en hun vitaliteit, de integratie van alle burgers in één samenleving, in schoon en slim vervoer, in kennis, in milieu en natuur. Dat zijn voor de PvdA-fractie de toetsstenen voor de beoordeling van dat tweede kabinet-Kok.

Voorrang voor een kwaliteitssprong is geen vrijblijvende ambitie. Enkele ervaringen in de afgelopen jaren zijn aanleiding voor extra voorzorg. De verwarrende berichten over het gerealiseerde aantal extra agenten of de onduidelijkheid over de toewijzing van extra gelden voor het jeugdbeleid lenen zich wat ons betreft niet voor herhaling. Wij willen weten of er straks daadwerkelijk minder kinderen in één klas zitten. Is het geld niet aan andere onderwijsdoelen besteed? Hoeveel computers staan er straks in de klas en kunnen leerlingen ermee werken? Wij vragen een nieuw plan van aanpak nu de budgettaire ruimte vaststaat. Lukt het met de Kaderwet arbeid en zorg een stijgende arbeidsdeelname gepaard te laten gaan met meer tijd voor bijscholing en zorgtaken en met vermindering van de arbeidsdruk? Kunnen de aanspraken van gehandicapten op wettelijke voorzieningen echt worden waargemaakt met het nu gereserveerde geld? Wanneer zullen de wachtlijsten in de ouderenzorg en thuiszorg binnen de grenzen van redelijkheid zijn gebracht? Wordt de politie zichtbaarder en is zij ook op het platteland bereikbaar? Voelt de stad veiliger?

De PvdA vraagt het kabinet straks bij de begrotingsbehandelingen boter bij de vis. De 9 mld. aan ruimte die nu is meegegeven, moet worden vertaald in streefdoelen en termijnen van inzet van middelen. Er moet een contract met de burger worden aangegaan. Dat heeft verscheidene voordelen. De burger kan de politiek aanspreken op het nakomen van het contract. De Kamer is ervan verzekerd dat extra geld niet door andere noden of hobby's wordt verzwolgen. Ambtelijke diensten en uitvoerders worden gedwongen de resultaten van de inzet van extra middelen consequent te meten en nieuwsgieriger te zijn naar resultaten. Als er één ding is wat ikzelf de afgelopen jaren geleerd heb, is het dat wij, beleidsmakers, ambtenaren en uitvoerders, niet nieuwsgierig genoeg zijn naar de feiten. Zo hoort de overheid zich te verantwoorden. Van de minister-president zou ik graag de toezegging krijgen dat het kabinet zich zo zal voorbereiden op de begrotingsbehandelingen.

Overigens heeft dit ook voor de werkwijze van de Kamer zelf gevolgen. Onlangs heeft een werkgroep onder verantwoordelijkheid van de commissie voor de Rijksuitgaven een aantal aanbevelingen op dit vlak gedaan. Kernvoorstellen betreffen een jaarlijkse algemene verantwoording en verbetering van het toezicht op de Europese besluitvorming. Het lijkt mij goed dat het Presidium voortvarend aan de slag gaat om te bezien op welke wijze deze en wellicht ook andere voorstellen een vaste plaats kunnen krijgen in het constitutioneel proces. Dat geldt ook voor de suggestie van collega De Hoop Scheffer.

Mevrouw de voorzitter! Het regeerakkoord biedt, gemeten naar de mogelijkheden van dit moment, een solide draagvlak voor constructieve samenwerking. Een regeerakkoord is een bindmiddel, geen spoorboekje. De actualiteit zal voortdurend nieuwe inzichten vragen ten opzichte van de letter van dit moment. Op enkele cruciale vraagstukken is het kabinet voor bijzondere opgaven geplaatst die in de komende tijd van iedere fractie een nadere beoordeling zullen vragen.

In de eerste plaats is er de aansluiting tussen opleiding en arbeidsmarkt. Scholing, werk en nog eens scholing, daar zijn wij intussen beland. De afspraken bieden erkenning en ruimte voor een impuls aan het beroepsonderwijs, maar het belang van MBO en HBO voor de arbeidsmarkt vereist een grondige verdere analyse van verwachte tekorten in het aanbod, zeker gezien de voorrang die het regeerakkoord geeft aan mensenwerk in zorg, onderwijs en bij de politie. Met de instellingen zal gesproken moeten worden over de mogelijkheden van verwerking van de groeiende studenteninstroom. Goedkoop nú is echt duurkoop later. Bij de behandeling van de onderwijsbegroting verwachten wij van het kabinet nadere inzichten en, zo nodig, voorstellen.

In de tweede plaats is er de integratie in de steden. Het gevoel van veiligheid moet teruggeven worden: in de tram, op straat of aan de balie van de sociale dienst. Ook moet men de angst om gediscrimineerd te worden kwijtraken en werk kunnen vinden, net zo gemakkelijk als witte Nederlanders. Geaccepteerd moet worden dat kleur in de stad het land kleurrijk maakt. Ik ben ervan overtuigd dat wij hier in deze Kamer intens aan willen werken, voor het eerst sinds jaren weer met alle 150. Het zijn echter de moeilijkste vragen waar onze samenleving voor staat. In het stedenbeleid is de afgelopen periode een behoorlijke basis gelegd. Nu de oplossingsrichtingen genoegzaam bekend zijn, zal bestuurlijke daadkracht de doorslag moeten geven. De minister voor grotesteden- en integratiebeleid zal hier een sleutelrol kunnen vervullen. De minister van Binnenlandse Zaken zal toch wel snel gevolg willen geven aan de bevindingen van de commissie-Etty en zeker die van de commissie-Peper over de lokale sociale infrastructuur. In goed overleg met de gemeenten verwachten wij spoedig een plan van aanpak. Nog dit najaar willen wij horen hoe de gelden voor de broodnodige versterking van de jeugdzorg worden gecollecteerd. Daarbij koesteren wij bijzondere verwachtingen ten aanzien van de bijdrage van de staatssecretaris voor de media en de omroepbijdragen.

Mijn volgende punt is de inpassing van de infrastructuur. De trend van ontkoppeling van milieudruk en groei moet worden voortgezet. De belangrijke infrastructuurbeslissingen die ons wachten, staan in het teken van de inpassing in milieu en natuur. Daarbij zal natuurbeleid meer dan excuusgroen moeten zijn. Het realiseren van grootschalige aaneengesloten natuurgebieden zal in de komende jaren zichtbaar moeten en kunnen worden. Bij het reserveren voor onze ruimtelijke inrichting is een omslag tot stand gebracht: in geld waardoor openbaar vervoer en kennis eindelijk de plaats hebben gekregen die ze verdienen, en in de procedure, omdat mogelijk is geworden dat de wijze van uitbreiding van de nationale luchthavencapaciteit wordt afgewogen in het bredere verband van de houtskoolschets, vooruitlopend op de vijfde nota ruimtelijke ordening. Als trouwens en passant de naam "houtskoolschets" kan worden vervangen door iets eigentijdsers, dan zou ik dat als een belangrijke beleidsdaad van de nieuwe minister van VROM en ook als een kwalificatie voor zijn nieuwe ambt beschouwen.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Voorzitter! MelkertIk denk dat het heel simpel is: laat de houtskoolschets gewoon vervangen worden door die vijfde nota. Is de heer Melkert het niet met mij eens dat de tijd van houtskoolschetsen een beetje voorbij is? Ik heb dat al gezegd en hij zei dit net eigenlijk ook.

De heer Melkert (PvdA):

Ik kan wel zien dat u nu wat langere tijd van het bestuur afstaat, want zo'n vijfde nota produceer je natuurlijk niet zomaar.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Neen, maar ik heb ook gezegd dat er begonnen moest worden met schrijven. Van het bestuur sta ik inderdaad heel lange tijd af, want ik heb er nooit in gezeten. Dat is een ervaring waarmee u mij mijlenver voor bent. De vraag is nu evenwel of u niet vindt dat de houtskoolschets moet worden overgeslagen en dat men moet beginnen aan de vijfde nota. Waarom zouden we daarmee wachten? Voordat je het weet, zijn er namelijk weer vier jaar voorbij.

De heer Melkert (PvdA):

Dat is mijn bezwaar: beginnen met schrijven. Weet u wanneer de laatste punt dan namelijk gezet wordt? Dan is het al 2000. Over de nationale luchthavencapaciteit moet echter wel eerder worden besloten. Daarom hebben wij een paar hoofdlijnen en houvast nodig om daar een verantwoorde beslissing over te kunnen nemen. Ik verzet mij dus hevig tegen het woord, maar qua procedure is het zo dik in orde.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Daar zijn wij het over eens. Als wij beginnen met een houtskoolschets, dan zal dat het jaar 2000 naar 2005 kunnen verschuiven. En dat willen wij geen van beiden. Dus geen houtskool!

De heer Melkert (PvdA):

Neen, wij moeten het inderdaad doen zoals het is afgesproken.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Doen zoals wij het net hebben voorgesteld?

De heer Melkert (PvdA):

Nou ja, u was het eens met wat nu de benadering is. Dus niet nu gaan schrijven en pas in het jaar 2000 klaar zijn, maar wel aan het eind van het jaar hoofdlijnen hebben. Het kabinet noemt dat nu een houtskoolschets, maar dat moet het zelf weten, als wij dat stuk maar hebben.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Neen, wel schrijven en in 2000 klaar zijn.

De heer Melkert (PvdA):

Voorzitter! Extra ruimte voor vervoersinfrastructuur zal gevonden moeten worden in een slimme combinatie van innovatieve investeringen in het openbaar vervoer en selectieve sturing van het wegverkeer. De PvdA-fractie stelt voor, de nog niet bestemde 400 mln. bij voorrang te investeren in hoogwaardig openbaar vervoer. Wij vragen de regering langs deze lijn voorstellen voor te bereiden. Daarnaast zal meer werk moeten worden gemaakt van het uitlokken van private investeringen. Ook voor de contracten met de regio's is dat van belang, bijvoorbeeld bij de samenwerking tussen Rotterdam en Den Haag. Niet Financiën, maar EZ behoort daarin het voortouw te pakken. Het ging dus over de private publieke samenwerking. Wij gaan ervan uit dat langs natuurlijke weg minister Jorritsma haar collega zonder moeite over de streep zal weten te trekken.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Ik heb aan de heer Melkert gemerkt dat het bij een interruptie niet zozeer gaat om het antwoord, maar om de kwalificatie die je om de oren krijgt. Toch heb ik een vraag. Toen hij sprak over de milieuparagraaf had hij het over de "ontkoppeling". Dan doet zich op een aantal terreinen, maar in ieder geval op één terrein, een heel groot probleem voor met betrekking tot de uitstoot van CO2. De vorige minister van Milieubeheer heeft wel eens gezegd: op het moment dat wij spreken over extra economische groei zullen wij ook voor de toekomst extra geld moeten reserveren als gevolg van de milieuschade die die economische groei op dat moment veroorzaakt. Zijn daar de komende periode met de fractie van de PvdA zaken over te doen? Dat is namelijk niet als ambitie in het regeerakkoord opgenomen.

De heer Melkert (PvdA):

Of het niet in het regeerakkoord als ambitie is opgenomen, staat nog maar te bezien. Er is namelijk wel naar verwezen. U heeft natuurlijk wel gelijk dat het niet geconcretiseerd is, maar overigens is er nog wel ruimte om bij meevallende ontwikkelingen, naar de mate dat er financiële ruimte ontstaat, nader te bezien waar die aan besteed zou moeten worden. Dan heb ik het uiteraard niet over de reservering voor tekorten en lastenverlichting, maar over wat overigens nog voor extra uitgaven eventueel beschikbaar zal komen. Ik vind de vraag van de heer Rosenmöller een redelijke. Wij zouden daar bij die gelegenheid verder over moeten spreken.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Waarom is het dan niet zo redelijk dat daar bijvoorbeeld in de onderhandelingen de afgelopen periode afspraken over zijn gemaakt? Dit is toch een onderwerp waarvan je niet kunt zeggen dat het een kleinigheid is, dat wij op een nader moment zullen regelen. Juist de vorige minister van Milieubeheer heeft gezegd: bij 3% economische groei, in plaats van 2%, hebben wij in een periode van vier jaar zo'n 500 mln. extra nodig om de milieuschade te financieren. Als wij dan echt willen investeren in kwaliteit, als dit echt een investeringskabinet is bij hogere economische groei, lijkt mij dit een punt dat bij de behandeling van de regeringsverklaring een punt moet zijn waar wij zaken over zouden moeten kunnen doen.

De heer Melkert (PvdA):

Op zichzelf is het begrijpelijk dat u daarover doorvraagt. Er zijn volgens mij twee redenen dat dat niet tot een nadere afspraak heeft geleid. In de eerste plaats ziet niet iedereen de redelijkheid van die samenhang in, maar dat is bij de fractie van de PvdA geen punt waar wij heel erg van mening over verschillen. In de tweede plaats past een kritische kanttekening bij dat bedrag dat door de vorige minister van VROM inderdaad wel eens is genoemd: die 500 mln. Het is namelijk maar de vraag of die 500 mln. voor de overheid zijn, want het gaat ook om kosten die aan tal van participanten in de samenleving zijn toe te schrijven. Het kan om bedrijven gaan, om burgers, om elektriciteitsbedrijven en het kan op terreinen zitten waar de overheid zelf een verantwoordelijkheid zou moeten nemen. Het is echter niet zo dat je meteen kunt zeggen: X% meer economische groei, leidt tot Y% meer guldens die door de overheid zelf zouden moeten worden opgebracht. Dat laat zich nader analyseren. Wij zullen zeker straks bij de algemene beschouwingen – dan is de begroting voor 1999 aan de orde en het vooruitzicht van meer economische groei – aan de regering vragen om de gevolgtrekking van die economische groei voor het milieu en de daarmee verbonden kosten goed in beeld te brengen. Dat lijkt mij redelijk.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

De financieringskwestie is een tweede punt. Het gaat in dit debat over het meer algemene beleidsuitgangspunt. Zou de voorzitter van de fractie van de PvdA het onacceptabel vinden dat in een periode van hogere economische groei de milieuschade toeneemt, omdat wij er beleidsmatig te weinig geld voor hebben uitgetrokken, dan wel omdat wij een regering hebben die ervoor heeft gezorgd dat er onvoldoende geld is om die hogere milieuschade als gevolg van die wat hogere economische groei te kunnen financieren?

De heer Melkert (PvdA):

Nu zegt de heer Rosenmöller dat hij geld niet als hoofdpunt ziet en vervolgens stelt hij twee vragen die juist met dat geld te maken hebben. Ik wil dit punt bij het kabinet terugleggen. Het kabinet moet aangeven wat de gevolgen – eventueel ook de schadelijke gevolgen – voor het milieu zijn van een economische groei van 3% of 4% en het moet tevens aangeven op welke wijze eventuele schadelijke gevolgen gecompenseerd of voorkomen kunnen worden. Die discussie gaan wij natuurlijk met elkaar voeren, zij aan zij wat mij betreft.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Een laatste opmerking mijnerzijds hierover. Er waren twee interessante punten in de reactie van de heer Melkert. Enerzijds vond de PvdA dat hier eigenlijk afspraken over gemaakt moesten worden, maar dat dit niet voor iedereen aan de onderhandelingstafel even belangrijk was. Daarmee zou hij kunnen doelen op D66 of op de VVD. Dat merken wij dan wel in de loop van de middag. Anderzijds het feit dat de minister van Milieubeheer dat bedrag van 500 mln. in de vorige kabinetsperiode niet voor niets heeft genoemd. Ik vind dat een kabinet ervoor zorg moet dragen, beleidsmatig en in financiële zin – het kabinet heeft namelijk ook een financiële verantwoordelijkheid op dit punt – dat een toenemende economische groei niet leidt tot meer milieuschade. En dat is een absolute omissie in het regeerakkoord en in de regeringsverklaring van vanmorgen. Ik wil daar een stap verder in gaan.

De heer Melkert (PvdA):

Ik ben het er niet mee eens dat het een absolute omissie is. Juist de ontkoppeling van milieuconsequenties van economische groei – minder milieudruk bij meer economische groei – heeft dat mechanisme al in zich. De heer Rosenmöller moet niet de denkfout te maken dat het per se gaat om 500 mln. aan overheidsbijdragen. Het gaat om de "algemene schade" en vervolgens staat te bezien wie waarvoor opdraait naarmate er sprake zou zijn van de noodzaak van compensatie. Ik stel voor dat wij daar samen kritisch en constructief naar kijken op het moment waarop het kabinet met een nadere analyse komt naar aanleiding van die economische groei. Dat ligt simpelweg vandaag niet voor. Maar ik zeg daarmee niet dat ik het een irrelevante discussie vindt. Integendeel.

De heer De Graaf (D66):

Voorzitter! Het mag ook de heer Rosenmöller duidelijk zijn dat de PvdA en D66 op dit punt gelijk zijn opgelopen tijdens de formatie, maar ik vond het antwoord van collega Melkert toch wat abstract en vaag, terwijl het regeerakkoord heel concreet is op dit punt. In de paragraaf milieu staat met zoveel woorden dat meer dan behoedzame groei zal moeten leiden tot zoveel mogelijk compensatie voor de eventuele extra milieulasten die ontstaan. Het is dus een verplichting voor de coalitiepartners, maar zeker ook voor het kabinet om bij meer dan 2% groei daadwerkelijk meer ruimte te reserveren voor milieu-uitgaven. Dat is ook een antwoord op de vraag van de heer Rosenmöller, lijkt mij.

De heer Melkert (PvdA):

Maar zegt u nu iets anders dan wat ik gezegd heb?

De heer De Graaf (D66):

Ik vond niet dat helder overkwam wat u bedoelde. Daarnaast wijs ik erop dat in het budgettaire kader bij het regeerakkoord uitdrukkelijk wordt aangegeven dat zowel meevallers aan de inkomstenkant als meevallers aan de uitgavenkant zullen worden aangewend in lijn met de prioriteiten van het regeerakkoord, en het milieu is één van die prioriteiten.

De heer Melkert (PvdA):

Misschien kan de heer De Graaf bij de behandeling van volgende passages de teksten uit het regeerakkoord als illustratiemateriaal leveren bij wat ik te zeggen heb.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Wat de heer De Graaf zegt, klopt echt niet. Hij komt in feite met een amendement op het regeerakkoord. De meevallers aan inkomstenkant bij een hogere economische groei gaan namelijk naar twee componenten: lastenverlichting en financieringstekort. Daar gaat niets van naar milieu, ook niet bij een hogere economische groei. Als de heer De Graaf dat varkentje met de PvdA had willen wassen, dan had hij dat beter moeten doen en dan had hij zich niet door de heer Bolkestein – mijn complimenten hiervoor – in de luren moeten laten leggen.

De voorzitter:

Het lijkt mij dat de heer De Graaf hierop moet reageren.

De heer De Graaf (D66):

Dat kan heel kort, voorzitter! Ook de heer Rosenmöller nodig ik uit om dat boekwerk nog eens te lezen. Dan zal hij zien dat er, ook wanneer het gaat over de aanwending van gelden voor lastenverlichting, sprake kan zijn van keuzes en dat zijn politieke keuzes. Er kan dus ook via de fiscale instrumenten iets worden gedaan aan milieubeleid. Dat is de ene kant van de zaak. De andere kant is dat wanneer het gaat over de uitgaven, er heel gericht kan worden geïnvesteerd in het milieu. Ten slotte verwijs ik nogmaals naar de passage waarin staat dat de meer dan behoedzame economische groei ook verplichtingen voor het kabinet schept om eventuele extra milieulasten te compenseren.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Nog één opmerking. Een paar weken geleden schreef u het Hollands dagboek. Daarin haalde u de heer Van Boxtel, nu minister, aan, die zei: dit boekwerk moet je eigenlijk maar één keer lezen. Dat heb ik dus gedaan. Ik dacht dat wel vaak gevraagd zou worden of ik het nog een keer wou lezen, maar ik heb het één keer heel goed gelezen. U sprak net over meevallers in de inkomsten- en in de uitgavensfeer, waarmee extra dingen gedaan kunnen worden, maar dat kan dus niet. Meevallers in de inkomstensfeer, zoals belastingen en premies, zijn voor twee doeleinden inzetbaar: lastenverlichting en het financieringstekort. Meevallers in de uitgavensfeer, zoals de aardgasbaten, kunnen voor goede doelen worden ingezet. Dat zijn nu precies de twee inbreuken op de Zalmnorm. Moet ik het nu uitleggen? Waar hebben wij het nu over?

De heer De Graaf (D66):

Als je een boek leest, is het nuttig om het goed te lezen. Het is toch een beetje zonde van de tijd als ik nu moet citeren uit het regeerakkoord? Er staat nadrukkelijk: bij de invulling van de lastenverlichting zal in lijn worden gewerkt met de prioriteiten van dit regeerakkoord. Dat betekent dat het niet per se een generieke lastenverlichting hoeft te zijn. Het kunnen fiscale maatregelen zijn, gericht op de bevordering van het milieubeleid.

De voorzitter:

Het lijkt mij dat u dit op een nader tijdstip kunt uitvechten.

De heer Dijkstal (VVD):

Voorzitter! Ik geloof dat de heer De Graaf niet helemaal ongelijk heeft dat de lastenverlichting nader ingevuld moet worden, maar interessanter is waar hij die passage over de uitgaven nu precies vindt. Misschien kan hij deze even voorlezen.

De voorzitter:

Misschien kan de heer De Graaf dat straks in zijn eigen termijn meenemen.

De heer Schutte (GPV):

Mevrouw de voorzitter! Het gaat om de exegese van een zin die al een paar keer is genoemd. De heer Melkert is nu aan het woord. Ik denk dat het belangrijk is om te weten wat hij nu precies onder die zin verstaat. Die zin op pagina 52 luidt: bij meer dan behoedzame groei zal de extra milieudruk zoveel mogelijk worden gecompenseerd. Is die formulering, met "zoveel mogelijk" erin, voor hem een opdracht tot compensatie als die meerdere groei plaatsvindt? Of zijn die woorden "zoveel mogelijk" bewust gekozen om een afwegingsmogelijkheid tegen andere voorzieningen te hebben?

De heer Melkert (PvdA):

Voorzitter! Ik geloof dat daar nog een afweging aan voorafgaat, en dat wil ik de heer Rosenmöller ook duidelijk maken, als het gaat om de precieze implicatie voor de overheid en de discussie waar je het geld vandaan haalt. Je moet eerst weten waar de schade te meten valt en wie daarop moet worden aangesproken. Als je vervolgens hebt vastgesteld in welke mate dat met inzet van overheidsmiddelen zou moeten worden gedaan, kom je aan een afweging met ruimte voor andere prioriteiten, die je graag zou betrekken bij het aanwenden van meevallers uit economische groei. Wij zien het dan als een opdracht om daar zoveel mogelijk aan tegemoet te komen.

De heer Schutte (GPV):

In de opvatting van de PvdA-fractie kan zich de situatie voordoen dat de economische groei meevalt, maar dat de grotere milieudruk die mede daardoor ontstaat, niet volledig wordt gecompenseerd, al dan niet door de overheid?

De heer Melkert (PvdA):

De woorden "zoveel mogelijk" geven aan dat dit een punt is van afweging met de mogelijkheden en eventueel andere prioriteiten. Naar mijn bescheiden mening is het probleem een beetje dat het bedrag van 25 mln. een eigen leven is gaan leiden. Ik blijf onderstrepen dat de samenstelling van dat bedrag het allerbelangrijkste is, omdat de overheid heel veel mogelijkheden heeft om burgers of bedrijven aan te spreken op hun aandeel in de compensatie, die eventueel tot een tamelijk maximaal niveau zou kunnen plaatsvinden.

De heer Schutte (GPV):

Het gaat om het doel, dat blijkt ook uit deze zin. Wie het brengt, is het tweede punt, maar de overheid is wel verantwoordelijk om te zorgen dat het rechtstreeks dan wel via derden wordt gecompenseerd. Mag ik hieruit afleiden dat de PvdA zegt: het is goed dat daar "zoveel mogelijk" staat, want als wij in een afweging terechtkomen, kan dat betekenen dat wij toch voorrang geven aan andere overwegingen.

De heer Melkert (PvdA):

Nee, want dat zou toch afbreuk doen aan wat ik als een doorbraak beschouw, namelijk dat voor het eerst in een belangrijk beleidsstuk van een kabinet is erkend dat er een opdracht ligt of een inspanningsverplichting ontstaat, zodra er sprake is van meer economische groei. Hoe dan ook, het kabinet zal zich steeds moeten verantwoorden over de wijze waarop die compensatie plaatsvindt.

Voorzitter! Ik kom te spreken over het onderwerp "de modernisering van het bestuur". Daarbij spreek ik nog steeds over een aantal bijzondere opgaven die niet allemaal zomaar in het regeerakkoord zijn geregeld en dus ook een nadere beoordeling vragen van fracties, inclusief de onze. In het regeerakkoord is op dit punt gekozen voor praktische vernieuwing. Wij vragen het kabinet om een bevestiging van de inzet van het instrument van gemeentelijke herindeling teneinde de versterking van de centrumfuncties in de kaderwetgebieden langs die weg te realiseren. Door een offensief bestuursakkoord kan een nieuwe impuls tot stand komen in de ontwikkeling van bestuurlijk partnerschap met de gemeenten. Voor het kiesrecht van niet-Nederlanders zal de Partij van de Arbeid zich blijven inzetten. Wij vragen een inspirerende inzet om een vergroting van de betrokkenheid van burgers en maatschappelijke organisaties bij overheidsbesluiten mogelijk te maken. Wanneer komt het kabinet met voorstellen om de maatschappelijke inbreng bij besluiten over infrastructuur en milieu tijdig en adequaat te regelen?

Intussen kan geweeklaag over juridisering ontaarden in de verkeerde belangenbehartiging. Ook niet direct belanghebbenden moeten naar onze mening kunnen opkomen voor bijvoorbeeld de natuurwaarden in het Waddengebied. Wij vragen het kabinet op dit punt toch echt voorzichtigheid te betrachten bij alles wat de teksten over juridisering suggereren.

Voorzitter! Bij de samenstelling van dit kabinet is een bijzondere bijdrage geleverd aan de doorstroom van burgemeesters. Zij laten natuurlijk zonder uitzondering een grote leemte achter, maar weten zich getroost door de uitgelezen mogelijkheid om nu in hun gemeenten het regeerakkoord met onmiddellijke ingang recht te doen. Dat wil zeggen: voorrang voor de voorkeur van gemeenten. In afwachting van de afhandeling van de aangekondigde wijziging van de Gemeentewet dient dit naar onze stellige opvatting te betekenen: het respecteren van het oordeel van de vertrouwens commissies. Ik vraag het kabinet toe te zeggen hiernaar te zullen handelen.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Een discussie die na het verschijnen van het regeerakkoord ook buiten deze zaal al gevoerd is, betreft de vraag in hoeverre bijvoorbeeld in een stad als Rotterdam niet alles op alles gezet zou moeten kunnen worden om die stad en de bevolking van die stad in de gelegenheid te stellen om hun stem, weliswaar in raadplegende zin, uit te brengen over de burgemeester die daar zou moeten komen. Als Rotterdam daartoe bereid is, zou het kabinet dan alles op alles moeten zetten om dat mogelijk te maken in Rotterdam?

De heer Melkert (PvdA):

Ik vind dat het kabinet snel moet handelen en heb mij georiënteerd op de mogelijkheden voor het kabinet om dat zo snel mogelijk te doen. Het moet dus precies datgene doen wat in het regeerakkoord is afgesproken. Als ik alle stappen in aanmerking neem, dan kan ik niet anders dan tot de conclusie komen dat het op z'n vroegst aan het eind van het volgend voorjaar kan zijn afgehandeld. Ik heb het daarbij dus over de wijziging van de Gemeentewet. Die is naar onze mening nodig, omdat het omkleden van waarborgen voor de optie van een volksraadpleging door gemeenten wettelijk moet worden vastgelegd en ook hier in de Kamer moet worden besproken. Als je dat zo ziet en je hebt het over het eind van het volgend voorjaar, dan lijkt het mij niet verantwoord om daar nu in Rotterdam of in Leeuwarden of waar dan ook op te wachten of op vooruit te lopen, omdat wij die wettelijke behandeling, inclusief de daarbijbehorende waarborgen, nu juist willen bespreken voordat die optie daadwerkelijk mogelijk wordt.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Ik heb mij ook op deze kwestie georiënteerd en met de betrokkenen gesproken. Er is een procedure zonder raadplegend referendum denkbaar, waarbij er een burgemeester zou kunnen worden benoemd in de loop van februari 1999. Met een raadplegend referendum zou dat inderdaad aan het eind van het voorjaar mogelijk zijn. Voorwaarde daarbij is dat artikel 61 van de Gemeentewet wordt gewijzigd. Daartoe zouden dan inderdaad de nodige activiteiten moeten worden verricht c.q. versneld. Wij spreken dus over een verschil van ongeveer twee maanden. Nuanceert dat niet de onverantwoord lange periode dat Rotterdam of een andere stad geen burgemeester heeft en het met een locoburgemeester zal moeten doen? Als dit tenminste een belangrijk element van bestuurlijke vernieuwing in het regeerakkoord is? Ik zou daar positief tegenaan willen kijken. Maar dan moeten wij het ook wel gebruiken!

De heer Melkert (PvdA):

Voorzitter! Het kabinet moet zelf maar zeggen wat de termijnen zijn waarmee het denkt te gaan werken in het geval van de onderhavige benoemingen. Ik beschouw het in ieder geval als zeer gewenst dat de vacatures, in die steden waar dankzij de gelukkige situatie die zich in de zomer heeft voorgedaan een vacature is ontstaan, zo snel mogelijk worden opgevuld en wat mij betreft het liefst dit najaar.

De heer Dijkstal (VVD):

Voorzitter! De heer Melkert staat bekend om zijn zorgvuldige formuleringen, dus de vraag is misschien overbodig. Hij spreekt over het respecteren van de mening van de gemeenteraad. Ik neem aan dat hij opzettelijk niet gesproken heeft over het uitvoeren van de aanbevelingen.

De heer Melkert (PvdA):

Ik heb gezegd wat ik heb gezegd.

De heer Dijkstal (VVD):

Dat is voldoende. Dank u wel.

De heer Melkert (PvdA):

Oké.

De heer Schutte (GPV):

Mevrouw de voorzitter! Betekenen deze warme omarming en uitwerking van de ideeën van het regeerakkoord op dit punt dat de PvdA-fractie vindt dat afgestapt moet worden van de gegroeide praktijk dat de politieke kleur van de burgemeester van de grootste steden op enigerlei wijze bij voorbaat gestuurd wordt? Wil dat ook zeggen dat elk resultaat dat uit het plaatselijke proces komt, ook al betekent het bijvoorbeeld dat er voor het eerst geen PvdA-burgemeester in Rotterdam komt, acceptabel is voor de fractie van de PvdA?

De heer Melkert (PvdA):

Voorzitter! Ik heb ook op dit punt gezegd wat ik heb gezegd. De vertrouwenscommissie beoordeelt de sollicitanten en de sollicitanten beslissen zelf waar zij hun brief naartoe sturen. Op het moment dat de vertrouwenscommissie tot een oordeel komt, vinden wij dat het kabinet er in de regel goed aan doet om dat oordeel te volgen.

De heer Schutte (GPV):

Het gaat mij nu even om de visie die erachter ligt, want daar praten wij vandaag toch vooral over. Die visie is door mij zo geïnterpreteerd dat wij af zijn van de situatie die wij lang gekend hebben, dat er zodra er een vacature ontstond in een grote stad, gekeken werd naar het evenwicht tussen de andere grote steden en dat er gezegd werd dat er een burgemeester van die kleur paste. Dat hoor ik bijvoorbeeld niet meer als gerealiseerd wordt wat het regeerakkoord wil en wat door u wordt ondersteund.

De heer Melkert (PvdA):

Voorzitter! Nu overvraagt de heer Schutte in zoverre dat wij natuurlijk lang niet altijd in de hand hebben – tenslotte staat de sollicitatie voor iedere burger open – hoe en door wie wordt gereflecteerd op een advertentie.

De heer Schutte (GPV):

Dat is de volgende vraag, maar het gaat mij om de praktijk dat de verdeling, misschien niet openlijk maar toch wel feitelijk, zeker bij de vier grote steden, al gemaakt was voordat de sollicitanten bekend werden. De heer Melkert zegt nu dat dit nu niet meer past, voorzover dit in het verleden gebeurde. Als het betekent dat in Rotterdam – om eens een buitenplaats te noemen – een D66'er wordt benoemd, dan moet het kunnen.

De heer Melkert (PvdA):

De beste kandidaat kiezen, is naar mijn mening het beste dat een vertrouwenscommissie kan doen. Wij zeggen in het regeerakkoord dat de afweging op lokaal niveau moet worden gemaakt. Wij moeten hier dus geen setje van criteria maken waaraan men zich vervolgens moet gaan houden.

De heer Marijnissen (SP):

Mevrouw de voorzitter! De heer Melkert heeft zojuist een aantal punten opgesomd waar de PvdA-fractie een min of meer onafhankelijke positie claimt ten opzichte van het kabinet en waar bijzondere aandacht voor is want, zegt hij, het regeerakkoord is geen spoorboekje. Dat is maar goed ook, want die treinen rijden toch nooit op tijd. Maar, zo zegt hij, het regeerakkoord is een bindmiddel. Nu waren er in de afgelopen periode onder Paars nogal wat bewindspersonen die gebonden waren aan hun stoel. De heer Wallage heeft vier jaar geleden bij deze gelegenheid, de presentatie van Paars I, gezegd dat zijn fractie zich dualistisch zou opstellen op het punt van het beoordelen van falende bewindslieden. Maar, zoals gezegd, Paars I heeft juist een reputatie opgebouwd op het punt van de "sorrydemocratie" en het blijven zitten van falende bewindslieden. Nu heeft deze fractievoorzitter al eerder in de pers laten weten dat hij voor een sterk dualistische opstelling van zijn fractie is. Mag ik de fractievoorzitter van de PvdA vragen of er op het punt van het beoordelen van bewindslieden ook een onafhankelijker positie van de PvdA verwacht mag worden dan in de vorige periode?

De heer Melkert (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! Ik zie met uw welnemen even af van het corrigeren van de weergave van de heer Marijnissen van wat ik hier en daar beweerd zou hebben. Het blijven dus altijd mijn eigen woorden. Op dit punt kan ik hem alleen maar zeggen dat wij het kabinet zullen beoordelen zoals het elke fractie in deze Kamer betaamt, inclusief de opstelling en het functioneren van individuele bewindslieden. Als er klachten zijn, dan hoort men daarvan.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter! De heer Melkert zegt dus eigenlijk dat hij het beleid van de fractie van de PvdA in de afgelopen periode om een motie van wantrouwen van de kant van het CDA, GroenLinks of de SP niet te steunen alsnog goedkeurt, dat wij op dat punt een voortzetting van het beleid mogen verwachten en dat wij ook geen dualistische opstelling mogen verwachten van zijn fractie.

De heer Melkert (PvdA):

Voorzitter! Ik heb er eerlijk gezegd geen behoefte aan het ratjetoe van conclusies dat de heer Marijnissen mij nu voorschotelt van commentaar te voorzien. Dat lijkt mij echt niet zinnig.

Voorzitter! Kwaliteit voor de gemeenschap staat voorop; daar gaat het ons om. Maar niet zonder de samenhang met de voorwaarden voor gezonde sociaal-economische verhoudingen en voortgezette budgettaire discipline uit het oog te verliezen. En bij een aanhoudende gunstige ontwikkeling moet het inderdaad mogelijk zijn nog in deze kabinetsperiode evenwicht in de begroting te bereiken. Wij zien uit naar dat moment, een belangrijk moment voor de belastingbetaler, de consument en de investeerder. Een moment ook dat logisch leidt tot een nieuwe afweging voor het verdelen van de meevallers uit de economische groei. Dan immers kan bij consolidatie van de sluitende begroting meer ruimte ontstaan voor een verdere versterking van kwaliteit voor de gemeenschap en sociaal gerichte lastenverlichting. Tot dat moment biedt het regeerakkoord aanknopingspunten voor de bij meevallende ontwikkelingen aan de orde zijnde afwegingen.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Voorzitter! Begrijp ik nu goed dat de heer Melkert indien het begrotingsevenwicht eerder dan het formele eind van de rit van dit kabinet wordt bereikt, wat wij allen wensen, over wat er nu in het regeerakkoord is neergeslagen, nieuwe onderhandelingen in de coalitie zou willen openen?

De heer Melkert (PvdA):

Het is eigenlijk andersom; volgens de tekst van het regeerakkoord gaan wij daarbij uit van iedere situatie waarin er nog sprake is van een tekort. De logica gebiedt ons om indien er geen tekort meer zou zijn – gelukkig hopen wij allemaal dat wij dat moment snel bereiken – na te gaan wat de gevolgen daarvan zouden moeten zijn. Dat is namelijk nu niet ingevuld.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Dat is inderdaad niet ingevuld, maar mijn vraag was iets concreter. Als ik de heer Melkert goed begrijp, is dan het moment aangebroken om, zoals de heer Bolkestein onder het kabinet-Kok I wel eens heeft gezegd, te gaan heronderhandelen en met elkaar te bespreken wat er bij dat evenwichtscenario zou moeten worden gedaan. Dat klopt toch?

De heer Melkert (PvdA):

Ik geloof dat uw woordkeuze niet correct is, want met de term "heronderhandelen" suggereert u dat er al over onderhandeld zou zijn, terwijl dat op dit punt nu juist niet het geval is.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Dat is wel het geval, want de coalitiepartijen hebben bij de formatiebesprekingen uitgebreide afspraken gemaakt. Die afspraken gelden wat u betreft vier jaar; voor ons is het uiteraard wat anders. Maar u schetst nu een situatie waarin er eerder sprake zou zijn van evenwicht in de begroting, wat ook wij hopen. En dan spreekt u een zin uit die ik maar even uitleg als "dan gaan wij formeel nieuwe besprekingen openen".

De heer Melkert (PvdA):

Het punt is dat er onderhandeld is over een situatie waarin er nog steeds sprake is van een financieringstekort. Stel nu dat – het staat ook in de regeringsverklaring – door meevallende ontwikkelingen het tekort verdwijnt. Ik moet gewoon constateren dat er over zo'n situatie geen nadere afspraken zijn gemaakt. En vanzelfsprekend zullen wij er met het kabinet en met coalitiepartners graag verder over overleggen, want ons dan te doen staat. Ik heb nu aangegeven wat er dan voor de Partij van de Arbeid in de rede zou liggen.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Is dat dan ook het moment voor het toepassen van de koppeling-plus of komt dat eerder?

De heer Melkert (PvdA):

Oh, veel eerder! Daarover straks nog meer.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Hoeveel eerder?

De heer Melkert (PvdA):

1 januari 1999.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Wat de meevallers bij de inkomsten betreft is dit natuurlijk wel een nieuw voorstel, want ik heb in het regeerakkoord gelezen dat die meevallers exclusief moeten worden besteed aan vermindering van het financieringstekort en aan lastenverlichting. Als er nu een evenwicht is bereikt waarmee wij tevreden zijn, kunnen zulke meevallers dan ook aan andere dingen dan aan verlaging van de lasten worden besteed?

De heer Melkert (PvdA):

Het nieuwe is dat er een situatie kan ontstaan waarin geen reservering meer nodig is voor het tekort. En de verdeling van meevallers bij de belastinginkomsten is natuurlijk sterk gebaseerd op het uitgangspunt dat wij verschillende doelen tegelijk willen dienen: reductie van het tekort aan de ene kant en structuurversterking door middel van lastenverlichting aan de andere kant. Zodra een van die twee zeer belangrijke opdrachten vervuld is, ontstaat er een nieuwe situatie.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Ik heb precies nog een vraag over de situatie dat economische groei tot inkomstenmeevallers leidt en er inderdaad lastenverlichting plaatsvindt, en in een vaste verhouding ook verlaging van het financieringstekort. Vindt u dat er dan sprake moet zijn van een algemene lastenverlichting of vindt u, zoals wij het vinden, dat deze lastenverlichting gericht moet zijn op de onderkant van het inkomensgebouw? Je kunt dan spreken van mensen op het minimum of een uitstapje maken naar modaal. Enfin, ik verwijs naar de interruptie van de heer De Hoop Scheffer.

De heer Melkert (PvdA):

Daar was de vraag van de heer De Hoop Scheffer inderdaad op gericht. Met het aangeven van 1 januari 1999 verwees ik naar de passage over 1999 in het regeerakkoord zelf. Daarin staat de inzet van de koppeling-plus, dus het naar voren halen van de wijziging in het belastingstelsel die een tarief voor mensen met lage inkomens introduceert, waardoor zij iets minder belasting gaan betalen en dus netto wat meer erop vooruitgaan. Afhankelijk van de ruimte die door economische groei ontstaat, zal dit voor ons een prominent punt zijn bij de aanwending van meevallers die voor lastenverlichting beschikbaar zijn.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Mijn laatste opmerking, mevrouw de voorzitter, als het mag.

Wij moeten wel uitkijken voor woordvervuiling. Wij weten allemaal dat de koppeling-plus een extra verhoging van het wettelijk minimumloon en de hieraan gekoppelde uitkeringen is. Dit is iets anders dan lastenverlichting. Ik ben de laatste die u dit moet uitleggen. U moet het er gewoon met mij over eens zijn dat wij hierover geen debat met elkaar hebben.

Het gaat nu om geld voor mensen. Dat is primair wat mij bezighoudt en wat ook u zal bezighouden. Wat dit debat kenmerkt, is niet de begroting voor 1999, want die behandelen wij over drie weken. Het gaat er meer om hoe dit kabinet in algemeen beleidsmatige zin met lastenverlichting omgaat. Waarom is bij het verhaal over de lastenverlichting bij inkomstenmeevallers niet opgenomen dat deze gericht wordt op mensen die van een laag inkomen moeten rondkomen? Dat staat er niet en ik wil weten waarom niet.

De heer Melkert (PvdA):

Ik kan mij uw vraag zeer levendig voorstellen en u weet dat, als u de vraag aan mij stelt, het antwoord voor de hand ligt. Natuurlijk is de Partij van de Arbeid van opvatting dat je lastenverlichting bij voorrang voor de ondersteuning van mensen met lage inkomens en met lage middeninkomens moet inzetten. Dit is niet nieuw; het staat in ons verkiezingsprogramma. U kunt zich voorstellen dat wij dit punt uit ons programma op tafel hebben gezet tijdens de besprekingen van de afgelopen zomer. Daarvan is in onderscheiden mate van belangstelling kennisgenomen.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Dat vind ik een eerlijk antwoord. U hebt er dus in de onderhandelingen een punt van gemaakt. Dit debat is ook een reflectie op het formatieproces, dat heeft geleid tot het regeerakkoord en de regeringsverklaring van vandaag. Net als van het punt van de kosten voor milieu-investeringen bij hogere economische groei waren uw partners er kennelijk minder van gecharmeerd en u hebt het niet kunnen realiseren op de wijze die u eigenlijk had gewild. Dat is een heldere conclusie.

De heer Melkert (PvdA):

Daarover ben ik het niet met u eens. Dat staat nu precies te bezien. Ik hoop dat het gevolg van mijn opmerkingen is dat het kabinet nadenkt over de wijze waarop de lastenverlichting kan worden vormgegeven. U gaat voorbij aan de passage over de begroting voor 1999, waarin wel degelijk staat dat wij in de onderhandelingen over het regeerakkoord hebben stilgestaan bij het aanwenden van extra ruimte voor extra ondersteuning van mensen met lage inkomens.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Ik ga daar niet aan voorbij. Omdat u mij net verwees naar het debat over die begroting, is het merkwaardig dat u nu ineens die begroting ten tonele voert. Daar gaat dit debat niet over. Als wij alles door elkaar halen, weten wij over drie weken helemaal niet meer wat wij moeten zeggen.

De voorzitter:

Misschien mag ik u beiden interrumperen. Ik constateer dat de heer Rosenmöller zei dat hij voor de laatste keer interrumpeerde, maar het blijkt van het antwoord af te hangen of hij nog een keer erop terugkomt. Dat moet hij dus niet meer zeggen.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Dank u voor deze tip.

De voorzitter:

Verder moet u elkaar laten uitspreken. Anders kan de rest van ons niet horen waarover u praat. Ook dat moeten wij goed in acht nemen. Ik stel voor dat de heer Van Dijke nu met zijn interruptie begint, want de heer Rosenmöller had al voor de laatste keer geïnterrumpeerd, zoals hij zei.

De heer Melkert (PvdA):

Mag ik dan voor de laatste keer de heer Rosenmöller een antwoord geven?

De voorzitter:

Eh ja. Maar dat leidt misschien weer tot een volgende interruptie. Ga gerust uw gang.

De heer Melkert (PvdA):

Mijn punt is dit. Het gaat mij nu niet om de begroting 1999; daar moeten we over een paar weken over spreken, als de Prinsjesdagstukken er zijn. Het gaat mij wel om de passage in het regeerakkoord die ook gewijd is aan 1999, met inbegrip van het bedrag van 500 mln. dat extra is uitgetrokken voor mensen met lagere inkomens. Dat is wat ons betreft het type invulling ten aanzien waarvan u verzekerd kunt zijn dat wij daar elk jaar weer op terug zullen komen en ten aanzien waarvan wij verwachten dat het kabinet daar zelf ook, met veel aanvoelingsvermogen voor wat er in de Kamer leeft, eigen keuzes zal maken.

De heer Van Dijke (RPF):

Voorzitter! Collega Melkert doet, evenals het kabinet, aan het schetsen – of dat nu met houtskool is of anderszins – van fraaie vergezichten voor wat betreft de situatie als het allemaal heel erg mee gaat vallen, namelijk wat we dan met de meevallers gaan doen.

Kunt u nu ook aangeven, mijnheer Melkert, waar uw prioriteiten liggen, bijvoorbeeld ten aanzien van de meest kwetsbare groepen in de samenleving, als we niet te maken krijgen met een situatie dat het allemaal erg meevalt, maar als bijvoorbeeld de Aziëcrisis ook hier zijn sporen nalaat en er een situatie aan de dag treedt die minder is dan het behoedzame scenario?

De heer Melkert (PvdA):

Voorzitter! In algemene zin is het zo dat de hoofdkeuzes die we in het regeerakkoord hebben gemaakt – kijk ook naar de intensiveringen, de extra uitgaven, zoals die zijn opgesomd – aangeven waar onze prioriteiten liggen. Het zou op zichzelf heel redelijk zijn om daar, bij meer ruimte, in eerste instantie naar te kijken, maar dat sluit andere voorkeuren niet uit, omdat je dat moeilijk voor vier jaar allemaal vast kunt leggen.

De heer Van Dijke (RPF):

Het gaat erom wat dán je keuzes zijn. Ik heb begrepen dat er, voorzover ik het regeerakkoord begrijp, niet over die situatie is gesproken: de situatie dat de economische groei lager dan 2% zal zijn. Over die situatie is niet of nauwelijks nagedacht. Ik kan me voorstellen dat u nu zegt: als die situatie zich voordoet, moeten we heronderhandelen, want daar is nu niet over gesproken en dus moet het dan plaatsvinden.

De heer Melkert (PvdA):

Voorzitter! Ik vind op zichzelf de vraag heel begrijpelijk, in het kader van de systematiek en de afspraken die je maakt. Maar hou me nu ten goede: we hebben op dit moment een economische groei van meer dan 4%; het behoedzame scenario is gebaseerd op 2% per jaar. We zitten niet op de korte termijn in een situatie zoals door de heer Van Dijke geschetst.

De heer Van Dijke (RPF):

Dat valt nog te bezien, voorzitter. Ten aanzien van dat behoedzame scenario, die Zalmnorm, valt veel te zeggen. Als je de bezuinigingen tegen het licht houdt, is het maar zeer de vraag of die ook allemaal gerealiseerd gaan worden. Er zijn bij een aantal van die bezuinigingsposten in elk geval krasjes te zetten, in de zin van: dat valt nog te bezien.

Als die 2% groei binnen beeld komt, dan verzeker ik u, mijnheer Melkert, dat u grote moeite hebt om al uw prioriteiten vorm te geven. Dan zullen er, met andere woorden, opnieuw keuzes moeten worden gemaakt, omdat die bezuinigingen niet gerealiseerd kunnen worden.

De heer Melkert (PvdA):

Maar, voorzitter, dat is een andere vraag. Ik vind dat die vraag in eerste instantie bij het kabinet thuishoort, want het kabinet weet natuurlijk hoe het die ombuigingen gaat invullen in de komende tijd.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Voorzitter! Nog één keer, voor de duidelijkheid. Ik begrijp de heer Melkert nog steeds niet helemaal goed. Als wij praten over de koppeling-plus, dan praten wij niet, wat hij net even deed, over het belastingplan en over het iets naar voren halen van het belastingplan. Dat zou ook raar zijn, want in het belastingplan wordt de afstand tussen uitkering en loon juist vergroot.

Wat is nu de koppeling-plus per 1 januari 1999, mijnheer Melkert? Is dat die 1 mld. die uw partij voor inkomensondersteuning in het verkiezingsprogramma heeft uitgetrokken? Dat was, dacht ik, toch wat de premier bedoelde in de campagne, toen hij sprak over de koppeling-plus. Of is de koppeling-plus slechts datgene wat er door het kabinet, op basis van het regeerakkoord, is uitgetrokken aan bijzondere bijstand, enz.? Ik ben reuzebenieuwd of u straks in de begroting 1999 voor de koppeling-plus in zijn geheel het bedrag gaat uittrekken dat zal moeten voortvloeien uit de stelling die u nu betrekt.

De heer Melkert (PvdA):

Voorzitter! Daarin zit, geloof ik, een misverstand. Er wordt één element uit de belastingherziening naar voren getrokken. Dat is het introduceren van een nieuw, laag tarief voor mensen met lagere inkomens in de loon- en inkomstenbelasting. Dat zit in het geheel van die belastingherziening, maar dat trekken we naar voren, naar 1999, zo luidt de afspraak in het regeerakkoord. Vervolgens – want dat is nog alleen maar een instrument – moet je er natuurlijk ook geld bij leggen, en ook daar is een afspraak over gemaakt: dat is de 500 mln. waar ik het over had. Dat laat onverlet – dat moet het kabinet zeggen over, zo denk ik, een aantal weken – dat de ruimte voor 1999 breder bemeten kan zijn. Dat zien we dan wel.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Ik kan mij niet voorstellen dat u met 500 mln. de koppeling-plus kunt organiseren. Ik heb het ook aan de regering gevraagd; ik hoor daar morgen wel een antwoord op. Maar wat u nu precies wilt, is mij niet duidelijk.

De heer Melkert (PvdA):

Misschien moet u even goed zien wat met de term koppeling-plus bedoeld wordt. Het enige wat die term betekent, is in feite dat mensen met een sociaal minimum er netto wat meer aan overhouden, doordat zij wat meer profiteren, naar verhouding, van belastingverlaging. Overigens profiteren zij niet alleen, ook andere mensen met bescheiden inkomens profiteren daarvan. Hoeveel geld je daarvoor beschikbaar hebt – ik praat nu even vanuit het PvdA-verkiezingsprogramma – is afhankelijk van de extra ruimte die de economische groei biedt. Mijn partij heeft daarvoor destijds voorstellen gedaan en die zijn voor een deel terug te vinden in het regeerakkoord nadat wij er zeer stevige gesprekken over hebben gevoerd. Wij vinden dat die op een acceptabele wijze tot afspraken hebben geleid, maar het kabinet moet die nu gaan invullen en wij zien daarnaar uit.

Overigens vraag ik aan het kabinet of wij er daarnaast – misschien is dat ook nog een verduidelijking voor de heer De Hoop Scheffer – van mogen uitgaan dat met het geld voor extra inkomensondersteuning ook het bredere beleid ten behoeve van armoedebestrijding wordt voortgezet en dat over de voortgang van dat beleid jaarlijks zal worden gerapporteerd.

Voorzitter! Ik wil nog iets zeggen over de belastingherziening, want in die herziening is een "granieten basis" gelegd voor de ondersteuning van werk, milieu en een rechtvaardiger inkomensverdeling. Wij kunnen met de uitgangspunten die er nu liggen goed uit de voeten. Wel zal voor deeltijdarbeid van mensen die daardoor uit een uitkering kunnen groeien, nog een nadere oplossing moeten worden gevonden. Ook willen wij ons inspannen om de ruimte voor de middeninkomens te vergroten omdat zij bij een te eenzijdige keuze voor verlaging van het toptarief tussen de wal en het schip terecht kunnen komen. Wij gaan ervan uit dat de regering hiermee in redelijkheid rekening zal willen houden.

Meer in het bijzonder zal de PvdA kritisch de uitwerking beoordelen van de voorstellen voor het belasten van vermogens. Ik verwijs naar de waarschuwing van het CPB: "afgewacht moet worden of de theoretische opbrengst van de heffing op vermogen onder het nieuwe regime ook daadwerkelijk inbaar is". Erkend moet worden dat effectiviteit en rechtvaardigheid met elkaar op gespannen voet kunnen staan. Bij het zoeken naar een balans is veel inventiviteit nodig die bij staatssecretaris Vermeend overigens verzekerd is.

Verder wil ik bij het financiële kader nog enkele kanttekeningen plaatsen. Het voornemen tot verandering van de systematiek en, wat de PvdA betreft, ook de reikwijdte van de Wet Fonds economische structuurversterking zal op eigen merites worden getoetst. Een ander punt betreft de verwerking van het inmiddels bekende vooruitzicht van economische groei in 1999 van 3%. Graag krijg ik een bevestiging van de veronderstelling dat de projectie van 2,25% groei per jaar, uitgaande van het behoedzame scenario, onveranderd blijft voor de jaren vanaf 2000. Ook is het van belang om vast te stellen wanneer het kabinet verduidelijking zal geven over de in het regeerakkoord gebleken verschillen van inzicht over de kosten van de sluitende aanpak, de 20.000 extra, voorheen, Melkertbanen en de vooruitzichten voor de volumeontwikkeling in de bijstand. Tenzij er overtuigend bewijs van het tegendeel wordt geleverd, zullen wij in onze beoordeling blijven uitgaan van de opvatting van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Hij moet het werk tenslotte doen.

Verder dreigen er nog enige schoonheidsvuiltjes neer te dalen op het nog ongeschonden financiële blazoen. Het zou goed zijn om die nu al weg te blazen voordat het kabinet de stukken voor Prinsjesdag afsloot. Het betreft twee punten. Het eerste is de ruimte voor cultuur. 60 mln. is toch wel echt netto 60 mln. extra in 2002? Het tweede betreft de verwerking van het advies van de commissie-Van Voorden over de arbeidskostenontwikkeling in de zorgsector in 1998. Acht het kabinet dit advies ten minste materieel bindend? Zo ja, is het kabinet het dan eens met de PvdA-fractie dat het financiële gevolg hiervan niet ten koste mag gaan van de voor "cure and care" gereserveerde intensiveringen?

Mevrouw de voorzitter! Uit onze bijdrage en uit die van anderen blijkt vanmiddag dat grote inspanningen nodig zijn om Nederland op koers te houden. Hoeveel gecompliceerder is dan niet de oriëntatie op het buitenlands beleid dat steeds meer vervlochten raakt, met name in het verband van de Europese Unie, met het binnenlands beleid? Wij zullen ons moeten inspannen om onze Europese missie recht te doen waaraan het vorige kabinet, in het bijzonder de minister-president, staatssecretaris Patijn en de ministers Van Mierlo en Zalm, heel belangrijke bijdragen heeft geleverd, tot en met het Verdrag van Amsterdam. Dit vraagt met het oog op de financiële perspectieven voor de komende jaren ook aandacht voor een evenwichtige verdeling van lasten en lusten. Het is onze wens dat het kabinet meer evenwicht weet te bereiken. Dat zal alleen kunnen als ook de binnenlandse coördinatie beter wordt. Niet alle bewoners van de apenrots van Buitenlandse Zaken achten zich hiervoor in de wieg gelegd, zo lijkt het. Dat moet toch echt effectiever. Ik heb het natuurlijk niet over de hoofdbewoner van de rots!

Minstens zo belangrijk is de inspanning om het financiële beheer in de Unie op een hoger peil te brengen. Daar liggen nog vele mogelijkheden voor besparing. De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken zou veel baat kunnen hebben bij een soufflerende minister van Financiën, die op dit punt een binnenlandse reputatie te verliezen heeft. Dat zou ook nog een ander voordeel hebben. Het zou namelijk deze minister van de Brusselse straat houden als het gaat om de noodzakelijke visie op de toekomst van de Unie. De uitbreiding naar Midden-Europa en de werkgelegenheid van Dublin tot Boedapest laten zich niet bij voorrang in de Ecofin-raad regelen. Ik val Hans van Mierlo bij, die bij zijn afscheid in Brussel terecht waarschuwde voor scheve verhoudingen op dit punt. De Europese Raad zal zich hieraan ook meer gelegen moeten laten liggen.

Van de minister van Buitenlandse Zaken verwachten wij exportpromotie van Paars elan naar Europa. Vanuit de mond van een van zijn geestverwanten zijn in dit verband veelbelovende opvattingen genoteerd, onlangs nog in de Volkskrant. Dat betrof allereerst het pleidooi, dat besluitvorming veel meer bij meerderheid in plaats van bij unanimiteit moest geschieden, met uitzondering van zaken betreffende veiligheid. "Een interessant idee bij de suggestie dat verkiezingen voor het Europees Parlement worden gekoppeld aan een referendum over de nieuwe voorzitter van de Commissie." En als klap op de vuurpijl: "Er zijn vier grensoverschrijdende terreinen waar de burgers zich druk over maken: internationale veiligheid, economie en werkgelegenheid, criminaliteit en politiesamenwerking en het milieu. Daar liggen dan ook de taken voor de Unie." Dit zijn citaten van een echte liberaal. Wie zou dat nou kunnen zijn, zo vraag ik minister van Aartsen?

A. Frans Weisglas, aan het begin van zijn tweede jeugd?

B. Frits Bolkestein, na een afmattende tennispartij?

C. Gijs de Vries, in een sollicitatie naar het staatssecretariaat voor Koninkrijksrelaties?

Hoe het antwoord ook luidt, er zijn dus nog dromen. Daarom in de komende jaren graag de hieropvolgende daad eraan toegevoegd.

Voorzitter! De Europese missie kan niet los worden gezien van de toekomst van Oost-Europa. Zo dichtbij, maar in menig opzicht nog een andere wereld. Verantwoordelijkheid willen dragen voor een bijdrage aan humaniteit en de internationale rechtsorde is voor de PvdA een vanzelfsprekend beginsel. Maar de praktijk is weerbarstig, verscheurend zelfs, zoals onze ervaringen in Bosnië tot op de dag van vandaag leren. Hierover zal nog veel worden gezegd en geschreven. En dat moet ook, totdat we onszelf echt in staat achten de feiten te beoordelen. In deze Kamer zullen wij daarover binnenkort verder spreken. Intussen blijft de PvdA-fractie ook na de harde lessen van mening dat Nederland bereid moet zijn, zo nodig, nieuwe taken op zich te nemen. Het bestaande toetsingskader biedt daarvoor voldoende houvast. Afstemming in internationaal verband is cruciaal, waarbij we ons moeten realiseren dat zelfs voor leden van een Contactgroep van eerstbetrokken landen het woord "afstemming" een wel erg losse betekenis kan krijgen in de harde Amerikaanse praktijk, zoals de recente terugblik van de Amerikaanse onderhandelaar Holbrooke de wereld duidelijk maakt.

Overigens kan ook op andere wijze Nederland een rol spelen. De start van het Internationaal Strafhof is een historische doorbraak. En de bereidheid van de regering om het Lockerbie-proces in ons land mogelijk te maken, wordt door de PvdA voluit ondersteund, al moeten we de ermee verbonden veiligheidsrisico's geen moment uit het oog verliezen.

Onze verantwoordelijkheid houdt niet op bij de grenzen van Europa. Voor mijn fractie geldt als onvervreemdbaar beginsel dat de groei van de welvaart hier tot een groter aandeel van onze bijdrage aan directe armoedebestrijding in de wereld moet leiden. Versterking van de internationale rechtsorde moet ook langs economische en sociale weg worden bevorderd. De Partij van de Arbeid kiest hiervoor: op historische en morele gronden en uiteindelijk ook uit welbegrepen eigenbelang. Daarbij zal steeds moeten worden gewerkt aan versterking van het draagvlak in eigen land, want de andere kant van een volgehouden grote beleidsinspanning is gewenning of zelfs scepsis bij mensen die zich minder verbonden voelen met dit deel van het beleid: een belangrijke opdracht voor de minister voor Ontwikkelingssamenwerking, die wij haar zeer toevertrouwen. Zij kan op onze steun rekenen bij het apart op de begroting houden van de uitgaven voor Aruba en de Antillen.

De fractie van de Partij van de Arbeid vraagt de regering te willen overwegen de al genoemde herziening van het Fonds economische structuurversterking ook te benutten voor het onderbrengen van programma's in het kader van, zoals dat heet, clean development.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! In de veronderstelling dat de heer Melkert de belangrijkste onderdelen van zijn passage over ontwikkelingssamenwerking heeft weergegeven, zou ik...

De heer Melkert (PvdA):

De belangrijkste zin komt eraan.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Dan wacht ik één zin.

De heer Melkert (PvdA):

Als we spreken over clean development, hebben we het over ontwikkelingslanden die worden gesteund bij het terugdringen van de uitstoot van CO2, waarover afspraken zijn gemaakt in Kyoto. Wij zouden graag weten of de regering overweegt om in het kader van het Fonds economische structuurversterking dat in de toekomst ook tot de in aanmerking komende uitgavencategorieën te laten gaan behoren.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

En niet, zoals nu het geval is, dat het geld ten laste komt van het budget voor Ontwikkelingssamenwerking.

De heer Melkert (PvdA):

U kent de afspraken die op dat punt in het regeerakkoord zijn gemaakt. Daar kunnen wij heel goed mee leven. Als het goed is gaat dat zogeheten clean development mechanism, dus die schone ontwikkeling, ook voor ontwikkelingslanden in de komende jaren – dat zal zeker niet op de korte termijn het geval zijn – een hogere vlucht nemen en dan zou het belangrijk zijn als wij een discussie konden voeren over de vraag: zien wij dat nu ook als het type structuurversterking dat niet alleen in het eigen land, maar ook elders ten behoeve van het milieu noodzakelijk is?

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Dat is een duidelijk verhaal, mevrouw de voorzitter. Over de paragraaf over ontwikkelingssamenwerking wil ik één vraag stellen en dat is de volgende. Het is bekend geworden dat u, mijnheer Melkert, in de onderhandelingen voor het tweede Paarse kabinet gestreefd heeft naar een hoger budget voor Ontwikkelingssamenwerking. Die verhoging is niet gelukt. Ook dat is bekend geworden. U heeft vervolgens gezegd: het aanwenden van een deel van die extra welvaartsgroei voor de arme landen is niet zozeer alleen een politieke keuze, maar ook een mentaliteitskwestie. Hoe beoordeelt u nu een kabinet dat die mentaliteit op dat punt niet heeft?

De heer Melkert (PvdA):

Voorzitter! Ik heb er toen ook bij gezegd: het gaat om de mentaliteit die wij zelf wensen en die wij willen uitdragen. Het gaat ons niet aan om anderen de maat te nemen. Dat doe ik dus ook niet, of het nu gaat om andere partijen, partijen die er anders over denken, of om het kabinet. Het kabinet maakt zijn eigen afwegingen. Het enige wat ik wil zeggen is: van de kant van de Partij van de Arbeid zal er steeds met nadruk op worden gewezen dat wij met ontwikkelingssamenwerking en in solidariteit met landen in ontwikkeling verder willen gaan en zeker ook verder willen komen naarmate onze eigen economische ontwikkeling ons daartoe ruimere mogelijkheden biedt, of we nu wel of niet een minderheid vormen.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Maar tussen de regels door beluister ik eigenlijk een bepaalde mate van teleurstelling over die paragraaf in het regeerakkoord. Als ik u op de man af vraag of u tevreden bent – dat heb ik gevraagd – dan zegt u: wij kunnen leven met deze passage. Het is iets anders als je die passage zou gebruiken als argument om het regeerakkoord niet te steunen. Echter, in dit debat zou je wel in alle openheid kunnen zeggen: deze passage spreekt ons aanmerkelijk minder aan en gelet op de economische ontwikkeling in Nederland en Europa had dit anders gemoeten en anders gekund.

De heer Melkert (PvdA):

Voorzitter! Ik heb er geen enkele moeite mee om te zeggen dat de teleurstelling van Jan Pronk de teleurstelling van alle mensen van de Partij van de Arbeid was.

De heer De Graaf (D66):

Voorzitter! De heer Melkert sprak over het onderbrengen van programma's van het clean development mechanism bij het FES. Uit zijn nadere toelichting naar aanleiding van de vraag van collega Rosenmöller begrijp ik dat het hem erom gaat in de toekomst nog meer uitgaven voor het clean development, waarvoor de uitgaven volgens het regeerakkoord thans voor rekening van het OS-budget komen, uit het FES te betalen.

De heer Melkert (PvdA):

Ik pleit vanzelfsprekend niet voor een verandering van de gemaakte afspraken, ook de financiële, maar ik voorzie wel – dat is ook ons politieke doel – dat die schone ontwikkeling en de ondersteuning van ontwikkelingslanden een hogere vlucht gaat nemen. Volgens mij is het een van de meest effectieve manieren om het terugdringen van de hoeveelheid kooldioxide ter hand te nemen. Als dat meer budgettaire druk bij ons terugbrengt – het potentiële effect is heel groot – dan moet dat betrokken worden bij de discussie over de herziening van het fonds. Ik hoop dat wij daar een goede dialoog over kunnen hebben.

Mevrouw de voorzitter! Ik kom tot een afronding. Een multiculturele samenleving kent niet alleen een heden en een toekomst, maar ook een verleden. Het Nederlandse verleden is niet alleen maar mooi. Wij treffen er koloniale uitbuiting en slavernij. Nederland mag daar niet van weglopen, ook omdat slavernij volgens rapporten van de Internationale arbeidsorganisatie nog schrikbarend veel voorkomt. Het past ons aandacht aan dat verleden te blijven geven en open te staan voor initiatieven die onze steun vragen. Ook daarin moeten wij burgers van één land zijn. Met een monument, een museum of anderszins een herinnering aan de periode van slavernij en de Nederlandse rol daarin en de gevolgen daarvan voor veel nieuwe Nederlanders en hun voorouders zou dat kunnen. De PvdA-fractie vraagt het kabinet om overleg te openen met degenen die zich hierbij betrokken weten.

De PvdA-fractie aanvaardt vandaag opnieuw verantwoordelijkheid voor het bestuur van ons land. Niet uit gewoonte, maar uit overtuiging, gestoeld op de vastbeslotenheid om Nederland steeds weer sterker en socialer te maken in een evenwicht dat alle burgers kansen biedt op ontplooiing, deelname, welvaart en geluk. Al het talent een eerlijke kans. Dat gaat niet vanzelf. Er is geen onzichtbare hand die kansen en talenten op maat met elkaar verbindt. Daar is een onwrikbare politieke wil voor nodig om de vrijheid van de één niet ten koste te laten gaan van het onvervulde verlangen van de ander, om de toegang voor de bevoorrechten niet tot slagboom te maken voor de uitgeslotenen, om de overvloed hier niet de schaarste daar te laten zijn. Op die politieke wil steunt de sociaal-democratie bij het dragen van soms zware en altijd te verantwoorden verantwoordelijkheid. Gedeeld binnen een coalitie die in een land van minderheden verschillende belangen met elkaar samenbrengt, verzoenend waar het kan, maar kiezend wanneer het moet, wanneer opgekomen moet worden voor degenen die het minst in de positie verkeren om het zelf wel te regelen.

De PvdA voelt de dure plicht om de politieke inspiratie recht te doen van waaruit wij voor deze samenwerking hebben gekozen. Voor minder zal het niet gaan, voor meer gaan wij graag!

De heer Marijnissen (SP):

Omdat wij in dit debat natuurlijk ook spreken over het formatieproces en de bewindslieden, heb ik een vraag aan de heer Melkert. De heer Duivesteijn heeft in de Volkskrant van 8 augustus jl. een boekje opengedaan over zijn visie op het formatieproces en met name de keuze van de bewindslieden. Hij zegt onder meer: "De benoemingen zijn dan ook een exclusieve, besloten en grotendeels ad hoc vormgegeven activiteit van de politiek leider en fractievoorzitter (...) Er zijn keuzes gemaakt die nog het meest lijken op personeelsbeleid of op de uitkomst van intern politiek-strategische overwegingen, waarbij een relatie tussen inhoud van de portefeuille en achtergrond van de bewindspersoon niet vanzelfsprekend is". Onderschrijft de heer Melkert deze indruk van de heer Duivesteijn?

De heer Melkert (PvdA):

Voorzitter! De heer Duivesteijn gaat in deze analyse voorbij aan het mandaat dat de fractievoorzitter op dit punt door de fractie was verleend. Zo werkt dat bij ons. Voor het overige heeft hij een opvatting. Daar heb ikzelf ook met belangstelling kennis van genomen.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter! Dat begrijp ik, maar ik mag toch wel van de heer Melkert vernemen of hij de opvatting van de heer Duivesteijn deelt dat er geen relatie is gelegd tussen de bijzondere kennis of affiniteit van bewindspersonen met de portefeuille die zij hebben gekregen.

De heer Melkert (PvdA):

Als feit is dat in een aantal gevallen onloochenbaar, maar de vraag is wat je appreciatie van dat feit is. Het klinkt volgens mij een beetje door dat dit niet in de haak zou zijn. Dat zal ook de reden zijn waarom de heer Marijnissen de heer Duivesteijn citeert. Als ik zo rondkijk, moet ik zeggen dat ik in een aantal gevallen het tegendeel van die mening ben toegedaan.

De heer Marijnissen (PvdA):

De heer Duivesteijn spreekt er in dat artikel vervolgens over dat dit soort benoemingen leidt tot een makelaardij tussen opvattingen of tot het bedrijven van symboolpolitiek door die bewindslieden. De prangende vraag is dan ook hoe een lid van uw fractie dit kan schrijven, terwijl u daar schouderophalend kennis van neemt.

De heer Melkert (PvdA):

Nou ja, ik ben het niet eens met die opvatting. Ik geef u echter op een briefje dat het de komende vier jaar nog heel vaak zal gebeuren dat opvattingen van de leden van mijn fractie niet helemaal sporen met mijn eigen opvatting. Als fractie komen wij daar evenwel altijd weer uit.

De heer Marijnissen (SP):

Mevrouw de voorzitter! Wij zullen het de komende vier jaar of – wat zeg ik? – twee jaar wel zien.

De heer Melkert (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! Ik zie daarnaar uit.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter! Voor de tweede keer hebben wij een paars gekleurd vak K, maar dat is niet echt de grootste verrassing van de afgelopen maanden. Voor het eerst hebben wij wel een Kamer waarin de progressieve zijde niet onderdoet voor wat wel de rechterkant heet te zijn. En dat is een grote verandering na 6 mei jl. Aan de politieke gevolgen voor de Nederlandse samenleving die dat volgens GroenLinks behoort te hebben, uiteraard in internationaal verband, wil ik mijn bijdrage in belangrijke mate besteden.

Eerst wil ik echter nog enige kanttekeningen plaatsen bij de totstandkoming van dit op zichzelf weinig verrassende kabinet. De belofte van een vernieuwing van de politieke cultuur die Paars I nog inhield, is met de formatie van dit tweede Paarse kabinet vervlogen. Meer dualisme en het vervangen van falende ministers: de regeringsverklaring zwijgt er dit jaar over. Dat was vier jaar geleden anders. De euforie die bij de geboorte van Paars I bestond, ontbreekt dit keer. De gevolgde formatieprocedure was zo traditioneel als het maar kan. Het is een al te gewoon kabinet geworden.

Er was dit keer dan ook in brede kring kritiek te horen op de geslotenheid van de formatie in de periode mei, juni en juli. Omwille van democratische verantwoording en helderheid kan en moet dit volgens mijn fractie anders. Dualisme behoort ook gedurende de formatie een rol te spelen. GroenLinks vindt het gewenst dat in de toekomst de Kamer na de verkiezingen debatteert over de verkiezingsuitslag. Het debat kan dan afgerond worden met de keuze van de te benoemen formateur. Die wordt vervolgens door het staatshoofd benoemd. Dat zou in ieder geval een eerste verbetering zijn. Ik verneem graag de reactie van de minister-president en van de collega's.

Ik wil nog een tweede voorstel doen. Ik wil namelijk pleiten voor het houden van hoorzittingen van de vaste commissies met de nieuwe bewindslieden van het tweede Paarse kabinet. Dan kunnen wij gelijk wat wennen aan de soms fantasievolle combinaties van departement en bewindspersoon. Laat ik het zo maar formuleren. Anderen hebben dat de afgelopen dagen en weken op hun eigen manier gedaan, maar zo wil ik mij ervan afmaken. In die hoorzittingen kunnen drie punten centraal staan.

1. Wat is de visie en de ambitie van de desbetreffende bewindspersoon, waar het gaat om de uitvoering van het regeerakkoord op zijn of haar terrein?

2. Zijn er nog aanvullende wensen of verlangens die hij of zij de komende vier jaar zou willen realiseren?

3. Wat is de opvatting van die bewindspersoon over de ministeriële verantwoordelijkheid? Ook daarmee hebben wij de afgelopen jaren de nodige ervaring opgedaan.

Het houden van zulk een hoorzitting zou naar mijn idee een goede start zijn voor zowel de Kamer als de desbetreffende bewindspersoon. Beide zouden er voordeel van kunnen hebben, want het schept helderheid aan het begin. Dat mooie begin zou dan vervolgd kunnen worden door een serie van debatten en algemene overleggen over kleine en grote onderwerpen die wij bij honderdtal in de Tweede Kamer zullen hebben. Graag hoor ik een reactie van de collega's, omdat als zij geïnteresseerd zijn in deze suggestie, de bewindslieden ongetwijfeld zullen komen opdagen.

De heer Schutte (GPV):

Dit is een interessante poging tot vernieuwing, maar waartoe moet zoiets leiden? Het is natuurlijk goed om informatie te krijgen van nieuw aantredende bewindslieden en de hoorzitting zal, als ik het zo hoor, vooral het karakter krijgen van informatieverstrekking op een wat spontane wijze, maar is dat in de verhouding tussen regering en Kamer iets waar je een gesprek voor aangaat? Die informatie kun je toch ook schriftelijk krijgen en dan kan dat de basis vormen voor een confrontatie, een discussie, een vorm van verantwoording. Waartoe moet dit nu leiden?

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Waar het toe zou moeten leiden is helderheid over wat de diverse bewindspersonen in hun mars hebben en wat zij aan visie en ideeën hebben, over wat zij de afgelopen weken bij het inwerken of het continueren van hun werkzaamheden aan ideeën hebben opgedaan om dat regeerakkoord uit te voeren en over de ideeën die zij hebben over de ministeriële verantwoordelijkheid. U zult het toch met mij eens zijn dat wij daar de afgelopen vier jaar veel over hebben gesproken, op een manier die misschien niet u en mij, maar dan toch anderen en mij en u verdeeld houdt. Kortom, het is volgens mij van belang om in de staatsrechtelijke verhouding tussen Kamer en kabinet, in dit geval commissie en bewindspersoon, die helderheid van het begin af aan te krijgen. Ik denk dat dat goed is en dat dat een meerwaarde is, in plaats van dat wij straks spreken over de eerste notitie van een bepaald bewindspersoon over een heel klein deelonderwerp van wat hij of zij de komende jaren in bestuurlijke zin zal behartigen.

De heer Schutte (GPV):

Maar zo'n eerste notitie – de feiten vallen wat dat betreft goed samen – zal in heel veel gevallen de begroting van de desbetreffende minister zijn. Wat is de meerwaarde om voorafgaand aan de begrotingsbehandeling – ik neem aan dat dat de bedoeling zal zijn – een hoorzitting te houden met een minister om die beleidselementen eruit te krijgen? Het aantrekkelijke van deze situatie is toch juist dat wij kort na het aantreden van deze ministers met hen tot in de grond in debat kunnen gaan bij de behandeling van hun eigen begroting. Dan zal wel blijken wat zij waard zijn.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Dat is een terecht punt. Wij hebben dat natuurlijk ook afgewogen, want de diverse begrotingsbehandelingen vinden in het najaar plaats. De ervaring – u loopt nog langer mee dan ik, maar ik voel mij zeker in dit gezelschap ook een behoorlijk oude rot – is echter dat die begrotingsbehandelingen zich vaak laten kenmerken door één specifiek element dat een dag of twee dagen daarvoor in de krant heeft gestaan en dat dan ineens het debat bepaalt. Dat laat onverlet je eigen bijdrage, maar ik zou over de specifieke elementen van die ministeriële verantwoordelijkheid, van die visie van de minister aan het begin – wat mij betreft voordat wij het debat voeren met de minister-president over de begroting voor 1999, het debat over de algemene en politieke beschouwingen – willen spreken, opdat daarmee een lacune van de afgelopen jaren wordt hersteld.

De heer De Graaf (D66):

Ik verklaar mij voorstander van de gedachte van de heer Rosenmöller. Ik denk ook dat het op zichzelf aardig zou zijn om datgene wat wij nu met de minister-president wisselen over het hele kabinetsbeleid, met individuele bewindslieden te wisselen. Ik neem echter aan dat de heer Rosenmöller niet bedoelt dat wij direct na het aantreden van ministers hen de oren van het hoofd vragen. Stel dat de nieuwe minister Rosenmöller voor Defensie zou optreden, dan zou hij waarschijnlijk ook enige maanden willen hebben – in ieder geval een paar weken – om zich grondig in te werken. Dat kan betekenen dat het soms samenvalt met de begrotingsbehandeling. Dan moeten wij niet dubbelop gaan werken, maar het in één keer doen.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

De nieuwe minister van Defensie – hij heet in dit geval De Grave – is iemand die, door de omstandigheden ingegeven, behoorlijk ingewerkt is geraakt, zeker in onderdelen van zijn pakket. Alle bewindslieden zijn inmiddels drie weken in functie. Daar kunnen wat mij betreft nog één of twee weken bijkomen. Het lijkt mij dus interessant om, zoals de heer De Graaf het zei, het debat dat wij met de minister-president over het totale beleid voeren, te voeren met de diverse bewindspersonen. Wat mij betreft moet dat op korte termijn gebeuren. Het kan namelijk echt een meerwaarde hebben. Ik werd geïnspireerd door het Europees Parlement. Het Europees Parlement heeft een bevoegdheid – overigens is het een beperkte bevoegdheid – als het gaat om de benoeming van eurocommissarissen. Daar zijn heel positieve ervaringen mee opgedaan. Je kunt als Kamerlid natuurlijk van alles vragen, maar je zou jezelf tekortdoen als je een nieuwe bewindspersoon in zo'n hoorzitting op heel kleine onderdelen zou bevragen. Dan ben je verkeerd bezig.

De heer De Graaf (D66):

Ik wil niet dat de suggestie gewekt wordt dat de Kamer, zoals de Amerikaanse senaat doet, hoorzittingen houdt met kandidaat-bewindspersonen. Dat was ook niet de bedoeling, denk ik. Je moet bewindspersonen in de gelegenheid stellen om zich in te werken in de materie. Het kan zijn dat iemand een uitstekend bestuurder is, maar zich nog niet de materie heeft eigen gemaakt. Zo iemand moet je een paar weken de tijd geven en het lijkt mij niet goed om dan een soort sollicitatiegesprek af te nemen. Die suggestie wordt wel gewekt als u verwijst naar het Europees Parlement.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Ik heb niet voor niets gezegd dat ik geïnspireerd ben door het Europees Parlement. Het is niet mijn bedoeling om te kopiëren. Als ik de Kamer een formele bevoegdheid zou willen toekennen als het gaat om de benoeming van bewindslieden, had ik mij anders uitgedrukt. Die formele bevoegdheid heeft de Kamer niet. Dat is ook niet de bedoeling van mijn voorstel. Ik ben wel blij dat u deze gedachte steunt. Misschien kan er een andere invulling aan gegeven worden. Wij zouden bijvoorbeeld met een aantal commissies kunnen starten. Wat mij betreft hoeft er niet tussen nu en over twee weken met alle veertien bewindslieden gesproken te worden. De commissies zouden daar in experimentele zin mee kunnen beginnen. Uiteraard beslissen de commissies zelf of zij dat willen doen. Bevalt het goed, dan doen wij het volgende keer breder. Bevalt het minder goed, dan doen wij het de volgende keer niet.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Het lijkt mij niet verstandig om zoiets in experimentele zin te doen. Ik vraag mij echter af of collega Rosenmöller zichzelf en ons niet een beetje tekortdoet. Wij zijn toch meester over onze eigen interventies en inbrengen in het parlement. Hij kan toch nu bij dit debat en later wanneer hij wil zo breed mogelijk bevragen? Een begrotingsbehandeling hoeft toch niet over kleine onderdeeltjes te gaan? Het kan wel, maar dat hebben wij toch zelf in de hand?

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

In formele zin heeft u volstrekt gelijk, zoals u er ook volstrekt gelijk in heeft dat je goed moet nadenken voordat je met iets gaat experimenteren. Dat wil echter niet zeggen dat je er van tevoren niet goed over nagedacht hebt als je met iets experimenteert. U schetst een tegenstelling. Die is er niet. Wij hebben er goed over nagedacht. Wij hebben gekeken naar hoe het in Europa gaat en hoe het in Amerika gaat. Wij hebben ook een relatie gelegd met de beleidsvoornemens van het kabinet in bestuurlijke zin met de algemene bestuursdienst: het rouleren van topambtenaren en de vraag of de ministeriële verantwoordelijkheid bijvoorbeeld op een andere wijze versterkt kan worden. Natuurlijk, op dat gebied zijn allerlei initiatieven te nemen en ik neem het initiatief om met een aantal commissies te bezien of voorzien kan worden in een lacune als het gaat om het vraagstuk van de ministeriële verantwoordelijkheid. Ook u hebt kritiek geuit. U had het over een kabinet zonder pit en over een kabinet zonder visie. Laat de bewindslieden die al aan de beleidsterreinen gesnuffeld hebben daar eens iets over zeggen. Dan kunnen wij een aantal vragen stellen en iets meer vernemen over hun ambities. Ik geloof dat dit initiatief een toegevoegde waarde heeft.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Ik wil het idee van collega Rosenmöller niet onmiddellijk in de vuilnisbak gooien, maar wij moeten ons wel realiseren dat wij in een bepaalde staatsrechtelijke en politieke verhouding tot bewindslieden staan. Ik ben geen voorstander van het houden van hoorzittingen met bewindslieden. Ik ben er wel voor om dat met ambtenaren te doen, maar ook dat moet nader besproken worden. Maar nogmaals, ik wacht de nadere voorstellen van de heer Rosenmöller af. Het is niet mijn intentie om van zijn voorstellen meteen een prop te maken en die in een grote prullenmand te gooien.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Dat doet mij deugd. Wij moeten onze zegeningen tellen. Die zijn iets groter bij de heer De Graaf, maar de heer De Hoop Scheffer houdt toch een mogelijkheid open. Wij zullen een aantal vaste commissies een concreet voorstel doen. Ik wil op geen enkele wijze iets wijzigen in de staatsrechtelijke verhouding tussen het parlement en vak K. Ik heb mijn voorstel gemotiveerd en ik hoop en verwacht dat hiermee – overigens geldt dat ook voor een aantal voorstellen van de D66-fractie die ons aanspreken – op dat terrein een aantal stappen vooruit kunnen worden gezet. Dat zal de kracht van het parlement en misschien ook de kracht van de individuele bewindspersonen kunnen versterken.

Tot zover het formatiespel en dan nu de Paarse knikkers: het regeerakkoord en de regeringsverklaring. Een akkoord op hoofdlijnen is het bepaald niet geworden, zeg ik met een gevoel voor understatement. Het eindresultaat is een vermoeiende brij van bespiegelingen, voornemens, afspraken en verwachtingen. Als er sprake is van concrete afspraken, binden de fracties zich meer dan volgens mij nodig is. Waarom moet er in een regeerakkoord staan hoe laat je 's nachts naar huis mag en hoe hard je dan mag rijden?

Zoals ik bij interruptie al zei, typeerde de heer Van Boxtel het wel aardig in het Hollands dagboek van de heer De Graaf in NRC Handelsblad. Hij zei dat dit een boekwerk is dat je maar één keer moet lezen. Zoals gezegd, wij hebben ons daaraan gehouden.

De visie, voorzover aanwezig, en de voorstellen uit het regeerakkoord zijn niet het gevolg van een echte Paarse missie of een analyse van de problemen in deze samenleving. De vraag waarom het dat niet is geworden, is wel buitengewoon interessant. Het antwoord is volgens ons dat het hier vooral gaat om drie rivaliserende strategische wensen.

1. De wens van de Partij van de Arbeid om de grootste partij te worden en vooral te blijven, en de opkomst van GroenLinks en de SP zoveel mogelijk tegen te houden.

2. De wens van de VVD om een dam op te werpen tegen de progressieve meerderheid die af en toe dreigt in de Kamer, en zoveel mogelijk in het regeerakkoord vast te leggen.

3. De meer bescheiden wens van de fractie van D66 om in ieder geval in beeld te blijven. Dat lijkt wat gemakkelijker te gaan door iets meer over te hellen naar de VVD dan door het getalsmatige overwicht dat de Partij van de Arbeid al heeft, nog te versterken.

De rivaliteit tussen deze drie strategische wensen heeft de formatie naar ons oordeel gedomineerd. Gevolg is een nivellering van ambities. Pragmatisme wint het zo van overtuiging. Oud-collega Wöltgens noemt dit de politiek van het permanente compromis. Een halve gekozen burgemeester voor D66, extra aardgasinkomsten voor goede doelen voor de Partij van de Arbeid en extra asfalt per strekkende meter voor de VVD, ziedaar de rijke oogst! Het permanente compromis maakt zo van het tweede Paarse kabinet te veel een status-quokabinet met voor iedere coalitiepartner een loopgraaf.

Een wervend Paars vergezicht voor het derde millennium bleek een te zware opgave. Zelfs in de regeringsverklaring, waar wij wekenlang reikhalzend naar uitkeken, ontbreekt een missie. De aanhef van het regeerakkoord spreekt dan ook boekdelen: "Ons land kan de volgende eeuw met vertrouwen binnengaan. Nederland heeft een sterke economie, een hoogwaardig sociaal stelsel en een cultuur van vrijheid, verantwoordelijkheidszin, tolerantie en solidariteit". Dat wordt dus vier jaar met de benen op tafel in de Treveszaal, dacht ik. Een paar zinnen later spreekt men zichzelf nog wel even vermanend toe: kijk uit voor gezapigheid en zelfvoldaanheid. Deze woorden vinden echter geen weerklank in het vervolg.

Paars II lijkt uit te gaan van de calculerende burger en doet nauwelijks een beroep op mensen om gezamenlijk democratisch vorm te geven aan vitale waarden zoals sociale rechtvaardigheid, ecologische duurzaamheid, internationale solidariteit en culturele openheid.

Mevrouw de voorzitter! Alle tevredenheid kan voor GroenLinks niet verbloemen dat er op de drempel van de eeuwwisseling voor Nederland in internationaal verband een aantal urgente maatschappelijke kwesties zijn, waarvoor krachtig overheidsoptreden is vereist. Ik denk dan aan een offensief bij de bestrijding van armoede. Alles uit de kast om iedereen, zowel allochtonen als autochtonen, te laten deelnemen aan het maatschappelijk leven. Ik denk aan het afrekenen met de beschamende zorgtekorten. Ik denk aan het bestrijden van het milieutekort en nu echt een keer investeren in vitale en duurzame economische ontwikkeling. Ten slotte denk ik aan de versterking van de internationale solidariteit. Mag er ook iets extra's van onze huizenhoge welvaartsgolf aanspoelen op de verre stranden?

Ondanks alle welvaart is Nederland anno 1998 ook: verhuizen als de huur boven de ƒ 1085 komt, omdat je geen huursubsidie meer krijgt; onvoldoende personeel voor couveusekinderen, en wantoestanden in verpleeghuizen. Als het drie dagen mooi weer is, hebben veel mensen last van de smog.

Als Paars II met het huidige economische tij voor al deze vraagstukken en dringende kwesties niet echt een trendbreuk weet te realiseren, moeten wij een eerlijke conclusie trekken. Deze zou moeten zijn: nu niet en nooit niet, in slecht Nederlands.

Voorzitter! Ik kom te spreken over het financiële kader. Het financiële kader is naar de mening van de fractie van GroenLinks onevenwichtig. Te dominant is de aandacht voor het duo lastenverlichting en financieringstekort. De bezuinigingen zijn boterzacht en investeringen in collectieve voorzieningen krijgen bij meevallers een veel te lage prioriteit, terwijl er bij die collectieve voorzieningen ook al heel wat bezuinigd is en wordt. In de jaren tachtig was er een hele discussie over de vraag hoe hoog de overheidsuitgaven als percentage van het nationaal inkomen zouden moeten zijn. De toenmalige CDA-fractievoorzitter Bert de Vries legde de ideale lat bij 60%, maar bij het begin van de derde ronde van Kok – de eerste ronde was hij vice-premier – zitten wij inmiddels op 50%. Wij noemen dat een cultuur van publieke armoede. Hoe laag wil de minister-president die lat uiteindelijk leggen?

Opmerkelijk bij de bezuinigingen zijn de grote risico's van realisatie. Ik denk aan de bezuinigingen op de bijdrage aan Europa en op de organisatie en het volume van de sociale zekerheid. Maar ik denk ook aan de onrust bij overheidspersoneel over met name de al ingeboekte bezuinigingen terwijl de onderhandelingen nog moeten beginnen. Alleen al op de arbeidsvoorwaarden en via het op straat zetten van 5% van de rijksambtenaren wordt 1,4 mld. bezuinigd. Wie, mijnheer De Graaf, wie was het ook al weer die van GroenLinks zei dat er onrust onder ambtenaren werd gecreëerd met voorstellen rondom een 32-urige werkweek? Ik denk dat hij een koekje van eigen deeg krijgt.

De onvermijdelijke vraag aan de minister-president is: wat gebeurt er met de uitgaven voor nieuw beleid als de bezuinigingen niet gerealiseerd worden? Moeten wij dan hopen op uitgavenmeevallers om nieuwe bezuinigingen te voorkomen? Of ziet Paars de aardgasbaten – naast de uitgavenmeevallers de tweede ontsnapping aan de heilige Zalmnorm – in de toekomst toenemen? De olieprijs staat echter op een historisch dieptepunt. Volgens de vakbeweging rekent Paars zich rijk door van een te lage gemiddelde loonstijging uit te gaan. Ook daar liggen tegenvallers op de loer. Ik hoor graag een reactie.

Dat alles steekt schril af tegen de spijkerharde 5 mld. voor een omvangrijke lastenverlichting als gevolg van het belastingplan. De obsessie van dit kabinet kennende met betrekking tot het verlagen van de lasten, zal er aan dat bedrag niet getornd worden. De investering is immers strategisch gepland: een jaar voor de verkiezingen. Maar ook meevallende belastinginkomsten bij een hogere economische groei worden aan lastenverlichting en verlaging van het financieringstekort besteed en niet aan collectieve voorzieningen. De private rijkdom gaat zo voort.

Voorzitter! Privatisering en marktwerking waren kernbegrippen van het eerste Paarse kabinet. De Ziektewet, de WAO, delen van de zorg, het openbaar vervoer, zij kwamen allemaal aan de beurt, met steeds hetzelfde recept: meer ruimte voor private partijen, het stimuleren van concurrentie en een terugtredende overheid. Paars II zet die koers voort, ook al zijn de schaduwzijden zichtbaar en wordt bijvoorbeeld de kritiek op de Ziektewet harder en harder. In de komende periode is de uitvoering van de sociale zekerheid een onderdeel. Tegen de adviezen van werkgevers en werknemers in wordt begonnen aan een hachelijke onderneming voor een ingewikkeld en kwetsbaar onderwerp. De claimbeoordeling blijft publiek en komt in handen van de Centra voor werk en inkomen. De verdere uitvoering wordt een zaak van concurrerende marktpartijen. Wordt dit de klantvriendelijke en efficiënte uitvoering waar wij al zo lang op zitten te wachten? Of dreigt een slepende reorganisatie die de betrokken werknemers demotiveert en door alle dossieroverdrachten garant staat voor bureaucratie en afstemmingsproblemen?

Waarom negeert het nieuwe kabinet het CTSV-advies, waarin staat dat veel aspecten van de uitvoering "problematisch" zijn en dat het hele systeem zo gauw mogelijk geheel publiek – wat op zichzelf onze voorkeur zou hebben – of geheel privaat zou moeten worden gemaakt? Alles is beter dan dit duale stelsel, aldus het CTSV. Wij komen daar nog over te spreken.

Voorzitter! Armoede agenderen en armoede bestrijden, daartussen zit een wereld van verschil. Waar er al jarenlang een offensief is van kerken, vakbonden, gemeenten en sociale diensten om van alles te doen om de armoede zichtbaar te maken en te bestrijden, blijft Paars mijlenver achter en wordt een brede maatschappelijke consensus rond dit vraagstuk genegeerd. Armoedebestrijding is zeker meer dan een centenkwestie, maar hier wordt inkomensbeleid bepaald. De 150 mln. extra voor de bijzondere bijstand vind ik dan een druppel op een gloeiende plaat.

Waarom heeft het kabinet de wens om de uitkeringen structureel te verhogen naast zich neergelegd? Waarom is de belofte van een koppeling-plus in de economisch betere tijden in rook opgegaan, vraag ik de minister-president. Wil de minister-president toezeggen dat lastenverlichting als gevolg van inkomstenmeevallers in eerste instantie ten goede komt aan de mensen met de laagste inkomens?

Het groeiende ongenoegen over de verrijking in dit land heeft bij de minister-president tot veel morele verontwaardiging geleid. Wij kennen zijn uitspraak over de exhibitionistische verrijking. Waar blijven de daden? Niet alles kan naar het belastingplan worden verschoven. Dat wordt echt de volgende eeuw, hoe dichtbij die ook is. En wie alle doelstellingen van die operatie optelt, zal enige scepsis krijgen of dat ook allemaal nog kan onder het beslag van een evenwichtige inkomensverdeling. Wij hebben tenslotte de ervaringen van de Oortoperatie.

Dat het kabinet nu ook wil werken aan een Kaderwet arbeid en zorg stemt ons positief. Begrijpen wij het kabinet goed dat er eerst, en wel voor 1 januari a.s., een wetsvoorstel betreffende het geclausuleerd recht op deeltijd wordt ingediend en pas later de overige onderdelen van de kaderwet? Zo ja, vanwaar deze opsplitsing en waarom is niet nu al de keuze gemaakt voor een wettelijk recht op betaald zorgverlof als noodzakelijk onderdeel van die kaderwet?

Ten slotte steunt mijn fractie de uitbreiding van het aantal Melkertbanen met 20.000 en de verhoging van de maximale beloning naar 130%. Dat kan ook niet anders, want wij hebben daarvoor geknokt. Toch blijft hier iets fundamenteel wringen en knagen. En dat is dat er, als het hier gewone banen betreft, waar ik met minister Melkert vaak over gesproken heb, dus ook een gewone beloning tegenover moet staan en op z'n minst de jaarlijkse periodiek waar men recht op heeft binnen de loonschaal van de functie. Wie denkt dat men zich op die wijze uit de markt prijst, heeft het mis. Zie de problemen bij het Gemeentelijk Vervoerbedrijf Amsterdam. Daar wordt geroepen om een betere beloning, want dat maakt de functie aantrekkelijker.

Meer nog dan bij de aanpak van het sociale tekort, blijft Paars in gebreke bij het milieutekort. Mooie woorden staan er in het akkoord over "een verantwoord evenwicht tussen economische kracht en behoud van de kwaliteit van ons leefmilieu". "De lat steeds iets hoger leggen", zei de minister-president, maar dat kan echt niet voor 350 mln. extra. Dan zul je er echt iets meer voor moeten uittrekken. Dat stelt die kwalificatie en ambitie in een iets ander daglicht. Ik sprak ook bij interruptie over de extra milieukosten als gevolg van de economische groei. Afgezet tegen de 5 mld. voor lastenverlichting oogt dit ronduit schraal. Heeft het RIVM eigenlijk een doorrekening gemaakt van het milieudeel in het regeerakkoord? Zijn deze cijfers beschikbaar, vraag ik de minister-president.

Bij het CO2-beleid is dat gebrek aan groene ambitie genadeloos zichtbaar. De 6% reductie in 2010 waar Nederland zich internationaal uiteindelijk toe verplicht heeft, wordt van tal van vluchtroutes voorzien. Met de maatregelen in het regeerakkoord kan deze 6% nooit worden gehaald. Als de economische groei hoger uitvalt – en dus de CO2-uitstoot – raakt het doel nog veel verder uit beeld.

De Zalmnorm laat geen enkele ruimte om bij hogere economische groei ook meer geld voor CO2-reductie te besteden. De vorige minister van Milieubeheer heeft er een behartigenswaardig pleidooi voor gehouden om bij iedere procentpunt extra economische groei 500 mln. extra te reserveren in een kabinetsperiode. Wij steunen dat pleidooi nog steeds. Wil de regering toezeggen dat er geen milieuschade als gevolg van extra economische groei plaatsvindt? Ik wil daar een harde "De Boernorm" voor introduceren, met ode aan onze huidige collega.

Voor de verkiezingen toonde de minister-president zich voorstander van een groen poldermodel. Ik heb daar een jaar geleden, bij de algemene beschouwingen, een pleidooi voor gehouden. Mooi, dacht ik, dat schept een band. Maar in het regeerakkoord ontbreekt dat. Er wordt nog gesproken over betrokkenheid van maatschappelijke organisaties bij nut-en-noodzaakdiscussies, maar dat is toch echt niet wat wij, en ook de minister-president niet, met een groen poldermodel voor ogen hebben. Het gaat om meer dan dat.

Het regeerakkoord gaat wel uitgebreid in op het gevaar van juridisering van het openbaar bestuur. Inspraak en beroep worden beperkt en aan nog striktere termijnen gebonden. De GroenLinks-fractie verzet zich tegen deze voorstellen. Uit alle analyses blijkt dat niet inspraak en beroep de vertragende factor zijn, maar dat juist politiek en bestuur vertragend werken op die besluitvorming. Ik heb daar vaak met de vroegere minister van Verkeer en Waterstaat over gesproken. Ook staan deze afspraken haaks op de gedachte dat het serieus betrekken van maatschappelijke organisaties bij projecten in de groene hoek, het besluitvormingsproces kan verbeteren en versnellen en daarmee juridische procedures kan voorkomen. Ik vraag de minister-president uit de grond van mijn hart of hij wil toezeggen dat het kabinet nog dit jaar met uitgewerkte voorstellen komt rondom het groene poldermodel, natuurlijk in samenhang met de organisaties. En, deelt hij de mening dat maatschappelijke organisaties alleen een volwaardige gesprekspartner kunnen zijn als voor hen de toegang tot beroeps- en bezwaarprocedures gewaarborgd wordt?

De afspraken over de grote investeringen van het vorige kabinet neemt dit kabinet grosso modo over. Een vrij willekeurig pakket, zo oordeelde het CPB. Noch een maatschappelijk, noch een politiek debat heeft hierover plaatsgevonden, en dat terwijl deze investeringen de economische en ruimtelijke ontwikkeling vastleggen voor de toekomst. De besluitvorming over deze investeringen is toch bij uitstek een zo breed mogelijk debat waard, in ieder geval met maatschappelijke organisaties, in alle openheid?

Bij de fysieke infrastructuur blijft Nederland distributieland het mainconcept. Er is er een onevenwichtig compromis gebakken tussen de wegenbouwers van de VVD en de PvdA met haar voorkeur voor het openbaar vervoer. Gezien het forse aandeel wegen dat het resultaat is, koos D66 blijkbaar niet voor de groene kant. Het is weer een en-en-beleid. Zo blijft een trendbreuk in de mobiliteit uit. De automobiliteit groeit lustig voort en de asfaltwalsen maken weer overuren.

Verder worden de plannen voor marktwerking in het openbaar vervoer onverkort doorgezet. Ik betreur dat. En dat terwijl de PvdA in de campagne harde uitspraken heeft gedaan over het ongedaan maken van de marktwerking bij de Nederlandse spoorwegen.

Een slotvraag op dit punt. Wil de betrouwbare overheid uit de regeringsverklaring ervoor zorgen dat Schiphol zich dit jaar wél aan de geluidsgrenzen houdt?

De investeringen in de zorg zijn onvoldoende. De wachtlijsten worden "tot een aanvaardbare lengte teruggebracht", maar niet weggewerkt. Ik herinner nog even aan de keiharde verkiezingsbelofte van – ook toen – minister Borst. De gestegen geneesmiddelenprijzen en de kosten voor een fatsoenlijke CAO die de aantrekkelijkheid van het werken in de zorg moet vergroten, zullen zwaar op het budget drukken. Waarom zijn de kosten voor zo'n CAO niet of nauwelijks meegenomen? En waarom komt de geestelijke gezondheidszorg er zo bekaaid af? Overschrijding van het uitgavenkader zal in de komende jaren een absolute noodzaak zijn. Zou het kabinet de deur daar nu al voor op een kier willen zetten?

Nieuw in de regeringsverklaring was het voornemen om te gaan kijken naar aanpassingen van het verzekeringsstelsel. Waarom komt dit nu ineens naar voren en hoe verhoudt zich dit tot de passage over het verzekeringsstelsel in het regeerakkoord?

We hebben er jaren voor geknokt, met anderen in en buiten de Kamer: de afschaffing van de eigen bijdrage in het ziekenfonds. Gelukkig is die er eindelijk van gekomen.

De onderwijsparagraaf oogt redelijk. Wij komen zeker terug op de studiefinanciering en de OV-studentenkaart. Meer aandacht voor het beroepsonderwijs is cruciaal voor een goed functionerend arbeidsmarktbeleid. Nu investeren in een aanbod met voldoende kwaliteit voorkomt situaties van vandaag de dag waarin opkomende krapte op de arbeidsmarkt en een nog te geringe arbeidsparticipatie parallel lopen. GroenLinks vindt dat het tijd wordt dat de enorme overschotten van bepaalde pensioenfondsen niet wegvloeien naar de aandeelhouders, maar worden ingezet voor bijvoorbeeld het beroepsonderwijs. Wat vindt het kabinet van deze vorm van maatschappelijk ondernemen en is het bereid initiatieven te nemen in die richting? En hoe zit het overigens met het computerlijk uit de kast van Jo Ritzen?

Mevrouw de voorzitter! Wij doen niet mee aan het cynisme in verband met de vijftiende minister voor grote steden en integratie van minderheden. Hoe het konijn uit de hoge hoed getoverd is, dat is allemaal passé. Wij willen een minister met macht en middelen. Is dat gewaarborgd?

De maatschappelijke integratie van minderheden wordt hoofdzakelijk bepaald door de driehoek: gelijke rechten-onderwijs-arbeidsmarkt. Wij denken daarbij aan heel concrete punten, zoals: invoering van de dubbele nationaliteit, waarover al vaak politiek gesteggeld is; bovenlokaal kiesrecht, zie de initiatiefwet van PvdA, D66 en GroenLinks; leerlingbegeleiders ter voorkoming van vroegtijdige schooluitval, waarvoor mijn collega Rabbae in de afgelopen jaren heeft gepleit; specifieke banenplannen voor Turken en Marokkanen, die in het verleden voor de Molukkers buitengewoon succesvol waren. Wederkerigheid in de vorm van sociale en politieke rechten voor migranten en de openstelling van de Nederlandse cultuur en de instituties voor nieuwkomers en "oudkomers" – overigens een afschuwelijk woord uit het regeerakkoord – blijft buiten beeld. GroenLinks betreurt dat zeer.

Vindt de regering ook dat er alles aan moet worden gedaan om een raadplegend referendum bij de burgemeestersvacature in Rotterdam en de andere burgemeestersvacatures mogelijk te maken? Wil zij daartoe voorwaardenscheppend actie ondernemen?

Ik kom bij mijn laatste onderwerp, het internationale beleid. Vervuld van te veel eigenbelang en provinciale gedachten is Paars buiten polderland bezig geweest. Paars II wordt terecht een vorm van euroblindheid verweten. Er wordt gesproken van coördinatie van het financieel-economische beleid, het structuurbeleid en het werkgelegenheidsbeleid op Europees niveau, maar dit wordt niet concreet ingevuld. Sterker nog, de bestaande sociale en ecologische tekorten zullen alleen maar verergeren bij het korten op de eigen bijdrage. Dit lijkt mij geen prettige boodschap ook voor de potentiële nieuwe lidstaten in Midden- en Oost-Europa. Deze Nederlandse hand op de knip staat haaks op de doelen van solidariteit en sociale cohesie in Europa. Harde beleidsvoornemens die leiden tot grotere transparantie en versterking van het democratische gehalte, versterking van Europese burgerzin en gelijkwaardigheid van kleine en grote landen, ben ik, eerlijk gezegd, niet tegengekomen.

Ronduit gênant is het terugkerende getouwtrek rond het budget voor Ontwikkelingssamenwerking. Opnieuw treedt er vervuiling op. Er moeten milieu- en asieluitgaven uit het budget voor Ontwikkelingssamenwerking gefinancierd worden. Ditmaal is ook voor minister voor het leven Jan Pronk de grens definitief overschreden. Is de minister-president het eens met de heer Melkert, die zei: "Voor ons is het nauwelijks te begrijpen dat het in een rijk land als Nederland moeilijk is om af te spreken dat we een extra deel van de welvaartsgroei voor arme landen bestemmen. Dat is niet alleen een politieke, maar ook een mentaliteitsvraag."?

Mijn fractie is positief over de voornemens over wapenexport en mensenrechten, maar de bezuiniging op Defensie van 375 mln. vinden wij mager, zeker als wij bedenken dat Defensie niet belast wordt met efficiencykorting, korting voor de personeelsreductie en korting vanwege de productiviteitsstijging. Dit relativeert de VVD-stampij. Hoeveel blijft er eigenlijk van de bezuiniging over als Defensie net als andere departementen wel voor deze posten was aangeslagen? En hoeveel staat er nog open van het vorige kabinet?

Mevrouw de voorzitter! Ik rond af. De verkiezingsuitslag van 6 mei gaf Paars een nieuwe mandaat, een nieuwe mogelijkheid, maar de versterking van het progressieve deel van de Kamer was ook een signaal van de kiezer dat het socialer en groener moest; ik heb het vaak gezegd. Het stelt mij buitengewoon teleur dat zowel het regeerakkoord als de regeringsverklaring van vanochtend hierover zwijgt. Die boodschap van de kiezer wordt door het Paarse kabinet genegeerd. GroenLinks, hoewel ruim verdubbeld, zal dus de komende jaren oppositie voeren. Dit is geen principiële keuze, maar het is wel de plaats van waaruit wij zullen werken aan het trachten te realiseren van die veel te veel vergeten wens van de kiezer: het moet socialer, het moet groener. Wij zullen dit doen met alternatieven en initiatieven, op goed gekozen onderwerpen, op goed getimede momenten. Wij zullen zoeken naar meerderheden en zijn natuurlijk ertoe bereid met alle fracties in deze Kamer coalities te sluiten en afspraken te maken. Ik hoop en verwacht dat de collega's hiervoor openstaan. Wij met z'n elven zijn er klaar voor.

De vergadering wordt van 17.55 uur tot 19.25 uur geschorst.

De heer Dijkstal (VVD):

Mevrouw de voorzitter! Ik zou mij graag, in navolging van de heer Melkert, ook willen aansluiten bij de woorden die de minister-president uitgesproken heeft aan het adres van de leden van het vorige kabinet. Ik wil hen ook van harte danken. Ik zonder mijzelf daarvan uit, maar vind dat Melkert daar weer prominent bij hoort. Wij hebben zeker waardering voor dat mooie werk dat geleverd is en daarmee ook voor al die medewerkers op de departementen en in de ZBO's en wat we verder allemaal hebben, die toch aan al dat werk ook heel veel hebben bijgedragen. En zo ook, mijnheer de voorzitter, wil ik namens de VVD-fractie de nieuwe leden van het kabinet hartelijk gelukwensen. Ik hoop dat zij erin zullen slagen al hun ambities in dit kabinet waar te maken, althans de meeste ambities, en ik hoop, mijnheer de voorzitter, dat zij er zelf nog een beetje plezier aan zullen beleven ook... Mevróúw de voorzitter! Ik keek naar mijnheer dáár. U heeft gelijk. Ik heb zo lang "mijnheer de voorzitter" gezegd.

De voorzitter:

U weet dat ik het turf. U kunt daar dus uiteindelijk een prijs mee behalen.

De heer Dijkstal (VVD):

Ik zal u daar niet van weerhouden.

Mevrouw de voorzitter! Dit jaar is voor de VVD een goed jaar geweest, omdat we mooie gemeenteraadsverkiezingen hebben gemaakt en ook de uitslag van de Tweede-Kamerverkiezingen voor ons een uitzonderlijk goede uitslag is geweest. We hebben nog nooit zoveel zetels gehaald. Dat geeft veel voldoening. Wij hopen dat het iets te maken heeft met de ideeën van het liberalisme, de ideeën van de VVD, die samenlopen met een aantal maatschappelijke ontwikkelingen. Wij denken ook dat het iets te maken zou kunnen hebben met de manier waarop mensen in onze partij, in de raden, in de staten en ook misschien zelfs in dit huis hun werk hebben gedaan. Ik ben mij er overigens wel van bewust dat dit resultaat, waar je een beetje tevreden over mag zijn, onmiddellijk nog meer verplichtingen met zich brengt, verplichtingen om nog beter je best te doen, daar waar het erom gaat de belangen van mensen te behartigen. Het is dan logisch dat je dat als liberale partij doet vanuit de eigen liberale beginselen en vanuit de gedachte dat de oplossingen die je in je verkiezingsprogramma hebt staan, ook de goede oplossingen zijn voor de publieke zaak, voor de problemen zoals deze zich in de samenleving voordoen. Overigens zullen andere partijen dat op hun manier ook denken en dan komen wij weer hier bij elkaar om daarover met elkaar te discussiëren.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter! Ik wil best de heer Dijkstal ook feliciteren met het succes van de VVD bij de verkiezingen en van het liberalisme, maar misschien kan de heer Dijkstal nu eens uitleggen wat hij bedoelde met de uitspraak – overigens deed hij die niet alleen; ook mevrouw Jorritsma heeft die uitspraak gedaan – dat een van de doelen van de VVD nu is om D66 overbodig te maken.

De heer Dijkstal (VVD):

Dit gaat nu even erg snel. Ik weet niet wanneer mevrouw Jorritsma dat gezegd heeft. Ik heb zelf, geloof ik, twee jaar geleden een interessant debat met de heer De Graaf daarover gehad, maar dat richtte zich met name op de staatsrechtelijke ideeën van D66, waar ik niet zoveel heil in zag. Toen bleek dat het ook verder niet zoveel uithaalde. Dat was zo'n soort debat; toen heb ik mij zo'n uitspraak gepermitteerd. Verder weet ik eerlijk gezegd niet waar u het over heeft, maar ik kom zo meteen nog even op D66 terug.

Want ik wilde eigenlijk iets anders zeggen vandaag, hier in deze zaal, sprekend over leden van mijn partij die door hun inzet ook duidelijk een bijdrage aan dat resultaat hebben geleverd; u zult mij dat niet euvel duiden. Ik volg Frits Bolkestein op en deze heeft acht jaar lang leidinggegeven aan de VVD-fractie. Ik ben hem zeer dankbaar en erkentelijk voor wat hij gedaan heeft in dit huis voor de VVD en daarmee ook voor de publieke zaak.

Voorzitter! Daar past ook de opmerking bij dat, hoewel je zeer met hem van mening kon verschillen, ook wij vanuit de VVD respect hebben voor de wijze waarop de heer Van Mierlo 32 jaar lang zijn rol in de Nederlandse politiek gespeeld heeft en daar onmiskenbaar zijn invloed op uitgeoefend heeft. Ook op dat punt sluit ik mij derhalve aan bij wat de minister-president gezegd heeft.

Een verkiezingsuitslag in Nederland is niet zo makkelijk te interpreteren. Wij hebben een veelpartijenstelsel en het is niet altijd eenduidig wat zo'n verkiezingsuitslag eigenlijk betekent. Dat was misschien zelfs nu ook zo. Misschien, zeg ik, omdat Partij van de Arbeid, D66 en VVD voor de verkiezingen in ieder geval, zij het in verschillende toonaarden, gepleit hebben voor voortzetting van het beleid op hoofdlijnen. Daar hoorde ook een beetje bij dat dit waarschijnlijk in een coalitie zou gebeuren zoals die voor de verkiezingen bestond. Vervolgens komen die verkiezingen en dan maakt de Partij van de Arbeid een prachtig verkiezingsresultaat; ook de VVD maakt een prachtig verkiezingsresultaat; het CDA maakt, ook voor mij, op dat moment een verrassend slecht resultaat. Ik had dat verlies niet in die mate verwacht. Daaruit mag je op zichzelf best al concluderen dat voortzetting van het beleid en voortzetting van de coalitie voor de hand ligt. Daar deed zich natuurlijk rond D66 een lastig punt voor, want die partij verloor bij deze verkiezingen. Daarom is het terecht dat D66 na de verkiezingen voor zichzelf is nagegaan of zij nog een mogelijkheid zag om deel te nemen aan de coalitie en het regeerakkoord. Iedereen heeft kunnen volgen hoe dat gegaan is. Ik meen dat je daarom best uit die verkiezingsuitslag mag afleiden dat het terecht is dat uiteindelijk deze coalitie achter deze tafel zit. Daar komt nog bij – ik geloof dat de minister-president daarnaar verwees – dat wij bij elkaar vijf zetels meer hebben: 97 tegenover 92 de vorige keer. Op zichzelf is dat verheugend.

De heer Van Dijke (RPF):

Voorzitter! Met respect gesproken, maar wanneer een partij door de kiezers zo wordt afgestraft, ligt het toch niet voor de hand om die partij te betrekken bij een kabinetsformatie aangezien dat numeriek niet noodzakelijk is? Het had toch veel meer voor de hand gelegen wanneer u het met zijn tweeën had gedaan?

De heer Dijkstal (VVD):

Uw vraag is wel begrijpelijk, maar het probleem is dat met het veelpartijenstelsel de kiezer zich uitspreekt door op een bepaalde partij te stemmen. De ene partij krijgt er zoveel en de ander zoveel. Je kunt daaruit niet linea recta afleiden wat het verdere oordeel is van de kiezer, omdat de kiezer ook weet dat partijen in Nederland altijd met elkaar afspraken moeten maken en tot een coalitie moeten komen van minstens twee partijen en soms meer.

De heer Van Dijke (RPF):

Precies voorzitter! Maar de kiezer heeft gezegd dat hij grosso modo het beleid misschien wel aardig vindt, maar dat hij de rol van D66 daarin niet zo kan appreciëren. Ga vooral samen verder en D66 heeft u daarbij niet nodig.

De heer Dijkstal (VVD):

Wat u zegt is niet juist, want zo wordt in ons stelsel de vraag niet voorgelegd.

De heer Van Dijke (RPF):

Er wordt toch geen coalitie gekozen, er worden toch partijen gekozen?

De heer Dijkstal (VVD):

Precies, dat is juist. Er wordt geen coalitie gekozen en dus heeft elke partij de vrijheid en de mogelijkheid om na de verkiezingen na te gaan, winst of verlies, of er mogelijkheden zijn om de denkbeelden van die partij te combineren met die van een of meer andere partijen en van daaruit te komen tot een coalitie en tot een programma. Dat is inherent aan ons stelsel.

De heer Van Dijke (RPF):

Maar door D66 erbij te betrekken heeft u grote concessies moeten doen, althans in de ogen van D66, op het gebied van de bestuurlijke vernieuwing: de gekozen burgemeester. U voelt daar programmatisch helemaal niets voor. Voor uw kiezers was dat ook volstrekt niet nodig, want u had D66 kunnen uitsluiten, maar toch doet u het.

De heer Dijkstal (VVD):

Nu brengt u dit alles terug tot louter een som; je telt op en als je dan de meerderheid hebt, heb je verder niemand anders nodig. Misschien is het nu juist zo aardig dat dit niet gebeurd is. Natuurlijk had dat gekund. Ik denk dat de PvdA en de VVD ook bij elkaar hadden kunnen gaan zitten en besluiten om het samen te doen. Kennelijk hadden beide partijen er belang bij en er interesse in om na te gaan, ook gegeven de samenwerking in de jaren daarvoor, of het mogelijk was om een goed regeerakkoord te sluiten – dat is natuurlijk cruciaal en ik kom daar straks op terug – en een goed kabinet te vormen. Interessant in wat u zegt, is dat wij uiteindelijk een goed regeerakkoord en een goed kabinet hebben. Waar klagen wij dan over?

De heer Van Dijke (RPF):

Daarover kunnen wij nog van mening verschillen. Waar het om gaat, is dat u zegt dat je er een belang bij moet hebben om D66 erbij te betrekken. Kunt u kort aangeven wat het belang voor de VVD-fractie was om D66 erbij te betrekken?

De heer Dijkstal (VVD):

Ik denk dat er vele ideeën zijn bij D66 die wij interessant vinden en waarvoor wij het van belang vinden om in de Kamer zo breed mogelijk steun te verwerven. U kunt in het regeerakkoord die punten makkelijk ontdekken door de verkiezingsprogramma's van alledrie de partijen eronder te leggen.

Voorzitter! Dan komt de formatie. Nu is elke formatie altijd goed voor enige kritiek: óf omdat wat er gebeurt niet past in het eigen staatkundige opzicht óf omdat je niet hebt meegedaan aan die formatie en je dus buitengesloten voelt en het dus ook allemaal niets vindt. Wat je ook van die informatie of formatie mag vinden, in ieder geval kan geconcludeerd worden dat wij de uitkomst goed vinden: een goed regeerakkoord en een kabinet in deze samenstelling. Dat is toch niet helemaal niets! Dat wil niet zeggen dat er geen kanttekeningen bij dit proces te plaatsen zijn.

Ik geloof niet dat het eerder is voorgekomen dat drie zittende bewindslieden gedurende een zo lange periode zowel bewindspersoon waren als tegelijkertijd informateur. De combinatie is wel eens eerder voorgekomen. Zo was de heer Kok in de vorige periode minister van Financiën maar ook – weliswaar voor een kortere periode – informateur en later formateur. Ik breng dit op, omdat ik kennis heb genomen van een paar lastige aspecten, vooral in verband met de ministeriële verantwoordelijkheid voor de stukken die door de informateurs bij de departementen worden opgevraagd. In die weken hebben zich daarbij meerdere malen kleine problemen voorgedaan, zoals de vraag of een stuk de deur uitgaat onder de verantwoordelijkheid van de minister. Als dat het geval is, zal ook het vragen van die stukken moeten gebeuren langs die minister. Er is mij zelfs gemeld – maar daar ben ik zelf geen getuige van geweest – dat ambtenaren door de informateurs zijn gevraagd om dat verder geheim te houden. Nu gaat het mij daar niet zozeer om, maar je moet er wel voor oppassen dat de ambtenaren niet in een diffuse situatie hoeven te opereren. Wil de minister-president nog eens nagaan of, gegeven deze vrij lange periode waarin drie ministers gelijktijdig informateur zijn, dergelijke aspecten zich hebben voorgedaan die wij de volgende keer misschien op een betere manier moeten regelen?

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Ik begrijp dat het even een schaatswedstrijd lijkt tussen de heer Van Dijke en mij. Ik maakte een rondje van beneden de 36, maar het was een binnenbaan en dan gaat het altijd wat vlugger omdat je geen windproblemen hebt.

Mevrouw de voorzitter! Ik herken erg veel van de inbreng van de CDA-fractie in het debat – een non-debat – met de informateurs, maar bedoelt de heer Dijkstal met deze vragen dat de figuur van drie informateurs die ook minister zijn in het demissionaire kabinet zijn voorkeur niet geniet?

De heer Dijkstal (VVD):

Ik geloof niet dat het relevant is of het er drie zijn of een of twee. Waar op gelet moet worden, is dat de ministeriële verantwoordelijkheid betekent dat je tot op de laatste dag dat je minister bent – ook al ben je demissionair – verantwoordelijk bent voor wat er gebeurt op het departement, dus ook voor de stukken die uitgaan. Ik heb gemerkt dat daar af en toe op zijn minst vraagtekens over bestonden, zo niet zelfs verwarring. Dat is jammer. Dat is overigens een ander punt dan het punt dat de heer De Hoop Scheffer in het debat heeft ingebracht – en dat vind ik ook relevant – namelijk de vraag of ingeval van stukken met een status die Kamerleden ter hand worden gesteld, deze niet alle Kamerleden ter hand behoren te worden gesteld. Ik heb begrepen dat daarover nog eens wordt nagedacht. Ik vind dat inderdaad een terecht punt.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Ik probeerde met mijn opmerking nog iets dieper te graven. Wordt de afstand tussen informeren en regeren niet angstig klein als drie ministers uit een zittend, zij het demissionair, kabinet ook nog informateur zijn? Dat was de achtergrond van mijn vraag. Vindt u dat een wenselijke figuur?

De heer Dijkstal (VVD):

Als het niet te lang duurt, heb ik er niet zoveel bezwaren tegen, mits nog eens wordt nagedacht over de zojuist door mij genoemde punten. Die moeten beter geregeld worden, want daar bestond verwarring over. Ik heb het zelf meegemaakt en ik weet het van collega's. Ik wil echter niet a priori zeggen dat het niet mag voorkomen dat mensen die in een kabinet zitting hebben als informateur worden aangewezen.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Ik begrijp dat dit van de duur van de informatie afhangt.

De heer Dijkstal (VVD):

Als het te lang duurt, gaat het probleem meer spelen!

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Maar het is geen principiële uitspraak; het hangt van de duur af.

De heer Dijkstal (VVD):

Ja.

De heer Van Dijke (RPF):

Voorzitter! Collega Dijkstal zegt dat het gaat knellen wanneer het te lang gaat duren. Nu kan eindeloos getwist worden over "lang" of "te lang" en is het daarom niet veel beter om niet aan die dubbelepettenproblematiek te beginnen?

De heer Dijkstal (VVD):

Dat gaat me nu net iets te ver en daarom haalde ik met name het voorbeeld uit 1994 aan. Wat de heer Van Dijke zegt, zou moeten betekenen dat de toenmalige minister van Financiën niet door de Koningin had kunnen worden verzocht om te informeren en daarna te formeren. Zover moeten we toch zeker niet gaan, want dan sluit je ook weer heel interessante mogelijkheden af om een formatie tot een goed resultaat te brengen.

De heer Van Dijke (RPF):

Maar nu zegt u: voor een bepaalde tijd moet het kunnen. De periode mag echter niet te lang zijn. Verder vindt u dat we na zouden moeten denken over de vraag hoe we dit vorm zouden kunnen geven. Hebt u op dit punt gedachten? Wie zouden voorstellen of suggesties moeten doen? Wie zouden bepaalde codes moeten afspreken?

De heer Dijkstal (VVD):

Voorlopig concentreer ik mij vooral op het punt dat ik zojuist noemde: ik meen dat het goed is iets helderder voor ogen te hebben dat stukken die van een departement worden gevraagd altijd onder de ministeriële verantwoordelijkheid van de desbetreffende minister de deur uitgaan. Als je dit uitspreekt, heeft dat bepaalde consequenties voor de manier waarop je die informatiestroom organiseert.

Voorzitter! Een ander punt dat ik hier kort wil noemen, maar waarover wij nog eens zouden moeten doordenken, overigens niet alleen met betrekking tot de formatie maar ook in algemene zin, betreft de openbaarheid van de stukken. Ik ben van mening dat onderhandelen naar zijn aard het beste werkt in beslotenheid. Daar hoort bij dat je stukken kunt uitwisselen. Ik ben het er wel mee eens dat als een onderhandeling is afgesloten, daarover verantwoording moet worden afgelegd en dat dan de relevante stukken openbaar moeten worden gemaakt. In de praktijk merk ik dat zich iets als het ware dubbel ontwikkelt: omdat iedereen weet dat bepaalde stukken openbaar zijn, wordt zorgvuldig nagedacht over de vraag of relevante informatie nog wel opgeschreven moet worden. Men redeneert namelijk: straks wordt die informatie openbaar en dan kan dat negatieve effecten hebben. Echter, dat kan nooit de bedoeling zijn geweest bij het kiezen voor openbaarmaking. Daarom vraag ik aandacht voor dit punt. Misschien kan het kabinet nog eens nagaan of wij in de Wet openbaarheid van bestuur en alles wat ermee annex is een nadere regeling moeten treffen.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter! Ik meen dat er een klein misverstand in het spel is. Ik geloof niet dat er in de Kamer ook maar één fractie gepleit heeft voor openbaarmaking van de onderhandelingsstukken. Als het om een besloten proces gaat, kan ik mij voorstellen dat je die stukken niet openbaar maakt. De belangstelling van de fracties in de Kamer ging echter uit naar de adviezen, rapporten, notities enzovoorts die van de ministeries naar de informateurs zijn gegaan. Voor mij is het nog steeds een raadsel waarom die pas na afloop van het formatieproces openbaar konden worden en niet tijdens dat proces. Misschien kan de heer Dijkstal op dit punt eens zijn licht laten schijnen.

De heer Dijkstal (VVD):

Voor mij is dit helemaal geen raadsel en zojuist heb ik al gezegd waarom niet. Ik vind dat een onderhandelingsproces zich in beslotenheid moet kunnen afspelen en dat die beslotenheid moet blijven bestaan totdat men met het resultaat naar buiten kan treden. Ik vind het dan zeer onlogisch om stukken die in zo'n situatie circuleren, tijdens het proces al naar buiten te brengen. Zoiets komt later wel. Te zijner tijd kunt u die dan beoordelen. Ik voel dan ook niets voor uw suggestie.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter! We hebben het bijvoorbeeld over de adviezen van de Sociaal-economische commissie. Wat zou er nu verkeerd aan zijn als op het moment waarop toch al een groot deel van de Kamer buitenspel staat en dus ook verstoken is van de mogelijkheid om haar mening te geven, geïnformeerd te worden enzovoorts en er stukken naar de informateurs gaan, die dan ook openbaar worden gemaakt, zodat de fracties hun mening kunnen vormen? Wat zou daar mis mee zijn?

De heer Dijkstal (VVD):

Voorzitter! Het grote probleem is dat althans niet voor mij helder genoeg gedefinieerd is welke stukken sowieso openbaar moeten zijn en welke niet. Verder is het mij, gelet op de veelheid aan stukken van verschillende aard en status, niet helemaal duidelijk welk stuk uiteindelijk wel of niet openbaar moet worden. Ik voel er niets voor in de tussentijd selectief tewerk te gaan en te zeggen wat wel en wat niet openbaar kan worden. De heer Marijnissen heeft het nu over een advies van de SEC, maar er zijn in dit verband nog wel andere adviezen te noemen. Er is voor mij geen enkel bezwaar om de formatie af te wachten. Als de formatie is afgerond, kan daarover verantwoording worden afgelegd. Dat is vandaag door de minister-president gedaan. De stukken die bij de formatie relevant waren, zijn naar de Kamer gestuurd. Deze handelwijze lijkt mij meer dan toereikend.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter! Er zijn volgens mij maar twee soorten stukken: adviezen en brieven die door maatschappelijke organisaties naar de informateurs zijn gestuurd – daarvan hebben wij nu een overzicht gekregen – en rapporten, notities en adviezen van de kant van het ambtelijke apparaat, van de ministeries en van het Centraal planbureau. Die stukken zijn nu openbaar geworden. Volgens mij bestaat er dus geen verwarring over de status van stukken. Nogmaals, een echt inhoudelijk argument waarom openbaarmaking niet zou kunnen, heb ik nog niet gehoord.

De heer Dijkstal (VVD):

Voorzitter! Volgens mij is dit een iets te eenvoudige weergave van de samenstelling van de stroom van interessante stukken van diverse aard die wij nu in gedachten voorbij zien komen.

Voorzitter! De aard van dit debat is vaststellen of het kabinet op een parlementaire meerderheid kan rekenen. Bij die vaststelling is van belang de presentatie van het kabinet via de regeringsverklaring, inclusief het regeerakkoord, dat daarvoor de basis is. Voor de VVD – en naar ik meen ook voor de andere coalitiefracties – is de vraag aan de orde of zij in dit huis steun uitspreken voor dat regeerakkoord. Verder is de vraag aan de orde of zij hier vertrouwen uitspreken in het kabinet. Ik gebruik dat woord, omdat met "vertrouwen in het kabinet" ook uitgesproken wordt: vertrouwen in elk van de leden van het kabinet. Die vertrouwensrelatie is cruciaal voor de verhouding van regering en parlement. Het vertrouwen in elk van de leden van het kabinet bestaat totdat het tegendeel blijkt. Het blijken van dat tegendeel zal altijd hier in dit huis moeten gebeuren en niet erbuiten. Dat lijkt mij een zeer goede parlementaire regel. Het vertrouwen is er totdat het tegendeel blijkt door uitdrukkelijke opzegging ervan in de Kamer.

De aard van dit debat behelst de politieke context waarin het kabinet kan gaan werken. Het is dus geen normaal beleidsdebat; ik sluit mij aan bij datgene wat de heer De Hoop Scheffer erover heeft gezegd. Bovendien krijgen wij binnenkort de algemene beschouwingen en nog vele andere debatten. Dat betekent dat een zekere terughoudendheid nu op zijn plaats is. Niet alle onderwerpen hoeven stuk voor stuk behandeld te worden. Bij een aantal onderwerpen wil ik echter kort stilstaan in relatie tot het regeerakkoord.

Over ons asielbeleid hebben wij recent nieuwe gegevens gehoord van de Intergovernmental Council in Genève. Nederland neemt meer dan een evenredig deel van de asielzoekers voor zijn rekening. In het regeerakkoord zijn op een aantal punten afspraken gemaakt. Deze afspraken moeten tot uitvoering worden gebracht. Wij hebben vanmorgen van de minister-president een brief gekregen met een voorlopig overzicht van de komende wetgeving. Daarmee wordt enig zicht geboden, waarvoor dank. Het lijkt mij nuttig om ook snel zicht te krijgen op de andere afspraken die nodig zijn om uitvoering te geven aan datgene wat in het regeerakkoord terzake is afgesproken. Ik hoop dat een dergelijk overzicht bij de begroting van Justitie kan worden verstrekt.

Datzelfde geldt voor het veiligheidsbeleid. Wij moeten nog bericht krijgen van het kabinet hoe de 750 mln. verdeeld zal worden over de verschillende elementen. Ik neem aan dat wij nog op de hoogte zullen worden gesteld van de manier waarop ten aanzien van de aansturing van het politiebestel zal worden gehandeld. Ook ben ik zeer geïnteresseerd in de informatiearchitectuur. Ik denk dan zowel aan de technische kant als aan de hele stroom van informatie van justitie en politie. Ik ga ervan uit dat wij daarover bij de begrotingsstukken zullen worden geïnformeerd. Wij moeten daar zinvol over kunnen debatteren.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Ik keer even terug naar het vreemdelingen- en asielbeleid. De passage gelezen hebbend, begrijp ik dat er voorstellen voor maatregelen uit zullen voortvloeien. De heer Dijkstal koppelt het echter zeer uitdrukkelijk aan recente berichtge ving in de media. Betekent dat dat hij meer of andere dingen wil? Of zegt hij tegen het kabinet: voer snel uit wat is opgeschreven?

De heer Dijkstal (VVD):

De recente berichtgeving geeft nog eens aan hoe belangrijk het is dat er afspraken zijn gemaakt in het regeerakkoord. Bovendien wordt nog meer druk op ons allen gelegd om ervoor te zorgen dat de afspraken op de kortst mogelijke tijd tot uitvoering komen.

Dat geldt ook voor het milieubeleid. Ik heb met grote belangstelling kennisgenomen van datgene wat de minister-president hierover in de regeringsverklaring heeft gezegd. Het waren zeer interessante noties. Bij het milieubeleid speelt voor ons zeer sterk de effectiviteit van de gedachten en maatregelen. Dat is ook een punt waarover wij graag met het kabinet doorpraten. Hoge ambities en grote aspiraties zijn prima, maar de vertaling naar concreet beleid en de effectiviteit daarvan zijn eveneens van groot belang. Al dit soort zaken moet snel aan de orde komen.

Het regeerakkoord als zodanig heeft dus onze instemming. Dat wil niet zeggen dat het identiek is aan het VVD-verkiezingsprogramma. Helaas is dat niet gelukt. Het regeerakkoord is voor de VVD een zeer, zeer aanvaardbaar compromis met veel herkenbare punten. Voor ons was het motto in het verkiezingsprogramma "investeren in de toekomst". Het doet ons zeer veel vreugde dat zoveel daarover in het regeerakkoord is opgenomen.

In NRC Handelsblad van vanavond staat een commentaar met de kop "gewoon". Wij voeren nu al een aantal jaren een discussie over de vraag hoe gewoon of hoe bijzonder een kabinet is. Het lijkt erop dat het niet voldoende is als je gewoon goed je werk doet. Het moet vooral bijzonder zijn. Ik wil mij daar nu echter niet al te diep in begeven. Ik geloof dat het gewoon een goed kabinet is dat hier zit. Wij zijn zeer benieuwd wat het gaat doen.

Aansluitend bij punten die de minister-president genoemd heeft, moet ik wel zeggen dat er als het ware twee bijzondere momenten zijn. Nederland is een welvarend land, zowel in historisch perspectief als in vergelijking met vele landen om ons heen. Dat is natuurlijk – dat staat ook in de stukken – het resultaat van een inspanning van velen over een lange reeks van jaren. In het regeerakkoord wordt gesteld dat je dit kunt zien aan ons hoogwaardige sociale stelsel, het behoorlijke voorzieningenniveau dat wij hebben, de cultuur van vrijheid, tolerantie en solidariteit die wij in ons land kennen, en een sterke economie. Ik voeg daaraan toe dat je dit ook kunt zien aan de moderne openbare dienst. Dit alles stemt tot vreugde. Dit markeert inderdaad het moment waar wij staan. Het gaat goed met Nederland en daar mogen wij blij mee zijn.

Ook is het waar dat dit kabinet de eeuwwisseling zal meemaken. De minister-president heeft ook aan dit punt gerefereerd. Dit zal een moment van bezinning geven. Wij zullen bij de eeuwwisseling terugkijken naar deze eeuw. Ik denk dat wij dat niet altijd met evenveel vreugde zullen doen, gezien de rampspoed en ellende die in deze eeuw voor zovele mensen aan de orde zijn geweest. De eeuwwisseling zal gelijktijdig echter een stimulans betekenen. Zij zal een impuls geven om te proberen de welvaart die wij met elkaar bereikt hebben, voor de toekomst veilig te stellen en die misschien zelfs voor een langere toekomst te waarborgen door ons daar nadrukkelijk op te richten. Ik voeg daaraan toe dat wij er ook voor moeten zorgen dat de welvaart voor alle burgers van het land daadwerkelijk bereikbaar is. Ik wil hier dadelijk graag nog iets meer over zeggen.

Ik ga nu echter eerst in op de financiële kant van de zaak. Ik ben van mening dat een stevige, duurzame financiële basis niet een doelstelling is, maar een voorwaarde. Dat is een voorwaarde om allerlei hoge aspiraties, zoals die bijvoorbeeld in het regeerakkoord in doelstellingen vastliggen, tot uitvoering te brengen. Daarom is het zo belangrijk dat hier goede afspraken over bestaan. Een stevige, duurzame financiële basis zijn wij eigenlijk ook verplicht tegenover alle burgers. Zij mogen namelijk verwachten dat wij zorgvuldig met hun geld omgaan. Het is ook niet goed – ik meen dat de heer De Hoop Scheffer hier al naar verwezen heeft – om alles wat wij vandaag doen, op de kosten van toekomstige generaties te laten plaatsvinden. Bovendien geeft een stevige, duurzame financiële basis rust en weloverwogenheid in de begrotingscyclus, inclusief de besluitvorming die daarbij hoort.

De heer Van Dijke (RPF):

Voorzitter! Wat hier wordt gezegd, zou ik kunnen beamen, ware het niet dat ik uit het regeerakkoord meen te moeten opmaken dat men daar de Zalmnorm als basis kiest. Nu heeft het CPB berekend dat wanneer de Zalmnorm van toepassing wordt verklaard op een behoedzaam scenario met een groei van 2%, het tekort met 0,3 oploopt. Vindt de heer Dijkstal dat een degelijke basis?

De heer Dijkstal (VVD):

Voorzitter! Ik ben even het spoor bijster. Ik kom zo nog over het tekort te spreken. Laat ik dit deel van mijn betoog even doorlopen. Misschien kan de heer Van Dijke zijn vraag dan opnieuw stellen en begrijp ik die dan ook beter.

Ik ga even uit van datgene wat ik als een stevige, duurzame financiële basis beschouw. In de eerste plaats moet – dat gebeurt ook volgens het regeerakkoord – geprobeerd worden om het tekort tot nul te brengen en langs die weg ook een bijdrage te leveren aan vermindering van de staatsschuld. Het is duidelijk dat dit van belang blijft. In de tweede plaats hoort bij die stevige, duurzame financiële basis het hanteren van een behoedzaam scenario. In de derde plaats hoort daarbij de Zalmnorm met een trendmatig begrotingsbeleid, zoals dat in de vorige periode is ingevoerd.

Ik kom nu eerst even op het tekort. Uit de CPB-berekeningen begrijp ik dat wij uitkomen op 1,3% EMU-tekort. De vraag is echter of dit inmiddels niet door de feiten is achterhaald. Ik weet dat niet. Ik heb er echter goede notie van genomen dat de minister-president het gedurfd heeft om in zijn bijdrage vandaag iets te zeggen over het begrotingsevenwicht. Het was zelfs zo dat de heer Melkert al met een zekere gretigheid verder door wilde gaan op dat onderwerp. Het is toch voor het eerst dat in de stukken, zoals wij die krijgen, dat woord wordt gebruikt. Dat is zeer verheugend. Het is ook verheugend dat zovelen van verschillende partijen het belang ervan inzien om te komen tot dat begrotingsevenwicht. Laat ons vooral hopen dat wij dat zullen bereiken. Hoe het op dit moment feitelijk is, kan ik niet helemaal beoordelen. Ik heb kennisgenomen van de CPB-cijfers. Daar zijn Kamervragen over gesteld. Ik ga ervan uit dat wij bij de stukken voor Prinsjesdag de laatste stand van zaken daarover zullen krijgen. Dit gezegd hebbende, begrijp ik niet helemaal wat de heer Van Dijke bedoelde.

De heer Van Dijke (RPF):

Blijft staan dat wanneer wij uitgaan van gemiddeld genomen 2% groei en wij het regeerakkoord toepassen, het tekort oploopt. Het moet meevallen wil het tekort verder teruggaan dan verondersteld is.

De heer Dijkstal (VVD):

Ik meen niet dat dat juist is. Ik heb die cijfers echter niet bij de hand. Het CPB heeft uitgerekend dat bij een behoedzaam scenario het tekort uitkomt op die 1,3%. Ik begrijp dan ook niet goed waar u uw gegevens vandaan haalt.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Ik denk dat de heer Dijkstal op dat punt gelijk heeft. Het was hem liever geweest, maar verkiezingsprogramma's kunnen niet integraal in regeerakkoorden worden neergelegd, als het 1% was geweest en niet 1,3%.

De heer Dijkstal (VVD):

Dat is juist.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Is de heer Dijkstal het eens met datgene wat zijn collega Melkert vanmiddag zei op een vraag van mij, namelijk dat op het moment dat je het begrotingsevenwicht bereikt, lopende deze kabinetsperiode – laten wij dat inderdaad hopen – de heronderhandeling van datgene wat nu is afgesproken voor de deur zal moeten staan?

De heer Dijkstal (VVD):

Ik meen dat de afspraken in het regeerakkoord op dat punt helder genoeg zijn. Het was fiftyfifty, het tekort en de lasten. Dus als het een is opgelost, gaan wij door met het ander.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Dat betekent dus niet dat u dan gaat heronderhandelen en met zijn drieën gaat bekijken hoe u het dan gaat doen. Hoe u het gaat doen, ligt nu dus vast.

De heer Dijkstal (VVD):

Ja, dat lijkt mij wel. Ik ben benieuwd wat daarover straks door de regering wordt gezegd.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Ik ook, maar ik begreep van collega Melkert wat anders.

De heer Dijkstal (VVD):

Misschien kunnen wij samen helpen om die duidelijkheid te verschaffen, die ook voor de heer Melkert heel zegenend kan zijn.

Voorzitter! Deze drie elementen, het accent op het tekort en de staatsschuld, het behoedzame scenario en de Zalmnorm, bij elkaar opgeteld vormen een voldoende veiligheidsmarge voor het geval in de tweede helft van de kabinetsperiode de economische groei tegen zal vallen. Het gaat nog steeds goed en daar zijn wij allemaal erg blij mee. Niettemin zijn wij allemaal ook ongerust. Wij zijn ongerust om wat er in Azië gebeurt en om wat er in Rusland gebeurt. De Volkskrant had een paar weken geleden daar nog een commentaar over en schatte in dat het effect van het ene 0,5% is en het effect van het ander ook 0,5%, wellicht met een zekere vertraging, omdat Duitsland het eerst last zal hebben van Rusland, maar dat is toch betrekkelijk relevant als het in die omvang een daling van de groei zou betekenen. Dan heb ik het nog niet over andere tegenvallende ontwikkelingen.

Dit neemt niet weg dat wij wel enige zorg hebben. In de eerste plaats hebben wij kennisgenomen van twee voetnoten in het regeerakkoord, waarin gesproken wordt over een verschil van mening tussen het CPB en Sociale Zaken.

Het ene betrof de socialezekerheidsuitgaven en het ander betrof een brutobedrag dat samenhing met het beleid van de sluitende aanpak. In die voetnoot stond zelfs dreigend dat niet op korte termijn die beide partijen op één noemer te brengen zouden zijn. Dat is allemaal wel erg interessant, maar ik meen wel dat het van belang is dat het kabinet duidelijk maakt waar het kabinet van uitgaat, zodat wij van deze interessante meningsverschillen tussen een departement en het CPB verlost zijn.

Het tweede waar wij zorgen over hebben, is de hardheid van de ombuigingsbedragen. Dat is ook een lastig onderwerp. Laat ik beginnen met iets dat in theorie misschien niet zo moeilijk is, namelijk de 2,3 mld. doelmatigheidskortingen bij de overheid. Dat is daarom niet zo moeilijk, omdat ik aanneem dat de minister van Financiën zegt: dat boek ik gewoon in op die departementen, dus ik heb mijn geld binnen. Daarmee is natuurlijk wel de vraag hoe dat zijn vertaling krijgt op elk van die departementen. Daar is op dit moment nog geen zicht op. Ik neem aan dat wij hierover later nog informatie zullen krijgen. Ik ben daar zeker in geïnteresseerd.

Dat geldt ook voor de 1,3 mld. beperking van de uitgaven van de Europese Unie. In de regeringsverklaring krijg ik daar niet helemaal helderheid over. Er wordt gezegd dat de Nederlandse positie in de Unie wordt bepaald door doelmatigheid en door soberheid en dat de inzet zal zijn het bereiken van een besparing op de afdrachten plus een aanpassing van de afdrachtensystematiek. Dat is allemaal prima. Maar wat ons betreft zou het iets concreter en misschien ook iets fermer moeten zijn. Het moet niet alleen om de inzet gaan; de uitkomst moet zijn dat de afdrachten aan de Unie met 1,3 mld. worden verminderd.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Het is de vraag of dat materieel veel oplevert. De regering zal toch met anderen moeten onderhandelen. Dus in die zin is het voor de regering niet zo'n grote klus om de fractie van de VVD op dit punt gerust te stellen. Maar dit terzijde. U heeft gesproken over de noodzaak en de wenselijkheid om te komen tot investeringen, ook tegen de achtergrond van het VVD-programma. Daarnaast maakte u een kritische kanttekening over de "zachtheid" van de bezuinigingen. Heeft het voor de VVD-fractie consequenties voor de intensiveringen als het bezuinigingspakket op onderdelen niet wordt gerealiseerd?

De heer Dijkstal (VVD):

Het antwoord op deze vraag is "ja". In het regeerakkoord is niet helder geregeld hoe ombuigingen en intensiveringen zich tot elkaar verhouden. Ik herinner mij uit de vorige kabinetsperiode dat de intensiveringsgelden fasegewijs beschikbaar werden gesteld naar de mate waarin ombuigingen en doelstellingen waren gerealiseerd. Dat mis ik in het regeerakkoord en het is mij uit de regeringsverklaring nog niet duidelijk geworden. Mij dunkt dat dat een logische afspraak zou zijn. Ik wil dan ook graag van de minister-president weten of wij voor de komende vier jaar een dergelijk mechanisme krijgen.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Die bezuinigingen zijn aan veel kritiek onderhevig. U heeft in dit verband de Europese Unie en de rijksdienst genoemd. Ik heb zelf een aantal voorbeelden gegeven. Als die bezuinigingen deels niet gerealiseerd worden, betekent dit in de optiek van de VVD dat voorgenomen investeringen dan voor een deel ook niet gerealiseerd worden? Dat betekent dus investeringen in de zorg, in het onderwijs en dat soort sectoren. Hoe betrouwbaar is de overheid vandaag als zou blijken dat die bezuinigingen niet gerealiseerd worden? In de optiek van de VVD moet zij dan terugkomen op toegezegde investeringen in die voor velen zo belangrijke sectoren.

De heer Dijkstal (VVD):

Ik ben natuurlijk niet voor niets begonnen met te zeggen dat een stevige financiële basis noodzakelijk is. Ik heb dat ook niet als doelstelling, maar als voorwaarde geformuleerd. Doen wij dat niet, dan moeten wij velen in de samenleving een nog slechtere boodschap geven. Het is dus essentieel dat de financiële basis gezond is. Wij zijn in staat – door de omstandigheden waarin wij nu verkeren – om die financiële basis te creëren. Daar moeten wij vooral aan vasthouden. Mochten zich toch tegenvallers voordoen, dan zullen wij er vooral voor moeten zorgen dat deze niet ten koste van die financiële basis gaan. Wij zullen dan allerlei wensen in heroverweging moeten nemen en dan moeten er prioriteiten gesteld worden.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Daarmee wordt een voorschot genomen op mogelijk te verminderen intensiveringen. Voor de VVD is de optie van "een tandje minder met betrekking tot het financieringstekort", zoals ooit door een minister van Financiën publiek is gemaakt, natuurlijk onbespreekbaar.

De heer Dijkstal (VVD):

Het lijkt mij zeer onverstandig als wij weer die weg zouden inslaan. Ik zie daar ook geen enkele noodzaak toe, zeker niet gezien de afspraken die wij gemaakt hebben rondom behoedzame scenario's en alles wat daaraan annex is. Het bijzondere van de huidige omstandigheden is dat wij de financiering kunnen afmaken en dat wij uit kunnen komen op een evenwicht. Dan hebben wij gelukkig ook nog middelen over om aan bepaalde wensen te voldoen. Het kan wel zijn dat tussen die wensen onderlinge concurrentie ontstaat en dat er nadere prioriteiten gesteld moeten worden. Als dat moment zich voordoet, zullen wij daar ook heldere keuzes in moeten maken.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Dan rest slechts één conclusie – een conclusie waar de heer Dijkstal het misschien mee eens kan zijn – namelijk dat de VVD absolute prioriteit legt bij sanering van de overheidsfinanciën, gericht op een financieringstekort van nul en dat investeringen die op dit moment met veel aplomb in het regeerakkoord zijn aangekondigd en vandaag met prachtige woorden in de regeringsverklaring staan door de VVD onder druk worden gezet als daaraan niet wordt voldaan.

De heer Dijkstal (VVD):

Het is verleidelijk om daar "ja" op te zeggen, maar dat doe ik niet helemaal. Ik houd mij aan de afspraken die wij hebben gemaakt in het regeerakkoord. Daar hebben wij niet de doelstelling nul in opgenomen, dus deze ga ik nu niet als eis op tafel leggen. Ik zeg wel dat het van groot belang is om te proberen eruit te komen. Ik sluit dankbaar aan op wat de minister-president heeft gezegd. Wat dit betreft houd ik vast aan de afspraken die in het financiële kader van het regeerakkoord zijn gemaakt.

De heer De Graaf (D66):

De opmerkingen van de heer Dijkstal roepen bij mij wel wat vragen op. De verhouding tussen ombuigingen en intensiveringen lijkt wat digitaal: halen wij de ombuiging niet helemaal, dan gaan navenant intensiveringen niet door. Dat zijn maar twee van de vier hoekvlaggen van het speelveld. Dan praat je ook over de vraag of andere ombuigingen mogelijk zijn. Dat betekent dat je het regeerakkoord zou kunnen aanvullen. Het kan ook betekenen dat je afspraken maakt over lastenverlichting, afhankelijk van de economische groei, die misschien meevalt. Kortom, de stellingname dat ombuigingen en intensiveringen met elkaar samenhangen, maar overigens losstaan van andere doelstellingen, acht ik niet geheel juist.

De heer Dijkstal (VVD):

Voorlopig houd ik deze toch maar even. Ik heb in de afgelopen jaren gezien hoe zegenend een afspraak werkt om het met die fasegewijze beschikbaarstelling te doen. Ik ben benieuwd of het kabinet weer tot dergelijke afspraken wil komen. Het zou goed zijn als wij dat vandaag of op een ander tijdstip horen.

De heer Melkert (PvdA):

Maakt de heer Dijkstal het niet iets ingewikkelder dan nodig is? Met de afspraken in het regeerakkoord en de begrotingssystematiek van het uitgavenkader zijn toch eigenlijk alle situaties gedekt? Voorzover niet gedekt zijn zij van verdere specificatie voorzien, waarover je kunt nadenken. Ik zie hem knikken, dus daarover zijn wij het eens. Dat zeg ik even opdat er geen rare conclusies aan worden verbonden, zoals de heer Rosenmöller even probeerde. Dat was een buitengewoon geconstrueerde benadering, die volgens mij absoluut niet voortvloeit uit de afspraken van het regeerakkoord of uit de begrotingssystematiek, die door mijn gewaardeerde ex-collega Zalm zo succesvol in het leven is geroepen.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Het stroop smeren gaat gewoon door, ook al is men geen directe collega meer. Dat vind ik prima. Ik snap wel dat het voor de fractievoorzitter van de Partij van de Arbeid niet leuk is als door interrupties onzerzijds en door de antwoorden van de fractievoorzitter van de VVD wat meningsverschil ontstaat tussen de regeringsfracties, die morgenavond toch alledrie steun zullen verlenen aan dit kabinet. Maar het is toch duidelijk dat er bij de VVD een andere relatie wordt gelegd tussen ombuigingen en intensiveringen dan bij hem? Ik voel mij meer verwant met hem, dus ik zou zeggen: wees niet zo kritisch in onze richting.

De heer Melkert (PvdA):

Dat laatste moeten wij er zeker in houden. Ik krijg nog antwoord van de heer Dijkstal op de vraag of er iets specifieks aan de hand is, wat een interpretatie van de VVD-fractie vergt en wat wellicht door ons over het hoofd is gezien. Of zijn gewoon de spelregels aan de orde die wij met elkaar hebben afgesproken, zodat er voor de heer Rosenmöller geen aanleiding is om hier een conclusie aan te verbinden?

De heer Dijkstal (VVD):

Er hoeft niet meer achter gezocht te worden dan het strikte uitgavenkader dat wij de vorige keer ook hadden, en de spelregels waar wij ons aan hielden. Niettemin leek het ons toen ook verstandig om de mate waarin de verschillende departementen extra geld kregen afhankelijk te stellen van de mate waarin de andere doelstellingen van financiële ombuigingen werden gehaald. Hij zal zich die lijstjes nog herinneren. Als het in die combinatie gaat, lijkt mij dat behoedzaam genoeg.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

De heer Melkert heeft in zijn inbreng heel nadrukkelijk de stelling verdedigd van boter bij de vis bij de intensiveringen en een contract met de kiezer voor zorg, onderwijs en sociale politiek. De heer Dijkstal zegt dat hij zorg heeft over een aantal ombuigingen. In zijn optiek moeten wij ook kijken naar de intensiveringen, als die zorg onverhoopt realiteit wordt. Dat is geen contract met de kiezer en geen betrouwbare overheid, maar een verschil van mening in het eerste debat.

De heer Melkert (PvdA):

Nee, toch niet. Ik begrijp heel goed waarom u tot deze conclusie komt: omdat de heer Dijkstal het ingewikkelder maakt dan nodig is. Hij legt een rechtstreeks verband tussen ombuigingen en intensiveringen. Mijn punt is dat er met de systematiek van het uitgavenkader uiteindelijk saldering plaatsvindt van ombuigingen en intensiveringen en de tegenvallers of de meevallers die zich daarbij kunnen voordoen. Daar kan het kabinet morgen op antwoorden. De heer Dijkstal moet volgens mij niet de suggestie wekken alsof hier uitsluitend intensiveringen en ombuigingen tegenover elkaar staan, want ook de algemene uitgaven die op een bepaald begrotingshoofdstuk aan de orde zijn, hebben daarmee te maken. Dat geldt immers voor het totale beeld. Dat lijkt mij aan de orde te zijn.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

U heeft elkaar wel heel erg nodig om het aan elkaar uit te leggen. Maar volgens mij zit er een verschil van mening.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Laten wij dit nu gewoon als heren onder elkaar uitpraten! De heer Dijkstal is volstrekt helder. Hij zegt niet meer en niet minder dan dat het trendmatig begrotingsbeleid, oftewel de Zalmnorm, overeind blijft, ook indien er onverhoopt sprake zou zijn van tegenvallers. Zo is het toch? Het is volgens mij heel simpel.

De heer Dijkstal (VVD):

Ik ga natuurlijk uit van de door mij gewenste situatie en geef aan hoe ik het graag zou willen hebben. Ik hoop dat het kabinet daar ook een positieve reactie op zal geven.

De heer Schutte (GPV):

Er is al veel duidelijk geworden, maar ik wil toch nog even ingaan op de relatie die de heer Dijkstal zelf heeft gelegd. Hij zei: als de ombuigingen tegenvallen, moeten wij eens kijken of wij niet hetzelfde systeem als in de vorige periode kunnen toepassen. Dat houdt in dat naar de mate er geld beschikbaar komt, er intensiveringen komen. In het regeerakkoord is natuurlijk wel een keurig overzicht per jaar gegeven van de intensiveringen. Als datgene wat de heer Dijkstal voor mogelijk houdt, daadwerkelijk gebeurt, betekent dat dan dat de intensiveringen die voor 1999 en 2000 zijn voorzien, bijvoorbeeld voor een nadere beoordeling zullen doorschuiven naar 2001?

De heer Dijkstal (VVD):

Voorzitter! De kern van mijn zorg is natuurlijk dat wij geen geld moeten uitgeven dat wij niet hebben. Ik vind het onverantwoord om de tekorten te laten oplopen als gevolg van tegenvallers in de ombuigingen. Dat vind ik het allerbelangrijkst. Ik vind dat niet verantwoord. Dat is de crux. De vraag is: hoe regel je dat nu het allerbeste. Daar passen dan natuurlijk de Zalmnorm en alle spelregels bij. Ik zeg het nu nog maar even voor de laatste keer: ik heb goede herinneringen aan de manier waarop de clustergelden beschikbaar kwamen. Kijkend naar het lijstje dat de heer Schutte voor zich heeft, zou het mij niet verbazen als de minister van Financiën dat op dezelfde manier aan de departementen zal meedelen: dat het in die fasering beschikbaar komt naar de mate waarin het geld op tafel komt. Dat lijkt mij een gezonde financiële afspraak.

De heer Schutte (GPV):

Ik ben erkentelijk voor deze dualistische inbreng in de discussie.

De heer Dijkstal (VVD):

Fijn.

Voorzitter! Ik kom te spreken over het punt van Defensie. Ik wil niet verhelen dat dat voor de VVD een zeer lastig punt is geweest. Ik zet enige vraagtekens bij de wijze waarop alles wat in het formatieproces speelde in de kranten kwam, maar ik geloof dat iedereen een beetje kennis heeft kunnen nemen van de zeer intensieve pogingen van de onderhandelaars van de fracties om eruit te komen, met alle wensen die er op de verschillende terreinen van Defensie en Ontwikkelingssamenwerking lagen. Ik hoef daar dus niet al te veel meer over te zeggen. Er ligt nu een ombuiging van 375 mln. structureel op tafel, waarvan wij als VVD eigenlijk ook niet zeker weten of het kan. Wij weten niet zeker of het mogelijk is als wij het relateren aan de nationale doelstellingen van het defensiebeleid en als wij het willen relateren – en dat willen wij natuurlijk ook – aan internationale afspraken in het kader van de NATO Defence Requirements. De uiteindelijke beoordeling van de mogelijkheid om 375 mln. structureel om te buigen, kun je dus eigenlijk dan pas maken.

De heer Van Dijke (RPF):

Voorzitter! Had het niet voor de hand gelegen om eerst te analyseren of wij wel tot zulke bezuinigingen zouden kunnen komen voordat die werd ingeboekt?

De heer Dijkstal (VVD):

Van ons uit bekeken moet ik die vraag met "ja" beantwoorden, maar wij werden natuurlijk geconfronteerd met twee andere partijen die daar andere opvattingen over hadden en die op defensiegebied veel verder wilden gaan. Dan is er sprake van een situatie waarin de een niets wil en de ander veel. En dan moet je eruit zien te komen.

De heer Van Dijke (RPF):

Dan schrijf je een bedrag op dat vervolgens boterzacht is.

De heer Dijkstal (VVD):

"Boterzacht" is niet het goede woord. Het gaat om de vraag of het verantwoord is.

De heer Van Dijke (RPF):

Ik noem die bezuiniging boterzacht, want de heer Dijkstal vindt dat de defensie taken die zijn afgesproken in het kader van de Herijkingsnota, in stand moeten blijven. Dat maak ik althans op uit zijn betoog.

De heer Dijkstal (VVD):

Voorlopig, tot wij de volgende Defensienota hebben en wellicht andere afspraken hebben gemaakt.

De heer Van Dijke (RPF):

Oké, maar nu blijven de afspraken bestaan. Dat betekent dat de defensietaken die wij nu kennen, overeind moeten blijven.

De heer Dijkstal (VVD):

Ik denk dat dit nu het uitgangspunt moet zijn. Dan doet de vraag zich natuurlijk voor op welke manier, in afwachting van de beslissingen die wij later nemen, die 375 mln. wordt ingevuld.

De heer Van Dijke (RPF):

Dat betekent dus dat u die 375 mln. dit jaar eigenlijk niet zou willen inboeken.

De heer Dijkstal (VVD):

Nee, dat hoeft niet.

De heer Van Dijke (RPF):

Ja, want u wilt die defensietaken vooralsnog overeind houden.

De heer Dijkstal (VVD):

Maar dan gaat u ervan uit dat het afbreuk zou doen aan de taken die je moet uitvoeren als er voor een jaar een incidentele oplossing wordt gevonden. Dat hoeft niet. Het is denkbaar – maar dat horen wij later nog wel van de minister van Defensie – dat het op zo'n manier kan. De vraag is of je met vier keer 375 mln. dicht komt bij het niet meer kunnen uitvoeren van taken waarvan je straks, bij de Defensienota en bij de NATO Defence Requirements, vindt dat je ze wel moet uitvoeren. Als dat moment zich zou voordoen – vraagteken – dan staan wij voor een heel lastige afweging. Ik verheel niet dat wij daar sceptisch over zijn. De heer Bolkestein heeft na afloop van de fractievergadering waarin wij over het regeerakkoord hebben gesproken ook gezegd dat dit voor ons een heel lastig punt is geweest.

De heer Van Dijke (RPF):

Voorzitter! Ik trek een conclusie uit het debat dat wij hadden. De VVD-fractie wil de defensietaken overeind houden en zegt daarmee dat deze bezuiniging volstrekt niet kan.

De heer Dijkstal (VVD):

Nee, dat mag u zo niet zeggen. Wij gaan nu uit van de taken die wij hebben. Wij zijn zeer gemotiveerd om de discussie rond de Defensienota en de NATO Defence Requirements aan te gaan, want dat hoort in zekere zin natuurlijk bij elkaar. Er zijn twee uitkomsten denkbaar. Wij krijgen een veranderd takenpakket, waardoor het mogelijk is om dit soort bezuinigingen te doen, zonder dat je de taken in gevaar brengt. Het kan ook zijn dat wij een dusdanig takenpakket hebben dat wij als het ware tegen onszelf aanlopen en dat het niet kan. Dan zul je dat onder ogen moeten zien. Dat vind ik het lastige van deze afspraak.

De heer Melkert (PvdA):

Ja, het is soms inderdaad lastig om keuzen te maken. Misschien kan de heer Dijkstal, omdat hij nu toch aanleiding ziet om dit zo aan de orde te stellen, een indruk geven van de opties die hij als voor de hand liggend beschouwt. Ik zeg dat ook omdat het niet alleen om 375 mln. gaat, maar in feite om iets meer dan 0,5 mld. wat in totaal op Defensie moet worden omgebogen. Ik zeg dat niet met vreugde, maar het is wel onderdeel van een totaal pakket aan afspraken dat op dit punt is gemaakt. Ik voeg daar nog deze vraag aan toe. De heer Dijkstal had net een niet op alle punten helemaal te doorgronden betoog over de relatie tussen intensivering en ombuigingen. Hij ontwaart nu een probleem met betrekking tot het kunnen realiseren van een ombuiging. Wat is dan eigenlijk de consequentie als het niet goed zou gaan in de redenering die hij net naar voren bracht?

De heer Dijkstal (VVD):

In de eerste plaats denk ik dat dit ook het probleem van de heer Melkert zal zijn. Ik neem aan dat wij straks een volwassen discussie hebben over de Defensienota en de NAVO en dat wij dan met elkaar nagaan welke taken wij moeten doen. Daar hangt dan ook een prijskaartje aan. Stel dat blijkt dat het geld dat wij daarvoor hebben niet toereikend is om de taken te doen die wij graag willen uitvoeren, dan denk ik dat de heer Melkert zich ook in dat gesprek zal moeten mengen. Ik loop daar nu niet verder op vooruit. Ik zeg ook niet – dat zou dan ook nog een consequentie kunnen zijn – dat wij dit bedrag voor 1999 niet voor onze rekening nemen. Ik ben zeer benieuwd waar het kabinet wat de invulling betreft mee zal komen. Ik hoop dat wij dat rond Prinsjesdag zullen zien en dan praten wij verder.

De heer Melkert (PvdA):

Dat gesprek gaan wij natuurlijk graag aan, maar ik kan de heer Dijkstal nu al melden dat wij wel in staat zullen zijn om in dat gesprek aan te geven op welke wijze je die forse ombuigingstaakstelling zou moeten realiseren. Sterker, ik heb de indruk dat ook de minister van Defensie al aardig gevorderd is in het nadenken over de manier waarop dat dan zou moeten. Mijn punt is hoe zich dat verhoudt tot het punt dat de heer Dijkstal net maakte. Als je je ombuigingstaakstelling niet volledig realiseert, krijg je een probleem aan de intensiveringskant. Ik wil van de heer Dijkstal dus niet horen dat Defensie er niet in slaagt om die ombuigingstaakstelling te realiseren om vervolgens een intensivering die wij van belang vinden niet volledig uit te voeren. Nu scheelt het dat de redenering van de heer Dijkstal net niet klopte – zo verschrikkelijk is het dus ook weer niet – maar ik vind het wel vervelend om die twee punten achter elkaar zo voor het voetlicht te krijgen.

Het tweede punt is dat de heer Dijkstal aangeeft dat er een moment komt voor nadere afweging. Ik zou zeggen: kijk uit, want dat kan natuurlijk op tal van punten aan de orde zijn.

De heer Dijkstal (VVD):

Dat lijkt mij fair. Dat is mijn kant van de deal. Maar dan is de kant van de deal voor de heer Melkert dat, als wij straks defensietaken formuleren waarvan wij vinden dat die moeten worden uitgevoerd, daar het geld bij zit dat daarbij hoort. Daar mag ik hem tegen die tijd dan waarschijnlijk ook aan houden. Dat wordt in ieder geval een interessant debat.

De heer Van der Vlies (SGP):

Maar, voorzitter, het wordt ook een moeilijk debat, want die zaken sporen niet. Over een paar weken krijgen wij de begroting voor 1999; daar is deze ombuiging in haar volle omvang in verwerkt. De heer Dijkstal weet nog niet hoe die vorm wordt gegeven. En in het jaar 2000 of zoveel eerder als wij overeen kunnen komen – wat ons betreft liever eerder – komt de Defensienota en dan gaan wij bezien of het allemaal verantwoord is. Het een spoort toch niet met het ander? Of die bezuiniging van 375 mln. is ook voor de VVD-fractie een harde ombuiging, of zij maakt op dit moment op inhoudelijke gronden een voorbehoud. Het is van tweeën één.

De heer Dijkstal (VVD):

Nee, dat is een misverstand. Wij houden ons aan de gemaakte afspraken, ook op dit punt. Dat heb ik zojuist ook tegen de heer Melkert gezegd. Maar u heeft kunnen zien dat er in het regeerakkoord een relatie wordt gelegd met de Defensienota en met de ontwikkelingen in de NAVO. Ik neem aan dat u zult begrijpen dat wij die relatie niet zouden leggen als wij er niets mee wilden doen. Er volgt dus straks een discussie, ook in dit huis, over wat wij willen. En daarbij zullen wij de voor defensie beschikbare middelen moeten betrekken. Dat zult u moeten doen, dat zal ik moeten doen, dat zal het kabinet moeten doen. Op het resultaat van die discussie kunnen wij nu geen voorschot nemen; dat doe ik dan ook niet. Ik verzet me ook niet tegen de bezuiniging voor 1999; ik weet alleen niet hoe die ingevuld zal worden, dus ik maak nog wel het voorbehoud dat ik het even voor me wil zien; dat zal over een paar weken kunnen. En verder komen wij elkaar tegen in het debat over het defensiebeleid.

De heer Van der Vlies (SGP):

Maar dan is toch niet uit te sluiten dat er nu een inhoud aan wordt gegeven die u straks verwerpelijk zult achten. Dan moet u terug naar af. En dat kan niet, want dan zijn er inmiddels een paar jaar verstreken.

De heer Dijkstal (VVD):

Dat sluit ik niet uit, maar dat zien wij dan tegen die tijd wel. Voorlopig houden wij ons aan de afspraken die wij hebben gemaakt.

De heer Van der Vlies (SGP):

Dat is een mooie positie voor de VVD...

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Voorzitter! Als je onze collega's Melkert en Dijkstal zo hoort, vraag je je af of deze politieke vrienden nog wel politieke opponenten nodig hebben, maar wat de heer Dijkstal nu doet, kan niet. De minister van Defensie heeft al herhaaldelijk gezegd dat ook de ingeboekte bezuiniging van 375 mln. – en het wordt nog meer, zoals de heer Melkert terecht zegt – voor 1999 niet mogelijk is zonder met een discussie over de uitvoering van de taken te beginnen. Je kunt dus niet, zo stelde ik vanmiddag – en ik neem aan dat de heer Dijkstal het met mij eens is – in 2000 een Defensienota presenteren waarin het overleg met de NAVO-partners en de taken worden geanalyseerd, terwijl je intussen al twee jaar 500 mln. per jaar, dus 1 mld. aan bezuinigingen inboekt. Het is van tweeën één: óf mijn collega Dijkstal accepteert het regeerakkoord zoals het is geschreven – dat kan volgens ons niet, maar goed, even voor de discussie – óf hij accepteert het niet en is het met ons eens dat de Defensienota niet pas in 2000 kan worden uitgebracht, omdat anders zijn verhaal niet klopt.

De heer Dijkstal (VVD):

Ik accepteer wat wij hebben afgesproken, maar ik weet dat wij nog een debat over het defensiebeleid tegoed hebben. U heeft er een pleidooi voor gehouden om dat eerder te houden; daar zullen wij ons niet tegen verzetten en ik ben benieuwd wat daarover gezegd kan worden. En verder is er op dit moment niets over te zeggen. Natuurlijk ben ik benieuwd naar de voornemens van het kabinet in de Miljoenennota op dit punt. Die zullen wij beoordelen, maar ik zeg dit niet om afstand te nemen van de deal in het regeerakkoord.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Maar u zegt wel dat het, als dat over de vier jaren van deze kabinetsperiode zou leiden tot het afstoten van taken, zoals de minister van Defensie al heeft aangegeven, voor de VVD een graat is die wel heel erg dwars in de keel zit.

De heer Dijkstal (VVD):

Dat sluit ik inderdaad zeker niet uit.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Dat wijkt dan af van wat de specialisten in uw fractie in het regeerakkoord zijn overeengekomen.

De heer Dijkstal (VVD):

Nee, voorzitter, ik zeg het niet met vreugde, maar ik heb er geen enkele moeite mee te erkennen dat dit voor ons een lastig punt is, omdat het om de genoemde redenen niet zo is geworden als wij het eigenlijk wilden hebben. Daar gaat het dus niet om. Het gaat nu wel om de vraag of het geld op tafel komt. Dit bedrag is als een ombuiging ingeboekt en wij hebben het nodig om andere, nuttiger dingen te doen. Wat mij betreft komt het geld op tafel, want zo hebben wij het afgesproken. Hoe dat zal gaan, weet ik nog niet precies; ik wacht de voorstellen van het kabinet af. Daar loopt een andere vraag dwars doorheen, namelijk: hoe gaan wij om met ons defensiebeleid, hoe zien wij onze defensietaken en hoeveel kost dat? Wij hebben onszelf die discussie al toegezegd, voor over twee jaar. Dat moet in ieder geval, en ik heb begrepen dat de heer De Hoop Scheffer nog het voorstel doet om die discussie te vervroegen. Daar zou ik op zichzelf geen bezwaar tegen hebben; ik wacht maar af.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

U blaast en houdt het meel in de mond. Dat kan niet. Je moet nu zeggen of het kan, je kunt niet eerst maar tweemaal 0,5 mld. bezuinigen en je daarna het recht voorbehouden om over taken te beginnen. Dat kan niet, zoals minister De Grave al een aantal keren heeft gezegd.

De heer Dijkstal (VVD):

Maar het is wel de afspraak in het regeerakkoord dat wij in ieder geval die taken gaan bekijken. En dan zien wij wel. Tja, het is heel vervelend, maar dat staat nog te gebeuren.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

In uw interpretatie kan die afspraak niet. Daar draait u nu de hele tijd omheen.

De heer Dijkstal (VVD):

Nee, dat weet ik niet.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Zoals u het zegt, kan het niet.

De voorzitter:

De heer Dijkstal geeft zijn eigen antwoorden.

De heer Dijkstal (VVD):

Ik heb er niets aan toe te voegen. Het bedrag komt er nu en wij gaan nog een heel interessante discussie met elkaar aan. In de tussentijd ben ik er benieuwd naar hoe de afspraak in 1999 vorm krijgt. Verder ben ik er blij om dat een aantal kortingen niet van toepassing wordt verklaard op Defensie, wat overigens oploopt tot 210 mln. in 2002.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Wat u siert, is dat u hier namens de fractie van de VVD onomwonden zegt dat u de bezuiniging op Defensie eigenlijk een rotpunt vindt en dat deze u het zwaarst op de maag ligt in de stukken die wij voor ons hebben gekregen. Ik zeg het in mijn eigen woorden, maar wij kennen elkaar goed genoeg. Ik heb wel moeite met de conclusie die u trekt. Mag ik een parallel trekken? Bij de bezuiniging op de afdracht aan de Europese Unie, waarvoor u volstrekt afhankelijk bent van de medewerking van de veertien andere lidstaten, zegt u tegen de regering: ik ben niet tevreden met de inzet hiervoor; het moet de uitkomst zijn. Bij Defensie is er een relatie met de internationale politiek en de NAVO, maar u bent daarvan niet afhankelijk. Waarom zegt u hierbij niet: kabinet, dat moet via de NAVO de uitkomst zijn? U hebt ervoor getekend.

De heer Dijkstal (VVD):

Het verschil is dat minder afdracht aan de Unie een lijn is die al door het vorige kabinet is ingezet.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Dat maakt toch niets uit?

De heer Dijkstal (VVD):

Dat maakt wel wat uit. Er is een politieke wil om in het kader van de hele sanering van de uitgaven van de Unie de bijdrage van Nederland eraan te verminderen. Hierover is uitvoerig gediscussieerd, al in de vorige kabinetsperiode. Dit verklaart dat het in verschillende verkiezingsprogramma's terugkwam en nu ook in het regeerakkoord staat. Bij Defensie gaat het er niet om of wij ons afvragen wat de NAVO van de bezuiniging zal vinden en of zij deze wel of niet zal blokkeren. Nee, relevant daarbij is wat wij zelf vinden over de bijdrage die wij aan de NAVO willen leveren, en over nationale taken, die in de Defensienota staan.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Dan ben ik terug bij mijn eerste punt. U haalt de relatie met de NAVO erbij omdat u moeite hebt met de bezuiniging op Defensie. U zet veel harder in op het punt van de Europese Unie, omdat u gewoon vindt dat Nederland zijn bijdrage aan de Europese Unie moet verminderen. In het geval van de Europese Unie is er echter een rechtstreekse afhankelijkheid en bij de bezuiniging op Defensie een relatie met de internationale politiek. Verder moet de stampij over Defensie enigszins gerelativeerd worden. Het gaat om een begroting van 13, 14 mld. en een bezuiniging van 375 mln., terwijl algemene kortingen waarmee andere departementen te maken krijgen, niet op Defensie van toepassing zijn. 375 mln. is 2,5% van de totale begroting. Is dit geen hobbel die u iets offensiever kunt nemen?

De heer Dijkstal (VVD):

Die relativering past er inderdaad bij. Ik zei net al dat de uitzonderingen voor Defensie oplopen van 54 mln. volgend jaar tot 210 mln. over vier jaar. Precies de overwegingen die u nu geeft, hebben ons uiteindelijk ertoe doen besluiten toch ja te zeggen tegen het regeerakkoord, onverminderd wat wij verder over deze post vinden. Dat heb ik nu wel gezegd.

De heer De Graaf (D66):

Uw voorganger placht te zeggen: wij zijn er goed voor, want onze handtekening staat eronder. Ik neem aan dat deze woorden van de heer Bolkestein graag door u worden overgenomen.

De heer Dijkstal (VVD):

Ja.

De heer De Graaf (D66):

Ik zeg dit met enige nadruk, want u begon met te zeggen dat het niet zeker is of wij deze bezuiniging kunnen realiseren. Wat mij betreft is dat wel zeker: die bezuiniging wordt gerealiseerd over de volle vier jaar. De vraag is nog hoe zij wordt ingevuld, wat er kan worden gerealiseerd met kortingen die op andere departementen worden toegepast en waarvoor Defensie is uitgezonderd, maar die voor een gedeelte toch op Defensie toepasbaar zijn, en wat er overigens bij Defensie kan gebeuren zonder dat het tot aantasting van taken leidt. Dit kunnen incidentele zaken zijn, maar het kan bijvoorbeeld ook de integratie van staven zijn. Pas daarna komt de vraag aan de orde of het nieuwe concept van de NAVO gevolgen zal hebben voor onze taken. Dan nog staat de afspraak tussen de drie partijen, waaraan u gebonden bent en waaraan het kabinet zich gebonden heeft, namelijk dat de volle bezuiniging wordt gerealiseerd. Ik zie niet graag dat u gaat krassen aan elk onderdeel dat u een lastig punt of een onding vindt, want dan gaat een heel bouwwerk schuiven.

De heer Dijkstal (VVD):

Nee hoor. Wij staan voor onze handtekening, maar wij hebben ook met elkaar afgesproken dat wij nog een discussie over de taken zullen houden. Daar zult u aan meedoen. De vraag is wat de uitkomst daarvan zal zijn. Dat zien wij dan wel weer.

De heer De Graaf (D66):

Dat is heel boeiend, maar het ging om uw eerste zin van dit hele betoog, namelijk dat het voor u niet zeker was of de bezuiniging wordt gerealiseerd. Dan zeg ik: uw handtekening is er wat mij betreft goed voor dat die bezuiniging tussen drie partijen eendrachtig, onder aanvoering van minister De Grave, wordt gerealiseerd.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

U staat geen van drieën achter uw handtekening, ook collega De Graaf niet, want uw handtekening stond ook onder de Prioriteitennota. Ik ben benieuwd wat de krijgsmacht daarvan vindt, want die zou gelden tot 2002. Tot 2002 zouden we de krijgsmacht met rust laten. Dus, over handtekeningen gesproken...

De heer De Graaf (D66):

U heeft mij overigens, mijnheer De Hoop Scheffer, niet horen zeggen dat het moet leiden tot taakafstoting. Ik heb wel de minister van Defensie woorden van een soortgelijke strekking horen uitspreken. Daar zal ik hem ook graag op ondervragen, via de minister-president, want ik ben er niet van overtuigd dat de besparing bij Defensie die, zoals collega Rosenmöller zegt, 2,5 à 3% is op een totaal van 13 mld., automatisch moet leiden tot een afzwakking van taken. Het lijkt me een tikje overhaast en voorbarig om dat te zeggen. Laten we eerst maar eens rustig die discussie beginnen; de bezuiniging staat.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Ik raad u aan even te rade te gaan bij uw defensiespecialist in de fractie, die u zal kunnen uitleggen dat een bedrag van 0,5 mld. per jaar zonder taakafstoting niet kan. Wat dat betreft heeft de minister van Defensie volstrekt gelijk.

De voorzitter:

De heer Dijkstal vervolgt zijn betoog.

De heer Dijkstal (VVD):

Voorzitter! Ik heb nog één klein puntje dat ik lastig vind rond die financiële problematiek, en dat is het punt van de opbouw en aanwending van de budgettaire ruimte; dat hoofdstukje in het regeerakkoord.

De voorzitter:

De heer Van Dijke wil u nog iets vragen.

De heer Van Dijke (RPF):

Voorzitter! Er gaat nu een misvatting postvatten. Er wordt hier gedaan alsof er een relativering op zijn plaats zou zijn, zoals collega Rosenmöller suggereert. Dat zou zo zijn, als dit de eerste aanslag op het defensiebudget was, maar het is er eentje in een hele reeks. Dan moeten we niet net doen alsof dit er als een krasje bij kan komen.

De heer Dijkstal (VVD):

Ik geloof niet dat dit direct tegen mij bedoeld was.

Voorzitter! Ik doel op het punt van de 1 mld. aan uitgavenreserve. Ik zou graag het kabinet willen vragen nader toe te lichten wat ik precies moet verstaan onder de zinsnede die zegt dat deze primair dient voor thans niet te voorziene tegenvallers in de uitgaven. Wat wordt precies daarmee bedoeld? En wat wordt bedoeld met het woord primair: dat roept de vraag op waar het secundair ook nog voor zou kunnen worden gebruikt. Het lijkt me nuttig dat we daar helderheid over krijgen, namelijk hoe de aanwending van die post wordt gezien van de kant van het kabinet.

Voorzitter! Dan een paar opmerkingen die meer gericht zijn op het punt van de welvaart: welvaart nu, welvaart morgen, welvaart voor iedereen. In de eerste plaats zou ik, als het gaat om de welvaart van vandaag, met nadruk willen onderstrepen hoe belangrijk ook voor ons het nieuwe fiscale stelsel voor de 21ste eeuw is, zeker om de redenen die daar genoemd worden om tot dat stelsel te komen. Ik denk nu met name aan de bevordering van de werkgelegenheid en de economische structuur en aan het versterken van onze concurrentiepositie. Het is daarvoor van groot belang dat we proberen de afspraken die gemaakt zijn op dit terrein snel tot resultaat te brengen.

Waar ik enige zorgen over heb op dit moment, is de integrale realisatie van al die plannen. Dat betekent dat ik benieuwd ben hoe het spoorboekje van het kabinet eruitziet: het spoorboekje met betrekking tot de wetswijzigingen die nodig zijn; het spoorboekje met betrekking tot het tijdpad dat daarbij hoort, en de eventuele implementatiemaatregelen die noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat we dat geheel op een verantwoorde manier kunnen invoeren. Daar horen ook bij de beschikbare middelen voor de lastenverlichting. Ik hoop dat we het met de 5 mld. die uitgetrokken is, zullen kunnen doen. Ik wil ook daarvan graag horen hoe het kabinet daar tegenaan kijkt, zeker als we het in de tijd plaatsen. Als ik mij niet vergis, hebben wij volgend jaar te maken met een lastentegenvaller van, naar ik meen, 1,5 à 2 mld. Dat zou betekenen dat je in de jaren daarna – ongeveer 4,5 mld. plus die 1,5 à 2 – in de buurt van de 6 mld. aan lastenverlichting tot stand moet brengen. Graag verkrijg ik een reactie daarop en dat ook in relatie tot de premieontwikkelingen om te vermijden dat, als je het in de tijd uitzet, bepaalde effecten op een niet goede manier met elkaar cumuleren en, bij elkaar opgeteld, tot een ongewenst resultaat leiden. Gaarne verneem ik, in de tijd uitgezet, hoe het kabinet aanziet tegen die belastingen- en premieontwikkelingen tegen de achtergrond van ik zonet heb gezegd.

Voorzitter! Daarmee is het wat ons betreft ook van groot belang, over dat belastingstelsel van de 21ste eeuw sprekende, dat we speciaal de aandacht richten op de middengroepen. De heer De Hoop Scheffer heeft daar nadrukkelijk over gesproken. Het verheugt mij dat ook de heer Melkert daar met zoveel nadruk over gesproken heeft. Dat lijkt me inderdaad van groot belang.

De heer Melkert (PvdA):

Het is goed dat dit niet onopgemerkt voorbij is gegaan, maar voor de echte liefhebber verwees dat terug naar wat ik deze zomer als een tamelijk absurde discussie heb ervaren in de werkgroep die dit deel van het regeerakkoord heeft voorbereid. Het ging namelijk om het punt dat de verlaging van het toptarief voor de VVD, naar ik toen moest waarnemen, de echte absolute topprioriteit had en dat de consequenties voor de mensen met een middeninkomen daaraan ondergeschikt werden gemaakt. Het is namelijk heel eenvoudig om de positie van mensen met een middeninkomen redelijk te repareren, in overeenstemming te brengen met de andere groepen, als je maar je fetisjisme van het verlagen van het toptarief binnen het kader van een zekere beheersing weet te brengen. Zou u die beheersing weten op te brengen?

De heer Dijkstal (VVD):

Mij wordt door degenen die met u onderhandeld hebben, gemeld dat dit inderdaad door ons zeer beheerst gebeurd is doordat de verlaging van het toptarief heeft plaatsgevonden door in de aftrekposten aanpassingen te maken. Nu ben ik enigszins gehandicapt omdat u erbij zat en ik niet, maar het wordt mij wel verzekerd. De heer Hoogervorst...

De heer Melkert (PvdA):

Maar die mag niets zeggen, dus u zult het van mij moeten hebben vanavond.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Ik zat er niet bij, maar ik wil het wel uitleggen.

De heer Dijkstal (VVD):

Als u er niet bij zat, wordt dat inderdaad heel knap.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Ik heb de staatjes gezien die voortvloeien uit de belastingplannen en daarom heb ik mijn opmerkingen gemaakt. Ik ben dan ook blij dat collega Dijkstal mij bijvalt. Als je kijkt naar de inkomenseffecten, zie je dat het, terecht, aan de onderkant goed gaat en dat het aan de bovenkant inderdaad ook goed gaat. Maar degenen die daartussen zitten, zoals mensen met twee of drie studerende kinderen, zouden wel eens het kind van de rekening kunnen worden. Ik ben dan ook erg blij met de opmerking van collega Dijkstal.

De heer Dijkstal (VVD):

Maar, collega Melkert, wij hebben het dan toch over de aanwending van de middelen voor de lastenverlichting?

De heer Melkert (PvdA):

Nee, wij hebben het erover dat de verwerking van de heffingskorting in dat beeld niet in diezelfde mate gecompenseerd is door een volledige verlenging van de eerste schijf. Wij hebben het met de heren die u had afgevaardigd uitgebreid daarover gehad. Er zijn goede gesprekken geweest, maar wij hebben hen niet aan het verstand kunnen peuteren dat de middeninkomens van deze techniek het "slachtoffer" dreigen te worden. Waarom kon daar niets aan veranderd worden? Welnu, omdat men een stukje van het geld nodig had om het toptarief te verlagen. Ik zeg dat niet om hier nu tot de conclusie te komen dat het niet anders zou kunnen, want dat gaan wij natuurlijk straks met z'n allen op een verstandige wijze anders doen. Maar u zult het dan van ons en ik geloof ook van de heer De Hoop Scheffer moeten hebben om de middengroepen een hart onder de riem te steken.

De heer Dijkstal (VVD):

Dat is zeer verheugend, want ik heb dat niet vaak eerder in uw kringen gehoord. Dat is dus een grote steun. Verder lijkt mij het evenwicht dat wij kennelijk hebben gevonden voor alle tarieven in dat geheel ook een vreugdevol feit dat wij met elkaar bereikt hebben.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

En daaraan vooraf zullen collega Melkert en ik een discussie voeren over de vraag wat middengroepen zijn.

De heer Dijkstal (VVD):

Voorzitter! Ik wil een paar opmerkingen maken over het werkgelegenheidsbeleid. Inderdaad dreigt het motto "werk, werk, werk" dat in het vorige kabinet het motto was, een beetje uit het beeld te raken. Daarom is het van belang dat wij nog eens goed formuleren wat er op het spel staat. Het Sociaal en cultureel planbureau spreekt in zijn laatste Sociale verkenningen over 1 miljoen banen die wij eigenlijk nog nodig hebben om alle groepen die nog niet aan het werk zijn aan het werk te krijgen. Het gaat om jongeren, herintredende vrouwen, voormalig arbeidsongeschikten, immigranten en ouderen. Dat is nog een geweldige opgave. Het is daarom van groot belang om weer te proberen in te zetten op de hoge ambitie van nog eens 500.000 banen. Nu weet ik wel dat dit alleen maar te realiseren is bij een gunstig scenario, maar het is wel de moeite waard om ervoor te knokken. Ook al omdat wij dicht bij de harde kern komen, namelijk de langdurig werklozen, waarbij het probleem van het niet op elkaar aansluiten van vraag en aanbod nog moeilijker is op te lossen dan in het verleden. Dat verklaart ook dat wij terecht naast de woorden werk, werk, werk, ook de woorden opleiden, opleiden, opleiden, horen. De grote inspanning zal worden om voor al die verschillende groepen perspectief te bieden.

Daarnaast is er nog een reeks van andere maatregelen die direct van belang is voor het ontwikkelen van werkgelegenheid. Dat varieert van de arbeids- en zorgvraagstukken tot en met het integratiebeleid minderheden, waarvoor zeer terecht ook aandacht is gevraagd. In dit verband wil ik ook nog eens wijzen op het belang van de lastenverlichting en, vanwege de effecten daarvan, op de loonmatiging.

Voorzitter! Voor de langere termijn zal het in de infrastructuur vooral gaan om investeren in de toekomst. Voor de VVD is er een zeker evenwicht in het overzicht van de clusters waarin wij die investeringen zullen doen plaatsvinden. Maar de vraag is of dat voldoende is als het gaat om de bereikbaarheidsvraagstukken. Ik denk daarbij met name aan de bereikbaarheid en de capaciteiten van het wegennet en aan het openbaar vervoer. Dat hoort bij elkaar en daarop moet gelijktijdig nader beleid ontwikkeld worden. De VVD-fractie wil nadrukkelijk als haar mening voorhouden dat bovenop de middelen die het vorige kabinet al had gereserveerd, de middelen die er nu voor zijn uitgetrokken zeker wat soelaas kunnen bieden maar waarschijnlijk niet voldoende zullen zijn als antwoord op de bereikbaarheidsproblematiek. De 400 mln. die nog niet bestemd zijn, zijn interessant en wat ons betreft moeten die in de richting gaan van de capaciteitsuitbreiding van het wegennet en in de richting van het openbaar vervoer. Ik noem beide, omdat ik in het verhaal van de minister-president ook beide punten heb aangetroffen. Zo zijn wij ook van mening dat in de formule in het regeerakkoord over de extra uitgaven, de extra voeding van het FES, ook prioriteit moet worden gegeven aan de bereikbaarheidsproblematiek als er – mogelijk – extra gelden zijn.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Voorzitter! Ik begrijp goed dat de heer Dijkstal extra gelden belegt voor extra wegen en openbaar vervoer en dat hij wat nu is opgeschreven, onvoldoende vindt. Is de heer Dijkstal het overigens eens met wat collega Melkert vanmiddag over het FES opmerkte, namelijk dat ook voor vraagstukken rond clean development uit het FES geput moet worden? De CDA-fractie vindt dat een uitholling van de Zalmnorm, maar ik hoor graag de opvattingen van de heer Dijkstal daarover.

De heer Dijkstal (VVD):

In de eerste plaats leggen wij politiek duidelijk de prioriteit op het punt dat ik zojuist noemde. Dat is voor ons van groot belang. In de tweede plaats weet ik niet precies of dat wat de heer Melkert wil, ook wel kan volgens de criteria van het FES. Daar zijn namelijk spelregels voor en ik kan dat op dit moment niet helemaal overzien. Dat zou dus ook een handicap kunnen opleveren.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

De heer Melkert vindt kennelijk dat dit wel kan.

De heer Dijkstal (VVD):

Hij vindt dat in ieder geval wenselijk.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Maar als het zou kunnen, bent u het dan met hem eens?

De heer Dijkstal (VVD):

Neen, ik ben er geen voorstander van. Ik zou nadrukkelijk het accent willen leggen op de bereikbaarheidsproblematiek.

Voorzitter! Over Schiphol zal ik kort zijn, omdat daarover voor het eind van het jaar besluiten mogen worden verwacht.

Hoewel ik de passages over extra investeringen in het onderwijs, extra investeringen in het grotesteden- en integratiebeleid zeer belangrijk vind, moet ik hierover heel kort zijn en zeggen dat wij er zeer blij mee zijn dat zij zo in de stukken zijn beschreven. Wij zouden graag heel snel met het kabinet over de invulling daarvan willen spreken.

Ik wil nog enkele opmerkingen maken over de vraag hoe de welvaart uiteindelijk voor bredere groepen bereikbaar wordt. In het regeerakkoord is een aantal maatregelen opgenomen die te maken hebben met specifiek inkomensbeleid en met participatiebeleid, dat wil zeggen om meer mensen te laten participeren aan de samenleving. Daar zijn wij een zeer groot voorstander van. Dat is ook nodig om de sociale cohesie, waarover zoveel wordt gesproken, intact te houden of daar, waar nodig, verder tot stand te brengen. In het liberale jargon vertalen wij dat in begrippen als "verantwoordelijkheid", "verdraagzaamheid" en "sociale rechtvaardigheid". Wat ons betreft is dat hetzelfde. De vraag is echter of je het begrip "welvaart" niet breder moet benaderen, meer vanuit het welzijnsdenken. Dan kom je vanzelf op onderwerpen als zorg en volksgezondheid, onderwerpen die te maken hebben met veiligheid van burgers en zeker op de hele jeugdproblematiek. Ik ben blij dat dit op verschillende plekken in het regeerakkoord de aandacht heeft gekregen en ik ben er benieuwd naar hoe al die stukken bij elkaar worden gebracht en welk integraal jeugdbeleid wij van het kabinet mogen verwachten. Dit hoort wat ons betreft nadrukkelijk ook bij "de verdere ontwikkeling van welvaart en welzijn" en dan voor iedereen in de Nederlandse samenleving.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Voorzitter! Naar dat laatste zijn wij ook zeer benieuwd, maar ik heb een vraag over het onderwerp waarover de heer Dijkstal hiervoor sprak en wel de verdeling van de welvaart. Is hij, evenals collega Melkert, van mening dat de begroting 1999 het moment zou zijn om de koppeling-plus te introduceren? Zo vertaal ik maar even in sociaal-democratisch jargon datgene wat de minister-president en zijn politieke groepering hebben opgemerkt.

De heer Dijkstal (VVD):

Allereerst wijs ik erop dat mij is opgevallen dat er enige verwarring is over de vraag wat precies de koppeling-plus is, ook in het debat tussen u en de minister-president.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Dat kan ik u, als dat nodig is, uitleggen. Ik was niet bij de onderhandelingen.

De heer Dijkstal (VVD):

U heeft al geprobeerd dit uit te leggen. Voorzitter! Ik vind niet dat wij die kant op moeten. Ik ben zeer benieuwd naar de begroting voor 1999. Ik hoor er heel veel over, maar wel via een omweg en via de kranten. Laat ons eerst afwachten welke financiële plannen het kabinet heeft. Als ik die ken, zal ik mijn oordeel geven.

De heer Melkert (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! Misschien komt het door de wijze waarop de heer De Hoop Scheffer zijn vraag formuleerde, dat er nu sprake lijkt te zijn van een open optie. In het regeerakkoord is op dit punt een afspraak gemaakt. Wat daarin staat, gaat het kabinet doen.

De heer Dijkstal (VVD):

Voorzitter! Ik wil nog een paar korte opmerkingen maken en die betreffen in de eerste plaats de Europese Unie. Daarover zijn door de minister-president woorden gesproken waarmee ik het zeer eens kan zijn. Er zijn twee punten waarvoor ik echter aandacht vraag. De minister-president heeft gesproken over de subsidiariteit en de wenselijkheid om het beleid zo dicht mogelijk bij de burger te brengen. Met zijn opmerkingen daarover ben ik het op zichzelf eens. Ik wijs er wel op dat daarbij ook een rol speelt: de vaststelling of een bepaalde problematiek dusdanig grensoverschrijdend is, dat je met grensoverschrijdende maatregelen een antwoord moet vinden. Op dat punt miste ik iets in de tekst van de minister-president. Een opmerking daarover hoort volgens mij nadrukkelijk bij de subsidiariteitsdiscussie. Verder denk ik in dit verband aan de democratische controle en de rechtsgang voor de burger. Ik zeg dit, omdat in dit verband in de derde pijler sprake is van lastige problemen.

Wij zijn een groot voorstander van uitbreiding van de Unie. Die uitbreiding mag echter niet ten koste van de Unie gaan. Dat betekent dat ook het perspectief van de oplossing aan de hand van meerdere snelheden, waarover het vorige kabinet uitspraken heeft gedaan, nadrukkelijk onder ogen moet worden gezien.

Voorzitter! Ik wil vervolgens een paar kanttekeningen plaatsen bij iets wat ook de Kamer zelf aangaat. Ik ben niet alleen een groot voorstander van dualisme, maar ik ben ook van mening dat het initiatiefrecht van de Kamer de volle aandacht verdient. Door leden van deze Kamer is een aantal initiatiefwetten ingediend die bij de opstelling van het regeerakkoord ter discussie zijn geweest. Wat is er gebeurd? Op een drietal terreinen hebben, als ik het goed begrepen heb, de politieke partijen die het regeerakkoord hebben samengesteld, die initiatiefwetten overgenomen. In het algemeen ben ik daar geen voorstander van. Ik wijs erop dat elk van ons hier ten aanzien van een initiatief een politieke opstelling kiest. Het kan dan best zo zijn dat als drie partijen voor een bepaalde politieke opstelling hebben gekozen en bijvoorbeeld hebben gekozen voor overneming van het initiatiefwetsvoorstel van de heer Van Boxtel over euthanasie, zij tot de conclusie komen dat zij het idee voor dat initiatief alledrie goed vinden en dat zij het daarom overnemen als een doelstelling in het regeerakkoord zelf. Feitelijk is dat met dat wetsvoorstel gebeurd. Naar ik heb begrepen gaat dat ook gebeuren met het wetsvoorstel ten aanzien van deeltijdarbeid. Daarbij gaat het om een initiatiefwetsvoorstel van de heer Rosenmöller. Ik neem aan dat de consequentie daarvan zal zijn dat de handtekening van D66 en van de Partij van de Arbeid daaronder verdwijnt. Dat maak ik althans op uit het gestelde in het regeerakkoord op dit punt.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter! Ik ben het erg eens met de meer algemene benadering van de heer Dijkstal. Ik heb destijds de eer gehad met u en collega Bakker zaken te doen over het wetsvoorstel over geclausuleerd recht op deeltijdarbeid. Echter, naast de kabinetsvoornemens heb ik in het gestelde in het regeerakkoord geen enkele relatie gezien met het initiatief van de Kamer. Vandaag heb ik bij het afleggen van de regeringsverklaring de minister-president horen zeggen dat het kabinet voornemens is vóór 1 januari met voorstellen te zullen komen. Daarbij zou het rekening houden met initiatieven van de Kamer. Voor de rest weet ik niets. Ik heb op dit punt ook nooit iets gehoord van mijn mede-initiatiefnemers. Nu de heer Dijkstal hierover spreekt, wil ik hem vragen of er in de onderhandelingen afspraken zijn gemaakt en of bepaald is dat enerzijds het kabinet met initiatieven zal komen en dat anderzijds de regeringsfracties die die initiatieven zullen gaan steunen hun handtekening onder het voorstel van een initiatiefnemer die een oppositiepartij vertegenwoordigt, weghalen. Is die deal gemaakt?

De heer Dijkstal (VVD):

Bij mijn beste weten is bij de onderhandelingen over het regeerakkoord over dit onderwerp gesproken en hebben de drie partijen die de coalitie vormen met elkaar afgesproken op welke wijze zij de deeltijdproblematiek willen regelen. Daarbij is gevraagd of het kabinet terzake met een voorstel wil komen. Ik meen dat het daarmee voor het eind van het jaar wil komen. De consequentie daarvan is naar mijn mening dat het initiatiefvoorstel niet langer door hen beiden wordt gesteund.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Ik ben niet in de gelegenheid om daarop antwoord te geven. Sterker nog, het zou merkwaardig zijn als ik van de fractievoorzitter van de VVD zou moeten horen dat een gezamenlijk initiatief van mij met de PvdA en D66 per ommegaande ongeldig is verklaard, dat de handtekeningen namens de PvdA en D66 de facto niet meer onder het initiatief staan. In de afgelopen maanden heb ik daarover van niemand iets gehoord.

De heer Dijkstal (VVD):

Er is nog een derde punt, namelijk het wetsvoorstel bevordering eigenwoningbezit voor mensen met lagere inkomens. Ook daarover zijn afspraken gemaakt. Ik heb begrepen dat het kabinet terzake met een wetsvoorstel zal komen. Dat betekent dat de behandeling van het initiatief van de heer Duivesteijn wordt opgeschort. Ik ben een beetje in verwarring over een brief van 3 augustus van de heren Duivesteijn en Biesheuvel, waarin staat dat, om nu geen tijd meer verloren te laten gaan, snel moet worden voortgegaan met de behandeling van het voorstel. Dat lijkt mij niet conform de afspraken van het regeerakkoord. Ik vraag de heer Melkert hoe wij dit moeten begrijpen.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Dat laatste is de dualist Duivesteijn. Zo kennen wij hem. Uiteraard heeft de heer Biesheuvel zich daar graag bij aangesloten.

Ik keer terug naar het eerste deel. Tot mijn vreugde wordt in het regeerakkoord gesproken van initiatieven. In ons initiatiefvoorstel, dat ook wacht op het nader rapport van de Raad van State, gaat het niet alleen om deeltijdarbeid. Er is een initiatief-Rosenmöller, maar ook een zeer compleet voorstel van het CDA. Wij waren in verwarring over ons voorstel, omdat wij niet wisten of de handtekeningen van de coalitiepartners onder het voorstel van de heer Rosenmöller gehandhaafd zouden worden. Kennelijk is dat het geval. De voorstellen van het kabinet zijn gefaseerd en voor ons niet compleet genoeg. Wij gaan in ieder geval verder met ons eigen voorstel, omdat wij dat het meest complete voorstel vinden. Als het kabinet snel is en als de heer Rosenmöller snel is – hij moet echter eerst een vuiltje wegwerken – dan kunnen wij hier in de Kamer een breed debat voeren over deeltijd, zorgverlof, ouderschapsverlof, kortom, het hele complex dat zo netjes in het CDA-voorstel is verwoord. Als ik met die opmerking constructief een einde kan maken aan de verwarring, ben ik uw man.

De heer Dijkstal (VVD):

Ik sluit niet uit dat u de verwarring hebt vergroot. Wij zijn in dezen afhankelijk van de antwoorden die wij krijgen; laten wij die afwachten.

De heer Van der Vlies (SGP):

Wij moeten de zaken zuiver proberen te houden. Wat individuele Kamerleden met hun eigen handtekening doen, is aan hen, ook als het gaat om initiatiefnemers. Wat in een regeerakkoord ergens in een achterafkamertje wordt geaccordeerd, kan een initiatiefnemer niet binden. Er kan op zijn best een verzoek aan de fractiegenoot-initiatiefnemer komen, via een fractie die zich gebonden weet aan een coalitie, om de handtekening respectievelijk de steun nog eens te heroverwegen. Verder kan men niet gaan. Bij het voorstel inzake euthanasie gaat het om drie handtekeningen van mensen uit de fracties die met elkaar een coalitie vormen. Dat is dus een intern circuit. Maar in de andere gevallen ligt het breder en gemengder. Ik kan het mij niet voorstellen dat dit kabinet daarover iets wil zeggen, lettend op de staatsrechtelijke positie van het initiatiefrecht van de Kamer.

De heer Dijkstal (VVD):

Ik denk dat de heer Van der Vlies nu echt een vergissing maakt. Het is geen kwestie van handtekeningen in een achterkamertje. Dit debat gaat over de vraag wat de betekenis is van handtekeningen. Terecht is mij de vraag gesteld of de VVD goed is voor haar handtekening. Bij mij is verwarring ontstaan door de handtekening van de heer Melkert onder het regeerakkoord. In het regeerakkoord staat dat er op dit punt een wetsvoorstel komt van de kant van het kabinet en dat dan de behandeling van het initiatiefvoorstel dat bij de Kamer ligt, zal worden opgeschort. Dat zegt het regeerakkoord en daar staat de handtekening van de heer Melkert onder. Dan is er nog het stuk waar u naar verwijst. Dat is het stuk van de heer Duivesteijn en de heer Biesheuvel. Daar staat ook een handtekening onder. Ik vraag slechts hoe wij de handtekening van hen beiden ten opzichte van elkaar moeten verstaan. Daar zit namelijk spanning in. Dat kunt u toch niet ontkennen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter! Als de heer Rosenmöller in deze Kamer zegt dat hij zijn initiatief wil doorzetten, dan gebeurt dat.

De heer Dijkstal (VVD):

Ja, maar daar heb ik het niet over.

De heer Van der Vlies (SGP):

In het regeerakkoord staat iets over het initiatiefwetsvoorstel terzake van de deeltijdarbeid. Gesuggereerd wordt: Rosenmöller c.s., wij komen nu met iets; inhoudelijk zitten wij eigenlijk bij elkaar; laat ons dat nou doen en treed terug. En dat vond ik een stap te ver.

De heer Dijkstal (VVD):

Het spijt mij, maar ik denk dat hier sprake is van een misverstand. Ik vraag niet aan de heer Rosenmöller of hij zijn voorstel wil intrekken omdat het kabinet met iets komt conform het regeerakkoord. Natuurlijk doe ik dat niet. Het is zijn eigen afweging wat hij daarmee doet. Waar het om gaat, is dat er terzake van dit voorbeeld met de PvdA politieke afspraken zijn, zoals die in het regeerakkoord staan. Het feit dat er nog twee handtekeningen onder het voorstel van de heer Rosenmöller staan, lijkt mij hiermee in strijd. Hetzelfde geldt voor het andere voorstel dat ik net noemde. Dit heeft echter niets te maken met de vraag of de heer Rosenmöller, de heer Biesheuvel of wie dan ook een reeds ingediend initiatiefvoorstel al dan niet wil voortzetten. Natuurlijk hebben zij dat recht.

De heer Melkert (PvdA):

Voorzitter! Misschien kan ik de gemoedsrust van de heer Dijkstal weer tot de gebruikelijke proporties terugbrengen. Hier is van belang de procedure. In de besprekingen met betrekking tot het initiatief-Duivesteijn is aan de orde geweest dat nog wel de nota naar aanleiding van het verslag zou worden ingediend, maar dat met de afhandeling daarvan gewacht zal worden op het door het kabinet binnen een halfjaar, zoals gestipuleerd, voor te bereiden eigen voorstel. De vervolgstappen zullen in dat licht worden bezien. In procedurele zin geldt, wat ons betreft, hetzelfde voor datgene wat bij de deeltijd aan de orde is. Houd de procedure dus even apart van de vraag wie wat ondertekent.

De heer Dijkstal (VVD):

Dat is wel geruststellend, want ik meen dat voor aanstaande donderdag reeds een procedurevergadering is gepland over de verdere behandeling van dat wetsvoorstel. Het is dus van belang dat de heer Melkert dit hier nu zo verklaart. En verder wachten wij donderdag wel af.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Voorzitter!...

De voorzitter:

Ik wil eerst de heer Schutte het woord geven, omdat hij ook stond te wachten. Bovendien hebt u al een keer geïnterrumpeerd over dit onderwerp.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Dat is volstrekt juist. Het gaat om hetzelfde punt. Ik wacht mijn beurt geduldig af.

De heer Schutte (GPV):

Ik heb de simpele vraag of de heer Dijkstal het met mij eens is dat het initiatiefrecht van de Kamer van zodanig grote betekenis is en zo essentieel is voor de positie van de Kamer, dat in het regeerakkoord niet iets geregeld behoort te worden voor datgene wat Kamerfracties of Kamerleden moeten gaan doen met hun initiatiefrecht, onverlet latend dat er afspraken gemaakt kunnen worden over wat de regering gaat doen. Is de heer Dijkstal dat met mij eens?

De heer Dijkstal (VVD):

Neen, daar ben ik het niet mee eens. Ik heb dat al uitgelegd en ik zal dat nog een keer zeggen. Het geldt voor elk van de fracties hier dat het een politieke afweging is of zij een initiatiefvoorstel wel of niet wil steunen. Daar begint het mee. Dan kom je na verkiezingen in onderhandelingen over een coalitie. Daarbij liggen die voorstellen ook op tafel; die zijn er gewoon. Ik neem even het gemakkelijkste voorbeeld, namelijk het initiatiefvoorstel ten aanzien van euthanasie. Ik vind het volstrekt legitiem dat in dit geval drie fracties met elkaar bespreken wat zij daarvan vinden en dat zij, op het moment dat zij hebben bepaald hoe zij het willen, het voorstel overnemen, dit opnemen in het regeerakkoord en aan het kabinet vragen om dit verder uit te werken. Ik vind dat volstrekt legitiem. Dat geldt ook voor de twee andere voorbeelden. Het enige wat natuurlijk niet mag gebeuren, is dat de afspraken die deze drie partijen met elkaar maken, in de weg komen te staan van datgene wat andere fracties en Kamerleden altijd moeten kunnen blijven doen, namelijk initiatiefvoorstellen indienen en kijken hoever zij daarmee kunnen komen.

De heer Schutte (GPV):

Voorzitter! Niets staat de regering in de weg om, door wie ook geïnspireerd, met wetsvoorstellen te komen terzake van onderwerpen die ook via een initiatiefvoorstel aanhangig zijn. Waar ik bezwaar tegen maak, is dat ook hier het regeerakkoord als instrument gebruikt wordt om via een omweg toch invloed uit te oefenen op de gang van zaken met initiatiefvoorstellen. Dat behoort niet in een regeerakkoord te gebeuren.

De heer Dijkstal (VVD):

Ik ben dat niet met u eens, want dat is een afweging die degene die het voorstel ingediend heeft, zelf kan maken. En daar zit ook eigenlijk mijn punt in. Daarom heb ik ook gevraagd in hoeverre er op dit punt een verschil van mening binnen de PvdA-fractie bestaat tussen de heer Duivesteijn en de heer Melkert.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Ik ben het in staatsrechtelijke zin met de heer Schutte eens, maar de helderheid kan gegeven worden door twee personen. De heer Rosenmöller kan zeggen: ten aanzien van mijn initiatief stel ik geen prijs meer op de handtekeningen van twee van de drie coalitiepartijen. De heren Melkert en De Graaf zouden helderheid kunnen geven over de vraag of de handtekening van hun fractiegenoten blijven staan onder het initiatief dat de heer Rosenmöller heeft ingediend. Dan is er complete helderheid en dan weten wij, als buiten dit debat staande fractie, hoe wij verder moeten procederen met ons completere voorstel. De heer Melkert kan die helderheid geven, maar hij geeft die niet op het andere punt. Hetgeen hij zojuist zei over de toestand rond zijn collega Duivesteijn staat namelijk haaks op de brief die de heer Duivesteijn samen met de heer Biesheuvel heeft geschreven.

De heer Melkert (PvdA):

U stelt een zwart-witvraag. Het is het een of het ander. Nu wil het geval dat u daarbij voorbijgaat aan het procedurele punt, namelijk de vraag wanneer je tot een afhandeling komt van voorliggende initiatieven, in de wetenschap dat het kabinet met nadere voorstellen komt. Onze opvatting is dat de afhandeling van initiatief respectievelijk kabinetsvoorstel in samenhang met elkaar wordt bezien en dat daarover te zijner tijd wordt besloten. Het moet u opgevallen zijn dat op beide punten in het regeerakkoord een afspraak is gemaakt over de termijn waarbinnen het kabinet geacht wordt met voorstellen te komen, omdat wij hebben gezegd: wij laten ons niet door het kabinet op de lange baan schuiven. Als het kabinet dus per se wat wil – dat voert natuurlijk wel terug op overeenstemming in het kader van een regeerakkoord – moet het snel wezen, zodat de Kamer, met volledig respect voor de initiatieven die er liggen, tot een eigen afweging kan komen van wie wat steunt in alle fasen van het daarop volgende proces.

De heer De Graaf (D66):

Ik kan in antwoord op de vraag van collega De Hoop Scheffer heel duidelijk zijn. In het regeerakkoord is afgesproken dat het kabinet komt met een veel bredere Kaderwet zorg en arbeid, waarin het geclausuleerde recht op deeltijdarbeid wordt geregeld. Dat vonden wij een belangrijk punt. Wij vonden het ook belangrijk om coalitiepartner VVD daarin mee te krijgen. De prijs daarvoor is dat als dat deeltijdrecht in dat wetsvoorstel goed wordt geregeld, wij verder afzien van deelname aan het initiatief van de heer Rosenmöller. Dat is een eerlijk antwoord.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Dat is een helder antwoord. Helderder dan dat van collega Melkert.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Ik moet eerlijk zeggen dat mijn verbazing tot een maximum begint te stijgen. Aan de ene kant is er het staatsrechtelijke punt, waarvan ik vind dat de heer Dijkstal een verkeerde suggestie neerlegt, namelijk de suggestie dat van een regeerakkoord min of meer een dwingende werking naar individuele Kamerleden uitgaat. Daar geloof ik niet in en ik meen dat de heer Schutte en anderen daar volstrekt gelijk in hebben. Ik heb een grote aversie tegen dit soort debatten, omdat het gaat om de vraag "wie" en niet om de vraag "wat en hoe". Het gaat dus niet zozeer om de inhoud, maar om de vraag of het kabinet of de Kamer het zal doen. Dat vind ik vervelend, zeker als er rondom dat thema "deeltijd", waar ik lang mee bezig ben geweest en dingen heb zien sneuvelen, meer consensus groeit. Waar hebben wij het dan over? Op het moment dat je met zijn drieën een initiatiefwet maakt, sluit je een soort coalitie op een heel klein onderdeel. Ik vind dat je dan ook gewoon zaken met elkaar moet doen en die zaken open moet gooien. Dan moet je ook weten wat je aan elkaar hebt. Als ik in dit stadium van het debat van de heer Melkert hoor wat hij zegt en van de heer De Graaf hoor wat hij zegt, dan ben ik daar eerlijk gezegd buitengewoon verbaasd over. Iedereen, ook de initiatiefnemers, weet dat het CDA en wij ook over die materie spreken. Dat is een lopende discussie die bijna is afgerond. Iedereen weet daarvan. Laten wij dan op een rustig moment bij elkaar gaan zitten om te kijken hoe wij dat goed kunnen stroomlijnen en doorzetten, via initiatieven of via het kabinet. Dit soort regelingen rondom arbeid en zorg moeten er wat mij betreft zo snel mogelijk komen.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Dat kan niet zolang de heer Rosenmöller zelf mist laat bestaan over de status van de handtekeningen van twee van de drie coalitiepartners, die hij onder zijn initiatief heeft. Er is er nu overigens één weg, maar er is er nog één over.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Het is wat mij betreft zo simpel als wat. Ik heb met veel liefde en plezier met zijn drieën dat werk gedaan. Ik zal geen initiatieven nemen om anderen ertoe te bewegen die handtekeningen weg te halen. Het is dus aan anderen om te bepalen of zij die handtekening nog zinvol vinden. Van de heer De Graaf heb ik begrepen dat de situatie denkbaar is dat zijn handtekening wordt weggehaald. Door geen van de andere collega's – want het gaat om individuele Kamerleden – is mij gemeld dat die handtekeningen worden weggehaald en zolang die handtekeningen niet worden weggehaald, staan zij er.

De heer Dijkstal (VVD):

De heer Rosenmöller staat mij met heel droevige ogen aan te kijken nadat hij zo de bons gekregen heeft en dan voegt hij er nog eens aan toe dat hij liever heeft dat wij over de inhoud praten dan over de vorm. Dat doet de VVD-fractie ook. Wij waren namelijk geen partner bij de drie genoemde initiatiefwetgevingen. Dus wij hebben tijdens de besprekingen over het regeerakkoord zelf nagedacht over de vraag wat wij van deze onderwerpen vinden. Wij zijn overtuigd geraakt, bijvoorbeeld als het gaat over het initiatiefvoorstel van de heer Van Boxtel. Wij zijn ook overtuigd geraakt over de bredere plannen arbeid en zorg waarnaar verwezen is. Wij zijn ervan overtuigd geraakt dat het beter is dat het kabinet, zoals is afgesproken, met het voorstel komt voor de bevordering woningbezit lage inkomens.

De heer De Graaf (D66):

Ik wijs er voor de Handelingen op dat het initiatiefvoorstel euthanasie ook ondertekend was door de VVD-fractie.

De heer Dijkstal (VVD):

Die correctie past. Dat wetsvoorstel gaf ook de minste problemen met het overnemen. Het gaat nu om die twee andere voorstellen. Wij zijn blij dat wij onze invloed hebben kunnen doen gelden in de besprekingen. Dat heeft geleid tot bepaalde aanpassingen. Althans, daar hopen wij op en dat zal blijken als die wetsvoorstellen aan de Kamer worden voorgelegd. Dus het verwijt van de heer Rosenmöller kan ons niet treffen.

Voorzitter! De vraag lag voor of wij steun geven aan het regeerakkoord en aan wat de regering in de regeringsverklaring aan ons voorgelegd heeft. Wij doen dat, omdat wij ervan overtuigd zijn dat deze plannen leiden tot een evenwichtige situatie die ten voordele zal zijn van alle inwoners van dit land. De enige kleine wens die ons nog rest betreft het tempo en dan doel ik op de snelheid waarmee wij erin slagen om bepaalde wensen om te zetten in concreet beleid, in wetgeving en alles wat daarmee annex is. Dus wij wensen het kabinet toe dat het op dat punt veel daadkracht en snelheid zal kunnen ontwikkelen.

De heer Schutte (GPV):

Graag verneem ik nog het oordeel van de heer Dijkstal namens de VVD-fractie op het punt van de stadsprovincies. Over dit punt hebben wij met hem in zijn hoedanigheid van minister van Binnenlandse Zaken vaak gesproken. In het regeerakkoord wordt hierover een uitspraak gedaan. Wij kennen in dit verband twee situaties: Eindhoven en Rotterdam. Over Eindhoven wil ik het niet te lang hebben. Dat is op een onbehoorlijke manier op de agenda gekomen; dus als het op dezelfde manier verdwijnt, alla! Wel wil ik het hebben over Rotterdam. Er ligt een wetsvoorstel dat door de Tweede Kamer aanvaard is. Daar heeft de heer Dijkstal zich als minister sterk voor gemaakt. Vervolgens is het voorgelegd aan de Eerste Kamer. Nu staat er in het regeerakkoord dat de situatie nog wel vier jaar aangekeken kan worden en dat het volgende kabinet zich hierover kan buigen. Wat is er toch gebeurd in de informatieperiode dat dit resultaat, dat toch ook de heer Dijkstal niet kan bevredigen, daaruit gekomen is?

De heer Dijkstal (VVD):

Ik kan niet helemaal overzien wat er met iedereen gebeurd is, maar ik geloof dat iedereen die zich in de afgelopen periode met dit onderwerp heeft beziggehouden telkens weer tot de bittere conclusie moet komen dat wat door alle betrokkenen wordt uitgesproken als wenselijk, niet gevolgd wordt door daden als puntje bij paaltje komt. Dat hebben wij zeker gezien in Rotterdam zelf en ook hier in dit huis in de eerste ronde over dit boeiende onderwerp. Ik heb zelf kennisgenomen van de wijze waarop hierover in de Eerste Kamer gedacht wordt. Dus mij dunkt dat het verstandig is om, zoals afgesproken is in het regeerakkoord, voorlopig maar één tandje terug te draaien.

De heer Schutte (GPV):

Maar was het echt een grote verrassing na het debat over de invoeringswet dat wij hier met u gevoerd hebben dat er zoveel verschillende opvattingen over waren?

De heer Dijkstal (VVD):

Ik wil de heer Schutte wel zeggen dat ik mij voortdurend verbaasd heb over het gehele proces. Ik heb mij zeer verbaasd over de inconsequente manier waarop sommigen zich over dit dossier hebben uitgesproken. Dat begon bij het rapport-Montijn, zoals sommigen zich zullen herinneren. Daar heb ik mij zeer over verbaasd. Ik heb daar waarschijnlijk ook zelf in mijn vorige verantwoordelijkheid een verkeerde inschatting van gemaakt. Ik dacht dat sommige mensen iets consequenter zouden zijn. Het is misschien beter dat wij in dit regeerakkoord een beetje eieren voor ons geld kiezen. Overigens is het de vraag hoe wij de problemen voor de grote stad Rotterdam en de omgeving van Rotterdam oplossen. Wij zijn benieuwd of het kabinet hierover briljante ideeën zal ontwikkelen.

De heer Marijnissen (SP):

Mevrouw de voorzitter! Na vijf maanden gebrekkig politiek bestuur en drie maanden formeren hebben wij dan nu een tweede Paars kabinet. Als je het regeerakkoord leest en de regeringsverklaring aanhoort, kun je niets anders vaststellen dan dat er weinig nieuws is onder de Paarse zon. Paars II gaat gewoon verder waar Paars I is gestopt. Op geen enkel terrein is er sprake van een trendbreuk. De dominantie van de VVD is niet doorbroken en dus wordt de op het neoliberale gedachtegoed gebaseerde politiek voortgezet. Weer een gemiste kans, en dat is een tragische vaststelling op de drempel van de 21ste eeuw.

De inkomensverschillen worden niet verkleind, alle meeslepende woorden van Wim Kok en de zijnen aan de vooravond van de verkiezingen ten spijt. Het woord "armoede" komt in het hele regeerakkoord niet voor, laat staan dat er sprake is van een frontale aanval op deze schande van de jaren negentig.

Waar is de koppeling-plus gebleven, vraag ik aan de minister-president. Ik heb zojuist van de heer Melkert wel een bijzondere interpretatie van dat begrip gehoord, maar in het regeerakkoord kom ik de term niet tegen. Waarom wordt een eventuele verhoging van het wettelijk minimumloon gekoppeld aan de ontwikkeling van de aardgasbaten? Omdat de gasprijs is gekoppeld aan de olieprijzen, ligt het lot van de strijd tegen de armoede dus mede in handen van de oliesjeiks.

De heer Melkert (PvdA):

Voorzitter! Omdat dit punt nu een paar keer is teruggekomen, lijkt het mij goed om even op te helderen hoe het zit met de koppeling-plus. In het regeerakkoord staat op pagina 25 dat "in 1999 0,5 mld. zal worden uitgetrokken om langs fiscale weg de inkomens, in het bijzonder de lagere, te ondersteunen. Vormgeving zal zijn een verlaging van het eerste deel van de huidige eerste schijf", enzovoorts.

Het is de heer Marijnissen bekend dat dit door de Partij van de Arbeid in deze vormgeving destijds als koppeling-plus is aangekondigd. Je kunt twisten over de precisering van het woord, want sociale minima hebben er voordeel van, maar ook mensen daarboven, afhankelijk van de vormgeving. Dat is een interessant punt om met het kabinet over te discussiëren na Prinsjesdag.

Het staat in het regeerakkoord, dus de heer Marijnissen moet niet doen alsof het ergens tussen de wielen is verdwenen. Het heeft te maken met het benutten van ruimte voor economische groei. Door ons is altijd gezegd: als er meer groei is dan 2%, is dit aan de orde. Het eerste moment dat het aan de orde was, is in 1999, en ziet: het staat in het regeerakkoord.

De heer Marijnissen (SP):

Ik heb van vele zijden gehoord dat de woorden van Wim Kok voor de verkiezingen anders begrepen zijn. Wanneer er meer dan 2% economische groei zou zijn, zou het wettelijke minimumloon categoriaal worden verhoogd. Er zou iets extra's worden gegeven aan mensen die op het wettelijk minimumloon werken, en met de daaraan gekoppelde uitkeringen. Zo heb ik het altijd opgevat. Mocht u nu zeggen dat ik dit echt verkeerd zie, dan zal ik nakijken welke uitspraken er destijds zijn gedaan.

De heer Melkert (PvdA):

Nee, dan moeten wij die bronnen even raadplegen. Ik wil ze graag persoonlijk ontvangen en even bijpraten. Het is altijd gegaan om netto extra ruimte, naar verhouding iets meer voor de mensen vanaf het sociaal minimum. Die netto ruimte ontstaat door een belastingverlaging. Met andere woorden, je houdt meer guldens over van je brutoloon, als je een wat lager inkomen hebt, bij een groei hoger dan 2%. Zo is het altijd gezegd, ook door de heer Kok, die er morgen het zijne over kan zeggen. De Partij van de Arbeid heeft het altijd zo gezegd, daar kan geen enkel misverstand over bestaan.

De heer Marijnissen (SP):

Ik wil er nog twee dingen over zeggen. De heer Melkert zegt dat de vierde schijf die wordt toegevoegd, niet alleen in de zakken vloeit van de mensen die het echt nodig hebben, maar ook van groepen daarboven. Dat is het nadeel ervan, vind ik. De Partij van de Arbeid heeft gezegd dat je de armoede gericht moet bestrijden. Ik vind het erg opmerkelijk dat het op deze manier moet gebeuren. Mijn tweede vraag is wat er in de jaren na 1999 gaat gebeuren. Daar zou ik ook wel eens duidelijkheid over willen hebben.

Men heeft bij de sociale zekerheid niet van de gelegenheid gebruik willen maken om de privatisering van de Ziektewet terug te draaien. Men heeft het evenmin nodig gevonden om de nabestaandenwet te verbeteren wat betreft het onderscheid tussen korting van neveninkomsten in verband met arbeid en uit arbeid voor de nieuwe gevallen. Het punt van de herverzekering is ook nog steeds niet opgelost. De toegang tot de WW wordt aangescherpt, opnieuw een verslechtering. Er wordt niets ondernomen tegen de steeds verder om zich heen grijpende flexibilisering en het oprukken van de 24-uurseconomie. Kan de minister-president uitleggen waarom er weer een sollicitatieplicht voor mensen ouder dan 57,5 moet worden ingevoerd en de VUT-regelingen moeten worden teruggeschroefd? Wat hebben nog frequentere herkeuringen in het kader van de WAO voor zin? Hoezo "sterk en sociaal", zou ik willen vragen.

De bevordering van marktwerking in de gezondheidszorg, het openbaar vervoer en de sociale zekerheid blijft een van de doelen van Paars. Bij de uitvoering van de sociale zekerheid dreigt een chaos te ontstaan omdat er volgens Paars zo nodig concurrentie moet komen op dit terrein. Algemene lastenverlichting en tekortreductie blijven de bestemmin gen voor de inkomstenmeevallers. Meer belangstelling voor de macrocijfers dan voor de micro-ellende die in de samenleving wordt aangericht, was altijd al het hoofdkenmerk van rechtgeaarde neoliberalen.

Het N-woord "nivellering" is in een tijd dat het actueler zou moeten zijn dan ooit, door de Paarse vrienden uit hun woordenlijst geschrapt en is ook niet een van de doelstellingen geworden in het nieuwe belastingplan. Waarom wordt er niet uitgegaan van de werkelijk gemaakte vermogensaanwas in plaats van een vast percentage van 4? En trouwens, waarom moet de opbrengst van de rendementsheffing worden teruggesluisd naar de hoge inkomens? Kan de minister-president dat eens uitleggen?

Er is nog steeds geen algemene volksverzekering voor de ziektekosten. Zelfs het ziekenfondspakket is niet hersteld na de aanslagen door Paars I. Fysiotherapie en tandzorg voor volwassenen blijven in het derde compartiment. De financiële ruimte voor de zorg mag dan zijn toegenomen, het is weer te laat en weer te weinig. De geestelijke gezondheidszorg is woedend over de schamele 1% groei die haar is gegund, er staan geen garanties voor het opheffen van de wachtlijsten in de zorg in het regeerakkoord en het zal nog moeten blijken of door een verbetering van de arbeidsomstandigheden in de zorg het werken in de zorg zo aantrekkelijk wordt dat mensen er weer willen gaan werken. 2% per jaar extra voor de zorg is te weinig. Het RIVM berekende 2,4%, de Erasmus Universiteit berekende eveneens 2,4% en de Wetenschappelijke raad voor het regeringsbeleid kwam zelfs op 2,85% noodzakelijke groei. Waarom heeft het kabinet deze adviezen niet willen volgen?

Hetzelfde valt te zeggen over het onderwijs. Een erfenisje van Ritzen is dat er honderden miljoenen tekort zijn voor nieuwe computers in het basisonderwijs. De door de regering in het vooruitzicht gestelde stijging van het budget voor onderwijs in 2002 met 1,8 mld. zal veel te weinig blijken te zijn om de soortgelijke problemen als in de zorg weg te nemen. Waarom is er in het regeerakkoord zo weinig aandacht voor het beroepsonderwijs en de werkdruk van leraren? Wat zijn de voordelen van prestatiebeloning voor leerkrachten? Waarom neemt het kabinet het OESO-gemiddelde niet over als het gaat om het vrijmaken van gelden voor onderwijs?

Ook op milieuterrein zijn er geen nieuwe inzichten bij Paars. Weer wordt er niet gekozen voor een aanpak bij de bron van de vervuiling. Een algemene verhoging van de BTW heeft niets te maken met milieubeleid en een verdere verhoging van de ecotaks evenmin. Onaanvaardbaar is het dat burgers nog steeds veel meer moeten betalen voor gas en elektriciteit dan met name de grote bedrijven.

Voor de uitbreiding van de infrastructuur van asfalt en beton is weer alle ruimte gemaakt. Hoewel in het regeerakkoord wordt gesproken over een noodzakelijke, duidelijke regie voor het openbaar vervoer, gaat men toch gewoon door met de marktwerking in het stads- en streekvervoer en wil men het spoornet opsplitsen in een kernnet en een regionaal net. Hoe kan dat, vraag ik de minister-president. Is het kabinet bereid om de aanleg van de Betuwelijn te heroverwegen nu er een aanhoudende stroom van berichten is – onder andere van de kant van de EVO, de organisatie van de verladers – die erop neerkomt dat er betere en goedkopere alternatieven zijn, bijvoorbeeld vervoer over water?

Aan het minderhedenbeleid worden vele mooie woorden gewijd, maar van een integrale aanpak van de stagnerende integratie en de mede daaruit voortvloeiende problemen is naar de mening van de SP-fractie geen sprake.

Dat de Partij van de Arbeid bij de onderhandelingen geen prioriteit heeft willen geven aan een verhoging van het budget voor Ontwikkelingssamenwerking – quote van de ex-minister voor Ontwikkelingssamenwerking – is in deze tijd van ongekende economische groei ronduit schandalig. Natuurlijk zijn er verbeteringen door te voeren bij de kwalitatieve bestedingen van de gelden in de ontwikkelingssamenwerking, maar dat laat onverlet dat de hoeveelheid geld voor dit doel altijd te weinig zal blijven. Hoe valt de verscherping van het asielbeleid te rijmen met datgene wat de Partij van de Arbeid en D66 daarover in hun verkiezingsprogramma's opnamen? De Partij van de Arbeid had het over "ruimhartiger" en D66 sprak over "aanzienlijk verbeteren". Nu zelfs van de kant van de legertop en de minister is aangegeven dat er gesproken zal moeten worden over het afstoten van taken voor Defensie, lijkt mij de tijd aangebroken om daar eens echt werk van te maken. Dan zal blijken dat er aanzienlijk meer bezuinigd kan worden dan de 375 mln. van de regering. Dan zal blijken dat er aanzienlijk meer bezuinigd kan worden dan de 375 mln. van de regering.

Dan nu iets over dat andere deel van het formatieproces: de keuze van de bewindslieden. Waarom, zo vraag ik de minister-president, zijn er zoveel bewindslieden bedeeld met portefeuilles waarvan, in het openbaar althans, nooit is gebleken dat men er bijzondere affiniteit mee heeft, dan wel dat men over bijzondere kennis en/of ervaring beschikt. Karin Adelmund, je zou verwachten dat zij staatssecretaris of misschien wel minister van Sociale Zaken zou worden, maar Onderwijs...? Op Sociale Zaken zit dan weer Hans Hoogervorst die wij alleen maar kennen als de rekenmeester van de VVD-fractie. Van enige bijzondere belangstelling voor sociale kwesties is mij althans, en ik ben bij veel van die debatten geweest, nooit iets gebleken. Dan die andere financieel woordvoerder, Rick van der Ploeg, die gaat niet Financiën, maar media en cultuur doen. Hoezo dat nu weer? Wij weten dat hij van Monty Python houdt, maar voor de rest? Tineke Netelenbos verhuist zomaar van Onderwijs naar Verkeer en Waterstaat; Annemarie Jorritsma gaat plotseling van Verkeer en Waterstaat naar Economische Zaken; en Jan Pronk – de man die vindt dat de PvdA op het punt van het budget voor Ontwikkelingssamenwerking haar verkiezingsbelofte heeft gebroken – blijft gewoon minister en gaat zomaar van Ontwikkelingssamenwerking naar Milieubeheer.

Ter verdediging van deze keuzes wordt aangevoerd: een goede bestuurder kan alles besturen, hij is een manager. Maar wat is het kenmerk van een manager? Hij of zij is iemand die weinig last heeft van zijn of haar geweten. Hij is immers alleen maar ingehuurd om een proces te begeleiden en zelf wordt hij alleen afgerekend op het cijfer rechtsonderaan op de jaarrekening. Nu ook Paars II – net als het vorige kabinet – "visie" met de "f" van financiën schrijft, ligt het voor de hand managers te verkiezen boven bevlogen bestuurders met een uitgesproken visie. Kennis van zaken, het hebben van een verleden en een netwerk op het betreffende terrein en affiniteit met de doelstellingen zijn dan alleen maar lastig. Ik moet een uitzondering maken voor de minister van Financiën; dat is waar.

Velen hebben de verkiezingsuitslag van 6 mei geduid als een ruk naar links. Robin Linschoten, een van de belangrijke opstellers van het VVD-verkiezingsprogramma en de enige bewindspersoon die in de vorige periode de moed had politieke consequenties te verbinden aan zijn falen, zei het kort en goed: "De Tweede Kamer is na 6 mei verlinkst". Het laatste is volgens mij een nieuw woord. Die verlinksing is niet uit de lucht komen vallen. Het was een reactie op wat Paars I gebracht heeft: vergroting van de inkomens- en vermogensverschillen; een groeiend armoedeprobleem versus schaamteloze verrijking in de top van het bedrijfsleven en op de beurzen; groeiende tweedeling als het gaat om de toegang tot goed onderwijs, goede zorg en zelfs het recht; groeiende problemen in het openbaar vervoer, in de gezondheidszorg en het onderwijs; vele verslechteringen in de sociale zekerheid; steeds hogere woonlasten voor een grote groep mensen; en een gebrekkig milieubeleid en geen visie op de ruimtelijke ordening.

Zeker, aan de andere kant van de balans staat dat er betere macrocijfers zijn gehaald dan in de periode daarvoor, dat het financieringstekort en de staatsschuldquote zijn gedaald en er fors meer mensen aan het werk zijn gekomen. Maar velen waren en zijn van mening dat de prijs in sociaal opzicht te groot is geweest. En ook de adoratie van de markt en de blinde vlek voor de nadelen van de markt heeft velen ongerust gemaakt. Meer markt en minder overheid – een van de leerstellingen van het neoliberalisme – is een motto dat door lang niet iedereen wordt gedeeld, zeker niet als het gaat om zaken als sociale zekerheid, onderwijs en gezondheidszorg.

Mevrouw de voorzitter! Een ruk naar links in de volksvertegenwoordiging dus. De centrale vraag nu is: zullen de mensen daar ook wat van merken? Eigenlijk is het raar dat die vraag nog gesteld moet worden; het zou immers een vanzelfsprekendheid moeten zijn. Maar vanwege een weeffout in ons staatsrecht is dat niet automatisch het geval. De bevolking kiest de controleur van de macht, de Tweede Kamer. Maar uit die controleur komt ook weer de macht – het kabinet – tot stand, door middel van het zoeken naar een meerderheid onder de controleurs. Zo bestaat er in ons staatsrecht een organisch verband tussen de macht, het kabinet, en de controleur van de macht, de Tweede Kamer. Immers, per definitie wil de meerderheid van de Kamer dat in vak K, het kabinet, de mensen zitten die er zitten. Gevolg van deze weeffout is dat onmiddellijk na verkiezingen – het moment waarop eens in de vier jaar de burgers aan het woord zijn – een deel van de vers gekozen volksvertegenwoordigers monddood wordt gemaakt. Een heel grote minderheid heeft niets in te brengen wanneer een select en klein gezelschap vanuit de meerderheid bij elkaar kruipt om in het diepste geheim een regeerakkoord en ministersploeg samen te stellen. En daar blijft het niet bij. Het regeerakkoord is niet alleen en zelfs niet eens altijd vooral een inhoudelijke basis onder het nieuwe kabinet; het is ook datgene wat de coalitiepartijen elkaar zolang het kabinet er zit, zullen blijven voorhouden. Voeg daarbij de loyaliteitsverklaring die alle individuele leden van de deelnemende fracties voor de start van een nieuw kabinet moeten afgeven, en je hebt het recept voor een vorm van parlementaire democratie waarbij de invloed van de volksvertegenwoordiging als zodanig zo klein mogelijk blijft.

Een voorbeeld dat illustreert hoe verlammend dat kan werken op de politieke slagkracht: de eigen bijdrage van ƒ 200 voor ziekenfondspatiënten. In het regeerakkoord van Paars I stond dat die eigen bijdrage ingevoerd zou worden. Iedereen binnen en buiten de Kamer was tegen, behalve PvdA, VVD en D66. Gaandeweg de invoering en uitvoering stapelden zich de argumenten tegen de eigen bijdragen op. Paars bleef echter onvermurwbaar en doof voor alle kritiek. Pas bij de formatie van Paars II werd besloten de eigen bijdrage af te schaffen. Resultaat: veel onnodige irritatie en tientallen miljoenen gemeenschapsgeld weggegooid.

De coalitiedwang beperkt zich dus niet tot de leden van het kabinet, maar heeft ook vergaande invloed op het functioneren van de coalitiefracties in de Kamer, en daarmee op de Kamer als geheel. Zo kan het gebeuren dat er in de Kamer voor een bepaald standpunt een afgetekende meerderheid bestaat, maar dat die meerderheid nooit zichtbaar gemaakt kan worden en daarmee politiek irrelevant blijft. Uit democratisch oogpunt en uit een oogpunt van goed bestuur is dat een kwalijke zaak. Als goede argumenten niet meer tellen, als coalitiedwang het wint van een vrije afweging "zonder last of ruggespraak", neemt het cynisme onder de burgers toe, simpelweg omdat de politiek niet in staat is adequaat te reageren op voor iedereen waarneembare ontwikkelingen buiten het Binnenhof.

Een ander voorbeeld: de afspraak dat de uitgaven voor de zorg jaarlijks niet met meer dan met 1,3% zouden mogen stijgen. Al meteen was duidelijk, alleen al op grond van historische cijfers, demografische gegevens en de wetenschap dat de medische technologie niet stilstaat, dat dit veel te weinig was. Gaandeweg groeiden de wachtlijsten, nam de werkdruk toe, werd noodzakelijke zorg gerantsoeneerd en holde de kwaliteit van de zorg achteruit. Iedereen zag het, iedereen hoorde het, iedereen wist het. Maar de politiek deed niets of ze deed te weinig en dat deed ze dan ook nog te laat. Hetzelfde kan gezegd worden over de armoedebestrijding en het milieubeleid.

Zoals gezegd: gebrek aan dualisme leidt noodzakelijkerwijs tot cynisme onder de burgers. En dat leidt weer tot dalende opkomstcijfers bij verkiezingen. Het is niet zoals wel eens wordt beweerd, dat mensen thuisblijven omdat ze het zo eens zouden zijn met het beleid. Voor de overgrote meerderheid van de thuisblijvers geldt dat zij geen vertrouwen meer hebben in de politiek; niet in politieke partijen en ook niet in de mogelijkheid om iets te veranderen in goede zin. Joop den Uyl zei ooit dat met name gewone mensen het van de politiek moeten hebben. Zij die niet vanzelf rijk en machtig zijn, moeten de politiek gebruiken om veranderingen doorgevoerd te krijgen. Ik deel die opvatting; en daarom is het zo triest dat niet alleen het landelijk opkomstcijfer is gedaald van 78% naar 73%, maar dat met name in de volksbuurten steeds meer mensen het voor gezien houden. Een paar cijfers uit onderzoek dat mijn fractie zelf heeft verricht. In Rotterdam ging 61% van de mensen stemmen. In de armere wijken ging 52%, in de betere wijken 74%. In Den Haag waren de respectieve cijfers 46 en 82, een verschil van 36%. En in Utrecht, waar gemiddeld 70% ging stemmen, deed in de armere wijken dat 47% en in de betere wijken 88%. Een verschil van maar liefst 41%. We kunnen dus langzamerhand echt spreken van sociaal-economische opkomstcijfers. Ik ben erg benieuwd naar de reactie van de minister-president.

Op grond van onderzoek ben ik tot de conclusie gekomen dat deze zorgwekkende ontwikkeling vooral veroorzaakt wordt door groeiende ontevredenheid en toenemend cynisme over de politiek. Mensen storen zich aan de onnodige geheimzinnigheid, het doorgaans grote verschil tussen de woorden vóór verkiezingen en de daden ná verkiezingen, de partijpolitieke benoemingen en de vriendjespolitiek, de falende bewindslieden die "sorry" zeggen en vervolgens gewoon blijven zitten, en, zoals al eerder gezegd, het gebrek aan daadkracht bij regering en parlement bij het aanpakken van grote maatschappelijke problemen.

Zo bezien, mevrouw de voorzitter, is de voorkeur voor een meer dualistische of meer monistische houding in de politiek ontdaan van elke vrijblijvendheid. De Kamer zal dualistisch zijn of zij zal niet zijn. Natuurlijk vraag je je op een moment als dit af: zal het op dit punt vanaf nu beter gaan of juist slechter? Wel, het regeerakkoord is twee keer zo dik als de vorige keer en het beslaat 89 pagina's. Een politieke dikke van Dale, zo noemde oud-Kamerlid De Visser het. Dat doet dus het ergste vrezen. Maar je kunt je ook afvragen: waarom ligt er nu zo'n dik regeerakkoord? Blijkbaar zit het onderling vertrouwen niet erg diep. En, hoe omvangrijker en hoe gedetailleerder een regeerakkoord is, hoe vaker de nadelen ervan zichtbaar zullen worden en hoe vaker leden van de coalitiefracties zullen willen uitbreken. Zelfverloochening kan wel even, maar niet iedereen zal die altijd kunnen of willen opbrengen.

Laten wij eens kijken naar D66. Hoewel bijna gehalveerd door de kiezer en niet nodig voor een meerderheid in de Tweede Kamer, is deze partij toch nog zeer gewild door de VVD en de Partij van de Arbeid als garantie voor een meerderheid in de Eerste Kamer, als smeermiddel tussen de twee andere partijen in de coalitie en politiek ongevaarlijker dan wanneer zij de oppositie was komen versterken. D66 zal echter iets moeten doen om zich beter te manifesteren dan in de vorige periode. In het kabinet met nu nog minder ministers en invloed dan de vorige keer zal dit moeilijk worden; dus blijft de Tweede Kamer over.

En dan de Partij van de Arbeid. Deze partij heeft een goede uitslag behaald bij de verkiezingen omdat zij vooral in de laatste weken voor de verkiezingen steeds heeft beklemtoond dat het onder Kok II allemaal socialer zou worden. Het onderhandelingsresultaat steekt echter nogal magertjes af bij de uitspraken in de campagne en het eigen verkiezingsprogramma, het compromis. Dus ook deze partij zal iets moeten, zeker wanneer op verschillende terreinen blijkt dat zich in de Kamer een progressieve meerderheid aftekent. Ik denk hierbij aan zaken zoals de armoedebestrijding, het tegengaan van de toename van inkomens- en vermogensverschillen, het openbaar vervoer, het milieu, Schiphol, de zorg en het onderwijs. Fractievoorzitter Melkert kan dan wel zeggen dat hij geen linkse meerderheid ziet in de Kamer, maar ik zeg hem: de komende tijd zal blijken dat de PvdA vaak voor de keuze zal staan om of de Kamer aan een meerderheid te helpen om het beleid in progressieve zin aan te passen dan wel de Kamer die meerderheid te onthouden en steeds onvoorwaardelijk steun te geven aan het kabinetsbeleid. Bij zijn aantreden als fractievoorzitter heeft de heer Melkert ons een stevig dualistische opstelling van zijn fractie in het vooruitzicht gesteld. Ik zou zeggen: Melkert, zet hem op. Wij zijn in elk geval erg benieuwd.

Het regeerakkoord mag dan nog zo dik zijn, er zullen voldoende twistpunten blijven. Eigenlijk hebben wij vandaag, bij het allereerste debat, al een aardig inkijkje gekregen in de verschillen in exegese van het Paarse regeerakkoord. Met andere woorden: je kunt nog zo'n dik en gedetailleerd regeerakkoord schrijven, voldoende twistpunten zullen er blijven. Bovendien kun je nog zoveel bedisselen en opschrijven, de werkelijke toetssteen is en blijft natuurlijk toch de praktijk.

Velen hebben al gewezen op het boterzachte fundament onder de ruim 7 mld. aan bezuinigingen die zijn ingeboekt. Deze kunnen voor een groot deel nog voor de nodige strubbelingen zorgen, zoals vandaag reeds bleek. Neem de 1,3 mld. voor Europa, de maar liefst 2,3 mld. te verdienen met een grotere doelmatigheid, een erg rekbaar begrip, de 500 mln. op WAO en Ziektewet en de 400 mln. op de arbeidsvoorwaarden van overheidspersoneel.

Dan zijn er nog de afspraken over de inkomstenmeevallers, die er gezien het gehanteerde behoedzame scenario zeker zullen zijn. Die gaan naar verdere lastenverlichting en naar het verder terugbrengen van het financieringstekort. Ik voorspel dat naarmate de meevallers groter worden, waarop de kans zeker niet is uitgesloten, de druk zal toenemen om het geld ook anders te gebruiken.

Wat gaat er gebeuren wanneer De Waal en Westerlaken van FNV en CNV bij hun woorden blijven en niet zullen instemmen met een gemiddelde jaarlijkse loonstijging van slechts 1,5%? Kan de minister-president trouwens eens uitleggen hoe hij de leden van FNV en CNV van de noodzaak daarvan denkt te kunnen overtuigen? Ik vraag dit ook in het licht van het feit dat voor de komende twee jaar gerekend wordt met een loonsverhoging van 3% per jaar. Moeten de mensen dan de twee jaar daarna op de nullijn? En dat in een tijd van alsmaar stijgende winsten en stuitende verrijking aan de top?

Tot slot wil ik iets zeggen over de fractie van de SP in deze Kamer. De versterkte SP-fractie zal in de komende periode doorgaan op de weg die wij vier jaar geleden bij onze intrede in de Kamer zijn ingeslagen. Er is geen reden voor een andere koers. Wij zullen de regering en de Paarse partijen blijven confronteren met de maatschappelijke gevolgen van hun beleid. In en buiten de Kamer zullen wij blijven aantonen dat het ook anders, beter en socialer kan, dat er nog hoop is en dat er nog steeds geen reden is tot wanhoop. Over onze opstelling en activiteiten in deze Kamer wil ik nog het volgende kwijt. Nu wij met vijf mensen zijn, zullen wij er beter toe in staat zijn ons op alle beleidsterreinen te manifesteren. Dit zullen wij dan ook doen. Zonder onze eigen fundamentele analyses en standpunten te verlaten, zullen wij alles doen en niets nalaten om bij te dragen aan de totstandkoming binnen en buiten deze Kamer van meerderheden die het mogelijk maken verbeteringen aan te brengen ten opzichte van de Paarse plannen. De interne en externe verhoudingen in kabinet en Kamer staan garant voor een politiek uiterst interessante periode.

De heer De Graaf (D66):

Mevrouw de voorzitter! Ooit, bij het vijfde kabinet-Colijn, dat buiten de Kamer om was gevormd, bleek het eerste optreden tegelijk het laatste. Dat zal premier Kok niet overkomen. De zogenaamde parlementaireformatiemethode mag dan als nadeel hebben dat de afloop van het eerste debat met het nieuwe kabinet wel erg voorspelbaar is, de voordelen zijn echter groot. Er staat een kabinet, er zit een kabinet, dat op belangrijke terreinen een stevig beleid kan voeren. In de voornemens daartoe weet het zich gesteund door een forse Kamermeerderheid en daardoor worden samenhang en consistentie in beleid mogelijk.

De ploeg van Paars I heeft afscheid genomen, al bestaat er qua personele samenstelling op sommige posten een treffende gelijkenis tussen het oude en het nieuwe team. De D66-fractie wil graag haar grote waardering uitspreken voor de inzet en het werk van de vertrokken ministers en staatssecretarissen. Zij kunnen, individueel en gezamenlijk, terugkijken op vruchtbare jaren, waarin het mede door hun inspanningen een beetje beter met Nederland ging. Ik begroet de collega's Melkert en Dijkstal. Met hun overstap naar de Kamer, met hun terugkeer naar de Kamer, bewijzen zij dat het ministerschap eervol is, maar dat er toch niets boven het parlement gaat, zelfs Groningen niet. Ik verheug mij op een goede samenwerking.

Mevrouw de voorzitter! U en de minister-president hebben vandaag in herinnering geroepen dat heden aan de lange en bijzondere politieke loopbaan van Hans van Mierlo een einde is gekomen. Als vice-premier en als minister van Buitenlandse Zaken was hij van grote betekenis voor het eerste Paarse kabinet. Zijn bijdrage is echter groter dan dat. Zonder zijn visie en zonder zijn volharding was dat zo gewone kabinet er nooit geweest. Generaties kiezers en Kamerleden hebben zijn hartstocht voor de democratie herkend, gewaardeerd en gesteund. Voor mijn partij was en is Hans van Mierlo van onschatbare waarde als politicus en als mens. Op deze plaats wil ik hem daarvoor dankzeggen.

Het heeft even geduurd voordat dit tweede Paarse kabinet er was en voordat het zich hier kon presenteren. En wat dit laatste betreft: het is misschien niet fraai, maar als zodanig staatsrechtelijk niet onjuist, dat het kabinet enige weken heeft moeten wachten op dit debat. De Kamer is tenslotte meester over haar eigen agenda en ondertussen was er toch een volledig bevoegd kabinet. We moeten er alleen geen gewoonte van maken om midden in de zomervakantie een nieuw kabinet te vormen. Om meerdere redenen zou het verstandig zijn de datum voor reguliere Kamerverkiezingen naar voren te schuiven, bijvoorbeeld maart of april. Een nieuw kabinet kan dan, met een beetje geluk, nog vóór het zomerreces aantreden, houdt voldoende tijd over voor de begrotingsvoorbereiding en iedereen kan ook nog even met vakantie. Aan sommige gezichten achter de tafel te zien, zou dat geen overbodige luxe zijn geweest. Ik nodig de minister-president serieus uit zijn gedachten erover te laten gaan met voorstellen te komen om die reguliere datum wat naar voren te schuiven in het jaar.

De heer Melkert (PvdA):

Voorzitter! Is het niet zo dat het eigenlijk maart is, maar dat de samenloop met de gemeenteraadsverkiezingen het weer mei maakt, zodat die samenloop eens bekeken moet worden? Ik dacht dat daar in het regeerakkoord ook iets over was gezegd; naar ik meen in verband met de staatscommissie.

De heer De Graaf (D66):

Nee, dat was volgens mij een oorspronkelijke tekst, die niet in de definitieve tekst terecht is gekomen.

De heer Melkert (PvdA):

Er staat wel degelijk iets in. Ik zal het u straks voorlezen, want nu heb ik de tijd om ernaar te kijken.

De heer De Graaf (D66):

Fijn dat u mij helpt mijnheer Melkert. Maar los van de vraag of je gemeenteraadsverkiezingen op een andere manier zou moeten organiseren, zou het mijn voorkeur hebben voor het proces van voorbereiding, van formeren maar ook van begrotingsvoorbereiding, als niet in mei maar op een eerder moment, maart, april, de Kamerverkiezingen zouden plaatsvinden. Nogmaals, ik verzoek het kabinet om daar eens over na te denken.

Voorzitter! De formatie van het kabinet kende een gemiddelde duur. Dat het een paar maanden heeft geduurd, lag minder aan politieke obstakels dan aan de zorgvuldigheid waarmee het pad naar het regeerakkoord is gebaand. Ik dank in dit verband de informateurs voor al hun werk.

Gezien de verkiezingsuitslag had D66 grote aarzelingen om aan de programmatische besprekingen voor een tweede Paars kabinet deel te nemen. Toch hebben wij daartoe besloten. In de eerste plaats omdat het eerste Paarse kabinet succesvol beleid kon voeren, juist door de combinatie van drie coalitiepartijen. Aan de inhoud van dat beleid heeft D66 een meerwaarde toegevoegd. Voortzetting van dat beleid vonden en vinden wij belangrijk. In de tweede plaats hebben veel kiezers uitdrukkelijk voortzetting van die coalitie gewenst. D66 verloor zetels, niet omdat het door ons mogelijk gemaakte kabinet uit de gratie was, wel omdat D66 onvoldoende zichtbaar in het succes van het kabinet kon delen. Een derde overweging lag besloten in de totale verkiezingsuitslag en de politieke verhoudingen. Andere coalities dan Paars of een daarvan afgeleide combinatie PvdA/VVD leken niet goed denkbaar.

Deze drie overwegingen brachten de D66-fractie ertoe de bereidheid uit te spreken om deel te nemen aan de besprekingen voor een volgend Paars regeerakkoord. Die bereidheid was wel afhankelijk van de politieke wil van PvdA en VVD, de politieke wil om daadwerkelijk een coalitiekabinet te bouwen met drie niet gelijke, maar wel gelijkwaardige partners. Met andere woorden, als PvdA en VVD daadwerkelijk menen dat Paars de optelsom is van de drie partijen en niet slechts de combinatie van sociaal-democraten en conservatief-liberalen, zal dat ook tot uitdrukking moeten komen in het beleid en de samenstelling van het nieuwe kabinet.

Uit de zogenaamde voorverkenning onder leiding van de heer De Vries is ons gebleken dat deze politieke wil bij de coalitiepartners daadwerkelijk aanwezig was. In dit verband heeft de D66-fractie een aantal punten van "eminent belang" genoemd, die naar ons oordeel voldoende regeling in het regeerakkoord moesten krijgen. Dat zijn punten waarop wij ook door de kiezers willen worden aangesproken: een begin met de democratische legitimatie van de burgemeester, extra geld, veel extra geld voor de gezondheidszorg, verbreding van het ziekenfonds met zelfstandigen, overname van het D66-initiatief voor een goede euthanasieregeling en extra investeringen in de kwaliteit van ons onderwijs en onze leefomgeving. Het regeerakkoord bevat op al deze punten duidelijke afspraken die representatief zijn voor de inzet van D66 in die programmatische onderhandelingen.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Over het punt van de burgemeester heb ik een vraag.

De heer De Graaf (D66):

Ik kom daar nog uitvoerig op terug.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Dan wacht ik dat af.

De heer Schutte (GPV):

Waarom vond de D66-fractie het van, in de woorden van de heer De Graaf, eminent belang dat het initiatiefvoorstel vanuit de drie fracties door de regering werd overgenomen? Was er geen vertrouwen dat het zonder die overname wel voor elkaar zou komen in de richting zoals hij wenste?

De heer De Graaf (D66):

Misschien heb ik mij niet goed uitgedrukt. Wat wij wilden zekerstellen was dat de oorspronkelijke steun aan de inhoud van het initiatiefvoorstel dat door de D66-fractie was ingediend, ook na de formatie overeind zou blijven. Wij vonden dat belangrijk. Wij hadden tegen de kiezers gezegd dat wij dit punt graag in wetgeving gehonoreerd wilden zien. Wat mij betreft gebeurt het linksom of rechtsom: een initiatief vanuit de Kamer of door een kabinet, als de inhoud maar deugt. In de formatie is gebleken dat de PvdA, de VVD en D66 op dezelfde lijn zitten en dat wij het alledrie wenselijk vonden dat het kabinet met dat voorstel zou komen. Vandaar dat het zal worden overgenomen door het kabinet. Ik vind dat overigens een meerwaarde hebben, omdat daarmee het kabinet de discussie over het wetsvoorstel ook met de samenleving aangaat.

De heer Schutte (GPV):

Voorzitter! Dat laatste begrijp ik niet uit de mond van iemand van D66: dat het een meerwaarde heeft als het kabinet met een voorstel komt van identieke inhoud als dat wat er al ligt vanuit de Kamer. Ik dacht dat de heer De Graaf de man was die altijd het belang van de functie van Kamerlid, de positie en de instrumenten van de Kamer benadrukte. Nu zegt hij dat er een meerwaarde is als de regering iets overneemt!

De heer De Graaf (D66):

Neen, u heeft mij niet goed geciteerd, mijnheer Schutte! Ik zeg niet dat het wetsvoorstel een meerwaarde krijgt als het van het kabinet komt; ik zeg dat de discussie met de samenleving een meerwaarde kan krijgen als ook het kabinet daaraan deelneemt!

De heer Schutte (GPV):

Dat zal altijd gebeuren, want als er hier een initiatiefvoorstel wordt behandeld, is het kabinet vertegenwoordigd en heeft het een adviserende stem daarin. Vervolgens komt de vraag aan de orde of het ook de handtekening zal kunnen krijgen van de verantwoordelijke minister. Dat is dus niet aan de orde. De volksvertegenwoordiging bespreekt een initiatiefvoorstel en heeft dus uiteraard goede banden met de samenleving. Deze argumentatie kan ik dus niet plaatsen.

De heer De Graaf (D66):

Voorzitter! Ik dank de heer Schutte dat hij mij de procedure van wetgeving nog eens uitlegt, maar van groter belang dan dat vind ik dat de inhoud van het wetsvoorstel van D66 ook door de drie coalitiepartijen en door het kabinet wordt ondersteund en dat het dus op korte termijn tot goede wetgeving zal leiden. Dat is uiteindelijk de kern van de zaak.

Voorzitter! Regeren is voor D66 geen doel op zichzelf, geen ideaal vanwege de macht op zichzelf. Regeren is het vertalen van idealen, de vaak moeizame, maar altijd waardevolle tocht van droom naar daad. Voor D66 staat het democratisch ideaal voorop. Daarbij gaat het niet alleen om de formele zeggenschap van mensen over het politieke bestuur. Dat is belangrijk en dat kan nog veel beter, want Nederland is in de kern soms nog een regentesk land, het enige Europese land bijvoorbeeld dat nog steeds een van boven gezonden burgemeester kent en een van de weinige landen waar het referendum nog moet worden ingevoerd.

Maar daar gaat democratie niet alleen om. Het gaat om de betrokkenheid van elk individueel mens bij zijn leefomgeving, bij de samenleving en bij de besluiten die zijn eigen leven beïnvloeden. Die betrokkenheid wordt bepaald door de kansen die mensen krijgen om ook daadwerkelijk deel te nemen, om echt samen te leven. Werk, betaalde arbeid, is nog steeds een belangrijke voorwaarde voor die participatie, maar ook zeggenschap over wie bestuurt. Kansen krijgen om volwaardig te kunnen functioneren in de samenleving, door goed onderwijs, een veilige omgeving en goede zorgvoorzieningen. Democratie betekent ook dat gebruikers van voorzieningen niet monddood zijn, maar de kwaliteit ervan mee bepalen, of het nu gaat over het openbaar vervoer of over zorgverzekeraars.

Dit democratisch ideaal is voor D66 een leidraad en een toetssteen voor zowel het regeerakkoord als het komende kabinetsbeleid. Een ander belangrijke toetssteen wordt gevormd door de absolute noodzaak om onze natuurlijke leefomgeving te beschermen. Een kabinet waar D66 mede voor tekent, moet een daadwerkelijke bijdrage leveren aan het terugdringen van de milieulasten, aan de bevordering van milieuvriendelijke productie en aan een balans tussen economie en ecologie.

Voorzitter! Dat brengt mij op een aantal opmerkingen naar aanleiding van het regeerakkoord en de regeringsverklaring. Het regeerakkoord gaat uit van een solide financiële politiek in combinatie met ruime investeringen in mensen en milieu. Het is niet gemakkelijk gebleken om het een en het ander zomaar met elkaar te combineren. Een sober financieel regime, met als uitgangspunt de beroemde Zalmnorm en de reductie van het begrotingstekort, is van groot belang om ook in de toekomst voldoende ruimte te hebben voor maatschappelijk beleid. Bezuinigingen zijn ook nu onvermijdelijk gebleken.

Maar binnen dat strakke financiële regime is gelukkig toch een enorme injectie in de samenleving mogelijk. Ik denk bijvoorbeeld aan een rechtvaardige inkomenspolitiek. Ook bij een bescheiden economische groei wordt daarop ingezet. Fiscaal worden instrumenten gecreëerd om de laagste inkomens extra tegemoet te komen en tegelijk de stap van uitkering naar werk aantrekkelijker te maken. Zo kunnen ook mensen met lage inkomens beter profiteren van de economische groei.

Ander voorbeeld: forse intensiveringen zijn er in het onderwijs en de zorg. Wachtlijsten kunnen zoveel mogelijk worden weggewerkt en er kunnen tienduizenden mensen extra aan de slag in verpleeghuizen, verzorgingscentra en de thuiszorg. Met de meer dan 2% netto groei van het zorgvolume wordt recht gedaan aan het oplossen van de problematiek van de zorgsector en aan het behartigen van de belangen van de kwaliteit van het leven van ouderen, hulpbehoevenden en zieken. Met die reële groei wordt ook een harde verkiezingsbelofte van D66 ingelost. Niettemin is er ook enige reden voor bezorgdheid.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! De heer De Graaf gaf zojuist met zijn opmerkingen aan dat harde verkiezingsbeloften worden nagekomen.

De heer De Graaf (D66):

Het ging daarbij maar om één verkiezingsbelofte; er zijn er meer.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Het gaat mij om een belofte op dit terrein, die met betrekking tot de wachtlijsten. Tot mijn grote verbazing wordt in het regeerakkoord slechts gesproken over wachtlijstbeperkende maatregelen. Ik meen dat ik mij met opmerkingen op dit punt tot u moet wenden. Destijds zei minister Borst als minister van Welzijn, Volksgezondheid en Sport: als wij volksgezondheid weer krijgen, zijn aan het eind van de volgende periode alle wachtlijsten weg. Wordt die belofte, die vlak voor de verkiezingen werd gemaakt, nagekomen?

De heer De Graaf (D66):

Mijnheer Rosenmöller, wat mij betreft is dat de absolute inzet van het beleid. Het wegwerken van de wachtlijsten kan echter niet zonder een reële netto groei van het zorgvolume. Er moet dus heel veel extra geld naar de zorgsector en de besparingen, die ook in die sector mogelijk zijn, moeten niet naar de algemene middelen, niet naar de portemonnee van de minister van Financiën, maar in de sector zelf kunnen worden geïnvesteerd, juist om ervoor te zorgen dat efficiencymaatregelen en extra investeringen met elkaar kunnen worden gecombineerd. Natuurlijk is de inzet dat mensen dan niet meer hoeven te wachten op operaties die dringend noodzakelijk zijn, dat mensen niet meer hoeven te wachten op hulp die ze nodig hebben. Misschien zal het vanwege praktische omstandigheden nooit helemaal kunnen worden voorkomen dat iemand een paar weken moet wachten. Echter, de noodzaak van wachten mag niet van financiële aard zijn. Daarop hebben wij ingezet. Natuurlijk zullen wij het kabinet en de minister van Volksgezondheid allereerst vragen die doelstelling te realiseren.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Er zijn hierbij twee punten aan de orde. Er is de algemene maatschappelijke onvrede over het veel te beperkte budget dat het vorige kabinet voor de gezondheidszorg beschikbaar stelde. Daar heeft de heer De Graaf zelf ook nooit een geheim van gemaakt. Ik denk verder aan hetgeen andere partijen hebben verwoord in verkiezingsprogramma's. Er is nu iets gebeurd. Het volume is gestegen, maar naar onze mening te weinig, gelet ook op het gestelde in ons eigen verkiezingsprogramma. Dat is punt één.

Dan punt twee. D66 heeft zich bij monde van zijn lijstaanvoerder minister Borst, minister van Volksgezondheid, gezegd: als wij weer volksgezondheid krijgen, zijn aan het eind van de volgende kabinetsperiode de wachtlijsten weg. Dat kan D66 echter niet waarmaken. In het regeerakkoord wordt ook niet gezegd dat de wachtlijsten aan het eind van de volgende periode verdwenen zullen zijn, tenzij dat helemaal niet kan. Nee, er wordt bewust gesproken over een aantal wachtlijstbeperkende maatregelen, terwijl D66 zijn belofte wel zou kunnen waarmaken, want het levert de minister van Volksgezondheid.

De heer De Graaf (D66):

Voorzitter! Ik heb geen zin mijn antwoord te herhalen. Ik wijs er slechts op dat wachtlijstbeperkende maatregelen erop zien dat die wachtlijsten, als het even kan, niet bestaan. Daarom nemen we die maatregelen. Die kunnen niet met niets genomen worden. We hebben er dan ook extra geld voor gecreëerd. Bij het begin van deze kabinetsperiode is er dus de intentie, en wat mij betreft de opdracht en misschien de inspanningsverplichting van de minister en het kabinet, dat aan het eind van de rit de taferelen die er in de afgelopen jaren waren, zijn verdwenen. Die taferelen waren er overigens niet alleen onder dit kabinet, maar ook onder voorgaande kabinetten. Daarbij was sprake van te lange wachtperioden waardoor mensen in gezondheidsproblemen kwamen.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter, een slotvraag! Als de komende periode de oplossing van het probleem een financiële kwestie zou blijken te zijn en de wachtlijsten daarom niet weggewerkt kunnen worden, is de heer De Graaf dan namens de fractie van D66 aanspreekbaar en wil hij dan het kabinet verzoeken extra middelen voor de volksgezondheid vrij te maken, opdat tussen 1998 en 2002 de wachtlijsten daadwerkelijk weggewerkt kunnen worden?

De heer De Graaf (D66):

Het zou u niet hoeven te verbazen als ik zeg dat voor ons de zorg buitengewoon grote prioriteit heeft. Dat betekent dat als er maar enigszins extra middelen kunnen worden gevonden, bijvoorbeeld omdat de economische groei groter is dan verwacht en de uitgaven minder zijn, ik graag een voorsorteerpositie voor die belangrijke sector zorg wil hebben. Dat wil ik vanwege het bestaan van wachtlijsten. Ik wil er ook voor zorgen dat mensen de zorg krijgen die zij nodig hebben en dat er dus, als het even kan, extra handen aan het bed komen. De inzet van het regeerakkoord is goed. Wij hebben gekregen wat wij hadden gevraagd. Als het een beetje meezit, kan het altijd nog beter. Daarover zijn u en ik het altijd eens.

Voorzitter! Er is ook reden tot enige bezorgdheid. De enorme en onvoorziene stijging van de kosten van geneesmiddelen lijkt slechts ten dele te kunnen worden bestreden met extra maatregelen. De opbrengst daarvan staat natuurlijk niet van tevoren vast. De bestrijding van die kostenexpansie is van het allergrootste belang. Zij moet direct ter hand worden genomen. Ik vraag de minister-president wanneer de Kamer een daartoe strekkend plan van aanpak tegemoet kan zien.

Een ander punt is de aantrekkelijkheid van de arbeidsmarkt in de belangrijke onderwijs- en zorgsectoren. De krapper wordende arbeidsmarkt vraagt in het algemeen om extra inspanning gericht op het mobiliseren van een groot aantal inactieven via actieve werving, bemiddeling en scholing. Het regeerakkoord biedt daartoe een goed kader. Het is voor veel mensen nu of nooit.

Daarnaast zullen de sectoren onderwijs en zorg, waarin wij allen extra willen investeren, op de arbeidsvoorwaarden concurrerend moeten blijven met de marktsector, juist om het benodigde aantal leerkrachten en werknemers in de zorg te kunnen aantrekken. Het gaat dan niet alleen om een adequate beloning, maar ook om zaken als kinderopvang, loopbaanbegeleiding, flexibele werktijden en goed beleid in het voorkomen van ziekteverzuim. Voorzover er sprake is van extra kosten mag dat niet ten koste gaan van de noodzakelijke investeringen in de kwaliteit en het volume. Ik zou daar graag een bevestiging van het kabinet op horen. In de zorgsector is dit jaar onrust ontstaan rond de overheidsbijdrage aan de arbeidskosten. Collega Melkert sprak er al over. Ik ga ervan uit dat dit adequaat wordt opgelost zonder het zorgvolume te belasten. Wat is de reactie van de minister-president?

Het milieu wordt in het regeerakkoord apart genoemd, maar maakt daarnaast integraal onderdeel uit van tal van beleidsterreinen en tal van paragrafen van het regeerakkoord. Dat is precies de koers die wij op moeten: het overbruggen van traditionele tegenstellingen. Ik wijs op het budgettair kader van het regeerakkoord. Budgettaire meevallers bij een hogere economische groei zullen wat de uitgavenkant betreft worden aangewend in lijn met de prioriteiten van het regeerakkoord. Milieu-investeringen zullen dan dus een extra accent kunnen krijgen. Bij meer dan behoedzame groei zal de extra milieudruk zoveel mogelijk worden gecompenseerd. Dat staat in het regeerakkoord en dat schept wat mij betreft een duidelijke verplichting voor het kabinet.

De heer Rosenmöller sprak van een bedrag van 350 mln. dat zou zijn vrijgemaakt voor het milieubeleid. Hij zou beter moeten weten. Behalve de 350 mln. zijn er tal van grote bedragen die voor milieudoeleinden worden aangewend. Ik noem het bedrag van 500 mln. dat bij de realisering van het belastingplan jaarlijks vrijkomt voor fiscale prikkels tot energiebesparing. Er is veel geld beschikbaar voor het openbaar vervoer en voor het mogelijk maken van rekeningrijden. Alsof dat niet rechtstreeks samenhangt met een goed milieubeleid! Ik noem de 0,75 mld. die wordt vrijgemaakt voor natuurbeheer, natuurontwikkeling en mestbeleid. Bovendien worden gelden gereserveerd voor joint implementation en het clean development mechanism. Daarbij gaat het om samenwerking met andere landen, waaronder de armste, op het terrein van milieu in combinatie met ontwikkelingssamenwerking. Daarbij hoort een bedrag van 375 mln. oplopend tot 2002. Er is dus sprake van een heel forse investering. De heer Rosenmöller zou dat moeten weten.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Het zou natuurlijk ook een schande zijn als dit niet allemaal gebeurde. Het lijkt erop dat men zich moet verdedigen voor het feit dat er óók geld naar het openbaar vervoer gaat, terwijl er partijen zijn die inzake de fysieke infrastructuur niets aan wegen en alles aan openbaar vervoer wilden besteden. Nu is het ineens: er is ook geld voor het openbaar vervoer. Dank je de koekoek! Ik vind dat dus niet het sterkste argument. Natuurlijk gaat het niet alleen om die 350 mln.

De heer De Graaf (D66):

Dat stond letterlijk in uw tekst. U sprak het uit alsof dat het enige bedrag is dat door deze regering wordt vrijgemaakt voor milieubeleid. Dat is – laat ik het keurig netjes zeggen – volstrekt niet waar.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Dat zegt u dan inderdaad heel netjes en overigens ook heel duidelijk. Ik heb dat echter niet gezegd. Ik heb gezegd dat die 350 mln. één post van het milieubeleid is, maar dat je de lat daarmee niet hoger kunt leggen. Die relatie heb ik gelegd met de opmerking van de minister-president in de regeringsverklaring vanochtend. Fundamenteler is het natuurlijk, zeker in de huidige economische conjunctuur, hoe je omgaat met het financiële kader dat rond meevallers is gelegd. Zeker bij meevallers aan de inkomstenkant is het accent sterk gelegd op lastenverlichting en financieringstekort. U sprak zojuist over de meevallers aan de uitgavenkant, bijvoorbeeld in de sociale zekerheid. Ik heb u net een vraag gesteld over de wachtlijsten. Toen zei u: daar ben ik op zichzelf op aanspreekbaar, maar altijd in een afweging. Nu komt daar het milieu bij. Wat er aan het eind van uw verhaal natuurlijk zit, is dat er in verband met eventuele meevallers aan de uitgavenkant bij milieu, zorg et cetera op tal van terreinen meer wensen zijn. Er is echter heel dominant iets geregeld voor lastenverlichting en het financieringstekort. Ik vind dat onevenwichtig. Ik zou graag zien dat zeker een partij als D66 onomwonden zegt dat een hogere economische groei niet gepaard mag gaan met meer druk op het milieu. Dat debat hebben wij ook met de vorige minister van VROM gevoerd. Zij heeft daar behartigenswaardige woorden over gesproken.

De heer De Graaf (D66):

Ik geef de voorkeur aan de woorden die ik zojuist zelf heb uitgesproken en die ik ook al eerder met u heb gewisseld in een interruptiedebat. Ik heb de tekst van het regeerakkoord geciteerd, juist omdat dit voor ons van groot belang is. Ik heb aangegeven dat wij een aantal prioriteiten hebben. Dat zijn – u hebt die keurig genoemd – zorg, milieu en, wat mij betreft, ook onderwijs. Dat betekent dat als er bij een hogere economische groei ruimte zou ontstaan voor extra uitgaven, onze eerste keuze ligt bij dat soort prioriteiten. Wat de inkomsten betreft hebt u gelijk dat wanneer er ruimte ontstaat, het geld naar het financieringstekort en lastenverlichting gaat. Ik heb al eerder aangegeven dat de lastenverlichting nader moet worden ingevuld en dat er een duidelijk passage is waarin staat dat de invulling van de lastenverlichting evenzeer als de invulling van de keuze van intensiveringen in de lijn van de prioriteiten van het regeerakkoord gaat. Dat betekent dus dat ook het milieu zal worden bediend. U kunt er zeker van zijn dat ik, voorzover mijn invloed reikt, daar ook op zal hameren.

Voorzitter! Als ik het over milieu heb, wijs ik ook – dat is impliciet al gedaan – op het belastingplan, de miljardeninvesteringen in de ruimtelijke-economische infrastructuur van Nederland, de budgetten voor openbaar vervoer, een verantwoorde inpassing van wegen en spoor, de uitvoering van de nota Milieu en economie in het NMP-3, de milieutechnologie, meer natuurgebieden, de introductie van rekeningrijden en de voorgenomen verdubbeling van de ecotaks. Een en ander is onvermijdelijk, omdat onnodig gebruik van energie en brandstof moet worden voorkomen.

Milieubeleid dat de komende kabinetsperiode een steeds sterker accent zal krijgen, is het landbouwbeleid. D66 is verheugd over de ambitieuze doelstellingen in het regeerakkoord voor de bestrijding van de overproductie van mest en de wildgroei in de bio-industrie. Het heeft mij een tikje verbaasd dat vandaag in de regeringsverklaring maar heel gering aandacht is besteed aan dat onderwerp. Het is immers zeker dat in de komende periode door zowel de sector als de overheid maatregelen moeten worden genomen die ook voor die sector grote gevolgen hebben.

Voorzitter! Het regeerakkoord bevat afspraken over de uitvoering van de sociale zekerheid. Mijn fractie hecht zeer aan de conclusies die zijn getrokken over de onafhankelijke claimbeoordeling en de afspraken en regels voor de privacy. Helderheid is nodig, bovenal omdat er in de wereld van de verzekeringen grote veranderingen gaande zijn met concentraties en allianties van ziektekostenverzekeraars, inkomensverzekeraars en sociale uitvoeringsinstanties. Een duidelijke visie op de uitvoering van de sociale zekerheid is dan van groot belang.

Naar aanleiding hiervan past een enkele opmerking over wat het Nederlandse poldermodel is gaan heten. Het succes daarvan leidt bij sommigen tot de onbedwingbare neiging om het land nog verder in te polderen. Daar hebben wij reserves bij. Het is vanzelfsprekend belangrijk dat overheid, vakbonden en ondernemers met elkaar afstemmen. Consensus en draagvlak voor beleid zijn de basis van een goede economische en sociale structuur. De "derde weg" waar de Britse premier over spreekt, het model waarin gemeenschappelijke verantwoordelijkheid, werknemersbelangen en economisch liberalisme worden samengebracht, is zo Nederlands als het maar kan zijn. En het werkt. Maar dat kan nooit een alibi zijn voor neocorporatisme. En dat is wat ik proef bij vertegenwoordigers van sociale partners, die met een zekere verontwaardiging hebben ervaren dat de politiek, gezien en gehoord alle opvattingen en alle adviezen, van plan is zelf besluiten te nemen en verantwoordelijk te blijven voor publieke taken en middelen. Bij publieke taken en verantwoordelijkheden hoort een democratische verantwoording en dus een politiek primaat. Wij hechten daaraan en wij zullen ons ook verzetten tegen de vervaging van verantwoordelijkheden voor het publieke domein en tegen nieuwe stroperigheid van besluitvorming.

Dat neemt overigens niet weg dat het van het grootste belang is dat de overheid draagvlak zoekt voor voorgenomen beleid. Niet als het al nagenoeg besloten is, maar zo vroeg mogelijk. Draagvlak betekent betrokkenheid in het denken, in het spreken en kritisch beoordelen. Het betekent dat de politieke besluitvorming niet het begin van de ellende is, maar het einde van een zorgvuldig proces van afweging, gericht op de legitimatie en dus acceptatie van het besluit. In dat licht zie ik ook de opmerkingen van de minister-president over de betrokkenheid en het draagvlak bij grote ruimtelijke en infrastructurele besluitvorming.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Als het groene poldermodel nu eens ingevuld zou kunnen worden zonder neocorporatisme, als het ingevuld kan worden op een democratische wijze, maar wel met het effect dat u aan zou spreken, namelijk meer betrokkenheid, meer draagvlak voor op zich lastige afwegingen en conclusies die hier in alle openbaarheid, daar waar het de publieke zaak betreft, gemaakt zouden moeten worden, dus zonder in essentie te interveniëren in de verhouding tussen maatschappelijke organisaties en de politiek, zou u daar dan een voorstander van zijn?

De heer De Graaf (D66):

Mijn opmerkingen betroffen niet in de eerste plaats de vraag in hoeverre milieuorganisaties betrokken zijn bij de voorbereiding van beleid. Pas aan het einde van deze passage heb ik specifiek daarover gesproken. De heer Rosenmöller en ik zijn het erover eens dat als het niet leidt tot neocorporatisme er per definitie een heel groot belang in is gelegen om belanghebbenden en maatschappelijke organisaties die hun steen bijdragen aan het denken, maar ook aan de opinievorming over bijvoorbeeld milieu, in een zo vroeg mogelijk stadium te betrekken bij die beleidsvoorbereiding en bij de alternatieven. Wij hebben gezien dat het ook fout kan gaan en dat ze er in een te laat stadium bij zijn gekomen. Dan wordt er verzet aangetekend en misschien wel terecht, omdat men niet eerder mee heeft kunnen spreken. Daar ben ik zeer voor. Waar ik alleen tegen waarschuw, is tegen een te grote vorm van institutionalisering daarvan. Het moet niet zo zijn dat het leidt tot vervaging van verantwoordelijkheden over wie de besluiten neemt, wie daar democratisch voor aanspreekbaar is en wie er democratisch op kan worden gecontroleerd.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Ik wil toch nog even terugkomen op het groene poldermodel. Het verbaast mij eerlijk gezegd. Op het moment dat andere landen, Duitsland als eerste, een beetje inzicht had in hoe het hier sociaal-economisch georganiseerd was en daar de loftrompet over zwaaide en met het poldermodel kwam – dat kwam namelijk uit het buitenland naar Nederland waaien – vonden zeker alle regeringspartijen dat prima, want dat was eigenlijk een versterking van Nederland op de internationale kaart. Daar werd de loftrompet over gezwaaid. Dat kunt u niet ontkennen. Nu proberen wij dat – daar zijn een aantal gedachten over en ik heb daar verleden jaar bij de algemene beschouwingen over gesproken – op dat lastige vraagstuk van milieu en economie in een uitwerking te institutionaliseren, zo open mogelijk, met inachtneming van de verantwoordelijkheden, zoals die tussen maatschappelijke organisaties en de politiek bestaan. Ik wil u toch vragen over die aarzeling heen te stappen, omdat het vele voordelen zou kunnen hebben waar sociaal-economisch, hoe je er ook over denkt, voorbeelden van zijn. Dan is dat niet nieuwe stroperigheid of wat dan ook, maar een investering in een bijdrage aan het betrekken van maatschappelijke organisaties die zich vroeg of laat zal vertalen in meer draagvlak, ook voor dit soort vraagstukken.

De heer De Graaf (D66):

Voorzitter! Mijn opmerkingen gingen in de eerste plaats juist over die sociaal-economische inpoldering. Vier jaar geleden werd nog gesproken van moesjawara en van trage besluitvorming. Nu heet het plotseling het poldermodel dat zo succesvol is. Dat maatschappelijke partners, sociale partners en de overheid met elkaar afstemmen en proberen voor elkaars besluiten een draagvlak te vinden, vind ik prima. Dat is een Nederlandse weg die ook succes heeft gehad. Ik verzet mij echter tegen reacties zoals die van vertegenwoordigers van de sociale partners toen het ging over de passages in het regeerakkoord over de sociale zekerheid. De heer De Waal vond het schandalig dat niet gebeurde wat de vakbeweging wilde en zei: wij zullen het verzet aantekenen en als de coalitiepartijen niet willen luisteren, gaan wij voortaan GroenLinks en het CDA ondersteunen. Dat zal allemaal wel, maar dat doet onrecht aan de politieke besluitvorming en het primaat dat in deze Kamer en bij het kabinet behoort te liggen. En dat geldt ook voor milieubesluiten. Ook wat dat betreft moeten in een zo vroeg mogelijk stadium alle belanghebbenden betrokken worden bij het vinden van oplossingsrichtingen. Ik heb er geen enkel bezwaar tegen om wat dat betreft voorstellen van het kabinet af te wachten. Integendeel. Ik waarschuw alleen tegen het verschijnsel dat men vindt dat de politiek niet terzake doet en dat men het zelf beslist. Zo is het in dit democratische land niet geregeld.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Zou u de deur niet helemaal dicht willen gooien naar het institutionaliseren daarvan? De terreinen van economie en ecologie hebben veel met elkaar gemeen. U zou wat dat betreft een brug kunnen slaan.

De heer De Graaf (D66):

Natuurlijk, die brug wil ik slaan en dus wacht ik graag nadere initiatieven van de zijde van het kabinet af. Ik weet namelijk hoe belangrijk het is draagvlak te krijgen voor formeel democratisch gelegitimeerde besluiten. Die behoren als het even kan ook een materiële acceptatie te hebben in de samenleving.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

De heer De Graaf zal de sociale partners heel hard nodig hebben als hij zijn ramingen voor loonontwikkelingen etc. gerealiseerd wil zien. Maar goed, daar komt hij nog wel met de heren De Waal, Westerlaken en anderen over te spreken. Dat terzijde. Ik vraag mij af wat er zo stroperig is aan sociale partners die in de vorige kabinetsperiode een oplossing vinden, gedragen in het flexakkoord. Wat is er zo stroperig aan sociale partners die voor het eerst afspraken maken over het misschien kunnen voeren van volumebeleid in de sociale zekerheid bij de WAO? De heer De Graaf heeft het over het primaat van de politiek. Ik ken die stelling, maar ik ben het er niet mee eens. Claimbeoordeling bij sociale zekerheid is een publieke taak, maar die hoeft niet per se door de overheid te worden uitgevoerd. Met andere woorden: de heer De Graaf maakt een karikatuur. En dan komt aan het slot – en dat is te verwachten – dat er sprake is van een vorm van corporatisme. Wat is er zo stroperig aan sociale partners die die verantwoordelijkheid nemen en wat is er zo stroperig aan politici die datgene wat zij afspreken serieus nemen?

De heer De Graaf (D66):

In de afgelopen vier jaar is de verhouding tussen overheid en sociale partners hersteld en nu is zij zoals zij behoort te zijn. Er wordt goed overlegd, er is een open contact en er wordt afgestemd ten aanzien van de verschillende belangen. Men probeert te zoeken naar een draagvlak, maar met behoud van de onderscheiden en gescheiden verantwoordelijkheden, ook van de politiek. Zo wens ik het graag te houden. Dat betekent dat het van buitengewoon belang is dat op belangwekkende onderwerpen het advies van de SER wordt ingewonnen, bijvoorbeeld over de uitvoering van de sociale zekerheid. Maar een advies van de SER is nog geen wet in Nederland en de politiek kan anders besluiten. Ik heb ernstig bezwaar tegen de gedachte dat de politiek niet anders zou mogen besluiten en dat proef ik echt in de reactie van deze en gene. Ik wil voorkomen dat wij in een situatie terechtkomen waarin die politiek niet meer kan besluiten omdat de politiek zich heeft uitgeleverd aan anderen die weliswaar heel belangrijk zijn, maar overigens niet de democratische legitimatie hebben die u en ik samen en het kabinet en de gehele Kamer wel hebben.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Dat de politiek niet zou mogen besluiten, is natuurlijk onzin. Dat is nooit anders geweest.

De heer De Graaf (D66):

Heeft u de heren Westerlaken en De Waal gehoord?

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Ja, en ik zeg nogmaals: u zult ze heel hard nodig hebben. Wij kunnen hier allerlei afspraken maken, maar als zij niet mee willen doen, dan hebben wij het hier heel erg lastig. Natuurlijk, de politiek mag besluiten, de politiek moet besluiten. Maar ik verzet mij tegen uw stelling dat de sociale partners welkom zijn als u ze nodig heeft, maar dat ze anders thuis kunnen blijven.

De heer De Graaf (D66):

Ik werp deze suggestie verre van mij. U kunt dat niet uit mijn woorden afleiden. Ik heb steeds benadrukt dat het van belang is om het gesprek aan te gaan en te zoeken naar gemeenschappelijk draagvlak. Ik heb u net gezegd dat die derde weg zo oer-Hollands is als maar mogelijk is. Als ik waarschuw voor een verder traject, waar ik geen voorstander van ben, dan kunt u mij niet verwijten dat ik de huidige situatie onjuist vind. Integendeel, ik wil het graag zo houden.

De heer Van Dijke (RPF):

Voorzitter! Collega De Graaf heeft goede woorden gesproken over de inbreng van milieugroepen en belangengroepen bij grootschalige projecten. Hoe verhouden deze zich tot het voornemen van het kabinet om voor groepen die niet direct belanghebbend zijn, de gang naar de rechter te beperken?

De heer De Graaf (D66):

Dit lijkt mij een andere discussie. Er is ook geen sprake van een voornemen, maar wel van nader onderzoek. Bij dit onderwerp wordt de parapluterm "juridisering" gebruikt. Het gaat erom dat zorgvuldig moet worden gekeken of rechtsbescherming toevalt aan diegenen die een rechtstreeks belang hebben. Kan deze in de toekomst efficiënt, goed en verzekerd voortbestaan? Laten wij op sommige terreinen de besluitvorming niet te traag verlopen, omdat anderen die niet een belang hebben en van wie in redelijkheid niet kan worden gezegd dat zij zo'n belang zouden moeten hebben, een recht op rechtsbescherming zouden hebben? Ik geef het voorbeeld van een heer of mevrouw in Maastricht die beroep of bezwaar zou kunnen aantekenen tegen de ontwikkeling van de Maasvlakte bij Rotterdam. Dat dient geen enkel doel, zeg ik. De vraag is of wij het juridisch systeem daarop willen nakijken. Ik hecht zeer aan rechtsbescherming, maar dan moet het gaan om diegenen die dat belang hebben, inclusief vertegenwoordigende organisaties die als het ware het collectieve belang vertegenwoordigen.

De heer Van Dijke (RPF):

Ik denk dat wij het hierover eens zijn.

De heer De Graaf (D66):

Dank u wel.

Ik vervolg mijn betoog. Een andere opmerking betreft de informatie- en communicatietechnologie. Tien jaar geleden was Internet niet meer dan een technische structuur voor wetenschappelijke en militaire doeleinden. Mobiele telefonie bestond nauwelijks. Commerciële televisiezenders waren nog taboe. Het is niet gemakkelijk te voorspellen waar wij over tien jaar zullen staan, maar zeker is wel dat wij, soms zonder het zelf te weten, een geweldige revolutie ondergaan, zoals ooit met de introductie van de elektriciteit of de telefoon. Deze revolutie heeft enorme implicaties voor het leven van alledag, voor de bereikbaarheid van mensen, voor hun mogelijkheden om betrokken te zijn in de samenleving, voor de democratie, voor de organisatie, de inhoud en de locatie van arbeid, en voor de informatievrijheid en de onmogelijkheid om informatie aan mensen te onthouden.

Dat alles vraagt om een zeer actieve en betrokken overheid. Het vraagt om de ontwikkeling van een visie hoe het leven van mensen zal veranderen en hoe wij moeten voorkomen dat generaties buiten de boot vallen of dat nieuwe communicatie en cultuur het monopolie worden van hen die zich deze kunnen veroorloven. Zo'n beleidsvisie moet er komen. Ik vraag het kabinet hier zeer nadrukkelijk om. Het vorige kabinet had als motto "werk, werk, werk". Als dit kabinet nog iets mocht zoeken, zou ik willen suggereren: www.paars2.nl.

Voor D66 is de bestuurlijke en democratische vernieuwing een permanente inspanning. Een land dat zijn democratie niet onderhoudt, glijdt af. Alle informatie over alle denkbare onderwerpen is tegenwoordig voor iedereen beschikbaar, maar de beperkte democratische rechten stammen nog uit de tijd van de diligence. Het correctief wetgevingsreferendum zal nu daadwerkelijk worden ingevoerd, na jaren van voorbereiding en van wikken en wegen, en met frisse tegenzin van coalitiepartner VVD.

Bij de gekozen burgemeester zal zich ongetwijfeld een gelijksoortig proces afspelen. Naar mijn vaste overtuiging zal deze er ook komen, maar dat kost tijd. De eerste stap wordt nu gezet met de mogelijkheid van de burgerraadpleging. Voor het eerst in de vaderlandse geschiedenis – en dat aan het einde van de 20ste eeuw – wordt mensen in stad en dorp de gelegenheid geboden zelf iets te zeggen over hun belangrijkste bestuurder. De regeringsverklaring is er kort over en veel hoeft er ook niet over te worden gezegd, als het maar gebeurt. Voor een experiment, bijvoorbeeld in Rotterdam, is volgens de D66-fractie niet veel meer nodig dan een dosis politieke wil. Voor een meer structurele voorziening in deze komende periode dient het nu bij de Kamer liggende wetsvoorstel tot wijziging van artikel 61 van de Gemeentewet te worden aangepast. Ik hoop morgen van de minister-president te horen dat de desbetreffende nota van wijziging morgen, overmorgen of op zeer korte termijn de Kamer zal bereiken. Er zijn genoeg gemeenten die hun burgers dit eerste begin van het democratische recht niet langer willen onthouden. D66 heeft op dit punt goede verwachtingen van de nieuwe minister van Binnenlandse Zaken die uit eigen ervaring het belang kent van democratische legitimatie door de bevolking.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Ik stel waarschijnlijk een vraag die de heer De Graaf, gezien zijn reactie, niet helemaal verwacht, maar dat maakt niet uit. Ik ben in ieder geval blij dat hij het kabinet aanmoedigt om de voorwaarden te creëren opdat het inderdaad in die steden snel kan gebeuren. Ik vind het dus met hem een stap vooruit. Maar dat hij het een stap vooruit vindt, verbaast mij enigszins. Ik heb in het kader van de verdragen van Amsterdam en Maastricht veel gesproken met de heer Van Mierlo over het raadplegend referendum. Ik vond dat next best, maar enfin. Hij zei: een raadplegend referendum is uiteindelijk minachting voor de kiezer, want de kiezer moet weten dat hij of zij het laatste woord heeft en daarom zijn wij altijd zo tegen dat raadplegend referendum geweest. Kan de heer De Graaf ophelderen waarom hij dat raadplegend referendum in dit kader zo omarmt en het dus niet als minachting voor de kiezer beschouwt?

De heer De Graaf (D66):

Ik zal mij er niet van afmaken met erop te wijzen dat er een groot verschil is tussen de vraag "wie wilt u als burgemeester hebben: Jan, Piet of Marie?" en het voorleggen van een wetsvoorstel. Hij gaat mij erom dat ik het liefst een bindende uitspraak van de kiezers heb, ook over degenen die macht over hen uitoefenen. Dat zou ik willen. Een raadplegend referendum is niet fraai, maar ik realiseer mij wel dat, als dit wordt ingevoerd – en gelet op het regeerakkoord zal die wijziging van de wet ongetwijfeld door een meerderheid van deze Kamer worden geaccepteerd – dan zal dat naar mijn vaste overtuiging betekenen dat er in een aantal gemeenten in deze kabinetsperiode aan de burgers wordt gevraagd wie zij willen hebben. En dan wil ik nog wel eens een gemeenteraad en een minister of een kabinet zien die aan zo'n uitspraak van de bevolking voorbijgaan. Ik heb liever dat het rechtstreeks bindend is, maar zoals u weet, is daar een herziening van de Grondwet voor nodig. Dat kan niet in één parlementaire periode. Dat zullen wij dus in de periode na deze kabinetsperiode moeten regelen.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! De door de heer De Graaf genoemde argumenten heb ik de heer Van Mierlo destijds ook voorgehouden. Ik denk namelijk dat burgers op zichzelf mans genoeg zijn om over ingewikkelde en minder ingewikkelde onderwerpen de balans op te maken. Volgens mij hebben wij daar ook geen verschil van mening over. Maar ik wil in essentie even naar de vraag of vanaf heden, met het omarmen van het raadplegend referendum bij burgemeestersbenoemingen, dat raadplegend referendum als zodanig niet meer door D66 wordt gezien als een vorm van minachting voor de kiezer. Dat was echt de letterlijke typering die de heer Van Mierlo toen gebruikte.

De heer De Graaf (D66):

Ik kan de heer Rosenmöller garanderen dat ik bij elke discussie over het referendum zal pleiten voor een decisief correctief referendum. Ik zal niet pleiten voor het raadplegend referendum, omdat ik dat een minder fraai instrument vind dat ik zoveel mogelijk wil voorkomen. Bij de burgemeester is het een eerste – geringe maar toch een eerste – stap, waarvan ik hoop maar ook verwacht dat het door de bevolking wordt gedragen en dus onontkoombaar tot de gekozen burgemeester zal leiden.

Voorzitter! In het algemeen geldt dat, wat D66 betreft, het kabinet op veel terreinen hoger kan en mag springen dan de lat van het regeerakkoord. De regeringsverklaring geeft ten opzichte van de afspraken uit het regeerakkoord overigens weinig nieuwe gezichtspunten te zien. Het elan van dit nieuwe kabinet is vooralsnog slechts bescheiden uit de woorden af te lezen. De D66-fractie gaat er echter van uit, net zoals dat met Paars I het geval was, dat dit elan zich in de praktijk van alledag wel degelijk zal etaleren. Wij hebben bijvoorbeeld vertrouwen in de nieuwe aanpak van het grotestedenbeleid. Wie vergeten is hoe groot de problemen in de steden zijn en hoeveel inspanning nodig is om gericht en geconcentreerd iets te kunnen doen aan sociale betrokkenheid, aan werkgelegenheid, aan veiligheid en aan een beter woonklimaat, die doet de minister voor grotesteden- en integratiebeleid af als een marginaal verschijnsel. Ik heb dat maar opgevat als tekenend voor de kwaliteitsoppositie die het CDA wil gaan voeren. Een gericht stedenbeleid dat kansen biedt en gemeentebesturen in staat stelt de problemen aan te pakken waar ze ontstaan, noodzaakt tot een stevige coördinatie en een gerichte inzet van middelen. Het regeerakkoord kent daartoe duidelijke afspraken, zoals de budgettaire medeverantwoordelijkheid van de minister zonder portefeuille en de opzet van het Fonds leefbaarheid grote steden. Kan de Kamer, als het kan spoedig, nader horen hoe deze afspraken nu precies hun beslag hebben gekregen? Ik zou bovendien het kabinet willen vragen te bezien of nu of later dat leefbaarheidsfonds een grotere voeding kan krijgen dan de 100 mln. die nu wordt vrijgemaakt. Juist dit fonds stelt steden in staat, via gerichte projecten, in wijken en buurten weer leven te brengen, saamhorigheid, veiligheid en leefbaarheid.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Voorzitter! Even over de volgtijdelijkheid. Wat was er eerst, de wens van D66 voor een vijftiende minister of het onderwerp grotesteden- en integratiebeleid?

De heer De Graaf (D66):

Voorzitter! In de derde week van de informatie is voor het eerst gesproken over de zetels en de portefeuilles, als een eerste gedachtewisseling. Toen reeds is door verschillende partijen de inhoudelijke argumentatie opgevoerd om het grotestedenbeleid op ministersniveau en liefst ook door een minister zonder portefeuille, dus een eigen minister, te laten behartigen. Ik ga ook geen stommetje spelen. Natuurlijk heeft de manier waarop de verhoudingen in de ministerraad tussen PvdA, VVD en D66 hun beslag zouden krijgen ook een rol gespeeld. En als het één met het ander kan worden gecombineerd, is daar op zichzelf niets mis mee.

Ik heb ook het interview met de heer De Hoop Scheffer in het weekblad gelezen. De heer De Hoop Scheffer heeft geen oneliners meer; hij gaat niet meer bakken en braden; hij gaat nu genuanceerd oppositie voeren. Maar hij heeft het wel bestaan om naar mijn smaak buitengewoon stuitende opmerkingen te maken over het belang van dat ministerschap. Hij zegt nu: was het niet wat overhaast en is het financieel wel goed geregeld? Ik zou zeggen: lees het regeerakkoord. Op de vraag of het niet wat langer had moeten duren voordat de besluitvorming kwam, zeg ik op mijn beurt: had de heer De Hoop Scheffer niet wat beter kunnen nadenken voordat hij die kwalificaties bezigde?

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Nee, voorzitter, want ik behoor niet tot de politici die vier weken later afstand nemen van iets wat zij gezegd hebben.

De heer De Graaf (D66):

Als u iets zegt, moet u het hier herhalen. Dat hebt u niet gedaan en dat verbaast mij.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Wat dat betreft sta ik voor hetgeen ik gezegd heb. Ik daag de heer De Graaf en het kabinet uit om mijn ongelijk te bewijzen. Ik hoor de heer De Graaf nu zeggen dat de minister voor grotesteden- en integratiebeleid budgettaire medeverantwoordelijkheid draagt en niet de verantwoordelijkheid voor een afgescheiden deel van het budget en dan word ik al in enige mate ongerust. Wij hebben in de vorige kabinetsperiode ook gezien – toen was het een staatssecretaris – hoe het is gegaan. En wij verschillen niet van mening. Dat is het goedkope van de reactie van de heer De Graaf over het eminente belang, om het in zijn woorden te zeggen, van het grotestedenbeleid. Mijn probleem was en is dat ik allerlei dingen hoorde tijdens de formatie, ook van de persconferenties, over alle onderwerpen, maar niet over het grotesteden- en integratiebeleid. En plotseling was er na het weekeinde de vijftiende D66-minister. Ik zeg nogmaals: laat de minister, hier aanwezig, bewijzen – uiteraard heeft hij dat volste recht – dat ik ongelijk had. Maar ik sta voor mijn woorden.

De heer De Graaf (D66):

Voorzitter! In de eerste plaats geldt voor alle ministers dat zij zichzelf moeten bewijzen. In de tweede plaats is het een onjuiste voorstelling van zaken van collega De Hoop Scheffer als zou het grotestedenbeleid in de formatie pas een rol zijn gaan spelen toen het ging over de personele bezetting en de zetelverdeling. Sterker nog, er is een forse passage in het regeerakkoord opgenomen, inclusief de budgettaire medeverantwoordelijkheid en inclusief de eigen autonome verantwoordelijkheid voor een Fonds leefbaarheid grote steden, en dat was lang voordat besloten was dat er een minister voor grotesteden- en integratiebeleid zou komen. Kortom, wanneer de heer De Hoop Scheffer het heeft over de volgtijdelijkheid, dan zou ik hem daarop willen wijzen. Nogmaals, als de heer De Hoop Scheffer kwalificaties bezigt tegen de pers, dan daag ik hem uit om ze hier te herhalen, maar dan niet op de manier waarop hij het vandaag deed. Vandaag zei hij dat wij maar eens moesten afwachten en dat het toch wel heel wijs zou kunnen zijn, terwijl hij het eerst zonder erover na te denken heeft veroordeeld.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Ik heb het met nadenken gezegd en dus veroordeeld. Natuurlijk is er over het grotestedenbeleid gesproken – het zou gek zijn als het niet zo was – maar niet op ministersniveau. In het verkiezingsprogramma van de heer De Graaf staat ook een onderminister voor het grotestedenbeleid. Wat is het einde van de zaak? De minister van Binnenlandse Zaken – "mister grote steden himself" – zit er als minister, maar niet voor het grotestedenbeleid, en er is een aparte minister zonder portefeuille en zonder een eigen budget. De heer De Graaf vindt het kennelijk nodig om minister Peper van tevoren, voor het constituerend beraad, ervoor te waarschuwen dat de minister voor grotesteden- en integratiebeleid gaat over de grote steden en niet andersom. Dat klinkt niet echt overtuigend.

De heer De Graaf (D66):

Ach, ik ga er maar van uit dat er op het brede terrein van het binnenlands bestuur, inclusief het grotestedenbeleid, heel veel te doen is. Dat rechtvaardigt per definitie al verschillende bewindslieden. Verder hoor ik u steunen over vijftien ministers; er zijn 15 miljoen mensen in Nederland, en één minister op 1 miljoen inwoners valt reuze mee.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Steunen over vijftien ministers zal ik niet, maar de redenering waarop dat aantal gebaseerd is, moet deugen. En dat is niet het geval.

De heer De Graaf (D66):

Ik denk dat velen, en niet alleen in deze zaal, maar juist ook in de wijken met problemen en juist ook de gemeentebesturen, net als ik blij zijn dat er op ministerieel niveau geconcentreerd aandacht kan bestaan voor een eigen minister voor dat belangrijke terrein, samen met het minderhedenbeleid en het integratiebeleid, en dat zij buitengewoon blij zijn dat die minister er is. En natuurlijk moet hij zich bewijzen, zoals u en ik ons hier ook moeten bewijzen.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

En natuurlijk moet ú ervoor zorgen dat u geen karikatuur maakt van het standpunt van het CDA, want over het belang van het grotestedenbeleid zijn wij het eens. Daar gaat het niet om, en het was ook een wat simpele reactie om te zeggen dat het CDA niet in het grotestedenbeleid geïnteresseerd zou zijn. Wat een onzin! Laat die minister het bewijzen.

De heer De Graaf (D66):

Voorzitter! Niet alleen van de minister voor grotesteden- en integratiebeleid verwachten wij nieuwe impulsen, die verwachting geldt voor het hele kabinet. Het is niet alleen Paars II en Kok II, maar vooral het eerste kabinet van de nieuwe eeuw, een kabinet dat millenniumproof is. Daar gaan wij van uit. Dit kabinet moet in staat zijn om, voortbouwend op Paars I, de samenleving te activeren, in de steden en daarbuiten, in economisch, sociaal en cultureel opzicht. Een verdere modernisering van de economie, de arbeidsmarkt en de democratie is noodzakelijk, juist vanwege de betrokkenheid waarvan ik sprak.

Een van de middelen die de overheid heeft, is het scheppen van voorwaarden voor mensen om verschillende doeleinden, verschillende taken in het leven te combineren, arbeid en zorg. Ondanks de inspanningen van het vorige kabinet heeft Nederland nog een lange weg te gaan bij de arbeidsparticipatie van vrouwen en de zorgparticipatie van mannen. De politiek geeft overigens niet altijd het goede voorbeeld.

Een opgave voor het kabinet is ook het versterken van het gemeenschapsgevoel. Kansen voor individuele ontplooiing en rechten op vrijheid en materiële zekerheid hebben als tegenkant de eigen verantwoordelijkheid. Dat geldt bijvoorbeeld bij het bevorderen van veiligheid. Terecht doet het kabinet een beroep op iedereen, inclusief het bedrijfsleven, om zich sterk te maken voor veiligheid, zeker als men er zelf iets aan kan doen. Het integraal veiligheidsplan dat de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken zullen uitbrengen, zal die eigen verantwoordelijkheid als uitgangspunt moeten nemen, aldus het regeerakkoord. Ik ga ervan uit dat dit plan, met inbegrip van de gevraagde prestaties van politie, justitie en gemeenten, nog dit jaar aan de Kamer wordt aangeboden.

Voorzitter! Het regeerakkoord is onderschreven door de fractie van D66. Van het kabinet maken ook vijf democraten deel uit. Zij dragen verantwoordelijkheid op belangrijke terreinen, al dan niet voorzien van een portefeuille: de gezondheidszorg voor ons allemaal, de ontwikkeling van platteland en natuur en de toekomst van de landbouw, de integratie en kansen van etnische minderheden, de leefbaarheid van de grote steden, de buitenlandse handel en exportbevordering en de mogelijkheden voor mensen om daadwerkelijk werk en gezin, arbeid en zorgtaken te combineren. Niet de minste verantwoordelijkheden. D66 levert tegen de achtergrond van de zetelverhoudingen in de Paarse coalitie een stevig aandeel.

De fractie van D66 voelt zich dus betrokken bij dit kabinet, vanwege de grondslag en vanwege de samenstelling. Maar daarmee is het nog niet "ons kabinet". Het nieuwe kabinet is er voor iedereen en alle fracties, ook die van de coalitie, hebben de dure democratische plicht om het kabinet en de leden ervan op het beleid en de daden te beoordelen. Een goed kabinet verdient een kritische blik van een kritische fractie. Er is geen sprake van een dichtgetimmerd beleid in het regeerakkoord. De coalitiefracties zullen het kabinet in beginsel welwillend tegemoet treden, maar de kracht van het argument is altijd een beter wapen dan een beroep op loyaliteit. Er is dus alle ruimte voor open en constructief parlementair debat.

Hierbij kan de parlementaire controle verder worden verbeterd. D66 heeft hiertoe eerder voorstellen gedaan, bijvoorbeeld over meer hoofdlijnendebatten, het gebruik van hoorzittingen en de wekelijkse bevraging van de minister-president. Ook andere fracties hebben over de rol van het parlement ideeën. De heer Rosenmöller heeft een suggestie gedaan, waarin wij ons kunnen vinden. Ook de Partij van de Arbeid heeft eerder voorstellen gedaan. De heer De Hoop Scheffer heeft een voorstel herhaald dat eerder in discussie is geweest. Het moet echter niet bij ideeën alleen blijven. Daarom heb ik namens mijn fractie een brief met voorstellen aan de voorzitter van dit huis gestuurd, met het verzoek deze in behandeling te nemen in het Presidium en de commissie voor de Werkwijze der Kamer, zo mogelijk in goed overleg met iedereen. Ik hoop dat de collega's hun eigen ideeën en voorstellen daarbij willen voegen.

D66 heeft niet altijd de vruchten kunnen plukken van de kabinetten waaraan wij deelnamen. Ook nu is er geen sprake van een gemakkelijke positie, integendeel. Wij beseffen dat, maar naar zo'n gemakkelijke positie zijn wij ook niet op zoek. De fractie van D66 zal in de komende kabinetsperiode de eigen plaats van een vrijzinnig-democratische, radicale partij markeren. Wij doen dit met de inzet die wij ook van het kabinet verwachten: open, bereid tot samenwerking en toegankelijk voor het overtuigende argument, van wie het ook komt.

De heer Van Dijke (RPF):

Mevrouw de voorzitter! Premier Kok heeft zijn tweede kabinet. Dit is hoe dan ook bijzonder. Ik wil de minister-president en zijn kabinet Gods zegen toewensen, want geen kabinet kan zonder Zijn hulp.

De RPF-fractie zal ook dit kabinet gewoon op zijn daden beoordelen, maar vraag ons niet om er blij mee te zijn. "De regering regeert", zegt een oud adagium. Zeker, maar de vraag is hoe, met welk doel, met welke ambitie. Wat wil een kabinet met de samenleving bereiken? De overheid is er de mensen ten goede. Dit is meer dan alleen maar dat mensen het goed hebben. Soms zijn maatregelen nodig die niet zozeer de vrijheid en welvaart van burgers dienen, maar misschien zelfs ten koste daarvan gaan. Hierin zit het onvermijdelijke moralistische element in het overheidsoptreden. De overheid is inderdaad een zedenmeester; zij kan daar niet omheen. Ik denk aan het geweld op straat en kinderporno, maar ook het gebied van het milieubeleid geeft hiervan voorbeelden.

Wat is nu goed voor de mensen? Hierover lopen de meningen uiteen. Sommigen vinden maximale vrijheid voor ieder individu het hoogste goed, anderen solidariteit en gemeenschapszin. Nog weer anderen, waaronder de RPF, zoeken de norm voor het optreden van de overheid niet in wat mensen vinden. Goed is eerst en vooral wat goed is in de ogen van God. Recht is wat aansluit bij Zijn gerechtigheid. Deze te bevorderen, hoort de ambitie van iedere overheid te zijn.

Nu komen politieke overtuigingen in donkere en lichtere tinten voor. Ook overlappen zij elkaar deels. Dit neemt niet weg dat er sprake is van onderscheiden opvattingen over de overheidstaak en de overheidsambities. Mijn stelling is nu dat dit kabinet gedoemd was om te lukken, maar tegelijkertijd politiek-inhoudelijk een onmogelijke, onlogische coalitie is. De aanduiding "Paars" is misleidend, omdat het een eenheid, een overeenstemming suggereert, die er helemaal niet is. In de politiek is blauw plus rood geen paars.

Wij hebben ons de vraag gesteld of we dat nu verkeerd zien. Hebben zij die triomfantelijk de overwinning van het liberalisme uitroepen, niet gelijk? Is de sociaal-democratie dan toch slechts een amendement op het liberalisme? Voorzitter! Ik geloof daar niets van, alle afgeschudde ideologische veren ten spijt. Ik zie de minister-president of collega Melkert ook nog niet zomaar met deze stelling instemmen. Bovendien, Paars I was een aaneenschakeling van bewijzen dat de politieke overtuigingen van liberalisme en sociaal-democratie op z'n zachtst gezegd niet inwisselbaar zijn. Of het nu ging over het asielbeleid, het sociaal beleid, milieu of verkeer en vervoer, het was een kabinet met een Januskop.

Dat zal bij deel II niet anders zijn. Er is bij de coalitiepartijen immers geen sprake van een gemeenschappelijke visie. Dat bleek al bij de vergeefse zoektocht naar een inhoudelijk motto. Paars I, een jongensdroom van Van Mierlo, was zichzelf tot motto, maar voor Paars II was meer nodig, zo besefte men ook. Van een motto is echter nooit meer iets vernomen en de inleiding van het regeerakkoord is veel meer een opsomming van tegenstellingen dan een weergave van de bereikte synthese. Eigenlijk is dit stuk minder een regeerakkoord dan een knelpuntennota. Te vaak blijkt het steken in een beetje plussen en minnen, een likje blauw hier en een likje rood daar, en voor elk wat wils, maar van een integratie van politieke visies tot een nieuwe benadering is in de verste verte geen sprake. Het stuk staat bol van fraaie volzinnen over cohesie en vooral over evenwicht tussen dynamiek en sociale rechtvaardigheid, tussen economische kracht en een goed leefmilieu, tussen individuele ontplooiing en wederzijdse verantwoordelijkheid. Het zijn prachtige bezweringsformules; de liberale kool en de sociaal-democratische geit worden wel gespaard, en de knelpunten worden wel gesignaleerd, maar ze blijven onopgelost.

Daar komt bij dat met fundamentele concepten als duurzaamheid en sociale rechtvaardigheid wordt gekruidenierd, alsof je eindeloos kunt afwegen tegen op zichzelf respectabele doelstellingen als economische kracht en dynamiek. Maar gerechtigheid wordt niet bereikt door een beetje te middelen tussen tegengestelde opvattingen. Ik geef een voorbeeld. Er is lang onderhandeld over het asielbeleid, zo begrijpen we uit de Noenzaalfeuilleton, en op een goede dag is men er dan uit: strenger en rechtvaardiger. De VVD legt het accent op het "strenger" en de PvdA op het "rechtvaardiger", en beide onderhandelaars kunnen tevreden naar huis gaan. Maar wat is daar nu mee gezegd? Hoe men tot verkorting van de procedures wil komen en wat er nu gaat gebeuren met de technisch niet verwijderbare asielzoekers uit Bangladesh of China, blijft onduidelijk. Het meningsverschil is op een formule gebracht en nog eens netjes opgeschreven. En toch een regeerakkoord van zo'n 90 pagina's vol redelijk klinkende voornemens; met veel ervan kun je het eigenlijk nog niet eens oneens zijn. Veel details worden geregeld, waarmee de schijn van eensgezindheid wordt gewekt, maar het is pleisters plakken.

Wie ontdekt heeft wat de diepere gedachte achter dit kabinet is, mag het zeggen. Dat wreekt zich bijvoorbeeld bij een belangrijk vraagstuk als de toekomst van Schiphol. Dat is een hangpunt voor onbepaalde tijd en op bladzijde 2 was het nog zo mooi opgeschreven. Daar lees ik: "Groeiende mobiliteit, congestie en bereikbaarheid maken een duidelijke regie in de luchtvaart noodzakelijk. Ook hier gaat het om het vinden van een juist evenwicht tussen groei van de productie, mobiliteit en infrastructuur en de ecologische randvoorwaarden waarbinnen dit alles moet plaatsvinden." Het is niet gelukt en dit kabinet heeft zich daarbij neergelegd. En ja, dan is een uitspraak, slechts één uitspraak, van een slotcoördinator voldoende om beide kampen onmiddellijk in de gordijnen te krijgen.

De gevolgen van het vage profiel van dit kabinet zie je ook bij de inkomensverhoudingen, het milieu en de ontwikkelingssamenwerking. Ik moest denken aan een uitspraak van Joop den Uyl. Hij zei: "Tegen de achtergrond van een snelle welvaartsstijging moet de vraag opnieuw gesteld worden hoe het te verklaren valt dat de materiële welvaartsstijging niet heeft geleid tot een fundamentele wijziging in de leefsituatie van de laagbetaalden." Die vraag is nog steeds actueel en ik houd hem de minister-president met de nodige klem voor. De thema's zijn misschien wel veranderd, maar wij spreken nog steeds over tweedeling: een grote groep die niet meedeelt in de welvaart. Welke bijdrage leveren voornemens als privatisering en marktwerking in de uitvoering van de sociale zekerheid en de bezuiniging op de uitvoering van de bijstand aan dat probleem?

Ronduit beschamend is de materiële verlaging van de hulp aan de allerarmsten op deze aarde. Zij zijn niet geholpen met de opmerking van collega Melkert dat hij de houding van de VVD, die deze bezuiniging heeft afgedwongen, eigenlijk onbegrijpelijk vindt; en al evenmin met de houding van minister Pronk die een directe verantwoordelijkheid voor wat hij "een gebroken PvdA-belofte" noemde, ongeloofwaardig vond, maar die daar intussen wel medeverantwoordelijkheid voor draagt.

Mevrouw de voorzitter! Sprekend over prioriteiten, valt er nog wel wat te zeggen over een van de kroonjuwelen van het vorige kabinet: de Zalmnorm. Minister Zalm en de VVD-fractie beroepen zich erop dat deze norm behouden is en dat opnieuw wordt uitgegaan van een behoedzaam scenario. Maar is dat zo? Tegenover heel harde investeringen staan heel weke of onverantwoorde bezuinigingen. Het CPB heeft berekend dat zonder regeerakkoord het tekort liefst met 0,2 procentpunt lager zou uitvallen dan met akkoord. Het lijkt erop dat Nederland beter af was geweest als de formatie nog vier jaar had geduurd! Met andere woorden, het kabinet heeft zich afhankelijk gemaakt van een grotere groei dan 2%. Het moet een nachtmerrie zijn voor minister Zalm als het behoedzame scenario zich echt zou voordoen. Dan zal blijken waar de echte prioriteiten liggen en of bijvoorbeeld het budget voor Ontwikkelingssamenwerking het slachtoffer zal zijn of misschien wel Defensie of misschien het sociaal beleid.

Voorzitter! Ik zal vandaag niet alle beleidsterreinen langslopen, maar ik wil een paar zaken aanstippen die ik niet stilzwijgend voorbij kan gaan.

Het verwijt dat wij meer dan eens aan het vorige kabinet hebben gemaakt, namelijk dat het een eenzijdige, voornamelijk economische kijk op de samenleving had, geldt ook Paars II. Het kabinet is tevreden met wat het bij de start aantreft: "het gaat goed met Nederland". En, voorzitter, dat is waar. Maar dat het niet goed gaat met Nederland, is ook waar. Op het immateriële vlak zijn er allerlei verschijnselen en ontwikkelingen die ons grote zorgen baren. Heel concreet denk ik dan aan de kwestie van de euthanasie, waarbij dit kabinet opnieuw een stap achteruit zet en tot onze verontwaardiging het beginsel van de beschermwaardigheid van het leven loslaat ten gunste van een gegarandeerde straffeloosheid voor de arts die dodend handelt. Daarover waren de partijen het in no time eens: veelzeggend en onthutsend.

Ook heb ik grote zorgen over individualisering, vereenzaming en verkilling in sociale verhoudingen. Tolerantie en individuele vrijheid hebben ook tot onverschilligheid en decadentie geleid en bijgedragen aan een klimaat waarin uitwassen konden ontstaan. Gelukkig is er een brede verontwaardiging over het zinloos geweld en het kwaad van de kinderporno, ook bij het kabinet. Maar ik mis een deugdelijke analyse die aangeeft waar dit soort verschijnselen vandaan komt. En als gevolg daarvan komt het niet tot een radicale aanpak. Sterker, er is sprake van halfslachtigheid, omdat men verworvenheden niet wil prijsgeven. Wie pornografie, het exploiteren van seks en erotiek op tv en in de reclame accepteert en zelfs principieel verdedigt, staat zwak in de strijd tegen uitwassen als kinderporno. Een subsidie van ƒ 50.000 en een paar Internetrechercheurs zijn prima, maar voor de aanpak van kinderporno is meer nodig dan de aanpak van kinderporno.

Voorzitter! Wij zijn dus nog al teleurgesteld in het regeerakkoord. Dat geldt ook voor een aantal hoofdrolspelers uit de coalitiepartijen. Anders kan ik de uittocht, om niet te zeggen de vaandelvlucht, van ministers, staatssecretarissen, onderhandelaars en fractieleiders niet verklaren. Wij kennen de uitdrukking "het zinkende schip verlaten", maar hier monstert de bemanning en bloc af nog voor het schip te water is gelaten. En van diegenen die niet zijn weggerend, zit een aantal in een weinig benijdenswaardige positie. Ik denk aan oud-minister Voorhoeve die de forse bezuiniging op Defensie, waarvan de noodzaak noch de mogelijkheid in het regeerakkoord ook maar enigszins onderbouwd wordt, onverantwoord achtte, maar die nu deel uitmaakt van een fractie die daarmee heeft ingestemd. Ik kijk met spanning uit naar zijn opstelling bij de stemmingen over de defensiebegroting. Gaat hij daartegen stemmen? En collega De Boer zullen we op gezette tijden graag herinneren aan haar uitspraak dat het beleid van Paars II werkelijk groener moet zijn dan dat van Paars I, bijvoorbeeld als ze met haar fractie initiatieven van de oppositie in die richting blokkeert, omdat zij zich nu eenmaal met handen en voeten heeft gebonden aan het regeerakkoord.

Voorzitter! Had het vorige kabinet het dualisme om zeep geholpen, Kok II draagt het ten grave, alle behartigenswaardige woorden van collega De Graaf over formatie en dualisme ten spijt. Wie gehoopt had dat de onnodige en, gezien de uitspraak van de kiezers, onterechte betrokkenheid van D66 bij de formatie in ieder geval nog winst zou kunnen opleveren op het vlak van politieke vernieuwing, is bedrogen uitgekomen. Ik zei al: de regering regeert. Dat adagium gaat verder met "het parlement controleert". Maar per saldo blijven we zitten met een vrijwillige machteloosheid van het parlement en een formele opvatting van de democratie. Vanmorgen mochten we getuige zijn van de beëdiging van een groot aantal nieuwe collega's. Ze waren niet betrokken bij de opstelling van het regeerakkoord maar zullen wel ingesnoerd in het regeerkorset hun werk moeten doen. Ik zou hen haast willen vragen of zij werkelijk – zoals de Grondwet het zegt – hun parlementaire werk "zonder last" kunnen doen.

De vraag aan de fractieleiders van de regeringsfracties is dan ook hoe zij in deze periode vorm denken te geven aan de eigen positie van de Kamer, het debat met de oppositie en – in het verlengde daarvan – met minderheidsopvattingen onder de bevolking. Het is toch zachtjes aan wel tijd om bijvoorbeeld het minderheidsenquêterecht opnieuw van stal te halen.

Voorzitter! Ik heb ook nog een enkele opmerking over het onderwijsbeleid. Paars I schuurde al regelmatig langs de randen van de grondwettelijk gegarandeerde onderwijsvrijheid, zo oordeelden ook de Raad van State en de Onderwijsraad. Blijkbaar zat de Grondwet het kabinet in de weg. Het lijkt een prelude te zijn geweest op wat ons in de komende periode te wachten staat, zoals de samenwerkingsschool en het schrappen van identiteit als factor voor het lidmaatschap van schoolbestuur of medezeggenschapsraad.

Dit soort voornemens, gevoegd bij recente ervaringen op het vlak van subsidiëring van identiteitsgebonden organisaties, doen de vraag rijzen of een kabinet van Paarse signatuur wel oog heeft voor het belang van geloof en levensbeschouwing voor het werk van maatschappelijke organisaties, of het nu scholen zijn of zorginstellingen. Als de binding aan identiteit voldoende reden is om subsidie te weigeren, dan kun je het heel goed menen als je het hebt over de waarde van maatschappelijke verbanden en cohesie, maar daar koop ik dan zo weinig voor. Ik verzoek de minister-president dringend onze zorgen – die door velen in de samenleving worden gedeeld – weg te nemen.

Voorzitter! We staan hier tegenover een kabinet dat te veel zijn knopen telt, maar er te weinig doorhakt. Een kabinet met twee zielen in één borst. Daardoor zal dit kabinet, net als het vorige, dan misschien wel met één mond spreken, maar te vaak met een dubbele tong. Het kabinet verliest zich in het zoeken naar evenwicht en daardoor raakt de gerechtigheid buiten bereik. Dat moet ons er wel toe brengen het tweede kabinet-Kok buitengewoon kritisch te volgen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mevrouw de voorzitter! De verkiezingsuitslag heeft, objectief gesproken, Paars gemandateerd tot een vervolg. Per saldo blijkt Paars II mogelijk. De uitslag heeft, hoezeer wij natuurlijk verblijd zijn met onze derde zetel – die ons door de lijstverbinding met het GPV en de RPF wonderlijk toeviel – toch reden tot zorg gegeven. De christelijke stroming in de politiek heeft opnieuw aan kracht ingeboet en die constatering baart ons diepe zorgen. Daarom riepen wij de christelijke partijen en alle geledingen die zich daaraan verbonden weten op tot een fundamentele bezinning in breder verband. Onze bevolking moet worden wakker geschud om, kan het zijn, een dam op te werpen tegen wat als gevolg van ontkerkelijking en secularisatie mede in Paars zichtbaar tot ons komt.

Wat is dat dan, dat in Paars tot ons komt? Gemakkelijk is het antwoord daarop ons niet gemaakt. Immers, een leidend motief, een motto, hoezeer daar in de onderhandelingen ook naar gezocht zou zijn, werd niet afgegeven. Opnieuw moet al werkendeweg maar blijken waar Paars voor staat. In elk geval is een tamelijk gedetailleerd akkoord aan de basis van deze coalitie gelegd, alle waarschuwingen ten spijt. Een gedetailleerd akkoord frustreert het dualisme en verschraalt het Kamerdebat. Nu kunnen de heren Melkert, Dijkstal en De Graaf wel roepen dat zij zich dualistisch, alert en assertief tegenover het kabinet zullen opstellen; wij hebben dat vaker gehoord en wij kennen de praktijk: de marges zijn erg smal. Het is te hopen dat de kracht van Paars II in het debat straks uit meer zal blijken dan uit gebrek aan alternatieven, om de heer Wöltgens maar eens te citeren.

De kracht van Paars II, waar moet je die zoeken? De economische groei zit mee, conjunctureel gaat het voor de wind, financieel-economisch is er weer wat ruimte te verdelen, zelfs met een conservatief scenario. Tal van maatregelen en voornemens zijn gepresenteerd, zowel in de sfeer van ombuigingen als in de sfeer van intensiveringen. Het is niet onze stijl om in te zetten op een pondje minder hier ter wille van vijf keer een onsje meer daar. Het gaat nu om de hoofdlijnen.

Wanneer wij ons daarbij bepalen, moet ons allereerst het volgende van het hart. Het is ons sterk opgevallen, het heeft ons eigenlijk zeer onthutst, dat er wekenlang indringend is gedelibereerd over het financieel-economische beleid, en natuurlijk, dat is belangrijk, maar dat zeker zo belangrijke vraagstukken, die het immateriële klimaat in ons land tekenen, vergelijkenderwijze in een handomdraai zouden zijn geregeld. Ik noem als voorbeelden de voornemens terzake van het verder liberaliseren van de euthanasiepraktijk en het openstellen van het huwelijk voor paren van hetzelfde geslacht.

Wat verder in dit verband sterk opvalt, is dat noch in het regeerakkoord noch in de regeringsverklaring met een woord wordt gerept over de gewichtige en, ook internationaal, urgente thema's van de genetische manipulatie, het klonen van plant en dier – en je vraagt je wel eens af: straks ook van de mens? – het experimenteren met menselijke embryo's en dergelijke. Alsof zich op dit terrein geen gigantische dilemma's aandienen. Wat is eigenlijk te melden over de inzet van dit kabinet op deze terreinen? Of gaat alles maar zo'n beetje door?

Ook zoeken wij vergeefs naar richtinggevende afspraken over het behoud van het karakter van de zondag in onze samenleving. Zo missen wij node een krachtig geluid tegen hier en daar ongelukkigerwijze zichtbaar wordende trends waarbij men verkiezingen, in dit geval voor Europa, op zondag wil gaan organiseren. Ook wordt geen enkele uitspraak gedaan over wat is gaan heten de 7x24-uurseconomie, en dat nog wel met de ophanden zijnde discussie over de evaluatie van de Winkeltijdenwet. We komen ook geen woord tegen over het al dan niet handhaven, laat staan revitaliseren, van levensbeschouwing als ordenend principe in het onderwijs en de zorgsector. Gelet op recente besluitvorming ten aanzien van bijvoorbeeld de stichting De Hoop te Dordrecht warempel toch een urgent en actueel punt. Integendeel! De samenwerkingsschool moet er toch maar komen, aldus het kabinet. En als we niet uitkijken zal in de zorg de regiovisie, ongeacht de negatieve effecten voor levensbeschouwelijke instellingen, domineren. Uitdrukkelijk vragen we een herbezinning op deze trends. Kan die worden toegezegd?

Mevrouw de voorzitter! Voor het hele beleid geldt de waarschuwing uit een van de Psalmen, dat verlaters van Gods wet in het dorre zullen wonen. Die waarschuwing treft onszelf, evenals ons allen en wij hebben die daarom ernstig ter harte te nemen.

Was er jaren geleden onder de kabinetten-Lubbers voor de leden van de SGP-fractie en andere collega's alle aanleiding om de gekozen oriëntatie op waarden en normen die ons door een wisselwerking tussen christendom en humanisme zouden zijn gelaten, te bekritiseren, kom daar nu nog eens om! Zelfs deze oriëntatie wordt nu niet meer voorgegeven, zij het dat het beleid in de slotzinnen van de verklaring geplaatst wordt in de lijn van onze nationale tradities. Welke zijn dat en welke betekenis heeft onze christelijke traditie voor het kabinet? Zeker, er wordt gesproken van solidariteit, tolerantie, betrokkenheid en verantwoordelijkheidsgevoel. Terecht, want mensen moeten de zekerheid hebben dat onmaatschappelijk en asociaal gedrag wordt gecorrigeerd en dat men op elkaars verantwoordelijkheidsbesef aan kan. Maar waar moet het naartoe in Nederland met zijn veel te ver doorgeschoten gedoogcultuur, aangrijpende normvervaging, toenemende onverschilligheid, materialisme en egoïsme? Wij moeten veel verder kijken dan naar de op zichzelf relevante onderwerpen van vermindering van het financieringstekort en bijvoorbeeld verlaging van de belastingdruk. Het gaat niet alleen om geld en werk.

Een visionaire en inspirerende gedachte over de morele en culturele vormgeving van onze samenleving is in de voorliggende stukken nauwelijks te vinden, terwijl er in onze samenleving nogal wat op het spel staat. Grenzen worden steeds weer drastisch verlegd. Dat werd onlangs opnieuw duidelijk rond de Gay Games. Zelfs via NRC Handelsblad en de Volkskrant wordt de decadentie die in de bij die gelegenheid tentoongespreide erotische genotscultuur zichtbaar werd, gesignaleerd en gehekeld. Is het al bijeen dan niet de hoogste tijd om te werken aan herstel van normen en waarden in onze samenleving in den brede? De staat zou geen zedenmeester zijn, maar wil wel waarden en normen uitdragen. Maar welke zijn dat dan? Daarover blijft de verklaring vaag. De vraag naar geestelijke gezondheidszorg groeit opvallend sterk. Je zou dan verwachten dat men zich zou afvragen hoe dat dan wel komt.

Uiteraard moeten schrijnende uitwassen worden bestreden: bruut geweld op straat, verslaving en verslavingsoverlast, vandalisme, voetbalvandalisme, porno en kinderporno. Het nieuwe kabinet moet zich niet alleen zetten aan verbetering van de staat van ons land, maar ook aan de moraal van onze natie.

Een akkoord met struikeldraad, zo becommentarieerde het blad Forum van 23 juli jl. het toen net bereikte akkoord. Mogen wij schrikdraad spannen om morele en ethische kwesties? Wij mogen op dit terrein geen steken laten vallen en geen tijd meer verliezen. Het zou ons lelijk opbreken als wij er onachtzaam aan zouden voorbijgaan.

Het bijbelboek Daniël neemt ons mee naar het oude rijk van Babel. Aan het hoofd van dat rijk stond een koning die zich van Gods Woord en Wet niets aantrok. In dat boek wordt ook geprofeteerd dat er een heel geslacht aantreedt dat van de God van hun vaderen niets wil weten. Het is een ramp! Blijkbaar had ook daar de secularisatie toegeslagen: geen God en geen meester boven mij; ik maak het voor mijn leven zelf wel uit. Dat is conform het regime van de moderne tijdgeest. Wij hebben dringend behoefte aan mensen die tegen deze tijdgeest in verzet zijn, evenals Daniël en zijn drie medestanders aan het Babylonische hof op de burcht Susan. Zij wensten zich niet te verontreinigen door de gewoonten en cultuur daar en zij werden bijzonder gezegend, ook wat betreft hun aandeel in het openbaar bestuur. Zij mogen ons tot voorbeeld strekken. Hun God leeft nog, de Vader van de Heere Jezus Christus, in Wie genade ten leven is voor hen die hun zonden voor Hem belijden. Hem te dienen is voluit liefdedienst. Mogen wij daartoe in ernst en met bewogenheid oproepen ten dienste van ons allen? Ten diepste zijn wij dat allen verplicht. Hij heeft er recht op.

Mevrouw de voorzitter! Wat betreft de personele samenstelling van het kabinet zijn al vele tongen losgemaakt. Het zou te weinig vernieuwend zijn, er zou te veel op safe gespeeld zijn. Werd in het verleden nog gezocht naar exponenten van vakbekwaamheid, nu lag kennelijk het accent op bestuurlijke kwaliteiten, op goed management. Men moet het ons maar niet kwalijk nemen, maar een enkele glimlach was echt niet te onderdrukken. Een onderwijsspecialiste op Verkeer en Waterstaat, een vermaard financieel expert voor Cultuur en zo meer. De persoonlijke integriteit noch de algemene deskundigheid staan wat ons betreft ter discussie, maar opmerkelijk is het wel.

Het laatste geldt ook voor de onverholen kritiek die enkele bewindslieden voor en ook na hun benoeming op een en ander hebben geuit. Ik doel onder andere op de kritiek van de heer Pronk op het uitgetrokken ontwikkelingsbudget waar hij via collegiaal bestuur dan toch maar verantwoordelijkheid voor is blijven dragen. Hoe zit dat nou toch? Wij wachten de daden van het kabinet en de individuele dienaren van de Kroon maar af, voorzitter. Wij zullen ons constructief opstellen en willen eenieder Gods onmisbare zegen en wijsheid toewensen.

Wel vragen wij nog een uitdrukkelijke toelichting op de staatsrechtelijke inkadering van de nieuw beoogde positie van de staatssecretaris. Ook is nieuw een extra minister zonder portefeuille voor het grotestedenbeleid. Dat is een minister van D66-huize, wiens partij de verkiezingen weliswaar verloor, maar de onderhandelingen een heel eind heen won. Waarom is niet gekozen voor de figuur van een projectminister? De grotestedenproblematiek zelf is inderdaad urgent, gekoppeld aan in getal toenemende allochtone bevolkingsgroepen, welk feit ons voor gigantische problemen plaatst. Het laatste geldt ook voor de terecht nogal uitvoerig aan de orde gestelde jeugdproblematiek.

Opvallend was zeker ook dat enkele hoofdrolspelers intussen zijn opgestapt dan wel hun voornemen daartoe kenbaar maakten. Wij doelen op de heer Van Mierlo voor wiens beslissing nog enig begrip is op te brengen, maar ook op de heren Wallage en Bolkestein voor wie het toch echt anders ligt. De heer Wallage heeft de kans afgestoten om er zelf zorg voor te dragen dat de nieuwe bewindslieden voortaan weer met knikkende knieën de Kamer zouden binnenstappen. Hij is zelf in vliegende galop de Kamer uitgegaan. Dat is nog eens andere koek. De heer Bolkestein heeft zichzelf in de wachtkamer geplaatst voor een internationaal vertegenwoordigende functie, zo moet ik uit de krant begrijpen. In het daadwerkelijk verwerven van zulke functies is ons land niet echt succesvol. Wij wensen hem sterkte.

Sterk en sociaal, dat moet het kabinetsbeleid zijn, aldus collega Melkert. Wie zou dat niet willen? Dat is echter lang niet alles. Wij willen veel meer werk gemaakt zien worden van de bestrijding van die ergerlijke porno en kinderporno. Na het schandaal van Zandvoort kunnen wij daar toch niet meer omheen? De aanvaarde motie van fractiegenoot Van den Berg moet daadkrachtig worden uitgevoerd. Het signaal in de Kamervragen van collega Van der Staaij over kinderporno op Internet moet serieus worden genomen. Ik had om een notitie terzake zullen vragen, maar die hebben wij inmiddels gekregen. Ik neem aan dat wij die in procedure zullen nemen en dat wij er dan nog op kunnen terugkomen. Productie en bezit moeten gestraft worden. Ik zou graag zien dat dit klip en klaar wordt toegezegd in dit debat, opdat aan deze walgelijke affaires en verschijnselen meer het hoofd kan worden geboden. De inzet op het punt van normherstel, rechtshandhaving en bijvoorbeeld veiligheid op straat moet onzes inziens veel sterker. De 750 mln. is veel te weinig in het licht van beloften en verwachtingen.

De economische groei zal zich meer moeten gaan richten op de economie van het genoeg. Versobering, ook in het Nederlandse productie- en consumptiepatroon, zou leidraad moeten zijn, ook met betrekking tot het uit de hand lopende vraagstuk van de mobiliteit, het wegverkeer en het vliegverkeer. De mogelijkheden van vervoer te water moeten worden geoptimaliseerd. Daarmee is nog een wereldje te winnen. Wat ons betreft wordt de Betuwelijn alsnog heroverwogen, zeker nu zelfs de verladers de rentabiliteit betwijfelen. Wat is de reactie van de regering op deze bedenkingen?

Het financiële kader maakt een enkele extra toedeling mogelijk. Dat ouderen, gehandicapten en langdurig werklozen daarin niet vergeten zijn, heeft onze hartelijke steun. Het is goed dat extra wordt ingezet op het zorgbudget. Wat ons betreft had er nog een schepje bovenop gekund. Zie ons verkiezingsprogram. Ook de kwaliteitsslag, voorgenomen in het onderwijs, heeft uiteraard onze instemming. Grote moeite hebben wij met de bezuinigingen op Defensie. Die lijken ons in dit stadium ondoenlijk en onverantwoord. Op zijn minst zou met de invulling moeten worden gewacht tot de nieuwe Defensienota is geaccordeerd. Ook hebben wij moeite met de gekozen begrenzing van de inspanning in de sfeer van ontwikkelings- en noodhulp. Op hetzelfde ogenblik dat velen van honger dreigen om te komen – denk aan de beelden die ons geworden uit Soedan – kunnen wij toch moeilijk volhouden dat het allemaal wel genoeg is zo. Dat moet dus een tandje meer, onder de voorwaarde dat de extra inspanning effectief kan worden aangewend en in de hoop dat die inspanning ook een internationaal draagvlak kent.

Eenzelfde vraagstelling houdt ons nog bezig terzake van het milieubeleid, mede in internationaal perspectief. Zijn de huidige voornemens wel toereikend en voldoende om een bijbels genormeerd rentmeesterschap in te kleuren? Met mevrouw De Boer zeg ik: te weinig groen. Wij twijfelen er dan ook aan. Wij zijn er verbaasd over dat met geen enkel woord over de problematiek van de zeespiegelstijging, bodemdaling en het daarbij horende watermanagement wordt gerept. Ik denk hierbij aan het onlangs publiek geworden rapport van de commissie-Vonhoff, waarbij gevoegd dat dijkversterking en -verhoging veel te traag tot stand komt. Het gaat toch om onze veiligheid in duurzaam perspectief? Waar zijn dan de extra financiële middelen ervoor?

Wij hebben geen enkele behoefte aan experimenten terzake van de gekozen burgemeester en hadden gehoopt dat krachtig stelling genomen zou zijn tegen grootschalige gemeentelijke herindelingen. Of hebben we de stukken op dit punt verkeerd begrepen?

Bijzondere aandacht vragen wij voor de agrarische sector. Als ergens het spanningsveld tussen economie en ecologie zichtbaar wordt, is het momenteel wel in die sector. Een renderende bedrijfsvoering moet wel mogelijk blijven. Voorwaar een grote uitdaging voor een D66'er aan dat roer.

Met vertrouwen de volgende eeuw tegemoet en Deo volente straks ook in. Zou dat kunnen? Overheid, ga met God. Dan kan het inderdaad.

De heer Schutte (GPV):

Mevrouw de voorzitter! De zomer van 1998 heeft lang op zich laten wachten. Pas toen het nieuwe kabinet met Hare Majesteit op het bordes verscheen, kwam een voorlopig eind aan het kille en natte weer. Of het een met het ander te maken had, weet ik niet. Wel dat de formatie van het kabinet in het licht van de verkiezingsuitslag onbegrijpelijk lang duurde. Het werd zelfs twee van de onderhandelaars te veel. Zij verlieten hun door de kiezers gewezen post voordat zij zich over hun werk hadden kunnen verantwoorden.

Wil de minister-president eens verklaren waarom zo lang en zo breedvoerig onderhandeld moest worden over een regeerakkoord voordat duidelijk was dat opnieuw een Paars kabinet geformeerd zou kunnen worden? Wat is bij deze wijze van werken feitelijk nog het verschil tussen een informatie en een formatie?

Het regeerakkoord vormt de programmatische basis van het kabinet. Gelet op de omvang ervan een echte brede basis. Maar wel een mix van harde afspraken, cryptische zinnen en open deuren. Voer voor regeerakkoordexegeten dus. En een effectief instrument om onafhankelijke geesten in de Kamer binnen de afgesproken kaders te houden. Een van onze oud-collega's schreef eens: "Te vaak lijkt het of regeringsfracties liever bodyguard van het kabinet spelen dan dat ze het kabinet controleren. Daar ligt een groot gevaar. Voor het functioneren van een volksvertegenwoordiger is een onafhankelijke opstelling bij de beoordeling van het kabinetsbeleid een eerste vereiste." Onze oud-collega is nu minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Op verschillende punten tast de inhoud van het regeerakkoord direct de eigen verantwoordelijkheid van de Kamer aan. Initiatiefvoorstellen van de Kamer worden bij regeerakkoord feitelijk onschadelijk gemaakt. Initiatiefnemers die dit accepteren zouden voor straf nooit meer initiatiefvoorstellen mogen indienen. Ik vraag mij overigens af of de regering wist wat zij deed toen zij instemde met de afspraak het initiatiefvoorstel inzake euthanasie ongewijzigd over te nemen. Moet ik echt aannemen dat de regering via dit wetsvoorstel ook even het extra omstreden vraagstuk van euthanasie op wilsonbekwame minderjarigen wil regelen?

De personele samenstelling van het kabinet is soms verrassend. Bewezen en veronderstelde capaciteiten wisselen elkaar af. De pedagogische inbreng van minister Netelenbos in de Schipholdiscussie zal zeker van waarde zijn. Maar wie zal in de praktijk de echte minister van luchtvaart zijn? Minister Jorritsma, die vanuit Economische Zaken met nog minder reserves kan opkomen voor de belangen van het bedrijfsleven? Of minister Pronk, de beste klant van Schiphol tot nu toe? Of misschien toch minister Netelenbos? En dan onze vijftiende minister. Nodig om D66 de gelegenheid te bieden met drie ministers te bereiken wat met vier niet lukte. Maar gegeven dit feit vind ik de keuze voor het grotesteden- en integratiebeleid een goede. Wordt het overigens geen tijd af te stappen van de naam "minister zonder portefeuille"? De aanduiding is negatief geformuleerd, zegt weinig over het specifieke karakter ervan en is voor velen onduidelijk. Wat te denken van de naam "minister met een bijzondere opdracht"?

Voorzitter! Met de totstandkoming van dit kabinet kun je zeggen dat Paars een normaal verschijnsel geworden is. Rood en blauw zijn niet meer wat ze geweest zijn en dan krijg je dat. Christelijke politiek is naar de mening van steeds meerderen niet meer nodig. Dat valt te betreuren, maar is wel een gevolg van een veel ernstiger feit, te weten de voortgaande ontkerstening van onze samenleving.

Een tweede Paars kabinet bepaalt ons erbij dat de christelijke politiek geen machtsfactor meer is. Maar de boodschap van de christelijke politiek is er niet minder om. Die grijpt terug op normen en waarden die houvast bieden omdat ze van alle tijden zijn en onze cultuur mee hebben gevormd.

De regering mag weten dat in tal van kerken het gebed voor de overheid een vaste plaats inneemt, ongeacht de personen die het overheidsambt vervullen. Voluit erkennend de eigen verantwoordelijkheid van kerk en staat mag daarom een luisterhouding van de overheid gevraagd worden als kerken zich tot haar wenden. Bij de actie rond de zogenoemde 24-uurseconomie werd dit pijnlijk gemist.

De vraagt dringt zich op wat ons als natie samenbindt. Ooit was dat de inzet voor de wederopbouw van ons door oorlog geteisterde land. Onze nationale luchtvaartmaatschappij was ieders trots. Nu gaat het in de ogen van velen te goed met de KLM. Sportprestaties kunnen het enthousiasme van velen hoog doen oplopen, totdat op het fatale moment een wedstrijd wordt verloren.

Stáán wij als Nederlandse volk nog ergens voor? Hebben wij nog een gemeenschappelijk doel, waarvoor alle geledingen van de samenleving zich willen inzetten? De regering streeft naar evenwicht tussen allerhande tegenstrijdige belangen. Maar hoe ziet zij de toekomst van onze samenleving? Zij hoopt op een samenleving die goede kansen biedt op individuele ontplooiing en welvaart en zich tevens kenmerkt door grote onderlinge verbondenheid. Een goed thuis voor allen die hier wonen.

Mooie woorden, maar wat moeten mensen zich daarbij voorstellen? Zullen zij daardoor in beweging worden gebracht om hun onmisbare aandeel te leveren? Laat ik het op enkele punten concretiseren.

Iemand heeft onlangs het beeld opgeroepen van Nederland als het Singapore van West-Europa. Is dat alleen een theoretisch schrikbeeld? Of zijn er al dan niet beheersbare processen gaande in die richting? En welke positievere perspectieven stellen wij er tegenover?

Zal er in 2010 en daarna nog ruimte zijn voor informele zorg? Tussen ouders en kinderen, tussen buren en kennissen, gewoon van mensen die zich beter thuis voelen bij informele dan bij formele zorg? Of zal zo ongeveer alle zorgverlening zijn geformaliseerd, in uren en minuten, in categorieën zorg, in tabellen voor eigen bijdragen? De keuzen die wij nu maken, zullen mede het antwoord op deze vragen bepalen.

Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de regering zich ook met deze en andere vragen rond de toekomst van onze samenleving bezig te houden. Ik wil de minister-president in overweging geven te bevorderen dat in de Troonrede die op de aanstaande Prinsjesdag zal worden uitgesproken, hieraan in het bijzonder aandacht zal worden geschonken. We staan nu aan het begin van een nieuwe regeerperiode, veel praktische zaken komen vandaag en morgen al aan de orde. Een goede reden in de Troonrede vooral de blik op de toekomst te richten.

Daarbij kan de wijsheid van de bijbel een goed richtsnoer zijn. Immers, de aarde waarop wij leven, is door God geschapen en wordt door Hem in stand gehouden. Van Hem hebben we de opdracht het geschapene niet te laten verloederen maar tot verdere ontplooiing te brengen.

We weten van de taak God lief te hebben bovenal en de naaste als jezelf. Rijkdom is niet het hoogste goed en kan gemakkelijk worden misbruikt. Armoede mag er niet zijn in een rijk land. Het huwelijk van man en vrouw is de aangewezen weg voor het bouwen aan een samenleving. Deze en andere bijbelse wijsheden kan ook een niet-christelijke overheid niet zonder schade negeren.

Voorzitter! De keuzen van het kabinet voor de korte termijn komen vooral tot uitdrukking in het financieel beleid. Terecht is gekozen voor een behoedzame groeiraming, maar van die behoedzaamheid blijft weinig over als het gaat om de raming van bezuinigingen. Enerzijds is er sprake van ambtenaaronvriendelijke maatregelen, die het arbeidsvoorwaardenoverleg zullen belasten, anderzijds wordt zo sterk vertrouwd op het succes van het beleid, dat de mogelijke effecten ervan nu al worden ingeboekt. Vroegere directeuren van het Centraal planbureau zouden ervan gruwen.

Om het belastingstelsel te kunnen herzien is veel geld nodig, net zoveel als het kabinet bereid is beschikbaar te stellen voor enkele van de grootste knelpunten samen, te weten de kwaliteit van het onderwijs, de zorg en het specifieke inkomensbeleid. Of de zaak dit offer waard is, betwijfel ik. Wat is in dit verband de status van bijlage 1 bij het regeerakkoord? Zijn de regeringsfracties zo ingepakt dat niet alleen de tekst van het akkoord maar ook van de bijlage kaderstellend is?

Het kabinet verkeert in de riante situatie vooral de nationale rijkdom te kunnen verdelen. Dat leverde soms gênante vertoningen op. Om de VVD voor het karretje van de bezuinigingen op Defensie te kunnen spannen, mochten de armen buiten ons land niets extra krijgen. Voor de zorgsector is een groei van ruim 2% afgesproken. Dat mocht ook wel na de verkeerde keuzen van het vorige kabinet. Maar waar baseert de regering de verwachting op dat hiermee de wachtlijsten tot een aanvaardbare lengte kunnen worden teruggebracht? Hoe moet dit bijvoorbeeld in de geestelijke gezondheidszorg, waar de groei veel minder dan 2% zal zijn? Wil de regering in deze sector preventie afdwingen door het budget te beperken?

Op het gebied van de sociale zekerheid is de principiële vraag aan de orde naar de verantwoordelijkheden van overheid en sociale partners. Sociale partners kunnen hierbij op allerlei manieren betrokken zijn, maar als het gaat om de vaststelling van het recht op een uitkering, kiezen wij voor een overheidsverantwoordelijkheid. Dit geldt in nog sterkere mate voor het recht op bijstand. Niet zonder reden spreekt artikel 20 van de Grondwet van een recht op bijstand van overheidswege. De constructie van een wettelijk mandaat aan de Centra voor werk en inkomen lijkt mij noch passend bij de positie van de gemeenten noch bij het karakter van de bijstand.

Ik ga ervan uit dat wij aan minister De Vries kunnen overlaten de sociale partners uit te leggen waarom de regering de eigen verantwoordelijkheid van de overheid op dit terrein toch wat meer wil profileren. Overigens is het goed de samenstelling van de Sociaal-economische raad nog eens tegen het licht te houden. Dat gebeurde ook tijdens het lijsttrekkersdebat, toen gevraagd werd het milieubelang nadrukkelijker een plaats te geven in de SER. Ik herinner mij dat de minister-president zich daar toen positief over uitliet. Ik wil hem vragen om gedachten daarover te inventariseren en op niet al te lange termijn concrete voorstellen aan de Kamer te doen.

Het onderwerp ruimte en milieu is bij uitstek toekomstgericht. Wat dat betreft ligt hier een goede uitdaging voor minister Pronk. Zijn start was hoopvol. Hij zei: het aanpassingsproces is afgelopen, nu moet het weer gaan om de kwaliteit van de samenleving. Dan kun je toch niet uit de voeten met een uitspraak als: bij meer groei zoveel mogelijk compensatie van extra milieudruk. Dan kan het toch niet zo zijn dat de doelstelling van 6% reductie van broeikasgassen afhankelijk wordt gesteld van wat andere landen doen.

Ik heb er begrip voor dat er nog geen definitieve keuzen konden worden gemaakt over de toekomst van Schiphol. Maar waarom worden de problemen van de luchtvaart met zoveel meer omzichtigheid benaderd dan die van die andere pijler van onze economie, de landbouw?

Het Europese federale ideaal lijkt gelukkig begraven, maar niemand weet wat daarvoor in de plaats moet komen. De heer Melkert herinnerde al aan de woorden die minister Van Mierlo bij zijn vertrek wijdde aan het functieverlies van de Algemene Raad, waar de regie van het integratieproces behoort te liggen. Wil de minister-president eens reageren op deze hartenkreet?

Inzake Srebrenica kan er geen twijfel over bestaan dat regering en parlement de politieke verantwoordelijkheid dragen voor de uitzending en het verblijf van Nederlandse militairen aldaar. Om dat te benadrukken behoeft de Kamer geen onderzoek in te stellen, naast wat het RIOD, het OM en de heer Van Kemenade al doen. Om dezelfde reden had de minister-president er verstandig aan gedaan na zijn vakantie eerst met de minister van Defensie te spreken, alvorens zich onthutst te tonen over persberichten.

De paragraaf waaruit de minste visie spreekt, is die over het openbaar bestuur, dunkt mij. Er wordt wat geofferd op het altaar van D66. De stadsprovincie, nog onlangs door een deal tussen de regeringsfracties op de kaart gezet, verdwijnt zoals zij kwam. Hoe het verder moet? Peper zal wel zien. En passant wordt nog de blunder begaan van een Algemene wet bestuursrecht, waarvan bijzondere wetten niet meer kunnen afwijken. Komt dat dan in de Grondwet te staan?

Op het terrein van de politie worden enkele knopen doorgehakt met het ministerie van Justitie als slachtoffer. Een departement dat hard toe is aan een sterker profiel, wordt voor een kerntaak afhankelijk van een ander departement en dreigt daardoor te worden tot een ministerie van justitie met een kleine j.

Voor het onderwijs lijkt het accent meer te komen liggen op een rustige uitbouw. Maar waarom wil de regering dan morrelen aan de grondslagen van de pacificatie? Welk schrijnend probleem wil zij oplossen met een verbod om bepaalde ouders op grond van identiteit te weren uit schoolbesturen?

Voorzitter! Dit thema brengt mij ten slotte als vanzelf bij de vorige minister van Binnenlandse zaken, de huidige fractievoorzitter van de VVD. Bij zijn aantreden als fractievoorzitter sprak hij zijn partijgenoten bemoedigend toe. Daarbij gaf hij aan echt een dienaar van de publieke zaak te willen zijn. Maar, voegde hij eraan toe, het mooie is dat de liberale zaak en de publieke zaak samenvallen. Toen ik dit hoorde, moest ik denken aan een oud-collega die eens verzekerde: "We run this country". Die situatie duurde toen niet lang meer.

De beraadslaging wordt geschorst.

Sluiting 23.30 uur

Naar boven