Aan de orde is de behandeling van:

het verslag van de Europese Raad van Cardiff d.d. 15 en 16 juni 1998 (21501-20, nr. 66).

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Weisglas (VVD):

Mevrouw de voorzitter! De Europese Raad die in Cardiff is gehouden, behandelde een groot aantal onderwerpen, wellicht een te groot aantal onderwerpen, maar was een "low key Raad", om het in de taal van het voorzitterschap te zeggen. Misschien moeten we ook wel constateren dat het Britse voorzitterschap meer low key was dan de verwachtingen die aan het begin bestonden. Overigens sluit ik me hiermee niet aan bij mensen die – binnen en buiten deze Kamer – zich zeer kritisch hebben uitgelaten over dit voorzitterschap.

Conform de verwachtingen werd er in Cardiff over alle belangrijke zaken gesproken, maar ze werden vrijwel allemaal naar de toekomst verschoven. Eén ding is duidelijker geworden. Wat betreft een aantal onderwerpen – de financiering van de Europese Unie, Agenda 2000, de institutionele hervormingen, enz. – zal de toekomst voor de Europese Unie moeilijk worden.

In Cardiff is veel aandacht gegeven aan het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten, ook als follow-up van wat daarover eerder is afgesproken in andere Europese raden. Wat betekenen de aangenomen teksten concreet voor het, overigens zeer succesvolle, Nederlandse werkgelegenheidsbeleid? Positief is in onze ogen het onderstrepen van het belang van een zeer goed functionerende interne markt. Positief is ook dat er aandacht wordt gevraagd voor deregulering op Europees niveau en voor vereenvoudiging van de regelgeving die in onze ogen nog meer centraal dient te staan dan thans het geval is.

Het is de VVD-fractie nog steeds niet duidelijk waarom minister Van Mierlo voor de aanvang van de Europese Raad zo gepikeerd was over de brief van bondskanselier Kohl en premier Chirac. De VVD-fractie vindt het een keurige brief. Terecht staat daarin hoe belangrijk subsidiariteit is en dat beslissingen zo dicht mogelijk bij de burger worden genomen. Daartoe moet een duidelijker afbakening van bevoegdheden van de Europese Unie en de lidstaten plaatsvinden. De brief is in lijn met wat over subsidiariteit is gesteld in het Verdrag van Amsterdam.

De heer Hoekema (D66):

Hoe waardeert de heer Weisglas de passage in de brief van Kohl en Chirac waarin staat dat meer dan tot nu toe subsidiariteit het uitgangspunt moet zijn. Met andere woorden: de brief lijkt te suggereren dat dit tot nu toe niet het geval is. Is de heer Weisglas ook van mening dat in de brief, misschien niet zozeer qua inhoud maar qua toon, een enigszins nonchalante sfeer wordt opgeroepen met betrekking tot de rol van Europese instellingen zoals de Commissie en het Hof?

De heer Weisglas (VVD):

Ik beantwoord de vraag in omgekeerde volgorde. Ik vind de brief op geen enkele wijze nonchalant, zoals u het noemde, in de richting van instellingen van de Europese Unie. Dat lees ik er expliciet en impliciet niet in. Ik zei al dat wij het een keurige brief vinden. Dat geldt ook voor wat er in die brief staat over de subsidiariteit. Op dat gebied moet inderdaad nog veel meer gebeuren. Zo kan de afbakening tussen wat op het niveau van de lidstaten en dat van de Europese Unie wordt gedaan veel duidelijker, overigens conform de opstelling van de Nederlandse regering, voorafgaand aan het tot stand komen van het Verdrag van Amsterdam. Door de Nederlandse regering zijn toen heel goede voorstellen gedaan terzake van de subsidiariteit, maar die hebben helaas niet volledig de eindtekst van het Verdrag van Amsterdam gehaald.

Voorzitter! Ik spreek mijn complimenten uit aan het adres van de minister-president, met name minister Zalm en de minister en de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken voor het zo krachtig aan de orde stellen van de onacceptabele Nederlandse nettobetalingspositie in de Europese Unie. In een artikel in Trouw staat dat de minister-president zei: de messen zitten nog in de foedralen, maar ze zijn wel geslepen en ze kunnen de komende tijd alleen nog maar scherper worden. Voor alle duidelijkheid: dat ging over Cardiff en niet over andere bijeenkomsten waaraan de minister-president dezer dagen in een andere hoedanigheid ook deelneemt. Die taal van de minister-president was duidelijk, maar die moet wel tot het laatste moment worden volgehouden. Uit die taal en die benadering van de minister-president moet te zijner tijd zo nodig – en laten wij hopen dat het niet nodig is – ook de uiterste consequentie getrokken worden: dat een Nederlands "neenwoord", een veto, ten aanzien van de financiële perspectieven niet uitgesloten mag worden. Nogmaals, laten wij hopen dat het niet zover hoeft te komen.

Het is natuurlijk te betreuren dat in de conclusie van de Europese Raad slechts een agreement to disagree, een overeenstemming om het niet met elkaar eens te zijn, is vastgelegd op het punt van de door Nederland, Duitsland en anderen gewenste nettobegrenzer. Misschien kunnen de bewindslieden nog eens ingaan op de verschillende posities en de verschillende argumenten bij dit belangrijke onderwerp van de nettobegrenzer.

Kan nader worden ingegaan op de besprekingen inzake het belangrijke actieplan ter bestrijding van de georganiseerde misdaad? Kan worden toegelicht wat precies wordt bedoeld met "verruiming van de mogelijkheden van nauwe samenwerking tussen de rechtsstelsels van de lidstaten", zoals in het communiqué staat?

De VVD-fractie stemt in met de duidelijke verklaring over Kosovo, waarin zo nodig militaire opties niet worden uitgesloten, alsook militaire opties waarvoor wellicht – dat woord onderstreep ik – goedkeuring door de Veiligheidsraad nodig is. Mijn vraag aan de minister van Buitenlandse Zaken is of daaruit toch niet is af te leiden dat de Europese Raad van mening is dat er ook mogelijkheden tot onverhoopt noodzakelijke militaire opties zijn waarbij die goedkeuring door de Veiligheidsraad kennelijk niet nodig is.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Deze vraag wordt weliswaar aan het kabinet gesteld, maar ik kan mij haast niet voorstellen dat de heer Weisglas daar zelf geen mening over heeft. Ik informeer daar dan ook bij dezen naar.

De heer Weisglas (VVD):

U moet mij echter niet vragen om die de situaties precies te omschrijven, want dan moet ik erg in theoretische voorbeelden treden. Ik kan mij echter situaties voorstellen met bepaalde vormen van onverhoopt noodzakelijk militair optreden, zonder dat daarvoor een resolutie van de Veiligheidsraad nodig is die dat expliciet uitspreekt en toestaat.

De heer Van Middelkoop (GPV):

In theorie kan ik mij dat voorstellen, maar wij praten nu niet over theorie, maar over een veiligheidspolitieke situatie die zich rond Kosovo uitkristalliseert en met het oog waarop uitspraken zijn gedaan door onder meer minister Voorhoeve, die ik bepaald voorbarig heb genoemd. Ik zal daar straks ook nog iets over zeggen. Mag ik uw mening daarover horen?

De heer Weisglas (VVD):

Ik heb dat eigenlijk al aangegeven. De fractie van de VVD onderschrijft de opvattingen van de minister van Defensie in dezen. Zij wil niet bij voorbaat uitsluiten dat een Russisch of een Chinees veto in de Veiligheidsraad per definitie verlammend moet werken op iedere militaire optie in de situatie rond Kosovo. Daar gaat het in feite om.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Ik heb nog een laatste vraag, mevrouw de voorzitter, want het blijft allemaal wat abstract. Vindt de heer Weisglas niet dat er op dit moment alle reden voor is om in elk geval te streven naar een resolutie van de Veiligheidsraad?

De heer Weisglas (VVD):

Mijn antwoord daarop is zeer duidelijk "ja". Op dit moment is daar alle reden toe. De antwoorden op de vorige vragen waren, dat wij een andere situatie niet willen uitsluiten, maar die andere situatie is niet de ideale situatie. Dat ben ik met u eens.

Voorzitter! Het is pijnlijk dat nota bene in aanwezigheid van president Mandela in Cardiff geconstateerd moest worden dat na jaren en jaren van onderhandelen het handelsverdrag tussen de EU en Zuid-Afrika nog steeds niet afgesloten kon worden. De mooie woorden na de beëindiging van de apartheid, al weer jaren geleden, worden hier helaas niet waargemaakt door de EU. Ik weet dat dit geen kritiek is aan het adres van Nederland en de Nederlandse regering omdat juist Nederland zich hiervoor ten zeerste inzet, maar dat neemt niet weg dat de situatie onveranderd is en dat er nog steeds geen handelsverdrag is afgesloten. Wat zijn precies de redenen hiervoor en welke landen liggen op dit moment vooral dwars?

Ten slotte wil ik graag opmerken dat de fractie van de VVD positief is over het feit dat een aantal leden van de Europese Raad het probleem van de vergoedingen van de leden van het Europees Parlement aan de orde heeft gesteld en dat – zo staat het in het verslag – er eensgezindheid bestaat over de wenselijkheid van spoedige totstandkoming van een uniform statuut voor de schadeloosstellingen en voor de onkostenvergoedingen voor de leden van het Europees Parlement. Het is goed dat de minister-president steun heeft gekregen voor het nemen van interim-maatregelen zolang een dergelijk statuut nog niet is tot stand gekomen. Aan welke interim-maatregelen denkt de Nederlandse regering?

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Van den Akker, die zijn maidenspeech zal houden.

De heer Van den Akker (CDA):

Mevrouw de voorzitter! Het Europa van de burger, "bürgernähe", de burgers dichter bij Europa en Europa dichter bij de burgers brengen; het zijn grote woorden, grote broeken maar kleine daden. De top van Cardiff, maar ook die van Amsterdam is wat dat betreft in de ogen van de gewone man en de gewone vrouw in de straat toch eigenlijk een mislukking geworden. Wat heeft die man in de straat, of die vrouw in de straat, er nu aan overgehouden? Wat heeft hij ervan meegekregen? Een identiteitscrisis, regeringsleiders die Brussel de schuld geven van overdadige regelgeving, al dan niet ingegeven door verkiezingen in het eigen land, uitspraken als "I want my money back", geruzie over benoemingen? Als daar ook nog eens de discussie over de vergoedingen in het Europees Parlement overheen komt, is het beeld compleet. Is het dan verwonderlijk dat de burgers van Europa afhaken? Zijn wij daar als politici niet zelf mede verantwoordelijk voor? Waar is die bezieling voor een verenigd Europa gebleven? Was na het debacle van de Tweede Wereldoorlog niet de grote verzuchting: dit nooit meer, never again, nie wieder Krieg?

Churchill was een van de eersten die de gedachte van een verenigd Europa lanceerde. Die gedachte leidde in het midden van de jaren vijftig tot de oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal. Ik ben er dan ook trots op dat Nederland tot de kopgroep van de eerste zes behoorde. In de loop der jaren is deze groep uitgebreid tot de Europese Unie van vandaag. Het CDA en zijn rechtsvoorgangers zijn altijd grote pleitbezorgers van de Europese gedachte geweest. Die heeft ons, met de inbedding in de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie een periode van vrede en veiligheid van meer dan 50 jaar opgeleverd: een aaneengesloten periode van vrede, die langer was dan elke andere periode van vrede daarvoor. Dat was toch ook de bedoeling van dat verenigd Europa? En dat is toch nog steeds de bedoeling van dat verenigd Europa? Dat moet toch vooropstaan, ook nu nog?

Laten we niet vergeten dat vrede en veiligheid absolute voorwaarden zijn om de economie tot ontwikkeling te kunnen brengen. Waartoe heeft de periode van vrede geleid? Dat 75% tot 80% van onze export nu naar landen in de Europese Unie gaat. Dat heeft weer voor een aanzienlijk deel bijgedragen aan onze welvaart van vandaag.

Niets nieuws onder de zon, zult u zeggen. Vrede en veiligheid lijken een verworvenheid. Helaas is er op dit punt geen zekerheid. Kijk maar naar de onstabiele situatie in Rusland. Kijk naar de conflicten in Tsjetsjenië, in Azerbeidzjan, Georgië, Iran, Irak en Israël. Denk aan de conflicten daar met de Palestijnen. Denk verder aan Algerije, voormalig Joegoslavië, Bosnië-Herzegovina, Kroatië en Kosovo. Dat zijn allemaal gebieden die in Europa liggen of in de flanken van Europa. De oorspronkelijke doelen van de Europese samenwerking zijn daarom nog steeds actueel.

Mevrouw de voorzitter! Wat is belangrijker voor de burger dan vrede en veiligheid, een goed draaiende economie, werkgelegenheid, en een baan? Deze onderwerpen bepalen echter vandaag de dag niet het nieuws over Europa. Nee, wat de Europese burger in de krant leest en op de televisie ziet, is het gedraai en gekonkel over het vier of acht jaar functioneren van de heer Duisenberg, dus over wel of geen volledige periode. En dat de zin van de financiële bijdragen in twijfel wordt getrokken. Is het dan gek dat de burger zegt: het hoeft voor mij ook niet meer zo nodig?

Natuurlijk is het goed om jezelf op gezette tijden een spiegel voor te houden: kan het beter, kan het goedkoper? Dat doet het bedrijfsleven ook. Wat dat betreft is er niets nieuws onder de zon. Uiteraard behoort de Nederlandse burger geen relatief hogere bijdrage te leveren dan zijn Franse of Engelse buren, maar het is goed om ook de andere kant van de medaille te blijven belichten. Een houding van "I want my money back" doet daar geen recht aan.

Mevrouw de voorzitter! Een aantal jaren geleden woonde ik nog in Duitsland. Toen heb ik een journalist op de televisie aan, naar ik meen, Franz-Joseph Strauss eens de vraag horen stellen: wat levert Europa nou voor Duitsland op? We betalen de hoogste bijdrage van alle landen in de Europese Unie, maar wat krijgen wij ervoor terug? Het antwoord was heel simpel. Hij zei: dat zal ik u vertellen. Mijn overgrootvader vocht in de Frans-Duitse oorlog 1870-1871. Mijn grootvader vocht in de Eerste Wereldoorlog 1914-1918. Mijn vader vocht in de Tweede Wereldoorlog 1940-1945. En ik? Ik ben een vrij man! Ik leef in een verenigd Europa. Daarom is Duitsland graag bereid om die bijdrage aan dat Europa te leveren.

Mevrouw de voorzitter! Voor alle helderheid wijs ik nog op het volgende. De CDA-fractie is voor een kritische analyse van de Europese begrotingen. De reden van deze bijdrage is gelegen in het beeld van en daarmee het draagvlak voor Europa. Bezuinigingen zullen sowieso moeten worden doorgevoerd. Dan gaat ook de Nederlandse bijdrage automatisch naar beneden.

De tweede reden is de toetreding van de Oost-Europese landen, die wij ook moeten bekostigen. De CDA-fractie is voorstander van uitbreiding, niet alleen van de Europese Unie, maar ook van de NAVO. Ook die landen hebben recht op vrijheid en vrede, op democratie, op een hogere levensstandaard en op meer welvaart. Die landen zijn ons sympathiek. Zij hebben jarenlang onder het juk van het nazisme en de communistische overheersing gezeten. Het is onze plicht ze daarbij te helpen. Ik zeg dit met name in de richting van de VVD, die immers zei: NAVO-uitbreiding, niet doen. Neen, vrijheid en democratie houden niet op bij Oldenzaal.

Ik ben er absoluut van overtuigd dat het uitdragen van die boodschap de Europese burger weer doet warmlopen voor Europa. Dan gaat hij weer stemmen en is hij graag bereid meer te betalen voor de Europese bijdrage. Het is tenslotte niet de burger die iets te verwijten valt. Het is ook niet Brussel dat iets te verwijten valt. Laten wij eerlijk zijn: Brussel heeft minder ambtenaren dan de gemeente Den Haag. Het is de beeldvorming, die wij zelf in de hand werken, die de mensen voor Europa doet afhaken. Dat zal in het komende jaar het issue moeten zijn onder het Oostenrijkse voorzitterschap. Hopelijk zal Nederland zijn traditionele Europabenadering weer uitdragen. Die benadering is altijd krachtig ondersteund door het CDA. Het kabinet kan dan ook op de volledige steun van de CDA-fractie rekenen als wij die benadering weer uitdragen.

Mevrouw de voorzitter! De CDA-fractie blijft zich verbazen over de strategie van dit kabinet: eerst bezuinigingen op de structuurfondsen, dan meer Nederlandse inkomsten uit de structuurfondsen, dan weer een nettobegrenzer en ten slotte een rebate. Wat wil dit kabinet nu eigenlijk? Je kunt tijdens onderhandelingen niet op zoveel paarden tegelijk inzetten. De CDA-fractie is van meet af aan consequent geweest in haar opstelling. Bij het eigenmiddelenbesluit van 1995 heeft het CDA tegengestemd, omdat het van mening was en is dat de uitgaven voor de EU kunnen worden verlaagd door fraudebestrijding, efficiencyverbeteringen en nadrukkelijk ook door beëindiging van de Britse compensatie.

Ten slotte heb ik een opmerking over de brief van Kohl en Chirac. De Frans-Duitse as heeft in het verleden vaak goed gewerkt. Er wordt ook wel beweerd dat deze brief vooral is bedoeld voor binnenlands gebruik in Frankrijk en in Duitsland, misschien ook vanwege de Bundestagverkiezingen, maar is dat niet wat kort door de bocht? Is het niet zo dat het Verdrag van Amsterdam tekort is geschoten en dat de heren Kohl en Chirac met deze brief de tekortkomingen zelf aan de orde stellen en willen invullen? Het probleem is nu dat de aangekondigde minitop in het najaar wel eens de ratificatie van het Verdrag van Amsterdam in de war zou kunnen sturen. Hoe staat de minister-president tegenover de herziening van de Europese instituties op zo'n korte termijn na Amsterdam? Ik wil de minister-president eraan herinneren dat de CDA-fractie dit punt vorig jaar juni aan de orde stelde als belangrijkste omissie van het Verdrag van Amsterdam, maar dat dit punt toen door de minister-president en de minister van Buitenlandse Zaken als tamelijk overdreven van tafel werd geveegd. Wat niet alles mogelijk is in de politiek, heb ik inmiddels geleerd.

De voorzitter:

Ik feliciteer de heer Van den Akker met zijn maidenspeech.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Mevrouw de voorzitter! Een goede gewoonte in dit huis schrijft voor dat de eerstvolgende spreker na een maidenspeech de spreker met zijn maidenspeech mag feliciteren. Van die taak kwijt ik mij graag. Maar eerlijk gezegd kan ik er niet omheen dat ik het optreden van de heer Van den Akker de laatste weken met enige verontrusting heb gadegeslagen en ik richt mij nu tot de gehele CDA-fractie. Als lid van een kleine fractie moet je veel dingen doen. Het is de laatste weken niet zo druk geweest, maar welk overleg ik ook maar meemaakte, telkens kwam ik de heer Van den Akker tegen. Kennelijk heeft hij bij de verdeling van portefeuilles in de CDA-fractie vooraan gestaan en dat is een bewijs van assertiviteit. Hij is kennelijk breed inzetbaar, maar het mag toch een punt van verontrusting zijn.

Mevrouw Bijleveld-Schouten (CDA):

Wij zijn bij de A begonnen.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Ja, maar daar ook geëindigd. Wat belangrijker is, de heer Van den Akker is een echte generalist en die hebben wij nodig in dit huis. Hij is zelfs iemand die een brede visionaire beschouwing niet uit de weg gaat. Ik wens hem veel sterkte en wijsheid toe en niet al te veel teleurstellingen, nu hij het bedrijfsleven heeft ingeruild voor dit parlement. Het is echt mooi werk hier. Nogmaals, mijn felicitaties.

Mevrouw de voorzitter! Ik ga nu over naar Cardiff en ik doe dat mede namens de RPF-fractie. De bescheiden omvang van de conclusies van het voorzitterschap wijzen er al op dat de laatstgehouden bijeenkomst van de Europese Raad er een was van bescheiden verwachtingen en navenante resultaten. De bulk der werkzaamheden bestond uit het verschuiven van dossiers op sociaal en economisch gebied. Ik krijg tenminste niet de indruk dat de regeringsleiders er zelf nog veel aan hebben toegevoegd. Maar men heeft wel de tijd genomen om te discussiëren over de toekomst van Europa, en dat is verstandig. Nederland, als eerste auteur van het Verdrag van Amsterdam, zal tevreden zijn dat voor er plannen op tafel komen, eerst dat verdrag moet zijn geratificeerd. Dit neemt echter niet weg dat het goed zou zijn als ideeën voor institutionele hervormingen bespreekbaar zijn voor de komende verkiezingen van de leden van het Europees Parlement in 1999. Is dit ook het voornemen achter de te houden informele top in het najaar en de top van Wenen later dat jaar? Hoe actief of passief zal de Nederlandse regering in de voorbereiding van genoemde bijeenkomsten zijn? Mag de Kamer daar iets over vernemen? Want wie niets doet of zegt, moet natuurlijk later niet klagen als er weer eens een Frans-Duits voorstel op tafel ligt.

In Cardiff is ook de conclusie getrokken dat de Europese Unie dichter bij de burger moet worden gebracht. Tot dat inzicht waren vele anderen overigens al vele jaren eerder gekomen. Het is overigens een herkenbaar Europees politiek probleem, dat zich ook voordeed in de eeuwen waarin de absolute monarchie het heersende staatkundige model was. Anders dan Nederland is de Europese Unie niet van onderen opgebouwd, maar van bovenaf opgelegd. Dan stuit je inderdaad op enig moment op grenzen van democratische geloofwaardigheid en herkenbaarheid voor de burger.

Over geloofwaardigheid gesproken, het is goed dat de Europese Raad heeft uitgesproken dat er spoedig een uniform statuut komt voor de taken en vergoedingen van de leden van het Europees Parlement. Mag ik onder "spoedig" overigens verstaan "voor de verkiezingen van 1999"? Daar heeft de burger toch echt recht op en natuurlijk ook de meelevende media. Wat is overigens de inhoud van de suggestie van onze minister-president om tussentijds interim-maatregelen te nemen? Hoe ziet hij zijn eigen verantwoordelijkheid daarin? Wat vindt de regering van het fenomeen "informele top"? De Europese Raad is al het minst democratisch gelegitimeerde orgaan van de Europese Unie. Als men ook nog eens informeel gaat vergaderen, is parlementaire controle nog lastiger. Kortom, kan dit niet tot een minimum worden beperkt?

Gelukkig is er in Cardiff ook gesproken over Kosovo, al heb ik niet de indruk dat veel is toegevoegd aan wat de Contactgroep reeds besloot. In de verklaring inzake Kosovo – bij de voorzittersconclusies gevoegd – staat dat president Milosevic "een zware persoonlijke verantwoordelijkheid draagt". Dat is zeer juist. Heeft de Europese Raad hier willen dreigen met het Joegoslaviëtribunaal? Al eerder hebben wij gediscussieerd over de vraag of een militair optreden op grond van hoofdstuk VII van het VN-Handvest een grondslag in de resolutie van de Veiligheidsraad vergt. Met instemming las ik in de krant de uitspraak van minister Van Mierlo: "Een geweldsactie zonder resolutie zou buitengewoon slecht zijn voor de VN als precedent". Wat is derhalve de politieke lading van de uitspraak in Cardiff dat een geweldsoptie "wellicht" goedkeuring behoeft van de Veiligheidsraad? Net als de heer Weisglas was mij dat ook opgevallen.

De marges voor militair optreden zijn overigens smal, zeker nu nog eens is uitgesproken dat de Europese Unie krachtig gekant blijft tegen onafhankelijkheid van Kosovo en heeft opgeroepen tot beëindiging van het gebruik van geweld door het zogenaamde bevrijdingsleger van Kosovo. Het gaat derhalve om een politieke oplossing en daar zet je doorgaans geen F-16's voor in.

Dat de Joegoslavische luchtvaartmaatschappijen niet meer op Europa mogen vliegen, is een goede uitbreiding van het reeds geldende maatregelenpakket. Is in Cardiff echter ook gesproken over een olie- en handelsboycot? Volgens deskundigen zou dat pas een echte sanctie zijn die indruk maakt.

Wat betekent het concreet dat de Europese Raad is overeengekomen een alomvattende aanpak te volgen om het vluchtelingenvraagstuk binnen de regio op te lossen? Wat betekent dit bijvoorbeeld in financieel opzicht? Houdt het ook in dat de landen van de Europese Unie, Nederland niet uitgezonderd, niet staan te trappelen vluchtelingen uit Kosovo op te vangen?

Ten slotte ga ik nog kort op een paar kleinere thema's in. De Commissie zal het vraagstuk van de relatieve nettobetalerspositie bezien. Dat is natuurlijk prima. Is de minister-president het echter met mij eens dat, als er voor Nederland ooit eens een betere verdeling uit voortkomt, wij inmiddels wel in 2006 zitten? Dat is mijn inschatting.

Ik lees dat de Europese Raad aandacht heeft besteed aan het milieu. Prachtig, maar is, een paar dagen voor de Milieuraad, concreet geprobeerd een Europese ecotaks dichterbij te brengen?

Vervelend is dat men er weer niet in is geslaagd de financiële middelen voor Turkije te deblokkeren. Gaat de Commissie nu zoeken naar een "omwegoplossing"? Ik denk bijvoorbeeld aan een besluit op grond van artikel 130w over ontwikkelingssamenwerking of aan een intergouvernementele samenwerkingsvorm.

Interessant is dat uiterlijk in maart 1999 politieke overeenstemming moet zijn bereikt over het Agenda 2000-pakket. Zal dan ook duidelijk zijn welke landen wanneer als eersten mogen toetreden?

Ten slotte stel ik nog een vraag enkel om mijn nieuwsgierigheid te bevredigen. Wat behelst het Finse voorstel voor een noordse dimensie in het beleid van de Unie? Met de mediterrane dimensie zijn wij al jaren vertrouwd: die kost ons veel geld. Van een noordse dimensie verwacht ik dat niet. Ik had er nog niet eerder van gehoord. Daarom vraag ik ernaar. Heeft een en ander nog betekenis voor Nederland?

De heer Hoekema (D66):

Mevrouw de voorzitter! Als je enigszins ironisch zou willen zijn, en waarom vanavond niet, zou je kunnen zeggen dat de top van Cardiff vooral bijzonder was door de aanwezigheid van echtgenotes en partners van de staatshoofden en regeringsleiders. Dat gebeurde voor de eerste maal. Ik noteer overigens terzijde dat alle staatshoofden en regeringsleiders man zijn.

Voorzitter! Het Britse voorzitterschap was deze maanden enigszins vlak of, zoals collega Weisglas het noemde, low key, ondanks de historische bijeenkomsten ter lancering van de uitbreidingsonderhandelingen in maart en de lancering van de euro en de EMU in mei. Het voorzitterschap was vooral vlak, gelet op de nogal hoog opgeschroefde Britse verwachtingen aan eigen zijde. In maart sprak premier Blair over 45 successen die al waren behaald, waardoor elk nieuw resultaat als 46ste succes, enz., werd verwelkomd. De vraag is of behalve het nieuwe logo, een nieuwe inhoudelijke aanpak van Europa aan Britse zijde is gebleken. Ik heb daar mijn twijfel over, al ga ik niet zover als onze oud-collega in het Europees Parlement Penders, met zijn wel zeer kritische analyse van het voorzitterschap. Er is immers op z'n minst vooruitgang te constateren bij het Verenigd Koninkrijk: van een ronduit eurosceptische of zelfs eurofobische houding naar een constructief eurosceptische houding. De echte test van de positie van het Verenigd Koninkrijk zal naar mijn mening komen wanneer de deelname aan de euro, de uitvoering van het gemeenschappelijk buitenland- en veiligheidsbeleid en de rol van Engeland bij institutionele hervormingen aan de orde zijn.

De top van Cardiff werd beïnvloed door de discussie over "Europa dichter bij de burger". De heer Van den Akker begon zijn bijdrage daarmee. Premier Kok sprak over een afgesproken informeel topje in Wenen, een topje bij het haardvuur, vrijblijvend. Terecht heeft de minister-president gesproken over een wat wazige agenda van die minitop in Oostenrijk. Dat kan een voordeel en een nadeel zijn. Het nadeel is een korte onvoorbereide top van alleen regeringsleider. Het voordeel is dat daar nog geen onderhandelingen plaatsvinden over institutionele hervormingen. De nadruk moet terecht blijven liggen op de ratificatie van het Verdrag van Amsterdam en het scheppen van goede voorwaarden voor een discussie over institutionele hervormingen. Alles bij elkaar zou ik zeggen: maak wat moois van die top en stel de discussie over voorbereide voorstellen over institutionele aanpassingen vooral uit tot de echt belangrijke top, volgend voorjaar onder het Duitse voorzitterschap.

Met de heer Weisglas had ik al even een discussie over de Duits-Franse brief, die traditiegetrouw vlak voor de top neerdaalde over de top zelf. Het is niet zozeer de inhoud van die brief als wel de sfeer, de toonzetting en de uitspraken eromheen die mij doen concluderen dat de kritiek van de minister van Buitenlandse Zaken de maandag voor de top en de kritiek van de minister-president tijdens de top, zo maak ik uit zijn verslag op, terecht zijn geweest. Ik houd het er maar op dat de Duitse verkiezingen en de Franse geldingsdrang hebben meegespeeld om de brief zo te presenteren als zij is gepresenteerd, en vooral ook een aantal uitspraken eromheen te doen.

Die uitspraken gaan naar de smaak van mijn fractie te veel in de richting van een zeker dédain voor de Europese instellingen zoals de Commissie en het Hof. Wij kunnen allemaal speculeren over de redenen voor dat dédain. Ik denk dat misschien meespeelt de Duitse positie over het arrest van het Hof over de ziektekosten of ergernis in Bonn over de beslissingen van commissaris Van Miert over de interne markt. Dat kunnen wij allemaal als verklaring aanvoeren, maar niettemin is met name door de uitspraken op de persconferentie van president Chirac de sfeer blijven hangen dat de Europese Commissie "enige honderden beslissingen heeft genomen die niet genomen hadden mogen worden".

Ik vraag de minister-president of daarvan iets is gebleken tijdens de discussie in Cardiff. Heeft president Chirac daar voorbeelden van gegeven? Hij heeft als voorbeeld genoemd het besluit om de kaartverkoop voor het WK voetbal door een Frans organisatiebureau aan te pakken vanuit de Commissie. Ik denk dat dit een voorbeeld is van een besluit dat wel had moeten worden genomen, maar dat terzijde.

Ik denk en ik hoop dat de inzet van de minister-president en van de minister van Buitenlandse Zaken is geweest dat Europa meer moet zijn dan een Europa van markt en munt. Er moet niet de indruk ontstaan dat Kohl en Chirac voor de eerste keer het thema "Europa dicht bij de burger" of de subsidiariteit hebben uitgevonden. De indruk moet worden vermeden dat die twee grote landen de agenda bepalen en dat de minister-president van Engeland als het ware heel snel en gemakkelijk achterop die tandem is gesprongen. Ik vraag de minister-president of hij met zijn kritiek op een aantal aspecten van die brief ook enige Anklang heeft gevonden bij collega's van de kleinere en middelgrote landen tijdens de Europese top.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Mevrouw de voorzitter! Wat staat de heer Hoekema toch te mopperen op de heren Kohl en Chirac? Dat zal ongetwijfeld in Parijs en Bonn enige indruk maken, maar het is toch wel geoorloofd om kritiek te hebben op Europese instellingen, zoals de Europese Commissie, die werken voor de lidstaten? Het is toch zelfs een verdienste dat niet alleen maar in het vage wordt gesproken over het Europa van de burger, maar dat dit nadrukkelijk is geagendeerd, niet door Nederland, maar door deze twee regeringsleiders?

De heer Hoekema (D66):

Voorzitter! Ik maak geen bezwaar tegen de discussie die door de heer Kohl en door de heer Chirac is aangekaart, maar ik maak wel bezwaar tegen de sfeer rondom die brief, met name in de uitspraken bij persconferenties, alsof subsidiariteit opeens door deze twee staatshoofden-regeringsleiders zou zijn uitgevonden. In de brief wordt gesproken over aberraties bij het begrip subsidiariteit. Voor mij heeft dat te veel de sfeer dat het Europa van de burger opeens is uitgevonden door die twee grote en dat de kleinere en middelgrote landen daar maar een beetje achteraan hobbelen. Daar maak ik bezwaar tegen, maar er is op zichzelf heel weinig aan te merken op de exacte inhoud van de brief, als je deze leest.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Die heb ik gelezen. Kunt u mij een voorbeeld geven in de afgelopen jaren dat de Nederlandse regering kritiek heeft uitgeoefend op een van de Europese instellingen, in het bijzonder de Europese Commissie? Ik herinner mij dat niet. Kunt u mij een voorbeeld noemen van een uitgewerkt idee van de Nederlandse regering voor het dichter bij de burger brengen van de Europese Unie? Ik herinner het mij nauwelijks. Welk recht hebben wij om zo snel te mopperen als u doet?

De heer Hoekema (D66):

Ik heb nu niet de vindplaatsen bij de hand, maar er zijn ongetwijfeld momenten geweest dat ook Nederland kritiek heeft uitgeoefend op de Europese Commissie, of heeft gepleit voor het toepassen van subsidiariteit. Wij zijn niet heilig. Wij zijn geen kruisridders voor de Commissie of voor het Hof, hoewel ik het wel van groot belang vind dat Nederland staat voor de rule of law in Europa. Voor ons is de Europese Commissie niet heilig. Ik maak echt bezwaar tegen de sfeer rondom die brief, dat die instellingen niet deugen. Die is vooral gebleken tijdens de persconferentie van president Chirac.

De heer Weisglas (VVD):

De heer Hoekema heeft het over de sfeer rondom die brief. Heeft hij het dan ook over sommige reacties op die brief, die in eerste instantie misschien wat overdreven waren en daardoor ook een bepaalde sfeer rondom die brief hebben opgeroepen, zeg ik aan zijn adres, terwijl ik de minister van Buitenlandse Zaken aankijk.

De heer Hoekema (D66):

Voorzitter! Ik kan alleen maar de minister-president citeren die vorige week donderdag de reactie van de minister van Buitenlandse Zaken zeer adequaat heeft genoemd. En wie ben ik om de minister-president hierin af te vallen?

Ik kom toe aan de Agenda 2000. De vraag is of het tijdschema reëel is voor de aanpak van de Agenda 2000 volgend voorjaar. Tegelijkertijd moeten wij dat tijdschema halen. Het moet in mijn visie gebeuren voor de Europese Parlementsverkiezingen volgend voorjaar. Veel tijd hebben wij daar niet voor. Het Duitse voorzitterschap zal volgend voorjaar die discussie echt zodanig moeten agenderen en voorbereiden dat er beslissingen kunnen worden genomen, ook – ik voeg een element toe dat nog niet is genoemd – over een nieuw interinstitutioneel akkoord tussen Commissie, Raad en het Europees Parlement. Het mag hier vandaag nog wel even gezegd worden na de discussie over het Europees Parlement van de laatste weken, dat dit Parlement juist in de bevoegdheden die het nu uitoefent over de niet-verplichte uitgaven van de Europese begroting heel gematigd is opgetreden. De niet-verplichte uitgaven zijn met 4 à 5% gestegen en de landbouwuitgaven met 8 à 9%. Het Europees Parlement verdient ook wel eens een pluim en die deel ik hierbij graag uit.

Wat betreft de nettobijdrage heeft Nederland relatief goed gescoord bij de financiële discussie. Het algemene correctiemechanisme dat is bepleit, is door vier lidstaten onderschreven en dus, zo vraag ik de minister-president, door elf afgewezen. De gedachte van Nederland wordt opgenomen in het stuk van de Commissie dat in het najaar wordt besproken. Wij hebben met vier landen een blokkerende minderheid bij de discussie over de financiële perspectieven, maar hoe brengen wij die discussie nu reëel verder? Tegen de fractie van het CDA zeg ik dat de toonzetting van Nederland moet blijven in de sfeer van disproportionaliteit ten opzichte van ons welvaartsniveau en niet in de toon van: we want our money back. Ik heb noch de minister-president noch de minister van Buitenlandse Zaken ooit horen spreken over: we want our money back. En zo wil ik het graag houden. Die kritiek van het CDA wijs ik af.

Voorzitter! Terecht heeft collega Weisglas Trouw aangehaald, waarin stond: Stilte voor de storm in Cardiff; de messen zijn geslepen, maar nog in het foedraal. Dat zal inderdaad ons Leitmotiv zijn de komende weken.

De heer Van den Akker (CDA):

Ik kan mij niet herinneren dat ik een opmerking heb gemaakt aan het adres van de minister-president en dat hij gezegd zou hebben: we want our money back. Het is de algemene beeldvorming, zowel op de top in Amsterdam als op de top in Cardiff, dat dit gevoel niet mag overheersen.

De heer Hoekema (D66):

Voorzitter! Ik hoop dat de heer Van den Akker gelijk heeft. Als hij spreekt over de beeldvorming, gaat het ook over de beeldvorming van de Nederlandse positie. Die beeldvorming moet inderdaad gaan over de disproportionaliteit ten opzichte van ons welvaartsniveau en niet over "we want our money back". Ik ben heel blij dat hij bevestigt dat de CDA-fractie niet de indruk heeft dat "we want our money back" de inzet is.

Ik wil nog enkele opmerkingen maken over buitenlandpolitieke onderwerpen. Kosovo is een voorbeeld van een belangrijke stap vooruit van de Unie, zowel inhoude lijk als institutioneel. Er is in feite een mandaat gegeven door de Algemene Raad van Luxemburg aan de leden van de Unie die permanent lid zijn van de Veiligheidsraad. Dat is een belangrijk precedent. Ik kijk naar de minister van Buitenlandse Zaken. Ik kan mij echter herinneren dat in 1973 – ik wil de ironie van de geschiedenis nog even aanhalen – Nederland Engeland en Frankrijk verhinderde de gemeenschappelijke positie van Europa uit te dragen in de Veiligheidsraad over de oliecrisis. Toevallig was ik in de gelegenheid dezer dagen daarover opnieuw wat te lezen. Dat was 25 jaar geleden. Toen had al kunnen gebeuren wat nu gebeurd is, maar Nederland verhinderde dat. Je ziet dus dat het nationale belang in die hele discussie over buitenlandpolitieke posities nog een belangrijk onderdeel vormt.

Ik maak mij wel een beetje zorgen over de wijze waarop Europa de discussie over Kosovo blijft voeren. In wat triviale, actuele termen gezegd: hoe blijft Europa aan de bal? Bij mij bestaat de indruk dat de Veiligheidsraad studeert, de NAVO studeert, maar Europa wacht af. Er zijn afspraken gemaakt over meer sancties. Hoe garandeert Europa nu dat de klaroenstoot van Cardiff doorwerkt in de actuele posities? Als ik zie dat Milosevic wordt bezocht door deze en gene uit Rusland en de Verenigde Staten, dan ben ik een beetje bang dat het tij verloopt. Ik hoor graag van de regering hoe Europa inhoudelijk op dit dossier actief kan blijven na het veelbelovende begin.

Een punt dat door de collega's nog niet is genoemd, zijn de nucleaire proefnemingen van India en Pakistan. De verklaring van Cardiff is op zichzelf heel goed. Naast het element van non-proliferatie moet daaraan echter een ander element worden toegevoegd, namelijk de noodzaak, voor Europese landen, met name de nucleaire mogendheden Frankrijk en Engeland die permanente leden van de Veiligheidsraad zijn, voortgang te maken met de nucleaire ontwapening om op die manier het dossier-India-Pakistan in beweging te brengen. Wij praten daar morgenavond verder over, maar ik vind het toch een belangrijke notie dat ook Engeland en Frankrijk hun eigen verantwoordelijkheid als permanente leden van de Veiligheidsraad niet ontlopen.

Voorzitter! Ik wil staccato nog een aantal onderwerpen behandelen. Hoe kan Nederland verder bevorderen dat de douanegelden van 375 mln. ecu beschikbaar worden gesteld aan Turkije? Er zijn nu procedurele oplossingen aangereikt. Hoe zorgen wij ervoor dat die ook worden verwezenlijkt? Een ander punt is de kwestie tussen Chirac en Duisenberg. De Franse president gaf een geruchtmakend interview aan de vooravond van de top. In een interview met David Frost keek hij opnieuw terug op de besluitvorming over de benoeming van de president van de Europese Centrale Bank. Is dat thema nog ter sprake gekomen in de Raad?

Ik wil voorts nog iets zeggen over de rol van het Europees Parlement. Ik sprak al over de noodzaak van een nieuw interinstitutioneel akkoord en over de noodzaak om het Europees Parlement ten volle te betrekken bij de Agenda 2000. Ik was positief getroffen door de opmerking in het verslag, dat er door de minister-president is gesproken over de noodzaak van een uniform statuut voor het Europees Parlement op het punt van de salarissen. Juist gezien de wat ongelukkige discussie over vermeende voorstellen van het lid Martin van het Europees Parlement, ben ik heel blij met die positie. Hoeveel steun kreeg de minister-president in zijn pleidooi voor een uniform statuut?

Ik ben blij met de besluitvorming over de nationale actieplannen voor werkgelegenheid. Ik ben ook blij met de instemming van de Raad met de globale richtsnoeren voor het economisch beleid. Leid ik daar terecht uit af dat de Nederlandse actieplannen voor werkgelegenheid in goede aarde zijn gevallen? Ik mag het hopen, ik verwacht het en ik ga er eigenlijk wel van uit.

Ik heb ten slotte nog een vraag over het milieudossier. Is dat nu het begin van het groene Europa?

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Timmermans, die zijn maidenspeech zal houden.

De heer Timmermans (PvdA):

Voorzitter! Het moet gezegd: Tony Blair heeft het Britse voorzitterschap in stijl afgesloten. De top was namelijk net zo mat en weinig productief als de rest van het voorzitterschap. Een Britse krant – u weet wel: die zalmkleurige – vatte de conclusies van de Europese Raad samen met "kortetermijnopportunisme en gemakkelijk populisme". Alleen al het moeten lezen van de conclusies van de Europese Raad – een dik pak papier met vooral herhalingen van eerdere afspraken – is voldoende om iedere burger Europaschuw te maken.

De inzet van de Britten was het voorkomen van een herhaling van het geruzie tijdens de vorige top in Brussel in mei. Daarin zijn ze geslaagd, maar aan het oplossen van uitstaande punten is men niet toegekomen. Dat wordt allemaal doorgeschoven naar de Oostenrijkers. Er vallen best een hoop verklaringen aan te voeren voor het gebrek aan ambitie. Misschien hebben wij de verwachtingen ook wat te hoog opgeschroefd naar aanleiding van alle verklaringen van het Britse voorzitterschap aan het begin. In het recente verleden zijn belangrijke besluiten genomen over de uitbreiding en de EMU en men was nu blijkbaar toe aan een adempauze. Maar ook heerste blijkbaar de opvatting dat er zo vlak voor de Duitse verkiezingen toch niets meer van belang kon worden geregeld.

Feit blijft wel dat de Unie zich een dergelijke adempauze niet kan permitteren. Er moet hard worden gewerkt aan verregaande besluiten over de eigen middelen, de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de structuurfondsen. Als het op deze voet doorgaat, lopen wij het risico dat de Europese Unie in een beschamende positie wordt gebracht, namelijk dat wij aan de aspirant-lidstaten moeten vertellen dat hun toetreding vertraging oploopt, omdat wij niet in staat zijn het huis intern op orde te krijgen.

Het is inmiddels een traditie dat de Franse president en de Duitse bondskanselier aan de vooravond van een Europese Raad een gezamenlijke brief richten aan de voorzitter. Deze brief is vaak bepalend voor de teneur van de Europese Raad, ook als het slechts zogenaamde lunchonderwerpen betreft. Deze keer stond de brief in het teken van subsidiariteit. Dat is sinds de jaren tachtig een vast uitgangspunt van Europees beleid, maar is nu weer met hernieuwde kracht op de agenda gezet. Neder land is steeds een voorstander geweest van subsidiariteit, althans onder de volgende definitie: zaken dienen op een zo laag mogelijk bestuursniveau geregeld te worden; alleen wat niet op het laagste niveau kan worden geregeld, wordt naar een hoger niveau getild, te beginnen bij deelgemeenten en eindigend bij Europa. Zo blijft het bestuur het dichtst bij de burgers en daarom is het ook zeker toe te juichen.

De insteek van de Frans-Duitse brief lijkt echter een andere te zijn. De regelgeving op Europees niveau is te ver doorgeschoten en er moet meer op lagere niveaus worden gedaan. Deze stelling wordt dan weer aangevuld met een forse aanval op de Europese instellingen. Het is allemaal de schuld van de Commissie, het Hof en het Parlement. Dat is wel een overbekend patroon. Wij hebben dat in voorgaande jaren vaker gezien. Als het Europees beleid ertoe leidt dat het goed gaat, staan de lidstaten klaar om dat toe te schrijven aan zichzelf. Gaat het echter slecht, dan komt het natuurlijk door de Europese instellingen en kunnen zij er zelf niets aan doen. Dat is niet alleen goedkoop, het is ook contraproductief. Door Brussel steeds maar aan te vallen, bereik je juist dat de burger zich nog meer van Europa afkeert dan hij al doet. Er zitten niet alleen public-relationsaspecten aan deze zaak. Ook voor de toekomst van de Europese integratie is deze discussie van belang. Er valt veel te verbeteren aan het functioneren van de instellingen. Maar uiteindelijk zijn de sterke en slagvaardige Commissie met recht van initiatief, een Europees Parlement dat zijn bevoegdheden steeds verder kan uitbouwen en een Raad die meer en meer opereert op basis van meerderheidsbesluitvorming, noodzakelijke voorwaarden voor een evenwichtige belangenafweging tussen kleine en grote lidstaten en daarmee van essentieel belang voor verdergaande integratie. Wordt hieraan getornd, dan wordt het Europa van de burger eerder het Europa van de landen met de meeste burgers. Dat president Chirac hiernaar streeft, lijdt geen twijfel. Dat hebben wij in de afgelopen jaren vaak kunnen zien. De hamvraag is nu of ook de Duitsers in die richting tenderen. Dat zou betekenen dat er sprake is van een fundamentele wijziging van de Duitse Europapolitiek. Zou dit zo zijn – het is interessant van de minister-president te horen of hij hiervoor aanwijzingen heeft – dan is dat een ernstige bedreiging voor het Europese project. Duitsland is in feite de enige van de grote lidstaten dat met Europa consequent dezelfde doelstelling nastreeft als Nederland. Ik neem aan dat het allemaal wel meevalt.

Wat hierbij onderbelicht is gebleven, is dat ondanks de gezamenlijke brief er toch een fundamenteel verschil is tussen de Duitse en Franse opvatting over subsidiariteit. Frankrijk wil de bevoegdheden zoveel mogelijk in handen houden van de centrale overheid in Parijs. In interviews heeft Chirac het nooit over subsidiariteit, maar over Europe des nations. Duitsland ziet een belangrijke rol voor de Länder en andere bestuursniveaus weggelegd. Dat gaat in de richting van wat ook door Nederland wordt beleden. Deze tegenstelling zal er naar alle waarschijnlijkheid toe leiden dat zodra er concreet over dit onderwerp zal worden doorgepraat, er al snel een scheiding van geesten tussen Parijs en Bonn zal plaatsvinden. Of heeft de regering hiervoor andere aanwijzingen hetgeen de forse reactie van de minister van Buitenlandse Zaken op deze brief doet vermoeden? De afspraak dat er in oktober om het haardvuur weer verder zal worden gesproken teneinde in december in Wenen weer eens te gaan praten, doet niet vermoeden dat er daadkrachtig vooruitgang zal worden geboekt. De fractie van de PvdA gaat ervan uit dat de regering gewoon met beide benen op de grond blijft staan en zal blijven streven naar de invulling van deze discussie binnen de randvoorwaarden die door het Verdrag van Amsterdam zijn gesteld.

Blijkens de conclusies van de Europese Raad concentreerde de discussie over Agenda 2000 en de financiering zich op het toekomstig financieringskader, meer in het bijzonder de inzet van Duitsland, Nederland, Zweden en Oostenrijk om een meer rechtvaardiger lastenverdeling tot stand te brengen. De Europese Raad kwam niet verder dan de constatering dat men het over dit punt niet eens is en dat de Commissie in het najaar een verslag over de eigen middelen zal uitbrengen waarin ook het vraagstuk van de relatieve betalingsposities aan de orde zal komen. Dat is een bescheiden succesje voor de Nederlandse inzet, maar gelet op de verschillende belangen lijkt een akkoord op dit punt nog erg ver weg. Voor de Nederlandse positie is verder bedreigend dat er stemmen opgaan, zoals van de Belgische minister van financiën Maystadt, die zeggen dat er reden is om naar de nettobetalerspositie van Duitsland te kijken, maar niet naar die van andere lidstaten die "excessief profiteren" van de interne markt. Hoe denkt de regering op deze situatie in te spelen? Wordt dit door meer mensen dan Maystadt gedragen?

De discussie over de eigen middelen kan natuurlijk niet los worden gezien van het vraagstuk van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de structuurfondsen, alsmede de vaststelling van fondsen ten behoeve van de toetreders. Concreet zal dit waarschijnlijk betekenen dat alles met alles wordt verbonden en dat er pas uitzicht komt op besluiten op het moment dat iedere lidstaat voor zich kan uitrekenen hoeveel er moet worden betaald en hoeveel er wordt ontvangen. Het gevaar ligt op de loer dat er weer zó geplust en gemind wordt met het beschikbare geld, dat het rondpompen van middelen uit structuurfondsen alleen maar toeneemt. Als er iets is dat het draagvlak voor Europa bedreigt, is het dit wel. Uitgaande van het huidige momentum, zou dat wel eens een discussie kunnen worden die pas op het allerlaatste moment, dus tijdens de Europese Raad aan het einde van het volgende jaar, wordt afgerond. Nog afgezien van de vraag waar in deze discussie de prioriteiten van de Nederlandse regering zullen liggen – dat zal wel met de nieuwe regering worden besproken – wil mijn fractie toch aandacht vragen voor het risico van het vastlopen van de discussie. Dit zou er bovendien toe kunnen leiden dat de toetreding vertraging oploopt, hetgeen hoogst onwenselijk is als de reden hiervoor is dat de Unie haar huiswerk niet heeft gedaan. Zijn hiervoor al indicaties en hoe ziet de regering het tijdpad voor de eerdergenoemde besluitvorming en de toetreding?

Als er dan toch een lichtpuntje moet worden genoemd, is het de discussie over de werkgelegenheid. De afspraken van de werkgelegenheidstop van Luxemburg krijgen nu een eerste invulling, hetgeen voortgang betekent in het streven naar een meer gecoördineerd werkgelegenheidsbeleid. Doordat de Europese Raad vasthoudt aan een lijn waarbij de nationale actieplannen (NAP's) voor werkgelegenheid van de lidstaten onderling worden afgestemd en regelmatig door de Raad worden geëvalueerd, zal er in toenemende mate synergie ontstaan tussen de Ecofin-raad en de Sociale raad. Dit kan onder meer leiden tot een grotere rol op het Europese vlak van de sociale partners en daarmee een tegenwicht bieden voor de vaak gevoelde eenzijdigheid van de aandacht voor puur financiële vraagstukken. Dit is niet alleen een voorwaarde voor de noodzakelijke beleidscoördinatie tussen de lidstaten, maar helpt ook Europa dichter bij de burgers te brengen. Op basis van onderling afgestemde macro-economische en werkgelegenheidsrichtsnoeren, zullen deze uitgangspunten echter nog in concrete maatregelen moeten worden omgezet. Het is vooralsnog niet duidelijk waaraan hierbij wordt gedacht en of er voldoende draagvlak voor is. Het is ook niet duidelijk wat de Nederlandse inzet hierbij zal zijn. Kan de regering hierop enige toelichting geven?

De Europese Raad had weinig verrassende conclusies over de internationale politiek. De verklaring over Kosovo roept enige vragen op. Vermeld wordt dat voor militair ingrijpen "wellicht" een resolutie van de VN-Veiligheidsraad nodig is. Ik meen begrepen te hebben dat de minister van Defensie een dergelijke resolutie niet nodig vond. Welke betekenis moet dan aan dit "wellicht" worden gegeven, anders dan dat men het er in de Raad niet over eens was? Denkt men aan een coalitie met landen binnen en buiten de EU, die wél bereid zijn zonder mandaat van de Veiligheidsraad te opereren en acht de regering dit wenselijk? Waarom heeft de Europese Raad niet onderzocht of er nog verdergaande mogelijkheden zijn voor het opleggen van sancties aan Belgrado?

Mevrouw de voorzitter! Cardiff was, om het in wielertermen te zeggen, een Europese "sur place". Zoals u weet, kun je een sur place niet eindeloos volhouden omdat je dan omvalt. Laten wij hopen dat er snel weer wordt doorgefietst.

De voorzitter:

Ik feliciteer de heer Timmermans met zijn maidenspeech.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Ook vanaf deze plaats wil ik de heer Timmermans nogmaals van harte gelukwensen met zijn maidenspeech. Als je die gehouden hebt, hoor je er echt bij. In een grote fractie is het een grote prestatie om in korte tijd na je beëdiging je maidenspeech te houden. Toen ik de heer Timmermans zo aanhoorde, dacht ik: dit is een buitengewoon gedegen verhaal en het is ook kritisch. Volgens mij is hij een van de eerste Europese sociaal-democraten die zich veroorloven een licht kritische opmerking te maken over Tony Blair of een van zijn beleidsdaden van de afgelopen anderhalf jaar. Dat is gedurfd! Zijn bijdrage lijkt me al met al een aanwinst. Hij heeft er in ieder geval blijk van gegeven dat de overgang van de diplomatieke naar de politieke wereld ook heel soepel kan verlopen. Ik zal mij zijn maidenspeech nog lang herinneren, al is het alleen maar omdat ik voornemens ben in dit gezelschap slechts sporadisch op te treden. En dat is in dit geval als vervanger van mijn collega Marijke Vos.

Mevrouw de voorzitter! Het is al gememoreerd: de Europese top in Cardiff ging over veel en over niks. Dat wil zeggen, er is over veel gesproken, maar er is weinig besloten. In die zin heeft Tony Blair ons niet ervan kunnen overtuigen dat het voorzitterschap van de Britten een doorlopende goednieuwsshow is geweest. Het is dus een beetje de top van het uitstel geworden.

Als de moeizame relatie tussen Europa en zijn burgers ter sprake komt, zitten de Nederlandse burgers vrij snel op de punt van hun stoel als het gaat om een aantal onverkwikkelijkheden in het Europees Parlement. Daarover is tijdens de top even gesproken. Ik heb de indruk dat het in Cardiff wel nuttig was om de Raad een onderonsje te laten hebben met de heer Gil-Robles, de voorzitter van het Europees Parlement. Het standje dat hij van de regeringsleiders kreeg, heeft wel snel resultaat gehad. Afgelopen donderdag heeft het Europees Parlement tegen de wens van zijn bureau in een voorstel aangenomen om de onkostenvergoedingen van de europarlementariërs af te stemmen op de werkelijk gemaakte kosten. Ik hoop dat die hervorming snel wordt doorgevoerd. Dat het bureau daartegen is, is op zich een teken aan de wand dat het nog wel even kan duren. Naar aanleiding van de ophef die werd veroorzaakt door het voorlopige rapport van de Rekenkamer, was het terecht dat dit punt aan de orde is gesteld en dat een eerste stap is gezet.

Ik wil hierover nog twee aanvullende vragen stellen. Hoe zit het precies met de Nederlandse inzet en de gevolgen daarvan op de dubbele pensioenen van de europarlementariërs? De minister-president en de andere leden van het kabinet zullen zich herinneren dat wij hierover schriftelijk en mondeling vragen hebben gesteld.

Natuurlijk hechten we waarde aan de snelle totstandkoming van het statuut, maar niet tegen elke prijs. Harmonisatie op het hoogste inkomensniveau lijkt, wat ons betreft, te veel op Italiaanse toestanden. Dit kan niet en het lijkt mij onaanvaardbaar. De voorzitter van de Europese werkgroep die zich over het statuut buigt, David Martin, zei dat het uniforme inkomen van de europarlementariërs in samenspraak met de Raad bepaald moet worden. De Raad moet daar in laatste instantie zijn goedkeuring aan hechten. Ik vraag de Nederlandse regering of zij het nu al onacceptabel vindt als dit een onderdeel van het statuut wordt.

In de conclusies van het voorzitterschap staan mooie woorden over integratie van milieubescherming in alle beleidsterreinen van de Europese Unie. Er wordt gesproken over vervoer, energie en landbouw. Wij missen echter de rol van de Ecofin-raad. Deze raad lijkt de grootste blokkade op te werpen tegen de invoering van de Europese energieheffing. Als wij de doelstelling van Kyoto werkelijk willen implementeren, is dit een belangrijke zaak. Het lijkt mij toch niet dat er ooit een moment komt dat het uitblijven van een Europese ecotaks straks in Nederland bijvoorbeeld nog weer eens als alibi gaat fungeren voor het niet halen van een eventuele doelstelling, of die nu min 6% is of min 8%. In ieder geval is die nu min 6%. Mijn collega Vos heeft de volgende vraag in de aanloop naar de top aan de minister-president gesteld en ik herhaal die nu: is de energieheffing in Cardiff aan de orde gesteld, omdat de situatie steeds kan terugkomen waarin de milieuministers er wel oren naar hebben en de ministers van financiën dat stelselmatig lijken te blokkeren? De regeringsleiders zullen daarin dus een keer knopen moeten doorhakken.

In de voorbereiding is een suggestie in het kader van de werkgelegenheid aan de orde geweest. Daarbij gaat het om het recht van lidstaten om de BTW op de arbeidsintensieve diensten te verlagen. Dat is goed voor het milieu en voor de werkgelegenheid, maar Duitsland is daartegen vanwege de te verwachten gederfde inkomsten. Hoe is het hiermee gesteld? Ik heb daarover in het verslag namelijk niks gelezen. Wil dat zeggen dat het ook niet aan de orde is geweest? Hoe denkt de minister-president terzake verder in Europa te procederen?

Over de financiën is in het verslag de bekende passage opgenomen dat men het niet met elkaar eens is. Ik citeer die passage niet, maar ik wil wel graag weten of de bondskanselier in Cardiff herhaald heeft wat hij volgens het weekblad European Voice van 18 juni op de Duitse televisie gezegd zou hebben, namelijk dat de Duitse regering bereid is om, indien nodig, de nucleaire optie, waaraan zij in dit geval een heel speciale betekenis hebben gegeven, te gebruiken om de nettopositie te verbeteren door simpelweg het stopzetten van de betalingen aan de Europese Unie. Is dat dus in Cardiff op die manier door de Duitse bondskanselier aan de orde gesteld? Is het in het geval dat de Nederlandse regering haar zin niet krijgt, denkbaar dat er op die wijze een "rechtvaardiger" contributieregeling afgedwongen wordt?

Ik vraag een nadere toelichting op dit punt, omdat Nederland op dat terrein, dat ook een onderdeel is van Agenda 2000, altijd een beetje een tweesporenbeleid heeft gehad. Enerzijds is er de kwestie van de nettopositie en anderzijds gaat het om meer geld voor steun aan de kandidaat-lidstaten. Ik bespeur een ontwikkeling waarbij het eerste element van de nettopositie belangrijker wordt dan het tweede element. Als ik mij vergis, laat ik mij graag corrigeren. Mag ik hierover dus opheldering van de regering krijgen?

Het valt op dat de kloof met de burger wederom achter gesloten deuren is besproken. En het is juist bij het gebrek aan openheid van de Europese instellingen dat veel burgers kritische kanttekeningen plaatsen als het gaat om het Europa van vandaag. Ik vraag mij af of die diepe kloof gedicht kan worden door de altijd weer moeilijk te voeren discussie over de subsidiariteit. Dat blijft toch een beetje een subjectief begrip, hoe je het ook wendt of keert. Bij die discussie gaat het ook om de vraag om het principe van de subsidiariteit strikter te hanteren. Misschien dat de Nederlandse regering tijdens de informele top die nu is overeengekomen en in welk verband de minister-president sprak van een wat wazige consensus, nog eens een pleidooi kan houden voor het volgende: wat je op Europees niveau regelt, zal ook wel goed en direct geregeld moeten worden. Hoewel ik daar nu geen uitgebreid verhaal over kan houden, houd ik bij de minister-president wederom een pleidooi voor de Europese energieheffing.

Als wij het hebben over de kloof tussen Europa en de burgers, moeten wij het ook hebben over democratie en openbaarheid. Het woord "openbaarheid" staat ook wel hier en daar in de conclusies van Cardiff, maar waarom bracht de Algemene Raad dat niet in praktijk, toen die bijvoorbeeld in mei een Europese wapenexportcode vaststelde? Een Europese afstemming van wapenexporten is belangrijk; burgers maken zich er zorgen over. Maar als de parlementaire en publieke verantwoording niet of nauwelijks mogelijk is, is dat een van de dingen die knelt. Waarom horen wij uit de Raad bijvoorbeeld ook zo weinig geluiden ter ondersteuning van de wens van het Europees Parlement om de Europese Centrale Bank transparanter te laten functioneren, inclusief snelle openbaarmaking van de notulen van de raad van bestuur van die bank? Dat valt volgens mij ook onder dat hoofdstuk. Mijn laatste opmerking raakt aan het sociale beleid. Laat de informele top eens een diagnose maken over gedeelde sociaalminimumnormen – wij hebben daar vaak over gesproken – en werknemersrechten. Ze kunnen de Europese samenwerking betekenis geven voor mensen die in Europa werken of op werk wachten. Als het over dat sociale beleid gaat, wijzen politici al snel naar de sociale dialoog. Maar die sociale dialoog zit muurvast, want de Europese werkgeverskoepel wil over vrijwel geen enkel voorstel onderhandelen. Zo zitten wij in een patstelling en ik vraag de Nederlandse regering initiatieven te nemen om die te doorbreken.

Voorzitter! Mijn slotopmerking gaat over Kosovo. Kosovo houdt ons allemaal bezig, ook als het een paar dagen niet op de televisie is. Mijn concrete vraag is hoe het staat met de afgekondigde sancties. Welke zijn daarvan nu geëffectueerd? Waarom heeft de Europese Raad in zijn verklaring alleen stappen aangekondigd om Joegoslavische luchtvaartmaatschappijen te verbieden om vluchten tussen de federale republiek Joegoslavië en lidstaten van de EU uit te voeren? Is overwogen om dat te doen vanuit de luchtvaartmaatschappijen van Europa naar Joegoslavië? Of komt dan de afweging tussen de koopman en de dominee uit het lood?

Hoe zit het met de plannen om troepen te legeren in Albanië en Macedonië aan de grens met Kosovo? Met collega Van Middelkoop en collega Weisglas vraag ik om precieze helderheid van de Nederlandse regering. Wat is op dit moment de precieze stand van zaken van de Nederlandse regering met betrekking tot de juridische legitimatie die, als het onverhoopt zou uitdraaien op een militaire escalatie, daarvoor via de Veiligheidsraad van de VN gevonden zou moeten worden?

Minister Kok:

Mevrouw de voorzitter! Mag ik in de eerste plaats de geachte afgevaardigden de heer Van den Akker en de heer Timmermans gelukwensen met hun maidenspeeches die zij vanavond hebben uitgesproken?

Aan de vooravond van de top van Cardiff had ik de gelegenheid om in een AO met een groot aantal afgevaardigden van gedachten te wisselen. Ook toen was de vraag aan de orde wat ik verwachtte van de bijeenkomst. Bekend was en is dat de agenda uit een aantal onderwerpen bestond die zich niet leenden voor spectaculaire conclusies, maar die wel zonder uitzondering van groot structureel belang zijn. Het Britse voorzitterschap heeft een aantal belangrijke besluiten kunnen realiseren voorafgaand aan Cardiff. Dat geldt zeker ook voor het punt van de besluitvorming inzake de deelname aan de euro. Voor het overige zijn de werkgelegenheid, de vraag hoe de economische vooruitgang zou kunnen neerslaan in een betere werkgelegenheidsprestatie, de Agenda 2000 ook in verband met de voorbereiding die wij moeten maken voor de uitbreiding in de toekomst, een aantal vragen verband houdend met Europa en de burger, stuk voor stuk onderwerpen naast de actuele, belangrijke, politieke thema's die toch de nodige betekenis hebben. In die zin was de samenkomst wel van belang.

Misschien mag ik, rekening houdend met de werkverdeling tussen de beide bewindslieden van Buitenlandse Zaken, een paar opmerkingen maken, waarbij ik het verloop van de agenda enigszins volg? Aan het begin van zo'n Raad hebben wij altijd een korte bijeenkomst waarin de voorzitter van het Parlement een toespraak houdt. Daarna is er de gelegenheid om vragen te stellen of opmerkingen naar voren te brengen. Enkele collega's stelden daarin de vraag aan de orde hoe het staat met het voornemen om tot één uniform statuut te komen. De voorzitter van het Parlement heeft daarop adequaat gereageerd en hij heeft daaraan toegevoegd dat men ook in het verlengde van datgene wat in Amsterdam is besproken, daaraan wil werken. Vervolgens heb ik – dat staat ook kort in het verslag aangegeven – erop gewezen dat het daarenboven van groot belang is om ook in de tussentijd tot een aantal verbeteringen te komen, waarbij ik onder andere dacht aan het feit dat er nogal wat te doen was in Europa over de regels en het gedrag inzake de declaraties. Het maakt namelijk groot verschil of men daar met forfaitaire vergoedingen werkt of dat men werkt op basis van werkelijk bijgewoonde vergaderingen en de reizen die ervoor zijn gemaakt. Dat lijkt mij vrij normaal. In de korte tijd die ter beschikking stond, heb ik daarop gewezen. Bij degenen die aan de vergadertafel zaten, bleek op dit punt grote overeenstemming te bestaan.

In antwoord op een vraag van de heer Rosenmöller wijs ik erop dat de minister van Binnenlandse Zaken voornemens is op heel korte termijn nog schriftelijk te reageren op een punt dat eerder aan de orde is geweest. Er kan dan informatie worden verstrekt over de stand van zaken bij de bespreking van de kwestie van de dubbele pensioenen. Ik meen dat ik hierover in het algemeen overleg van vorige week donderdag al iets heb gezegd, maar het kan zijn dat dit in de drukte aan mijn aandacht is ontsnapt. In elk geval was toen al mijn informatie dat minister Dijkstal daarover de Kamer nog schriftelijk zou informeren.

Voorzitter! Het eerste wat grotere thema op de agenda zelf was dus werk en economie, dus het nader bezien van de uitwerkingen die de lidstaten hebben gegeven aan de afspraken die in november vorig jaar in Luxemburg zijn gemaakt. Het ging daarbij echt om een tussenronde, want de uitgebreidere bespreking van dit onderwerp vindt dit najaar plaats in Wenen, op de vergadering van de Europese Raad. Door het voorzitterschap, maar ook door de lidstaten en zeker door Nederland werd het van belang geacht dit onderwerp niet een jaar onbesproken te laten. Men wilde daarentegen eerder een moment benutten waarop kon worden nagegaan aan welke invulling de lidstaten werken. Daarbij was bekend dat in geen enkele lidstaat een nieuwe begroting was ingediend. Voorlopig is het een kwestie van het invullen van het beleid met inachtneming van de eerder aangegeven budgettaire kaders. Dat zal in de komende periode in elk land anders gebeuren.

De heer Weisglas vroeg wat dit nu concreet voor het Nederlandse beleid betekent. Concreet betekent dit voor het Nederlandse beleid niets meer en ook niets minder dan dat wat wij hebben voorgelegd, zijn implementatie in dit land krijgt. Uiteraard heeft men daarvoor in andere landen veel belangstelling. Op een aantal punten zijn in Nederland namelijk positieve resultaten bereikt. Bij de voorbereiding van de begroting voor 1999 zullen wij, mede rekening houdend met de politieke keuzes die bij de kabinetsformatie worden gemaakt, moeten bezien hoe op een aantal van de ook voor ons zeer aangelegen onderdelen van arbeidsmarkt- en werkgelegenheidsbeleid met een sluitende aanpak gewerkt kan worden aan mogelijkheden voor een spoedige tewerkstelling van mensen die te lang buiten het arbeidsproces staan. Daarbij kan het gaan om mensen beneden een bepaalde leeftijd die dreigen te langdurig werkloos te zijn of om een algemene groep langdurig werklozen. We kunnen dan nagaan hoe we in hun positie verbetering kunnen aanbrengen. Uiteraard valt dit allemaal onder het beslag van informatie aan de Kamer en goedkeuring door de Kamer. De Kamer krijgt dus volop de gelegenheid daarover te debatteren.

Ik heb in het algemeen overleg gezegd dat de sociale dialoog bij dit alles heel belangrijk is. De heer Rosenmöller sprak over de sociale dialoog in Brussel, in het Europese verband, maar ik meen dat ook de actieve betrokkenheid en de inbreng van de sociale partners op nationaal vlak van grote betekenis is. Zij kunnen die inbreng leveren zonder op de stoel van de regering plaats te nemen. Evenwel leveren zij natuurlijk een belangrijke bijdrage.

In antwoord op een vraag van de heer Timmermans merk ik op dat van de kant van Nederland is gevraagd hoe in de toekomst de van jaar tot jaar voortgaande implementatie van werkgelegenheids- en arbeidsmarktplannenbeleid, dus van actieplannen op dat punt, in verband kan worden gebracht met de economische richtsnoeren. In het algemeen overleg is daarover door de heer Koenders gesproken. Toen heb ik gezegd dat over dit onderwerp goed zou moeten worden nagedacht. De deelnemers vonden het in het algemeen van belang dat van jaar tot jaar werd nagegaan hoe de ontwikkeling van macro-economische richtsnoeren in verbinding gebracht kon worden met de steeds geactualiseerde voortgang van werkgelegenheids- en actieplannen, dus met het voortschrijdend beleid op dat punt. Dat is ook logisch, want je wilt de kwaliteit van het beleid dat een gevolg is van de deelname aan de euro, combineren met een goede kwaliteit van de beleidsvorming en de beleidsontwikkeling op economisch vlak. De werkgelegenheid is daarvan een dominant onderdeel.

Aan het adres van de heer Rosenmöller zeg ik dat de BTW op arbeidsintensieve diensten als zodanig in het overleg in Cardiff niet aan de orde is geweest. Dit onderwerp was ook niet gea gendeerd. Mij staat bij dat in de top van Luxemburg is afgesproken dat de Commissie voorstellen zou doen die in de Ecofin-raad moeten worden behandeld om geen verlaging van de BTW op sommige arbeidsintensieve diensten op te leggen, maar lidstaten facultatief de mogelijkheid te bieden dat desgewenst te doen. Ik wil aan collega Zalm vragen of hij de Kamer bij een komende gelegenheid op enigerlei wijze daarover kan informeren. Ik ken de precieze stand van zaken niet, maar de bal is toen bij de Commissie gelegd, omdat wij de nogal negatieve houding wilden doorbreken van een aantal lidstaten die hier zonder meer nooit van wilden weten.

Ik kom bij een enkele opmerking over het grote thema. Collega Van Mierlo zal zeker iets willen zeggen over zijn vragen over en opmerkingen bij de brief van de bondskanselier en de Franse president. Ik heb in het algemeen overleg gezegd dat ik de reactie van minister Van Mierlo voluit steunde. De reden was niet dat wij niet met elkaar zouden moeten of willen spreken over de vraag hoe verbeteringen in de verhouding tussen de burger en Europa tot stand konden worden gebracht. Dat lijkt mij een blijvend en voortdurend thema. Er waren in de brief een aantal punten aangeroerd op een zodanige wijze dat er aanleiding was tot het stellen van kritische vragen. Ik ga er nu niet verder op in. Door erover te zwijgen wil ik de indruk wegnemen dat er enig verschil van inzicht zou zijn.

Belangrijk is de vraag hoe tijdens de lunchbijeenkomst in Cardiff het gesprek daarover is geweest. Ik heb in het algemeen overleg gezegd dat het mijn voornemen was om in die informele bijeenkomst over dit onderwerp een positieve bijdrage aan de gedachtewisseling te leveren, want ieder land heeft daarin zijn inbreng. Ik vond en vind het van het grootste belang dat het daadwerkelijk komt tot ratificatie van het Verdrag van Amsterdam, dat in een zeer groot aantal landen nog moet worden geratificeerd. Dat lijkt een open deur, maar het is van belang dat dit wordt vastgesteld. Ik zeg dit ook aan het adres van de heer Van den Akker. Hij meende aan het slot van zijn betoog enige strijdigheid te moeten constateren tussen datgene wat wij vorig jaar na Amsterdam hebben gezegd en de opstelling nu. Die strijdigheid is er volgens mij op geen enkele wijze. Nederland was er noch als lidstaat, noch als voorzitter voldaan over tot waar wij op een aantal punten in Amsterdam konden komen. Dat gold niet alleen voor de meerderheidsbesluitvorming, maar ook voor andere institutionele kwesties. Het ware ons lief geweest als in het kader van de vraag hoe het institutionele kader van Europa eruitziet op het moment dat wij tot uitbreiding overgaan, al een aantal belangrijke vragen waren beantwoord in het verdrag zelf. Je kunt een heel brede agenda opstellen voor de institutionele toekomst van Europa. Je kunt het ook beperkter houden. In elk geval zal er, als straks een uitbreiding van de Unie plaatsvindt, ook een wijziging moeten zijn in de stemverhoudingen. Wij hebben tot op het laatst geprobeerd, tot in de allerlaatste nacht, om consensus te bereiken over voorstellen inzake de stemverhoudingen. Het is echter niet gelukt. Wij stonden in die laatste lange nacht van Amsterdam voor de vraag: moeten wij dit uitstellen en op een ander moment een vervolg laten krijgen of moeten wij nu alles wat wel kan worden geregeld vastleggen en afspraken maken, in de wetenschap dat er straks een vervolg nodig is? Ik herinner mij dat de heer De Hoop Scheffer in de gedachtewisseling na Amsterdam indringend aan mij heeft gevraagd: waarom heeft u het niet op een beetje uitstel laten aankomen? Dat hadden wij onverstandig gevonden. Nu ik erop terugkijk, denk ik nog steeds dat het onverstandig was geweest. Wij hadden niet twee, drie of vier weken of een paar maanden na Amsterdam plotseling in het tweede halfjaar van vorig jaar betere besluiten kunnen nemen dan wij in Amsterdam hebben gedaan. Wij zijn zover gekomen als wij konden komen.

De heer Van den Akker (CDA):

Was die vraag van de heer De Hoop Scheffer dan zo irreëel? Nu, een jaar later, met de brief van de heren Kohl en Chirac vraag je je af of wij misschien naar de heer De Hoop Scheffer hadden moeten luisteren.

Minister Kok:

Het is natuurlijk een verschil in taxatie, want je kunt niks bewijzen. Ik blijf evenwel van mening dat onze inschatting dat wij er niks meer uit konden krijgen, in het jaar 1997 de juiste was. Wij stonden onder druk. Europa stond onder druk. Wij moesten via het Verdrag van Amsterdam de basis leggen om een halfjaar later het sein op groen voor de uitbreiding te krijgen tijdens de top van Luxemburg. Wij stonden aan de vooravond van belangrijke besluitvorming ter voorbereiding van de eurodeelname. Er zou een halfjaar later absoluut niets beters uit zijn gekomen, zoals er op dit moment ook niets beters uitkomt. En dat is precies de kern van de zaak. Wij hebben gesteld dat wij het prima vinden dat gesproken wordt over de toekomst van Europa. Dat is van belang, ook met het oog op de toekomstige verhouding tussen Europa en de burger. Maar wij hebben daarbij duidelijk gemaakt dat er eerst sprake moet zijn van ratificatie. Die afspraak is ook gemaakt in Cardiff en dat is winst binnen dit beperkte dossier. Wij hebben alle landen die rond de tafel zaten, gevraagd om aan te geven of zij voor die ratificatie wilden gaan. Het leek ons niet goed om een proces van ratificatie, waarbij sommigen tot een afronding zijn gekomen en anderen nog niet, te verstoren met het begin van een discussie over institutionele kwesties. Dat is ook terug te vinden in de conclusies van Cardiff. Ik herinner mij dat de heer Van Middelkoop in het algemeen overleg over Europa vroeg of ik mij zorgen maakte over de ratificatie in Nederland. Nee, dat was niet onze zorg. Onze zorg was dat dat in een groot aantal andere landen van Europa misschien wel problematiserend zou kunnen werken. Wij vonden dat er daarnaast afgesproken moest worden dat er in het Verdrag van Amsterdam een protocol wordt opgenomen waarin de subsidiariteit wordt geregeld. De heer Timmermans gaf de grondregel daarvoor aan. Het is inderdaad van belang om dat van onderaf op te bouwen. Je begint op het laagst mogelijke niveau en je hebt de verplichting om aan te geven wat op het hogere niveau moet gebeuren. Ik ben het met de heer Rosenmöller eens dat wij ons ervoor moeten inspannen om op Europees niveau goed beleid te voeren. Het is nu eenmaal zo dat zolang er unanimiteitsbesluitvorming over een aantal kwesties nodig is, dat niet met één of enkele landen te regelen is. Dat kunnen wij jammer vinden, maar ook dat is de realiteit.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Misschien wil de minister-president samen met mij vooruitkijken. Wanneer zullen de ratificatieprocedures naar zijn inschatting voltooid zijn? In Nederland zal dat aan het eind van dit jaar zijn, maar voor andere landen zal dat misschien later zijn. Hoe verhoudt een en ander zich tot de beslissing om een informele top te houden en het onderwerp te agenderen. Wordt daarover dan achter gesloten deuren gesproken om de ratificatieprocedures elders niet te verstoren? Hetzelfde geldt voor de officiële Europese Raad die later in Wenen zal worden gehouden.

Minister Kok:

Wij gaan natuurlijk niet de voortgaande Europese raden stopzetten vanwege de ratificatie.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Nee, maar u gaat de discussie wel aan en tegelijkertijd vindt u dat er voorzichtigheid betracht moet worden om de ratificatie niet in gevaar te brengen.

Minister Kok:

Ik vind het geheel op dit moment een beetje wazig en dat heb ik ook gezegd na afloop in Cardiff. Wel vind ik dat een bijeenkomst van anderhalf uur met vijftien deelnemers en de voorzitter van de Commissie over aangelegen thema's een beetje kort is. Heel erg kort zelfs. Er werd ook gevraagd of president Chirac een toelichting heeft gegeven op de honderd besluiten die ten onrechte in Brussel worden genomen. Nu zou ik hem daar niet toe willen uitnodigen, maar het geeft aan dat zo'n gesprek beperkingen heeft vanwege de korte duur. Voor mij had een tussentijdse top over een aantal maanden niet gehoeven. Voor mij had een tussentijdse top zonder ministers van Buitenlandse Zaken ook niet gehoeven. Sommige andere landen hebben daar wat luchthartiger opvattingen over dan Nederland. Ik ben heel benieuwd naar wat tijdens die top aan de orde komt. Wij zullen daar niet passief of reactief mee omgaan. Wij zullen ons, nu er eenmaal zo'n tussentop komt, goed moeten voorbereiden. Ik heb met collega Van Mierlo afgesproken dat wij in elk geval moeten bevorderen dat via de Algemene Raad een bijdrage aan die voorbereiding wordt geleverd, zodat het niet een eigen geheimzinnige weg krijgt naast het doorzichtiger, overzichtelijker en meer gestructureerde kader van de Algemene Raad.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Kunt u misschien nog iets meer zeggen over de mogelijke voorbereiding van die informele top? Is bijvoorbeeld door de heren Kohl en Chirac toegezegd dat zij hun brief nader zullen uitwerken? Of hebt u de garantie dat er niet weer zo'n brief komt vlak voor zo'n informele top, waar ik overigens niet al te veel bezwaren tegen heb.

Minister Kok:

Garanties dat er geen brieven uit Duitsland zullen komen, zijn niet te vragen en niet te geven. De kans daarop is in dit geval natuurlijk klein omdat de top al vrij tijdig in oktober plaatsvindt en op 27 september bondsdagverkiezingen plaatsvinden. Dat kan nog wel eens enige invloed hebben op tijd die men in Bonn en Berlijn nodig heeft.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Zegt het niet veel over het Verdrag van Amsterdam als de ratificatie, weliswaar in andere landen, mogelijkerwijs niet bestand is tegen een noodzakelijke en wenselijke discussie over stemmenverhouding, institutionele kwesties en alles wat daarmee annex is?

Minister Kok:

Het geeft in ieder geval aan dat wij in Amsterdam bij voorkeur de zaken rond de stemmenverhouding hadden moeten afronden, maar dat kon gewoon niet. Het is op zichzelf geen optimaal verdrag. Trouwens, wanneer is een verdrag wel optimaal? Er zal altijd wel eens een vlekje aan zijn, maar hier hebben wij toch wel een omissie kunnen vaststellen. Toen wij de uitkomsten in de Kamer verdedigden, heeft het voorzitterschap dat ook ruiterlijk tegen de Kamer gezegd. Wij hebben het nooit mooier gemaakt dan het was. Nu het verdrag er eenmaal ligt zoals het er ligt, met alle andere onderdelen daarin besloten, acht ik het van het grootste belang dat het ratificatieproces in de lidstaten wordt voltooid zonder dat dwars daar doorheen nieuwe debatten over institutionele vragen plaatsvinden. De ratificatie zal toch in de meeste lidstaten in de loop van dit jaar en in een enkele lidstaat in het begin van het volgende jaar plaatsvinden. Zodra de ratificatie is afgerond – en op dat punt ben ik wat ongeduldiger – moeten de Europese landen er wel voor zorgen dat ons straks niet te verwijten valt dat wij vanwege institutionele dilemma's niet tijdig klaar waren om open te staan voor uitbreiding, ervan uitgaande dat overigens aan de voorwaarden voor uitbreiding wordt voldaan. Dan zullen wij ons eigen huiswerk tijdig moeten hebben gedaan. Ook dat is vorig jaar in het debat na afloop van de bijeenkomst in Amsterdam heel duidelijk gezegd en dat herhaal ik bij dezen. Ik vind dat van het grootste belang, maar wel alles op z'n tijd. En als de ratificatie gereed is, moeten wij ons opnieuw voldoende snel voorbereiden op het institutionele dossier, zodat wij geen tijd verliezen of straks – als aan alles is voldaan – "nee" moeten verkopen inzake een uitbreiding die op dat moment belangrijk en urgent is.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

De Nederlandse positie rondom de discussie kan natuurlijk een relatie hebben met het Verdrag van Amsterdam. Dat kan niet helemaal los gezien worden van het feit dat het onder het Nederlandse voorzitterschap tot stand is gekomen. Die dingen werken nu eenmaal zo in de praktijk. Dat weet iedereen. Betekent dit dat de discussie over meerderheidsbesluiten, over de stemverhouding in de Raad en over de institutionele kwestie van Nederland zo lang mogelijk van de agenda mag blijven, en wel totdat het laatste land heeft geratificeerd? De minister heeft een heel nadrukkelijke link weten te leggen.

Minister Kok:

Het feit dat de hele Europese Raad vond dat de ratificatie nu voorrang heeft, heeft echt niets te maken met respect voor Nederland omdat het zogenaamd ons verdrag zou zijn. Iedereen vindt dit het verdrag van ons allemaal. Dat stel ik voorop.

Ten aanzien van institutionele kwesties die verder reiken dan stemverhoudingen, merk ik op dat Nederland geen enkele gelegenheid onbenut zal laten om wensen die wij hebben, tot realisatie te krijgen. Dat heeft in het komende halfjaar of in het komende jaar echter geen prioriteit. Het zou zelfs contraproductief werken voor het vastgenageld krijgen, met parlementaire instemming, van het verdrag. Daarom hebben wij die stap gezet. Die is onomkeerbaar. Dan komt de volgende stap.

De heer Van den Akker (CDA):

De fractie van het CDA is het ermee eens dat er eerst voor gezorgd moet worden dat het Verdrag van Amsterdam wordt geratificeerd. Daarin kunnen wij meegaan met het kabinet. Kan de minister-president aangeven wat op de top in Cardiff over de brief van de heren Kohl en Chirac is gezegd? Of is daar helemaal niet over gesproken? Ik heb begrepen dat de heer Van Mierlo nogal heftig had gereageerd op de brief.

Minister Kok:

In ieder geval is heel duidelijk gebleken dat Frankrijk en Duitsland het minder eens zijn over dit dossier dan men bij eerste lezing zou denken. Daar heb ik in het algemeen overleg al iets over gezegd en minister Van Mierlo kan hier misschien nog wat aan toevoegen. Op de bijeenkomst waaraan ik heb deelgenomen, heeft bondskanselier Kohl heel duidelijke woorden gesproken over de wenselijkheid dat het bürgernähe karakter van Europa wordt versterkt. Dat heeft naar mijn inzicht te maken met een nogal heftig lopende discussie binnen Duitsland zelf over de subsidiariteit binnen de bondsrepubliek. De heer Timmermans heeft terecht aangegeven dat er nogal wat verschil is tussen de modellen van het veel meer centralistisch georganiseerde, opererende en denkende Frankrijk en de bondsrepubliek, met een vrij heftige discussie over de vraag wie binnen de bondsrepubliek verantwoordelijk is voor wat.

Voor het overige acht ik het de verdienste van de gedachtewisseling in Cardiff dat daar geen exegese heeft plaatsgevonden van een weliswaar belangrijke brief, maar dat daar regeringsleiders, naast de voorzitter van de Commissie, hun bijdragen, zorgen en opvattingen over een aantal aspecten naar voren hebben gebracht. Ik zei al dat daarvoor een betrekkelijk korte tijd beschikbaar was. Deze was te kort, vandaar dat er een vervolg op komt. Er zal moeten blijken hoe de voorbereiding daarvan kan luiden. Vanuit Nederland wordt dit het liefst zoveel mogelijk gestructureerd door de ministers van buitenlandse zaken met een rol in dat proces. Wij zijn daar ook zelf bij. Wij zullen dat uiteraard in de voorbereiding en daarna goed met de Kamer bespreken.

Dan kom ik op dat andere grotere onderwerp: Agenda 2000. Zoals bij de voorbereiding bleek, was er op geen enkele wijze voorzien in iets van een onderhandeling, en dat kan ook niet. Over sommige dossiers hebben in het recente verleden gesprekken plaatsgevonden. Op andere punten moeten de eerste onderhandelingsgesprekken nog beginnen. Het is duidelijk dat je over de gehele Agenda 2000 pas kunt beslissen als alle onderdelen voldoende zijn besproken. Er kan geen akkoord worden gesloten over een onderdeel van Agenda 2000 zonder dat het geheel van Agenda 2000 rijp is voor besluitvorming. Dat zal waarschijnlijk pas in de laatste uren van de laatste zitting die daarvoor is voorzien, kunnen gebeuren. Het is zeer de vraag of dat zal lukken binnen het gehanteerde tijdschema.

Wat is de positiebepaling geweest van Nederland binnen dat gegeven? Wij dachten dat het toch goed was dat een aantal opvattingen die Nederland heeft, nog eens heel goed over het voetlicht komen. Zij zijn op onderdelen bekend. Er zijn briefwisselingen geweest van Den Haag met de Europese Commissie, van de minister van Financiën of van ondergetekende, en die zijn elders bekend.

Wij moeten heel goed onderscheid maken tussen een aantal begrippen. Er is gevraagd hoe wij tegen de structuurfondsen aankijken. Wij zouden het liefst zien dat het geheel van de middelen die voor structuurfondsen beschikbaar zijn, soberder wordt aangepakt, maar je moet niet uitsluiten dat er toch wat groter geld omgaat. Hoewel deze optie niet onze voorkeur heeft, kijk je dan toch binnen dat gegeven hoe je de Nederlandse belangen zo goed mogelijk kunt dienen. Daar lijkt mij niets verkeerds aan, maar het moet niet zo zijn dat de laatste opvatting een zodanig accent krijgt in het geheel dat die eerste, die eigenlijk prevaleert, niet langer wordt herkend.

Verder hebben wij in Cardiff van de gelegenheid gebruik gemaakt om te proberen te voorkomen dat het er vooral om zou gaan dat Duitsland moet worden geholpen. Er is net gewezen op de positiebepaling van België. Toen wij in Cardiff waren, circuleerden er geruchten dat van Belgische zijde werd gezegd dat Duitsland toch wel een geval apart is, waarnaar wij moeten kijken, en voor het overige hebben wij landen met andere situaties. Ieder land is natuurlijk uniek. Daarbij kijk je naar het gemiddelde welvaartsniveau in een land en wat er per burger aan de Europese Unie wordt bijgedragen. Als je kijkt naar hoe die nettobetalingspositie eruitziet en tot de conclusie komt dat er een duidelijke onevenwichtigheid is, is het goed om deze te benadrukken. Toen ik na afloop van de bijeenkomst sprak over geslepen messen die weliswaar nog in foedralen staken, had ik het niet in het bijzonder over het Nederlandse mes, hoewel ik dat uiteraard niet heb uitgesloten. De discussie over de conclusies van de Raad stond vooral in het teken van het zo precies mogelijk opschrijven waarover men het niet eens was. Dat is het tegendeel van zoiets als een akkoord sluiten. Bij het opschrijven van hetgeen waarover men het niet eens was en de manier waarop dat werd verwoord en toegelicht, was er reeds sprake van een meer dan gemiddelde temperatuur. Dit soort sessies kunnen nogal neutraal en zakelijk verlopen, maar zij kunnen ook al het begin van opwinding laten zien en voelen. Dat laatste begint te komen. Dat spreekt vanzelf, want de posities worden bepaald.

Mij is van de woorden die de heer Rosenmöller citeerde uit een Duits weekblad, opgetekend uit de mond van kanselier Kohl, niets bekend. Dat soort zware termen is niet gevallen. Hij heeft er geen misverstand over laten bestaan dat er sprake was van een zeer aangelegen kwestie voor Duitsland. Dat is in vergelijkbare mate voor Nederland het geval. Ik wilde juist voorkomen dat een overconcentratie van aandacht voor de positie van Kohl en Duitsland er wel eens toe zou kunnen leiden, ongewild of onbedoeld, dat de anderen er maar een beetje bij zaten in een andere positie.

Er is gevraagd naar de kwestie Duisenberg-Chirac waarover Chirac in Engeland een interview heeft gegeven. Die kwestie is in de Raad niet aan de orde geweest. Ik heb er niets over gehoord.

Een ander punt betreft het milieu en de ecotaks. Ik had in de aanloop naar Cardiff gezegd dat het eigenlijke debat over de energieheffing zou plaatsvinden in de Milieuraad. Dat is ook gebeurd. Ik vond het jammer dat het hele verloop van de Europese Raad het überhaupt niet goed mogelijk maakte een behoorlijke gedachtewisseling over milieu te kunnen voeren. Het was door de Britten nogal stevig geagendeerd: greening the Union. Er waren ook enkele elementen in de agenda opgenomen. Aan het einde van de middagzitting is door het voorzitterschap gezegd dat bij gebrek aan tijd er geen discussie over kon plaatsvinden. Bij de conclusies zouden wij daarover de andere ochtend kunnen spreken. Toen de ontwerpconclusies de andere ochtend voorlagen, hebben sommige landen, in het bijzonder zuidelijke landen, gezegd dat zij zonder een plenaire bespreking met een aantal conclusies over een scherper milieuprofiel van de Unie grote moeite zouden hebben. Men herkent daarin al de houding die sommige zuidelijke landen in het ecotaksdossier innemen. In elk geval is de winst van de gedachtewisseling geweest dat in Wenen deze hele problematiek steviger aan de orde moet komen. Het is ook hard nodig dat dit gebeurt.

De heer Rosenmöller wijst op de Ecofin-raad. Wij moeten naar mijn mening in de allereerste plaats spreken over de houding van regeringen. Het is waar dat in de Milieuraad vaker in termen van wenselijkheden wordt gesproken als het gaat om het voldoen aan committeringen die internationaal zijn aangegaan, zoals in Kyoto. De Ecofin-raad daarentegen is de raad van ministers van financiën die als het ware moeten leveren voor verbindende, verplichtende Europese energieheffingen. Als er licht zit tussen wat soms in de Milieuraad of in de Ecofin-raad gebeurt, dan is dat niet het gevolg van het feit dat daar verschillende ministers zitten, maar van het feit dat de regeringen in dit opzicht niet altijd voldoende met één mond spreken en volgens een policy handelen. Dat is een van de redenen geweest waarom wij vanuit Nederland in de achterliggende maanden op weg naar Kyoto, maar ook daarna steeds hebben gezegd dat als er committeringen in Kyoto aangegaan worden – dat moeten wij natuurlijk doen – en er ook Europese maatregelen nodig zijn om die committering mogelijk te maken, er harde afspraken over Europese verplichtingen moeten worden gemaakt. Als eventueel zou blijken dat in de komende periode in de Ecofin-raad of in welke andere vakraad dan ook niet wordt ingevuld wat de milieuministers nodig hebben om hun committering waar te kunnen maken, dan kunnen er inderdaad momenten komen waarop de Europese Raad met staatshoofden en regeringsleiders over dat dilemma moet spreken. Want het gaat hierbij werkelijk om grote, majeure onderwerpen.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Van Nederland had dat allang gebeurd moeten zijn en misschien had het ook gebeurd kunnen zijn, hoewel de meerderheidsbesluitvorming daarbij een lastig punt is. Mag ik de Nederlandse regering eraan houden dat, mocht de situatie in de vakraden onverhoopt blijven zoals die is, zij er dan alles aan zal doen om dat in Wenen op een zodanige wijze geagendeerd te krijgen dat de regeringsleiders en staatshoofden eens een keer een echte poging ondernemen om op dat punt een doorbraak te forceren? Je kunt daar immers niet over blijven discussiëren. Dit is een van de thema's waarbij Europa zichzelf een bevoegdheid toedicht. Als wij het erover eens zijn dat Europa bij een eigen bevoegdheid ook wel eens een paar passen harder mag lopen, dan geldt dat op dit terrein.

Minister Kok:

Ik kan niet overzien of het een onderwerp voor Wenen is. Er heeft een Milieuraad plaatsgevonden en minister De Boer heeft daarover vandaag in een overleg met de Kamer verantwoording afgelegd. Er zijn aan het einde van de Milieuraad voorzittersverklaringen geformuleerd. Ik vind in elk geval dat, als er een vacuüm zit tussen wat in Europa moet gebeuren om committeringen internationaal aan te gaan en de bereidheid van vakraden om daar ook inderdaad handelend in op te treden, dan op gegeven moment ook de geloofwaardigheid van de Europese Unie als geheel in het geding is. Dat zijn dan in ieder geval onderwerpen die in het meer gestructureerde kader van de Algemene Raad en zo nodig ook in de Europese Raad aan de orde moeten kunnen komen. Formeel of informeel, dat kan mij niet schelen, maar ze moeten in ieder geval aan de orde komen. Ik wil mij echter niet vastleggen op een plaats of op een moment. Dat kan ik vandaag, het hele dossier overziende, niet voldoende overzien.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Wat Nederland betreft: aan de orde moeten komen, gericht ook op besluitvorming in die richting.

Minister Kok:

De besluitvorming vindt niet plaats in de Europese Raad. De besluitvorming over feitelijk inhoudelijke besluiten met een kop en een staart vindt altijd plaats in de vakraden.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Dat weet ik wel. De minister-president weet net zo goed als ik dat er een zodanig klimaat kan ontstaan, dat een discussie die in een vakraad of vakraden tot een patstelling leidt, via een Europese Raad vlotgetrokken kan worden. Het is precies dat wat ik bedoel.

Minister Kok:

Een impasse kan zodanig hoog oplopen dat daar op het hoogste niveau richtinggevend over moet worden gesproken. Als daar consensus over mogelijk is, dan kan dat een basis zijn voor besluitvorming in de vakraden.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Voorzitter! Ik wil de vraag van de heer Rosenmöller nog even nader concretiseren. Als Duitsland en Frankrijk voorafgaand aan de Europese Raad brieven sturen, kan er dan ook niet een moment komen waarop Nederland met bondgenoten op het gebied van milieuwetgeving, zoals de Scandinavische landen en Duitsland, voorafgaand aan een belangrijke Europese Raad een brief opstelt en het op die manier agendeert? Ik wil dat als een soort uitdaging op het bordje van de minister-president leggen, in de verwachting dat hij de komende jaren ongetwijfeld wel weer bij dat gezelschap zal zitten.

Minister Kok:

Dat kan in voorkomende gevallen gebeuren. Het Frans-Duitse gebeuren is eigenlijk een soort routine geworden. Als de brief er is, wordt erop gekankerd. En zolang die er nog niet is, vraagt iedereen zich af: waar blijft die en wat zal erin staan?

De heer Van Middelkoop (GPV):

Zorgt u dan ook eens voor een verrassing, en dan op punten waar Frankrijk en Duitsland doorgaans wat minder gezamenlijk optreden! Wij praten er hier immers heel vaak over en horen dan vaak van een minister of van u dat het zo jammer was dat er zo kort over was gesproken en dat er zo weinig spijkers met koppen konden worden geslagen. Ik wil toch iets van een uitdaging in uw richting formuleren.

Minister Kok:

Ik wil dat zeker niet uitsluiten, maar ik krijg er geen opgewonden gevoel bij.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Dat is heel jammer.

Minister Kok:

Het is niet anders.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Wij praten vanaf de opstelling van het Verdrag van Maastricht heel vaak over een duurzaam Europa, over de noodzaak van bijvoorbeeld een ecotaks of andere maatregelen. Wij zijn in Nederland altijd buitengewoon braaf op dit gebied en wij betreuren het dat de andere landen zo traag zijn. Waarom zouden wij niet iets meer doen, en wel op het niveau van de Europese Raad, zoals wij voor de IGC richting Amsterdam ook met een Beneluxmemorandum zijn gekomen? Dat ging toen echter over institutionele zaken. Waarom zou een dergelijke actie niet op dit gebied kunnen plaatsvinden?

Minister Kok:

De heer Van Middelkoop neemt mij de woorden uit de mond. De Beneluxlanden hebben inderdaad gezamenlijk geopereerd bij een aantal IGC-onderwerpen. Hoewel wij bij institutionele onderwerpen niet altijd tot in Amsterdam samen konden blijven opereren, maar dat is weer een ander verhaal. Er kunnen zeker aanleidingen zijn om ook buiten de paden die verband houden met de toekomstige structuur van Europa, op aangelegen onderwerpen initiatieven te nemen. In die zin moet je ieder initiatief en ook de keuze van partners bij het ontwikkelen van initiatieven heel goed uitzoeken. Het gaat daarbij om de vraag: wat kunnen wij daarmee bereiken en wat is het belang? Wat is het Nederlandse belang daarbij en wat is het Europese belang? Ik gaf tien minuten geleden een kleine illustratie rondom hetzelfde thema van milieu en duurzaamheid. Ik gaf aan hoe met name een aantal zuidelijke landen al reageert op enkele onverplichtende passages in de conceptconclusies van de Raad van Cardiff. De Britten hadden misschien met iets te veel gevoel voor windowdressing het onderwerp "greening the Union" geagendeerd. In de agenda voor Cardiff waren enkele vrij onschuldige elementen opgenomen over de manier waarop milieubeleid en duurzaamheid worden geïntegreerd in toekomstig Uniebeleid. Het ging om algemene formuleringen. Het vraagt om nadere uitwerking. Het is een interessante gedachte die steun vraagt vanuit Nederland. Alleen al het simpele feit dat de ontwerpconclusies dat soort onschuldige elementen bevatten en reacties oproepen vanuit een aantal zuidelijke Europese landen – ik wil de tegenstelling Noord en Zuid hier niet op de spits drijven, maar het is gewoon een feit – geeft al aan hoe groot de gevoeligheidsgraad is. Je moet zien hoe je bij het ontwikkelen van initiatieven niet alleen je punt kunt scoren en publiciteit kunt maken, maar ook het resultaat dat kan worden behaald. Ik heb niet het gevoel dat met zo'n soort initiatief veel kan worden toegevoegd aan wat van Nederland bekend is. Ik denk aan de committering aan Kyoto. Los van de berekening die iedere keer opnieuw moet worden gemaakt – wat is de inzet en wat kan ik bereiken?– sta ik positief tegenover de gedachte van de heer Van Middelkoop.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Ik zal u er nog eens aan herinneren.

De heer Van den Akker (CDA):

Ik sluit mij aan bij collega Van Middelkoop. Waarom zou dat niet echt ter discussie mogen staan in de Europese Raad? Economie, werkgelegenheid en banengroei staan op de agenda. Doordat erover gesproken en gepubliceerd wordt, komt het hoger op de politieke agenda te staan. Het is winst wanneer het door de regeringsleiders wordt besproken.

Minister Kok:

Ik heb in het algemeen overleg de gelegenheid gehad om de heer Van den Akker duidelijk te maken waarom het van groot belang is dat wij de verdere economische ontwikkeling, het economische richtsnoer en de vraag hoe het gaat met de werkgelegenheid tot een actief en blijvend punt hoog op de Europese agenda houden. Hij gaf mij toen de aansporing om de sociale partners daarbij goed te betrekken. Hoe kan vanuit Nederland worden bevorderd dat zaken verband houdend met duurzaamheid, het bij elkaar brengen van ecologie en economie een hogere plek op de Europese agenda krijgen? Het verschil tussen de werkgelegenheidsparagraaf en de milieuparagraaf is dat werkgelegenheid door de inhoud van het verdrag een slag concretere inhoud heeft gekregen dan de nogal algemenere milieutermen. Wij lopen daar ietsje achter. Het zal aan Nederland niet liggen om te bevorderen dat de achterstand wordt verkleind in plaats van vergroot.

Minister Van Mierlo:

Mevrouw de voorzitter! De Kamer is niet ten onrechte gefascineerd door de brief. Om misverstanden daarover weg te nemen, zal ik er nog iets over zeggen. De brief kwam, zoals dat in sommige advertenties luidt, toch nog onverwachts. Zo was er ineens uit de heldere hemel een herderlijk schrijven. Het enige dat ik heb gedaan, was het stellen van een paar vragen. De brief riep ook onmiddellijk een paar vragen op. Het was helemaal niet zo kwaadaardig, het pakte alleen kwaadaardiger uit dan ik bedoelde. Het bleek dat de delegaties niet op de hoogte waren van het schrijven en de inhoud, hetgeen tot pijnlijke stiltes leidde. Het zegt ook iets over de functie van die brieven. Het gaat er niet zozeer om een onderwerp aan te kaarten, als wel het proberen te tonen van een Frans-Duits leiderschap over grote lijnen. Daarmee zijn opvattingen over de aard van een top verbonden. De Europese Raad is niet voor niets de Europese Raad geworden zoals die is, indertijd ingesteld om Europees leiderschap te betrekken bij het Europese integratieproces, maar dan op zo'n manier dat het niet ten koste van de instituties zou gaan: de Commissie, de Raad, enz. Daarom zijn de ministers van buitenlandse zaken daarbij. Nu is de Franse president een zeer intergouvernementeel voorstander. Men moet het herderlijk schrijven meer verklaren op grond van die optiek van de meer gouvernementele benadering. Uit het subsidiariteitsvraagstuk dat daarin wordt aangeroerd, vloeit weer een minitop voort die in feite puur intergouvernementeel is, buiten de instituties om. Terecht heeft de minister-president daartegen bezwaar aangetekend. Hij, als lid van de Europese Raad, en ik ter gelegenheid van het formuleren van de conclusie en als lid van de Algemene Raad, hebben gezegd: pas toch op de weg die wij nu gaan. Wij hebben de regeringsleiders en de ministers van buitenlandse zaken bijeen gebracht om eenheid in het proces te bewerkstelligen, maar zodra er sprake is van een belangrijk onderwerp, wordt er weer gesplitst en gaan de Europese leiders en de ministers weer afzonderlijk rond de tafel zitten. Dat is niet alleen voor Europa slecht, het is ook een probleem voor sommige landen die in hun constitutie andere verantwoordelijkheden hebben dan andere landen ten aanzien van de buitenlandse politiek.

Natuurlijk mag men kritiek hebben op de Commissie en op het Hof. Ik wijs erop dat zo ongeveer elke Algemene Raad wordt gevuld met kritiek, wat Nederland betreft vooral op de Commissie, zo dat nodig is; dat geldt niet voor het Hof. In dit geval was het vooral Duitsland dat in de eerste plaats kritiek op het Hof had. Voor Frankrijk was dit een manier om zijn traditionele kritiek op de Commissie te uiten.

Waarom had ik nu zoveel vragen? Voorzitter! Omdat er sprake was van een passage waarin op een wat insinuerende manier werd gesteld dat sommige organen de burger van Europa verwijderden. Ik heb meteen gevraagd of men soms de Algemene Rekenkamer bedoelde, maar dat was niet het geval. Het was een vorm van suggereren. Overigens, het gevoel dat ik naar aanleiding hiervan naar voren bracht, werd door iedereen gedeeld. De Kamer behoeft dus niet ontsteld of verbaasd te zijn dat daar door mij die vragen werden gesteld. Ze werden gewoon door iedereen onderschreven, zelfs soms door de delegaties aan wie die vragen waren gericht.

Er werd overbodig gewaarschuwd voor een ontwikkeling waarvoor door niemand wordt gepleit, namelijk het ontstaan van een centrale Europese staat. Niemand wil dat, maar daarvoor werd zo nadrukkelijk gewaarschuwd, dat daarvan de suggestie uitging dat dit door sommigen wél zou worden verlangd. Het echte harde punt was dat de subsidiariteit onder woorden werd gebracht aan de hand van het voorstel om opnieuw te kijken naar de mogelijkheid van de competence list, terwijl wij in Amsterdam juist hadden afgesproken om in plaats daarvan een heel fatsoenlijk protocol te hanteren ten aanzien van subsidiariteit. Wij zagen dat er, nog vóór het Verdrag van Amsterdam werd geïmplementeerd, een zijspoor werd gevolgd. Dat was de reden waarom ik zei: wat krijgen we nou? De landen hebben nog niet eens allemaal het verdrag geratificeerd en het protocol is nog niet eens toegepast, maar er wordt al gesproken over maatregelen die dat protocol moeten vervangen. Ik ben nog steeds blij dat ik die vragen heb gesteld en ze hebben ook hun doorwerking gehad. Overigens ligt ook dit alweer achter ons.

De heer Van Middelkoop vraagt mij een voorbeeld te geven van een situatie waarin Nederland kritiek heeft geuit op de Commissie. Voorzitter! Ik verwijs naar Agenda 2000; de voorstellen van de Commissie hebben zeer structurele kritiek ontmoet. Ook noem ik de uitbreiding, in het kader waarvan de Commissie veel te weinig rekening heeft gehouden met het lot van de niet-bevoorrechte landen in de eerste groep. Tot slot noem ik de voorstellen van sir Leon Brittan voor de transatlantic marketplace, die op zware kritiek zijn gestuit van onder andere Nederland. Je kunt Europa echt niet verdelen tussen landen die altijd kritiek hebben en landen die nooit kritiek op de Commissie hebben. Er is echter geen groepsvorming in Nederland tegen de Commissie en het Hof. Ik meen dat de heer Timmermans groot gelijk heeft met zijn opmerking dat in deze brief de scheiding der geesten tussen Frankrijk en Duitsland op de punten die aangeroerd worden nog niet echt goed zichtbaar is geworden. Alles wat nu bekend is geworden over de totstandkoming van de brief, is zoveel dat het moeilijk is om te denken dat met dit herderlijk schrijven een en dezelfde kudde werd toegesproken.

De heer Van Middelkoop vroeg of de minitop en de top beperkt kunnen worden. Als het aan de minister-president en mij ligt, zal dat zoveel mogelijk gebeuren. Het staat voor veel meer en een richting die Nederland niet op wil. Ik kom dan bij de opmerkingen die over Kosovo zijn gemaakt. Bijna iedereen sprak over de Veiligheidsraadresolutie. Men vroeg wat het woordje "wellicht" inhoudt. Dit betekent dat er geen eensluidende opvatting is. Dat is alles. Ik heb het voorrecht gehad om hierover te praten met Kofi Annan. In dat gesprek werd het dilemma duidelijk. Ik vroeg hem wat het voor de Veiligheidsraad zou betekenen als er een interventie komt die niet gebaseerd is op een resolutie. Hij zei dat het een rampzalig effect kan hebben voor de Veiligheidsraad. Dat spreekt vanzelf. Iedereen vindt wel een reden om dit niet te laten doorgaan. Mijn weerwoord was: dat is waar, maar er is nog een andere kant. Veronderstel dat om politieke redenen een gewapend ingrijpen niet mogelijk wordt – de resolutie wordt gevetood – veronderstel dat er een etnische schoonmaak of een slachting doorgaat, dan is dat een drama voor de mensheid. Het ene is een drama voor een volkenrechtelijke organisatie en het andere direct voor de mensheid. Dit kun je niet ontkennen. Wat betekent dit? Dat betekent dat je je moet houden bij "first things first". De vaststelling dat we een Veiligheidsraadresolutie moeten hebben, is het standpunt van de regering. Ik heb met de Kamer afgesproken dat, mocht dit onmogelijk zijn en mochten we te maken hebben met een ander dilemma, we ons dan opnieuw met de Kamer beraden. Dat lijkt mij het simpelste. Nogmaals zeg ik dat het buitengewoon gevaarlijk is om nu te speculeren over wat je gaat doen als je verliest, dat wil zeggen als je de doelstelling niet haalt. Je geeft dan aan Rusland in dit geval een argument om te zeggen: ze doen het toch wel en waarom zou ik politiek mijn handen vuil maken; ik doe niet mee met die resolutie.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Ik ben het zeer met de minister van Buitenlandse Zaken eens, maar mag dat pleidooi dan ook een keer in de Treveszaal gehouden worden zodat daarover een eensluidend signaal naar buiten gaat?

Minister Van Mierlo:

Dat is ook gehouden, en mijn hele verhaal, dus niet één slagzin, is het standpunt van de regering.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Dus Nederland heeft een resolutie van de Veiligheidsraad nodig als er onverhoopt sprake is van die situatie?

Minister Van Mierlo:

Ja, maar het moet wel gezien worden in de context van het hele verhaal.

Voorzitter! De heren Van Middelkoop en Rosenmöller hebben gesproken over de luchtvaartboycot en wat daaraan vastzit. In dit verband heeft de heer Rosenmöller gevraagd of wij niet gesproken hebben over die andere boycot door Nederlandse of Europese luchtvaartmaatschappijen. Dat is door mij meteen bij de lunch naar voren gebracht, maar het heeft niet zoveel zin. Een boycot heeft als bedoeling om te isoleren, dus als men op andere manieren en met andere vliegtuigen weg kan, wat is dan het nut van zo'n boycot? De vraag is ook of je in staat bent om dat af te dwingen, maar ik denk wel dat je een heel eind komt. In ieder geval werd de vraag door mij neergelegd en die werd door iedereen relevant bevonden, maar wij konden die niet beantwoorden. Als een boycot overigens mogelijk is, moet je dat absoluut doen.

Er blijkt überhaupt een probleem te zijn met de luchtvaartboycot, omdat de IATA-regels voorschrijven dat daaraan een resolutie van de Veiligheidsraad voorafgaat. Gebeurt dat niet, dan duurt het een jaar voordat een dergelijke boycot gerealiseerd kan worden. Met andere woorden: volgens het boekje kan een dergelijke boycot niet snel ingesteld worden. Er is nog te denken aan de mogelijkheid om de ondersteunende diensten het functioneren van een luchtvaartmaatschappij te laten ondermijnen, maar daar zitten bijzonder veel juridische haken en ogen aan. Dus wij zijn er nog niet met die zaak van de boycot.

Dit laat wel zien dat de Raad bereid is om eigenlijk alles wat aan vreedzame middelen mogelijk is, te bestuderen. Het klinkt een beetje cynisch halverwege de voetbalkampioenschappen, maar ik kan toch niet anders zeggen dan dat het probleem waar wij het over hebben, zo te zien helaas een veel langere toekomst heeft dan wenselijk is. Maar erkend wordt dat ook de sport prikkelt.

Ik noem nog een uitbreiding van de visaboycot, dus uitgebreid tot de personen. Dit is in tegenstelling tot wat ik ongeveer twee weken geleden in de Raad zei, dat wij nu ook denken aan de mogelijkheid om de politieke hoogstverantwoordelijke, dus ook Milosevic, daarin te betrekken.

De algemene handelsboycot is geen taboe, maar het stuit op grote weerstand bij sommige landen. Die weerstand heeft voornamelijk betrekking op een punt waar iedereen niet zo gauw een antwoord op heeft. Ik doel op de daaraan verbonden nadelen voor de omringende economieën. Die worden namelijk zeer zwaar gepakt bij een algemene handelsboycot. Maar ook dat kan niet bij voorbaat worden uitgesloten. Het betekent alleen wel dat de instantie die de handelsboycot oplegt, ook de schade daarvan in de omringende landen moet compenseren. En dat is veel. Dit is het enige wat ik ervan kan zeggen.

De heer Timmermans (PvdA):

Maar gaat Nederland zich nu inzetten voor een verscherpte boycot? Het is overigens helder wat internationaal wel en niet kan.

Minister Van Mierlo:

Het hele onderwerp komt bijvoorbeeld weer in de Algemene Raad aan de orde. Het is echt niet zo eenvoudig om een beetje alles tegelijk in de gaten te houden. Allereerst is zo'n algemene handelsboycot alleen maar mogelijk als alle betrokkenen van de Contactgroep meedoen. Voor Nederland is dat niet uitgesloten, maar het zal wel heel lastig zijn om het gerealiseerd te krijgen. In die zin hangt het een beetje af van de wijze waarop de kaarten liggen. Als er een kans is om het effectief te maken, zal Nederland dat zeker doen. Maar je gaat zo'n kaart niet spelen als je al van tevoren weet dat die niet haalbaar is. Ik kan alleen maar een intentie, een bereidheid, een openstaan daarvoor neerleggen.

De heer Timmermans (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! Ik hoor toch niet tussen de regels door dat er Nederlandse handelsbelangen zijn die een boycot in de weg staan?

Minister Van Mierlo:

Nee, wij beschouwen ons nog niet als een omringend land van Joegoslavië. Zover gaan onze investeringen in de FRJ niet.

De heer Van den Akker (CDA):

Mevrouw de voorzitter! Kan de minister meedelen of er ook gesproken is over de brandstofboycot?

Minister Van Mierlo:

Dat zijn de varianten die allemaal in zicht komen op weg naar die algemene handelsboycot. Maar ook over een brandstofboycot moet je niet te licht denken. Je moet het land dan echt afsluiten en dan heb je de hulp van de hele omringende wereld daarvoor nodig. Zonder Rusland bijvoorbeeld hoef je er niet aan te beginnen. Nogmaals, ik sluit dat absoluut niet uit. Ik weet dat deze gedachte uit de CDA-kring is gekomen en hij ligt op de plank als een van de mogelijkheden. Nogmaals, het heeft geen zin om als een Don Quichot te vechten als je zeker weet dat het niet haalbaar is. Maar die gedachte ligt op de plank en af en toe kijken wij er met respect naar en dan denken wij: die gedachte komt van het CDA en wij zullen er ook gebruik van maken zodra die effectief kan worden toegepast.

De heer Van den Akker (CDA):

Waarvan akte.

De heer Hoekema (D66):

Voorzitter! Ik denk dat olie politiek neutraal is. Maar dat daargelaten, is de keerzijde van deze benadering die ik natuurlijk, indien haalbaar, van harte steun, dat de Unie een steunprogramma in gang zet voor Macedonië, Albanië en met name voor Montenegro. Ik hoop dat de Europese Raad ook dat beseft en bezig is een programma op touw te zetten.

Minister Van Mierlo:

Dat is al vastgesteld. Die zwakke plekken worden door de Europese Unie absoluut geholpen. Vooral voor Montenegro waarvoor dat binnen de FRJ niet zo eenvoudig is, gebeurt het wel en vanzelfsprekend ook voor Macedonië en Albanië.

De heer Hoekema heeft gevraagd hoe wij het vasthouden. Op dit moment is er een nogal hevige activiteit van bijeenkomsten. Vandaag is er bijvoorbeeld de NAVO-raad waarin de voorbereiding van de opties gewoon doorgaan hoewel er door Rusland een vertraging optreedt omdat Rusland vanwege het directe contact met Milosevic zegt: doorkruis dit plannetje niet. Dat plannetje wordt buitengewoon sceptisch gadegeslagen door de rest van de Contactgroep. Ook Rusland is een zeer belangrijke factor. Eigenlijk moeten wij in dit proces zoveel tegelijk bij elkaar houden om over een paar weken niet in de grootst mogelijke problemen te komen, dat daardoor dingen ook langzamer gaan.

De heer Timmermans (PvdA):

Heeft de minister signalen ontvangen vanuit de Contactgroep of uit kringen rond de Contactgroep, die erop duiden dat Rusland is klemgezet op het punt van resultaten van onderhandelingen in Moskou? Met andere woorden, zijn er met Rusland afspraken gemaakt dat als Milosevic niet doet wat hij in Moskou beloofd heeft, Rusland ook medewerking toezegt aan het tot stand brengen van de resolutie van de Veiligheidsraad, althans aan het nemen van meer strengere maatregelen?

Minister Van Mierlo:

Rusland is niet klemgezet, maar in zekere zin heeft Rusland zichzelf klemgezet door dit gesprek aan te gaan en bepaalde resultaten in het vooruitzicht te stellen. Ook lid van de Contactgroep zijnde, betekent het dat Rusland niet langer afzijdig kan blijven als alles daar misloopt. Aan de ene kant is Rusland niet de wacht aangezegd, maar aan de andere kant hebben wij voorboycotmaatregelen genomen waarbij Rusland zijn positie reserveerde. Maar die maatregelen hebben wij toch genomen. Natuurlijk is het denkbaar dat veel verdergaande maatregelen worden genomen. Het is echter van belang dat we in dit stadium Rusland de kans geven om die kaart met Milosevic te spelen, ook omdat hierbij sprake is van een van de laatste echt vreedzame opties. Verder moeten we Rusland deze kans bieden met het oog op de verstandhouding met dat land later. Ik ben er wel van overtuigd dat op een gegeven moment de grens wordt bereikt.

De heer Timmermans (PvdA):

Er is namelijk het risico dat je betrokken raakt bij een spelletje. Iedere keer als Milosevic ziet dat de situatie niet voort kan duren, kan hij een heel klein stapje vooruit doen. Moskou zal vervolgens kunnen zeggen: kijk eens wat een fantastische concessie is gedaan. Dat kan het internationale overleg dan opnieuw verlammen. Een paar weken later kunnen we weer zien dat Milosevic op dezelfde voet is doorgegaan en het gehele patroon kan zich herhalen. Het risico dat het zo zal gaan, lopen we op deze manier.

Minister Van Mierlo:

Voorzitter! De wijsheid die de heer Timmermans in een voorgaande functie heeft opgedaan, brengt hem tot een feilloze analyse van de situatie zoals wij die ook zien. Ook wij bezien die zeer argwanend. Er was een grotere monitoring toegezegd. De eerste middag in Cardiff hebben wij gezegd: dat gaan wij nu meteen proberen. Dat is echter direct op problemen gestuit. De scepsis groeit dus. We hebben niet alleen de NAVO-raad. Dezer dagen, morgen of overmorgen, komen de leden van de Contactgroep bij elkaar. Verder waren de plannen als volgt. Op de 21ste juni brengt de Russische onderminister van buitenlandse zaken Afanasievski een bezoek aan Belgrado en hij heeft vervolgens een gesprek met minister Cook. De heer Holbrooke gaat de 23ste naar Milosevic en op de 29ste, dus volgende week maandag, komen de leden van de Algemene Raad bijeen. Ik veronderstel dat op die Algemene Raad weer een nieuw overzicht gegeven kan worden van de politieke resultaten die eventueel bereikt zijn. Wij moeten dan bezien welke conclusies we vervolgens kunnen trekken.

Voorzitter! Ik wil nog op twee opmerkingen ingaan. De ene betreft Turkije. De heren Van Middelkoop en Hoekema hebben de deblokkering van de gelden aan de orde gesteld. Wij zijn niet vreselijk tevreden over de resultaten die in dit verband op de top in het Verenigd Koninkrijk zijn bereikt. Eigenlijk werd hetgeen wij wilden geblokkeerd door de Grieken. Niettemin is een formulering gevonden. Aan de hand daarvan wordt gepoogd gestaffeld geld los te krijgen en in de aangegeven richting aan te wenden. De Commissie wordt uitgenodigd daarvoor wegen te zoeken. Dat staat wel verborgen in de tekst, maar dit is de bedoeling.

De kans dat dit via een slinkse weg met een commissievoorstel, gebaseerd op artikel 130w, zal geschieden, waarbij dus niet meer consensus nodig is, maar een gekwalificeerde meerderheid, is betrekkelijk onwaarschijnlijk. De Commissie staat niet te popelen, want zij is bang dat zij voor anti-Grieks wordt uitgemaakt. Sommige lidstaten zijn tegen vanwege ongewenste precedentwerking. In dit geval is ook Ankara niet erg happig, omdat het om een OS-regeling gaat en Turkije wil niet voor een ontwikkelingsland worden gehouden. Daarom is het niet zo waarschijnlijk dat we in dezen de aangegeven kant opgaan. Overigens, Ankara was gematigd positief over de uitkomst van de top. Het was minder negatief dan sommige landen.

De heer Hoekema heeft een opmerking gemaakt over India en Pakistan. Hij vroeg: kun je Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk als kernwapenstaten aanspreken met het verzoek een bijdrage te leveren aan het tegengaan van de nieuwe nucleaire arms race die in Azië ontstaat? Hij raakt hiermee een in ieder geval voor mij zeer gevoelig punt. Ik ben ervan overtuigd dat je deze tweede arms race niet net als de eerste kunt stoppen met een non-proliferatieverdrag, want dat hebben wij al. Het is heel kinderlijk om te denken dat je de instincten die hierbij betrokken zijn in bedwang houdt met zakjes geld of bestraffingen. Het is wel van belang, je moet het doen en je moet ze proberen in het model te krijgen, maar het draait om de structurele ongelijkheid, de geprivilegieerdheid van vijf staten die kernwapens mogen en moeten hebben, terwijl de andere dat niet mogen. Dat heeft een tijdlang gewerkt en ik hoor er wel eens nog een lans voor breken. Ik wil niet zeggen dat het nu helemaal niet meer kan, maar er ontstaat toch een heel urgente situatie. Als je deze kernwapenrace niet in de hand houdt, valt te vrezen dat er een veel gevaarlijkere situatie ontstaat dan bij de vorige, die nogal sophisticated geregisseerd was. Wij hebben ons zelfs toen al vaak bedreigd gevoeld door de mogelijkheid dat het uit de hand zou lopen. Dat is hier nog meer het geval. Wat ons betreft kunnen Frankrijk en Engeland het eerst hierop aangesproken worden. Daarom heb ik al een paar keer mijn stem in deze zin verheven in de Algemene Raad en in de NAVO. Overigens las ik tot mijn vreugde – ik moet het nog nagaan – dat er binnen het Verenigd Koninkrijk ideeën zijn om de kernmacht te halveren. Als dat gebeurt, is dat een zeer belangrijk teken.

Staatssecretaris Patijn:

Voorzitter! Mij rest nog in te gaan op een paar opmerkingen en vragen. Het is mij opgevallen dat in de Kamer de kwaliteit van het Britse voorzitterschap als matig wordt geapprecieerd. Het zij zo. Die appreciatie doet vaak de ronde, maar je moet het toch differentiëren. Ik sluit aan bij het punt dat de heer Weisglas wel positief heeft gewaardeerd, te weten de inzet van het Britse voorzitterschap voor de kwaliteit van het functioneren van de interne markt, deregulering en vereenvoudiging van regelgeving. Ik denk dat de Britten op dat punt in een reeks van opeenvolgende voorzitterschappen met opeenvolgende voortrollende agenda's met drie voorzitterschappen een heel goede toon hebben gezet om voor deze centrale hoeksteen van de Europese samenwerking het momentum erin te houden, nieuwe dimensies aan te voeren en opnieuw politiek enthousiasme te creëren voor iets wat dreigde in te zakken tot een discussie in de Raad over relatief gecompliceerde juridisch-technische onderwerpen die met harmonisatie te maken hebben. Op dat punt kun je niet alles over één kam scheren van matigheid en als tegenvallend voorzitterschap betitelen.

De heer Weisglas heeft gevraagd wat het nieuwe actieplan precies is. "Actieplan" is typisch een verzamelnaam voor de wijze waarop je je in de intergouvernementele sfeer in de derde pijler uitdrukt. Het is in feite een opsomming van beginselen en afspraken tot praktische intergouvernementele samenwerking, met name op het gebied van justitie en politie. Onder het Nederlandse voorzitterschap hebben wij met betrekkelijk succes een actieplan tegen de georganiseerde criminaliteit uit de grond gestampt met 23 concrete aanbevelingen. De conclusie van Cardiff moet ertoe leiden dat ook op het punt van het tegengaan van drugshandel en drugsverslaving een samenhangend stel beginselen en maatregelen op papier wordt gezet, met name in de sfeer van de derde pijler. Wij zullen moeten oppassen dat de ministers van justitie en binnenlandse zaken niet het ene actieplan op het andere stapelen en dat het zicht op de uitvoering van dergelijke plannen niet verloren gaat. Dit blijft een onderwerp waarbij wij de kwaliteit van de uitvoering zeer zorgvuldig moeten bewaken.

De heer Weisglas betreurt de stagnatie in het afsluiten van het handelsverdrag met Zuid-Afrika. Wij betreuren die evenzeer. Dat wij zoveel jaren na de omwenteling die daar heeft plaatsgevonden, geen behoorlijke invulling kunnen geven aan onze handelspolitieke relatie met Zuid-Afrika, brengt de Europese geloofwaardigheid in het geding. Wat zijn nu de redenen? Sommige staten hebben weerstand tegen bijzondere preferentiële regelingen met industrieel sterke landen, omdat dit in feite een toename inhoudt van de concurrentie op bepaalde markten. Een andere reden – een zaak die Nederland overigens zeer heeft bepleit – is gelegen in de asymmetrische toepassing van het akkoord met Zuid-Afrika. Europa reduceert sneller dan Zuid-Afrika die herstructureringsproblemen in zijn industrie heeft. Zuid-Afrika vertoont op dat punt zelfs enige stagnatie in het nadenken over liberalisatie van de markt voor industriële producten. Dat is een heel grote markt, belangrijk voor Europese exporteurs. Zij willen dat herstructureringsargument wel eens erg uitspinnen. Het vervelendste is alleen die eeuwige discussie over de invoer van landbouwproducten. Er bestaat een lijst van gevoelige producten. Een aantal lidstaten wenst op dat punt niet te bewegen en de Commissie wil niet naar Zuid-Afrika gaan alvorens zij van de lidstaten een behoorlijk mandaat heeft bedongen. De weerstand komt met name van de kant van de zuidelijke lidstaten.

De heer Van Middelkoop heeft gevraagd naar de noordse dimensie in de Europese Unie. Die noordse dimensie is nog niet ingevuld, maar het is wel een interessant idee. Het gaat hierbij om grensoverschrijdende samenwerking binnen de Europese Unie op regionaal niveau in het Baltische gebied en het Barendzeegebied. Daar spelen belangen die zowel de Scandinavische landen raken als de Baltische staten en de Russische federatie. Denk aan het economisch beheer van dat enorme zeegebied, inclusief het praktisch onoplosbare probleem van de nucleaire vervuiling. In het Baltische gebied gaat het om meer politieke onderliggende bewegingen om een regionale vorm van samenwerking met Noordwest-Rusland te creëren die ook stabiliserend kunnen werken op de relatie tussen de Baltische staten en Rusland. Die dimensie willen zij graag zien en dan gaat het niet uitsluitend om een bilateraal Scandinavische samenwerking met die regio's. Er moet ook sprake zijn van een EU-element, met EU-programma's. Het gaat er ook om dat de contacten niet alleen via Moskou onderhouden worden, maar bijvoorbeeld ook via Leningrad. Het is een interessant concept; het heeft helaas nog niet veel handen en voeten.

De heer Van den Akker (CDA):

Mevrouw de voorzitter! Wij hebben begrepen dat de brief van de heren Kohl en Chirac uiteindelijk minder voorstelt dan wij aanvankelijk dachten. In ieder geval was de woede van de heer Van Mierlo heftiger dan de discussie erover. Wij vragen ons af voor welke inzet gekozen wordt bij de informele top. Wordt het wel een zinvolle exercitie? Wat is de Nederlandse inzet daarbij? De minister-president heeft aangekondigd dat hij met de voorbereidingen wil beginnen. Misschien kan hij alvast een tipje van de sluier oplichten.

De minister-president was nogal vaag over het financiële compromis. Wat wordt de Nederlandse strategie tot maart 1999? Eerder hebben wij de minister-president horen zeggen dat de bijstelling van de Nederlandse afdracht een van de belangrijkste taken gaat worden van het volgend kabinet.

Dan heb ik nog een vraag over de werkgelegenheidsplannen. Wij vragen ons af welke dynamiek er uitgaat van de inventarisatie van die werkgelegenheidsplannen. Wat doen wij vandaag anders dan vorige week? Toen ik die plannen las, dacht ik: dat is mooi, everybody loves his mother en vervolgens gaan wij over tot de orde van de dag. Wat mogen wij daarvan verwachten?

Dan kom ik op de opmerking van de heer Van Mierlo over het non-proliferatieverdrag: "De waarde is minder dan wij altijd hebben gedacht. Vijf kernwapenbezitters bepalen dat de rest van de wereld geen kernwapenbezitters mogen zijn." Staat hiermee het non-proliferatieverdrag ter discussie?

Welk rapportcijfer geeft de minister-president nu aan de top van Cardiff? Zijn partijgenoot, de heer Timmermans, had het over een "sur place". De minister-president was in het algemeen overleg van vorige week positief. Hier werd net de opmerking gemaakt dat de conclusie van het kabinet was dat de Kamer gematigd positief was over de uitkomst van de top van Cardiff. Wij zijn zeer benieuwd hoe de minister-president de top kwalificeert.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Mevrouw de voorzitter! Ook ik dank de bewindslieden voor de gegeven antwoorden.

Ik ben in het bijzonder de minister van Buitenlandse Zaken erkentelijk voor alles wat hij over Kosovo heeft gezegd. Toen hij sprak, realiseerde ik mij dat het wellicht een van de laatste debatten of het laatste debat is dat wij met hem als minister in deze zaal kunnen voeren. Dat zeg ik noch met oppositionele noch met gouvernementele sentimenten, maar wij moeten het niet voor onmogelijk houden. Des te plezieriger vind ik het dat ik het op een vrij wezenlijk punt geheel met hem eens was. Zeker als het over Europa ging, stond ik nogal eens tegenover hem. Ik was hiernaartoe gekomen met een motie waarvan het dictum luidde dat de regering werd verzocht bij de toepassing van geweldsopties te bevorderen dat daarvoor een rechtsbasis wordt geschapen in een resolutie van de Veiligheidsraad. Dit was ingegeven door uitspraken van minister Voorhoeve. Het antwoord dat minister Van Mierlo hierop gaf, was voor mij volstrekt duidelijk, ook na het gesprek dat hij heeft gehad met Kofi Annan: het gevaar van een eventueel voortijdig besluit om maar op eigen houtje wat te gaan doen en het zoveel mogelijk toepassen van de weg die het internationaal recht, het Handvest, nu eenmaal voorschrijft, te weten het zoeken van een rechtsbasis in een resolutie. Op dat punt kan ik, voorzover het inderdaad een einde betekent, eindigen met het constateren van consensus tussen hem en mij.

Ik heb er waardering voor dat de minister-president zich al eerder, maar ook nu weer heeft gecommitteerd om eindelijk eens een einde te maken aan het voortdurend in opspraak raken van het Europees Parlement. Dat is een zaak die tenslotte ook de nationale parlementariërs aangaat. Er zijn veel europarlementariërs die hard werken. Er zijn veel europarlementariërs die niet sjoemelen met vergoedingen. Het is buitengewoon vervelend dat dit beeld voortdurend bestaat. Dat is slecht voor de status van dat Parlement. Er had eigenlijk allang een statuut moeten zijn. Op dat punt hebben de raden volgens mij boter op het hoofd. Nu verplicht het Verdrag van Amsterdam om snel een statuut te maken. Het lijkt mij dat het goed is om dat te doen voor de verkiezing van het Europees Parlement, al was het alleen maar om te voorkomen dat een deel van de campagne daarover en dus nergens over gaat. Met het oog daarop wil ik de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat het Europees Parlement met enige regelmaat in discussie is over regelingen voor onkosten, salariëring e.d. van zijn leden;

overwegende, dat het Verdrag van Amsterdam een nieuwe verdragsbasis biedt voor een statuut waarin een en ander dient te worden geregeld en dat daarvoor de medewerking van de Commissie en de Raad is vereist;

van oordeel, dat met erkenning van een eerste verantwoordelijkheid terzake van het Europees Parlement zelf een regeling van financiële vergoedingen dient te voldoen aan eisen van redelijkheid en evenwichtigheid, die geen schade toebrengen aan het aanzien van het Europees Parlement;

verzoekt de regering naar vermogen te bevorderen dat een zodanige regeling is getroffen voor de verkiezingen van het Europees Parlement in 1999,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Middelkoop, Weisglas, Timmermans, Hoekema, Rosenmöller en Van den Akker.

Zij krijgt nr. 67 (21501-20).

De heer Van Middelkoop (GPV):

Hieraan voeg ik toe dat ik heel goed weet dat de mogelijkheden c.q. de bevoegdheden van de minister-president beperkt zijn, maar zij zijn er wel. Ik zou mij bijvoorbeeld kunnen voorstellen – maar hij zal op dat gebied ongetwijfeld over meer fantasie beschikken – dat, wanneer bij een eerstvolgende Raad weer wordt gesproken met de voorzitter van het Europees Parlement, ook onze minister-president aan hem vraagt hoe het ermee staat en hem verzoekt ervoor te zorgen dat een en ander voor de verkiezingen is geregeld.

De heer Hoekema (D66):

Mevrouw de voorzitter! Ik zou het heel plezierig hebben gevonden als het kabinet nog even was ingegaan op mijn positieve opmerkingen over het Europees Parlement in het kader van de komende discussie over het interinstitutioneel akkoord. Ik heb betoogd dat het Europees Parlement zich zeer bescheiden heeft opgesteld wat betreft de begrotingscijfers voor de niet-verplichte uitgaven. Dit om een beetje een tegenwicht te vormen tegen alle publieke discussie over de vergoedingen en de salarissen van het Europees Parlement.

Ik begrijp de opmerkingen van de staatssecretaris voor Europese zaken over de interne markt en de kwaliteit van het Britse voorzitterschap op die dossiers, want daar gaat hij voornamelijk over. Ik geloof dat die kwaliteit heel hoog is geweest, maar ik herinner het kabinet er ook aan dat het Britse voorzitterschap tekortschoot bij de agendering van de crisis in Irak en een moeizame rol had bij de discussie over Kosovo. Kleinere en middelgrote landen zoals Nederland moesten daarbij handelen om tot de resultaten van Luxemburg te komen die zijn behaald.

Ik wil de minister van Buitenlandse Zaken wijzen op een historische parallel. In 1973 was Nederland het land dat verhinderde dat er een gezamenlijke positie in de Veiligheidsraad werd ingenomen, die door het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk bij de oliecrisis werd gewenst. Het is aardig om dat als relativering van de Nederlandse positie te beseffen.

Bij alle discussies die wij hebben over de rol van de instellingen, met name de Commissie, moeten wij niet vergeten dat de ministers soms ook intergouvernementeel bij elkaar zijn in de Algemene Raad en in vakraden, en soms niet helemaal de juiste beslissingen nemen. Vandaag gewerd mij een heel triviaal voorbeeld hiervan. De ministers van milieu hebben vorige week dinsdag, de dag na Cardiff, een besluit genomen over een richtlijn voor dierentuinen. De Commissie wilde niet verdergaan dan een aanbeveling, maar de ministers hebben, bij elkaar gezeten, besloten om een richtlijn uit te vaardigen. Bij al onze kritiek op de Commissie zouden de ministers dus zelf ook het boetekleed moeten aantrekken.

De heer Timmermans (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! Ik kan heel kort zijn. Mijn vraag is gericht op het tijdpad van besluitvorming dat ons door de minister-president is voorgehouden. Als ik goed heb geluisterd, zegt hij dat er voor maart 1999 waarschijnlijk niet tot besluitvorming kan worden gekomen, maar dat deze moet wachten tot het einde van het jaar, tegen de tijd waarop de besluiten geïmplementeerd moeten worden, per 1 januari 2000. Als dat zo is, wat ik natuurlijk meteen van hem aanneem, wat betekent dat dan voor de uitbreiding? Wat heeft dat voor invloed op de positie van de toetreders?

Minister Kok:

Mevrouw de voorzitter! Hartelijk dank voor de inbreng in tweede termijn. De heer Van den Akker heeft gevraagd wat de inzet is van de informele top die in oktober zal plaatsvinden. Hij was benieuwd naar de voorbereidingen die Nederland daarvoor zal plegen. Ik heb al gezegd dat onze opvatting is dat de minister van Buitenlandse Zaken bij de voorbereiding van die top een gestructureerde rol moet vervullen. Dat kan ook heel goed. Het is nu een paar dagen na Cardiff. Als demissionaire ploeg zijn wij bezig de zaak over te dragen aan een nieuw kabinet dat op enig moment komt. Hij zal wel begrijpen dat het voor de hand ligt dat een nieuw kabinet in een missionaire staat straks die voorbereiding ter hand neemt.

Voor ons staat voorop wat wij in Cardiff hebben bepleit en hebben kunnen accorderen. De ratificatie van het Verdrag van Amsterdam mag niet in de waagschaal worden gesteld. Verder moeten wij nadenken over mogelijkheden om de manier waarop Europa functioneert, in allerlei opzichten te verbeteren. Na de zomer, op weg naar die tussentop in Wenen, zullen wij zien dat er de nodige voorbereidingen zijn, waarover de Kamer desgevraagd of ongevraagd kan worden geïnformeerd.

Over het financiële pakket heb ik in Cardiff gezegd, en dat lijkt mij geen overdreven inschatting, dat de vraag hoe de totale Agenda 2000 goed kan worden afgerond, een van de grote krachtproeven voor het nieuwe kabinet wordt in de periode die aanbreekt. Er is het een en ander gedaan bij het voorbewerken van deeldossiers. Het is van het grootste belang om op weg naar het moment waarop besluitvorming valt, de nodige verbintenissen te zoeken met landen die in een enigszins vergelijkbare positie verkeren. Er zal zonder meer in het regeerakkoord en na de start van het nieuwe kabinet een route worden uitgestippeld die reeds vanaf het eerste moment dat de Kamer in staat zal zijn met een nieuw kabinet te spreken, kan worden toegelicht en besproken.

Dat brengt mij meteen bij de vraag van de heer Timmermans. Misschien heb ik dan toch een misverstand gecreëerd over dat tijdpad. Ik ga er vooralsnog van uit dat hetgeen besloten is, namelijk in maart in een bijzonder Europese Raad tot afgeronde besluitvorming te komen, ook zal gebeuren. Men kan daar meer of minder optimistisch over zijn. Het wordt een krachtproef van de eerste orde voor heel Europa. Ik zou het niet juist vinden dat in twijfel te trekken. In elk geval zal de uitbreiding van de Europese Unie met een of meer nieuwe lidstaten altijd op een duidelijk later tijdstip plaatsvinden. Zelfs de meest gewaagde veronderstellingen ten aanzien van het moment waarop de eerste uitbreiding kan plaatsvinden, gaan zeer royaal over het jaar 2000 heen. Dat moet geen reden zijn de ambitie om op dit dossier over de Agenda 2000 tot afspraken te komen, te laten liggen.

De heer Van den Akker heeft gevraagd naar de dynamiek die van de actieplannen voor de werkgelegenheid uitgaat. Dat hangt een beetje af van wat wij er zelf mee willen, of wij van elkaar willen leren en of wij dat op eenzelfde manier op dit terrein willen doen als bij andere onderwerpen in Europa waarbij vooruitgang wordt geboekt. Het zou een enorme teleurstelling zijn als wij na de werkgelegenheidsafspraken in het verdrag en na de eerste opstelling van plannen naar aanleiding van de top van Luxemburg het er een beetje bij zouden laten zitten.

De heer Van den Akker vraagt wat wij op dit moment anders doen dan vorige week en wat de positieve werking zal zijn van het lering trekken uit elkaars plannen en ideeën. De heer Van den Akker zei vorige week in het algemeen overleg dat hij in het stuk had gelezen dat Spanje op een aantal punten zulke positieve commentaren kreeg, ook van de Europese Commissie. Ik heb dat als heel positief opgevat, want Spanje heeft een afschuwelijk hoog werkloosheidspercentage. Dat werk je uiteraard niet weg met mooie plannen. Een zekere kritische beïnvloeding van elkaar kan positief uitwerken. Wij moeten er echt voor zorgen ons evenveel aan te trekken van relatief slechte prestaties op het gebied van werkgelegenheid, arbeidsmarkt en scholing als van elkaars kritiek bij onvoldoende budgettaire of monetaire vooruitgang. Waar het uiteindelijk in Europa allemaal om gaat, is beter presteren met en ten behoeve van burgers.

Rapportcijfers heb ik nog nooit gegeven na afloop van topbijeenkomsten en voorzitterschappen. Ik vind dat eigenlijk ook een beetje eenvoudig. Ik zou wel een paar kwalificaties willen geven. Het Britse voorzitterschap heeft, afgezien van de ongelukkige gang van zaken bij die lange lunch rondom het presidentschap van de Europese Centrale Bank, de besluitvorming over deelname aan de euro tot een goed resultaat gebracht, en dat is voor een land dat nog zo ver van de euro afstaat een extra prestatie. De punten die in Cardiff aan de orde waren en waarvan wij wisten dat zij niet tot ingrijpende besluiten konden leiden, zijn op een behoorlijke tot goede manier voorbereid. Op dat punt is nuttig werk verricht. Het lijkt mij dat dit halfjaar ertoe heeft geleid dat het Verenigd Koninkrijk niet verder van Europa af, maar wat dichter bij Europa is komen te staan. Ook dat zou, als wij daar een beetje structureel naar kijken, van betekenis kunnen zijn.

De heer Van Middelkoop heeft een motie ingediend. Ik ben het zeer eens met zijn opmerking en die van de heer Hoekema, dat wij door alle commotie over declaratiegedrag, regelingen en anderszins rondom het Europees Parlement heen, het bonafide karakter, de hoge inzet, de integriteit en de kwaliteit van werken van een zeer groot aantal europarlementariërs goed moeten blijven onderstrepen. Dat stellen wij voorop. Het is tegelijkertijd een punt van zorg dat er een aantal negatieve ontwikkelingen zijn geweest en soms gaande blijven, die dan ten onrechte ook bonafide, integere mensen in opspraak brengen.

In de motie van de heer Van Middelkoop, die door velen is medeondertekend, wordt de regering gevraagd om naar vermogen te bevorderen dat zo'n regeling voor een statuut is getroffen vóór de verkiezingen van het Europees Parlement. Hij gaf zelf al aan dat de juridische instrumenten om dat af te dwingen of op te leggen, uiterst gering zijn. Hij gaf ook als voorbeeld dat bij voorkomende gelegenheden de regering daar uiteraard aandacht voor moet vragen en wees daarbij op een volgende Europese Raad. Als ik onder bevorderen "politiek bepleiten" mag verstaan, dan ben ik daar zeker toe bereid. Ik heb geen enkel bezwaar tegen deze motie. De aanvaarding van deze motie wordt door ons ook niet beschouwd als een correctie op het door ons gevoerde beleid. Wij hebben namelijk bij diverse gelegenheden ook opmerkingen en aansporingen in deze richting gemaakt. "Overbodig" is wat flauw, maar als de Kamer haar, mede gelet op de brede ondertekening, aanvaardt, dan zullen wij dat als een aanmoediging zien voor het voortzetten van onze lijn.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Ik kan dat kwalificeren als misschien wat overgevoeligheid bij de minister-president, maar de motie is inderdaad niet bedoeld als een correctie. Het gaat ons onder andere om het vastleggen van een zeker commitment dat de minister ook al bij andere gelegenheden is aangegaan, te weten dat er echt snel iets moet gebeuren. Er zit echter nog een ander aspect bij dat de minister-president zeker zal willen billijken: wij hebben er als nationale parlementariërs ook een zeker belang bij dat het gedoe rond alles en nog wat in Brussel en Straatsburg een keer afgelopen is. Tenslotte raakt het ons ook.

Minister Kok:

Het raakt ons allen. Het raakt de parlementariërs op een zeer bijzondere wijze.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Ik was even vergeten dat u op dit moment ook parlementariër bent.

Minister Kok:

Die opmerking wilde ik nog niet eens maken. Het raakt ons allen als burgers die het met een goede ontwikkeling van Europa goed voor hebben. Het lijkt erop dat deze motie wordt aanvaard. Wij beschouwen dat als een ondersteuning van het door ons gevoerde beleid. Wij zullen er ook zeker niet zwijgzaam bij zijn. Wij hebben ook niet voor niets de opmerkingen gemaakt zoals die zijn gemaakt. Ik was ook een klein beetje bezorgd toen de discussie in Cardiff door de inbreng van sommigen rondom de tafel geleidelijk aan de kant opging dat er vlak voor de verkiezingen niet te veel theater over moest worden gemaakt. Dat was voor mij toen ook een extra aansporing om te zeggen: a. hoe eerder zo'n statuut er is, hoe beter en b. intussen zijn er ook andere verbeteringen aan te brengen die men desgewenst ook zelf in eigen hand kan nemen. Kortom, hoe vroeger hoe beter. Zo verstaan wij het en zo bedoelt de Kamer het. Daar bestaat geen verschil van mening over.

Minister Van Mierlo:

Voorzitter! De heer Van den Akker heeft gevraagd of ik met mijn opmerking over de dreigende tweede nucleaire wedloop het NPV ter discussie heb gesteld. Het antwoord daarop luidt natuurlijk "nee, absoluut niet". Het NPV is van onschatbare waarde. Om ieder misverstand te voorkomen, wil ik herhalen wat ik gezegd heb. Er was een nucleaire wapenwedloop aan de gang en wij konden die in de bezielende gedachte van het NPV stoppen. Nu hebben wij dat NPV en wij investeren er van alles in. Maar wij kunnen het niet nog een keer uitvinden om de tweede race daarmee te stoppen. Dat bedoel ik. Wij zitten omhoog met het gebrek aan een nieuwe bezielende gedachte om die tweede dreiging te keren. Dat is het punt.

Ik dank de heer Van Middelkoop voor het feit dat mijn wat langere verhaal zijn ongetwijfeld veel kortere motie kan vervangen. Wij vinden hetzelfde. Dat doet mij ook intellectueel deugd.

De heer Hoekema sprak nog over 1973. Hij heeft het saillante detail naar voren gehaald dat Nederland toen een gemeenschappelijk standpunt van de EU heeft voorkomen. Ik meen te weten dat wij toen niet het stemgedrag van die twee landen in de Veiligheidsraad veranderd hebben. Als ik het goed heb, hebben wij aan de beslissing die wij toen hebben genomen, zelf een olieboycot te danken gehad. Meer kan ik er niet van zeggen. Het is wel leuk dat hij het naar voren heeft gehaald.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande donderdag over de motie te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Sluiting 22.25 uur

Naar boven