Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

Op verzoek van de vaste commissie voor Justitie en de algemene commissie voor Europese Zaken stel ik voor, de wens uit te spreken dat de bij brief van 26 september 1996 overgelegde ontwerpbesluiten Uitvoerend Comité Schengen (19326, nr. 148) de uitdrukkelijke instemming van de Staten-Generaal behoeven.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Op verzoek van de PvdA-fractie benoem ik in de vaste commissie voor Justitie het lid Noorman-den Uyl tot plv. lid in plaats van het lid Vliegenthart.

Het woord is aan de heer Verhagen.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter! Er hebben de CDA-fractie berichten bereikt dat de vaste commissie voor Justitie van de Eerste Kamer aan de staatssecretaris van Justitie heeft laten weten dat een meerderheid in de Eerste Kamer de aanpassingen die de staatssecretaris heeft aangebracht in het wetsvoorstel Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap (23029, R1461), waarin de zogenaamde dubbele nationaliteit wordt geregeld, onvoldoende acht. Daardoor is reeds nu duidelijk dat het wetsvoorstel geen meerderheid zal halen aan de overzijde van het Binnenhof.

De leden van de CDA-fractie zouden dan ook graag schriftelijk van de staatssecretaris vernemen hoe zij, gezien de nu ontstane situatie, verder rondom dit wetsvoorstel zal handelen. Wij verzoeken haar daarbij tevens aan te geven hoe zij denkt om te gaan met de reeds gegroeide praktijk van het verlenen van dubbele nationaliteit, vooruitlopend op de goedkeuring van het wetsvoorstel. De CDA-fractie gaat ervan uit dat deze praktijk gezien het blijvend ontbreken van een wettelijke basis zal worden gestaakt.

De heer Korthals (VVD):

Voorzitter! Dit is natuurlijk een belangwekkend gegeven. Ik vind het zelfs zo belangwekkend, dat het belangrijk is dat de staatssecretaris op korte termijn met een schriftelijke reactie komt.

De voorzitter:

Ik maak een opmerking die de verhouding tussen beide Kamers betreft. Ik vind dat de besluitvorming in de Eerste Kamer haar voltooiing moet hebben alvorens wij tot actie overgaan. Anders komen wij in een heel ingewikkeld proces terecht. Het goede gebruik om elkaars besluiten af te wachten en elkaars verantwoordelijkheid te respecteren zou ik ook in dezen graag koesteren. Deze opmerking mag men als een kritische noot incasseren.

De heer Verhagen (CDA):

Dat was mij duidelijk, voorzitter.

De heer Korthals (VVD):

Voorzitter! In de eerste plaats zou ik u willen vragen of u op enigerlei wijze kunt bevorderen dat in de Eerste Kamer tot besluitvorming wordt gekomen. In de tweede plaats wijs ik erop dat vooruitlopend op de wetgeving, krachtens een motie in de Tweede Kamer, beleid is ontwikkeld. De VVD-fractie was daar indertijd al niet zo'n groot voorstander van. Wij kunnen niet blijven wachten. Het is al voor het zomerreces in de Tweede Kamer behandeld en het is onduide lijk hoe het proces zich verder gaat ontwikkelen.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Voorzitter! Is uw opmerking voor collega Verhagen reden om zijn verzoek in te trekken? Ik kan mij er namelijk wel iets bij voorstellen om de besluitvorming in de Eerste Kamer af te wachten.

De heer Verhagen (CDA):

Neen, deze opmerking is voor mij geen reden om mijn verzoek in te trekken. Er is vooruitlopend op de goedkeuring van het wetsvoorstel een praktijk ontwikkeld. Nu blijkt dat die goedkeuring zal uitblijven. Ik vind het dan wenselijk dat wij op korte termijn door de staatssecretaris geïnformeerd worden over de manier waarop zij denkt verder te gaan met het wetsvoorstel en met de praktijk. Nu op dit punt een wettelijke basis zal blijven ontbreken, moet de huidige praktijk in onze ogen gestaakt worden.

De voorzitter:

De vraag van de heer Korthals, of ik bij machte ben besluitvorming aan de overzijde te bevorderen, wil ik graag beantwoorden. Ik moet zeggen dat dit een voorzitter van de Tweede Kamer niet is gegeven, net zomin als het een voorzitter van de Eerste Kamer is gegeven hier de besluitvorming te bevorderen, tenzij er een gemeenschappelijk belang is. Vandaar mijn eerste opmerking. De besluitvorming wordt over en weer gerespecteerd; wij proberen daar ook over en weer in de tijd ruimte voor te vinden. In die zin is het ook veel beter om beleid of visies te vragen wanneer de besluitvorming is voltooid.

Wat het beleid zelf betreft, veroorloof ik mij de volgende opmerking: wij zien nu wederom hoe risicovol het is om vooruitlopend op wetgeving beleid te gaan voeren. Ook de medewetgever, deze Kamer, moge zich dat aantrekken. Ik ben daar evenzeer verantwoordelijk voor als u allen; of ik nu voor of tegen was, is dan irrelevant. Dat laat onverlet dat deze gelegenheid mij de kans biedt nog eens te onderstrepen hoe essentieel het is de orde der dingen in acht te nemen en niet aan te rommelen. Anders krijg je vroeg of laat allerlei gekke problemen, zoals wij nu hebben.

Dan kom ik op de vraag van mevrouw Sipkes. Mij lijkt dat, als de staatssecretaris dit uitvoerige stenogram ziet, zij in politieke wijsheid zal weten te reageren. Hoe die wijsheid zal uitpakken, zullen wij dan wel merken.

Ik stel na al deze opmerkingen dan ook voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar de staatssecretaris van Justitie.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Van Oven.

De heer Van Oven (PvdA):

Voorzitter! Uit een persbericht van hedenmorgen valt af te leiden dat het Haagse gerechtshof gisteren de strafzaak tegen Kobus L. heeft voorgezet, ondanks het feit dat een rechtshulpverzoek, inhoudende de heer Bouterse in Suriname als getuige in die zaak te horen, niet of althans nog niet is ingewilligd. Op voorhand is niet aannemelijk dat de Surinaamse autoriteiten de heer Bouterse niet hebben kunnen vinden. In dat verband is door een woordvoerder van het ministerie van Justitie meegedeeld dat een groter aantal rechtshulpverzoeken dat in het kader van het rechtshulpverdrag met Suriname sedert vorig jaar oktober is ingediend, niet is beantwoord. Nu de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken eind deze maand met de minister van Buitenlandse Zaken over Suriname spreekt, vraag ik of de minister van Justitie een overzicht kan verschaffen van de rechtshulpverzoeken die in het kader van het rechtshulpverdrag aan de Surinaamse autoriteiten zijn gericht, met daarbij een vermelding van het resultaat van die rechtshulpverzoeken.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Voorzitter! De CDA-fractie ondersteunt gaarne het verzoek van collega Van Oven. Als ik zijn eerste woorden goed heb begrepen, dan heeft zijn verzoek ook betrekking op de stand van zaken rond het COPA-onderzoek. Heb ik dat goed geïnterpreteerd?

De heer Van Oven (PvdA):

Zeker, inclusief het COPA-onderzoek.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven