Noot 3 (zie blz. 604)

Bijvoegsel

Schriftelijke antwoorden van de minister en de staatssecretaris van Financiën op vragen, gesteld in de eerste termijn van de algemene financiële beschouwingen en de behandeling van de begrotingen Nationale Schuld en Financiën (25 000-IXA en IXB)

Vraag van het lid Terpstra (CDA): Vooral de ziektekosten en de gemeentelijke lasten veroorzaakten in 1996 de daling van de koopkracht. Hoe wil de minister deze post in 1997 in de hand houden?

De regering heeft naar beste inzicht ramingen gemaakt voor de uitgaven gezondheidszorg in 1997, op basis waarvan de procentuele premies Ziekenfondswet en AWBZ zijn vastgesteld. Over de ontwikkeling nominale premies Ziekenfondswet heeft het kabinet een duidelijke afspraak gemaakt met de ziekenfondsen. Deze afspraak, die samenhangt met de invoering van het systeem van eigen bijdragen in de Ziekenfondswet, houdt in dat de nominale premies in 1997 minimaal 110 gulden lager zullen zijn dan in 1996. Over de particuliere ziektekostenpremies heeft het kabinet geen zeggenschap. Er is op dit moment echter geen reden te veronderstellen dat zich hier volgend jaar buitensporige premiestijgingen zullen voordoen.

Op de gemeentelijke lasten wordt ingegaan in het antwoord op een vraag van dhr. Van Wingerden.

Vraag van het lid Ybema (D66): Nationaal Euroforum: moet de actieve publiekscampagne niet eerder van start gaan?

Het antwoord op deze vraag is drieledig:

1. een campagne richting bedrijfsleven is reeds van start gegaan;

2. voor voorjaar 1998 heeft het publiek de gelegenheid zich te informeren via het bedrijfsleven en via Internet en een 06-telefoonnummer;

3. ondertussen zal nauwlettend in de gaten worden gehouden of de noodzaak bestaat om de voorlichting richting het publiek te intensiveren.

De facto krijgt het publiek pas 1 januari 2002 te maken met de Euro, hetgeen betekent dat gewaakt moet worden voor een te vroeg starten van een actieve publiekscampagne.

Vraag van het lid Hoogervorst (VVD): Wat is de reactie van de minister op de groeiraming voor Nederland van het IMF en The Economist?

De door het kabinet gebruikte voorspellingen voor de economische ontwikkeling van de Nederlandse economie zijn afkomstig van het CPB. Aan ramingen zijn altijd onzekerheidsmarges verbonden. Afwijkende ramingen van andere instanties met een beperkte omvang zijn dan ook niet verwonderlijk. De ramingen voor de groei van het BBP van het IMF en The Economist liggen voor 1996 en 1997 % onder de CPB-raming. Realisaties tot en met het tweede kwartaal van dit jaar liggen echter in lijn met de CPB voorspellingen.

Vraag van het lid Terpstra (CDA): De G-7 hebben onlangs besluiten genomen over de verlichting van de schuldenlast van de armste landen. Wat is het Nederlandse standpunt terzake?

Belangrijker dan de G-7 is het feit dat in de afgelopen week in het Interim en Development Committee het initiatief van IMF en Wereldbank ten behoeve van de zwaar verschuldigde arme landen (Heavily Indebted Poor Countries of HIPC's) is goedgekeurd. Het betreft dus geen plan of besluit van de G-7, maar van de gehele internationale gemeenschap. Het is gericht op schuldenlanden met een volgehouden goed beleid die onvoldoende hebben aan het huidige instrumentarium (met name 67% reductie van de in aanmerking komende bilaterale schuld) en bestaat uit een van geval tot geval te bepalen verdergaande schuldreductie in de Club van Parijs (overeengekomen is thans tot aan 80%), gelijkwaardige actie van andere bilaterale en commerciële crediteuren en schuldverlichting door de Internationale Financiële Instellingen. Ook donorbijdragen maken onderdeel uit van het initiatief. Nederland is altijd sterk voorstander geweest van het initiatief van IMF en Wereldbank en is bijzonder verheugd dat het thans is aanvaard. Zoals gebruikelijk zal de Kamer hierover zeer binnenkort nader geïnformeerd worden in de vorm van het verslag van de besprekingen in het Interim- en Development Committee.

Vraag van het lid Zonneveld (CD): Kan de minister aangeven door welke financiële transacties de EMU-schuld daalt?

De uitsplitsing van de financiële transacties is af te lezen uit tabel 3.4.3 van de Miljoenennota, met name kredietverlening, verkoop deelnemingen en de afbouw van het schatkistsaldo zorgen voor het negatieve effect op de schuld.

Vraag van het lid Van Dijke: De geachte afgevaardigde Van Dijke heeft aandacht gevraagd voor de problemen bij de vaststelling van de begroting bij de gemeenten nu het gemeentefonds gekoppeld is aan de uitgaven van de rijksbegroting. De minister zal toch niet willen ontkennen dat dit een reëel punt is? Kan de Kamer op dit punt een evaluatie en beoordeling tegemoet zien? Is het denkbaar dat de gevolgen van genoemde koppeling wordt afgevlakt door een bandbreedte af te spreken waarbinnen schommelingen kunnen plaatsvinden?

Ik ontken niet dat de koppeling aan de rijksuitgaven tot mogelijke problemen kan leiden voor gemeenten bij de vaststelling van de begroting. In het jongste bestuurlijk overleg is afgesproken dat een werkgroep van Financiën, Binnenlandse Zaken en VNG/IPO nader zal gaan kijken of het mogelijk is de schommelingen voor het Gemeentefonds ten gevolge van de huidige koppelingssystematiek te beperken. De mogelijkheid van een bandbreedte waarbinnen schommelingen kunnen plaatsvinden zal eveneens door deze werkgroep worden bekeken. Onder handhaving van de methodiek ten principale wordt thans dus bezien hoe ook het besluitvormingsproces in gemeenten meer stabiliteit kan krijgen.

Vraag van het lid Terpstra (CDA): De afgelopen jaren is er veel werk gemaakt van het verbeteren van de boekhouding van de overheid. (...) Volgens het jongste rapport van de Rekenkamer zou er sprake zijn van een verminderde aandacht bij sommige departementen voor deze zaak. Deelt de minister van Financiën deze mening en wat zouden we hieraan kunnen doen?

De Rekenkamer constateert in genoemd rapport dat er van 1994 op 1995 sprake is van een verdere daling in het percentage fouten en onzekerheden bij de uitgaven1. Net zoals vorig jaar, trof de Rekenkamer in de verplichtingen en ontvangsten geen fouten en onzekerheden aan. Ook wanneer wordt gekeken naar het aantal goedkeurende accountantsverklaringen, is er van 1994 op 1995 sprake van progressie. Daarnaast is er sprake van een positieve ontwikkeling bij het percentage uitgaven dat is voorzien van ramingskengetallen (zie blz. 60 van de Miljoenennota) en is het traject van doelmatigheidskengetallen ingezet (zie blz. 59 van de Miljoenennota).

Het is zaak dat deze (in de afgelopen jaren opgebouwde) voortgang wordt vastgehouden; departementen dienen steeds de vereiste aandacht te blijven besteden aan het op een toereikend niveau houden van hun administratieve organisatie en interne controle. Eventuele verslechteringen worden door mijn ministerie nauwlettend in het oog gehouden. Betrokken ministers worden hierop aangesproken.

Vraag van het lid Hoogervorst (VVD): De VVD-fractie vraagt zich af of het niet een goed idee zou zijn om of de bevoegdheden van de Rekenkamer uit te breiden tot de decentrale overheden of wellicht een nieuwe Rekenkamer specifiek voor de decentrale overheden te creëren. Wat is een eerste reactie van de minister van Financiën hierop?

Het geopperde idee is interessant. Aan betreffende vraag zitten wel enkele zaken die nader dienen te worden uitgezocht. Zo kan de autonomie van de lagere overheden worden genoemd.

De Rekenkamer heeft de Kamer toegezegd met een nota te komen over haar bevoegdheden. Dit betreft een nota waarin zowel de inhoud als het bereik van haar bevoegdheden zullen worden behandeld. Naar aanleiding van deze nota zal het kabinet met een standpunt terzake komen.

Vraag van het lid Hoogervorst (VVD): Wij vragen de minister welk deel van de onderschrijding in 1997 louter aan de nominale verhoging van het uitgavenkader is te danken.

De huidige raming van de (gecumuleerde) prijsontwikkeling BBP komt overeen met de geraamde prijsontwikkeling bij de vaststelling van het uitgavenkader. De onderschrijding van het kader in 1997 valt dus volledig toe te schrijven aan het saldo van mee- en tegenvallers en beleidsmatige mutaties.

Vraag van het lid Terpstra (CDA): Het kabinet is bij de koopkrachtdiscussie een beetje geholpen door een hogere loonraming als gevolg van een aantrekkende economie tussen voorjaar en najaar. Geldt deze hogere loonraming ook voor de sector Overheid. Is het budget voor minister Dijkstal ook hoger geworden?

Vraag van het lid Marijnissen (SP): Loonontwikkeling 1997; reactie op de stelling dat het gejuich over koopkrachtbehoud voorbarig is, mede gelet op de afgesloten cao's voor ambtenaren en zorgsector.

De loonbijstelling die voor de overheid (inclusief de zorgsector) wordt gehanteerd neemt de contractloonraming van de marktsector, zoals geraamd door het CPB, als uitgangspunt. De raming van de contractloonontwikkeling van de markt voor het jaar 1997 is gestegen. Deze stijging wordt derhalve ook doorvertaald naar de ruimte die beschikbaar is voor de overheid.

De mate waarin de aldus vastgestelde contractloonruimte leidt tot een contractloonstijging is afhankelijk van de uitkomst van de CAO-onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers. Partijen kunnen de ruimte aanwenden voor een stijging van de lonen, maar bijvoorbeeld ook voor een verkorting van de arbeidstijd. Zo zal in 1997 voor zowel de sector Rijk als de zorgsector een 36-urige werkweek gelden. De contactloonstijging voor het gehele jaar 1997 is nog niet voor alle overheidssectoren bekend, aangezien in de loop van 1997 over nieuwe CAO's onderhandeld zal worden.

De regering probeert koopkrachtbehoud in 1997 te realiseren door zo goed mogelijke ramingen, maar ook door bijvoorbeeld afspraken met ziekenfondsen over de ontwikkeling van de nominale ziekenfondspremie. Het kan echter niet zo zijn dat de regering in alle gevallen achteraf tegenvallers in de koopkracht repareert, evenmin als dat meevallers worden afgeroomd. De koopkrachtontwikkeling is immers van vele factoren afhankelijk, waaronder bijvoorbeeld de inflatie en de loonontwikkeling, die buiten de directe invloedsfeer van het kabinet liggen.

De mate waarin de aldus vastgestelde contractloonruimte leidt tot een contractloonstijging is afhankelijk van de uitkomst van de CAO-onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers. Partijen kunnen de ruimte aanwenden voor een stijging van de lonen, maar bijvoorbeeld ook voor een verkorting van de arbeidstijd. Zo zal in 1997 voor zowel de sector Rijk als de zorgsector een 36-urige werkweek gelden. De contactloonstijging voor het gehele jaar 1997 is nog niet voor alle overheidssectoren bekend, aangezien in de loop van 1997 over nieuwe CAO's onderhandeld zal worden.

Vraag van het lid Schutte (GPV): Wordt het geen tijd het streven naar algemene participatie op de arbeidsmarkt te differentiëren, bijvoorbeeld door een zekere maximering van het aantal arbeidsuren per huishouding?

De suggestie van maximering van arbeidsparticipatie past niet in het kabinetsbeleid. Het kabinetsbeleid is er op gericht om de werkgelegenheidsontwikkeling te stimuleren en daarmee een verhoging van de participatie te bevorderen. De participatiegraad uitgedrukt in mensjaren ligt in Nederland slechts op circa 50%, terwijl bijvoorbeeld in Duitsland de participatie op 60% ligt, in Amerika 70% en in Japan 80%. We moeten onze inspanningen dus richten op meer werk veeleer dan het inperken van de vrijheid om te werken.

Vraag van het lid Rabbae (GroenLinks): Kan ik een overzicht krijgen van wat we in de sfeer van "armoede" doen (IHS, dak- en thuislozen en aftrek alleenstaande bejaarden etc.)?

Onderstaand een overzicht van hetgeen door dit kabinet (vanaf het regeerakkoord) in de sfeer van "armoede" extra wordt gedaan.

Dit overzicht heeft alleen betrekking op uitgavenmaatregelen op de rijksbegroting. Er zijn immers ook diverse maatregelen in de fiscaliteit getroffen, met name voor ouderen met een laag inkomen.

1997 t/m 2000(in mln.)
– IHS, waarvan431556
* kindertoelagen8080
* indexering kwaliteitskorting3399
* normhuurcompensatie 95/96 en 96/97100100
* Koopkrachtreparatie3060
* normhuurcompensatie 97/9848100
* vervroegen alleenstaandenmaatregel25
* intensiveringen (beleidsbrief)115117
   
(IHS: Bezuiniging/meevallende ontw.229442)
– Opvang dak- en thuislozen1515
– Tegengaan segregatie steden832
– Kinderbijslag eerste kind1322
– Afschaffing eigen bijdragen hlpmdl.8585

In dit overzicht is afgezien van de laagbetaalde arbeid: bestrijding langdurige werkloosheid (zoals Melkertbanen, SPAK) en de koppeling. Tevens zijn niet opgenomen diverse maatregelen in de sfeer van het Grote Stedenbeleid en het Fonds Sociale vernieuwing die immers ook ten gunste komen van de bestrijding van armoede resp. achterstanden.

Vraag van het lid Rabbae (GroenLinks): Milieuactiviteiten op internationaal niveau: nu 400 miljoen, ophoging naar 600 miljoen? Waar is de resterende 200 miljoen?

Op het beleidsveld Milieu en Natuur (binnen de homogene groep Internationale Samenwerking) is een bedrag van 400 miljoen gereserveerd in 1997. Dit bedrag loopt op tot 460 miljoen in 2001. Daarnaast zijn op de beleidsvelden Sociale, Economische en Institutionele Ontwikkeling en Midden- en Oost-Europa ook programma's en/of activiteiten opgenomen die betrekking hebben op milieu en natuur.

Vraag van het lid Terpstra (CDA): Bij de berekeningen (i.c. Schiphol) van VenW wordt steeds uitgegaan van het ER-scenario. Daar de wereld zich niet aan dit scenario heeft gehouden loopt alles mis. Hoe is het mogelijk dat een Ministerie zich baseert op een scenario dat niet de basis is van het Regeringsbeleid?

Zoals eerder door de minister van Verkeer en Waterstaat is aangegeven is er gekozen voor een bepaalde ontwikkelingsstrategie voor de groei van Schiphol en niet voor een bepaald scenario van het CPB. De gekozen ontwikkelingsstrategie houdt in dat de luchthaven zich binnen gestelde randvoorwaarden t.a.v. milieu, veiligheid en bereikbaarheid tot mainport kan ontwikkelen.

Het is dus een misverstand om te denken dat het ER-scenario door VenW als uitgangspunt is gekozen.

Vraag van het lid Terpstra (CDA): In het algemeen houdt de minister van VenW geld over. Op korte termijn willen wij de extra financiële ruimte inzetten voor de grootste knelpunten op het gebied van de infrastructuur. Dat is volgens de Miljoenennota van vorig jaar het wegennet.

Het kabinet stelt extra financiële ruimte beschikbaar voor knelpunten op het gebied van de infrastrutuur. De extra gelden die namelijk voor de nota "Samenwerken aan bereikbaarheid" beschikbaar zijn gesteld, worden ingezet om files te bestrijden. Te noemen zijn maatregelen als variabilisatie, verkeersmanagement en betere benutting van de bestaande infrastructuur.

De onderuitputting die zich vorig jaar op de infrastructuurgelden heeft voorgedaan heeft overigens geen relatie met de extra gelden voor de nota "Samenwerken aan bereikbaarheid". In algemene zin kan worden gezegd dat onderuitputting voor infrastructurele projecten zijn verklaring vindt in projectvertraging en derhalve op een later moment alsnog tot uitgaven leiden.

Door de afspraken met België omtrent de vergoeding voor het aanleggen van de HSL via het voor Nederland gewenste traject (inclusief rentebedingen) ontstaat er voor dit jaar en komende jaren extra mogelijkheden om de beschikbare bedragen volledig uit te putten.

Vraag van het lid Hoogervorst (VVD): Moet gevreesd worden voor een overschrijding (in de zorgsector) van 1 miljard in 1996 en van 1,5 miljard in 1997? Voor 1997 is voor de eerste keer bij voorbaat een over- schrijding toegestaan, te weten van ruim 300 miljoen.

In de Miljoenennota 1997 zijn de meest recente inzichten verwerkt. Op basis van deze inzichten is er geen reden om voor 1996 en 1997 verdere overschrijdingen te verwachten. De overschrijding 1997 is opgetreden in de laatste fase van de begrotingsvoorbereiding en wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door de gevolgen van macro-economische ramingen voor mutaties in de nominale sfeer. Tijdens de begrotingsvoorbereiding 1998 zal, in het licht van de dan beschikbare inzichten in de macro-economische ontwikkelingen, de overschrijding voor 1997 opnieuw beoordeeld worden.

Vraag van het lid Hoogervorst (VVD): In het kader van de Voorjaarsnota heeft de kamer een motie aanvaard waarin gevraagd werd om een analyse van de overschrijdingen (in de zorgsector) in het verleden en een plan van aanpak voor de komende jaren. (...). Wanneer kunnen we dat plan van aanpak verwachten?

Het plan van aanpak ten aanzien van het versterken van de financiële beheersing van de zorgsector zal rond de jaarwisseling verschijnen. Dit plan van aanpak zal een evaluatie bieden van in gang gezette activiteiten op het gebied van de informatievoorziening. Op grond van de analyse van het probleem zullen nieuwe activiteiten aan de bestaande worden toegevoegd. Versnelling van de informatiestromen en verbetering van de informatie zullen hierbij belangrijke thema's zijn.

Vraag van het lid Van der Vlies (SGP): Bij herhaling hebben wij de regering erop gewezen, dat beleid, uitgaande van een jaarlijkse groei van 1,3% van de zorguitgaven niet reëel is. Wanneer komt de regering met structurele maatregelen op dit punt?

In het regeerakkoord is voor de zorgsector 1,3% volumegroei afgesproken. In relatie daarmee is voor de zorgsector een strak programma van volumebeheersing en kostenbeperking aangekondigd ter voorkoming van overschrijdingen. Voor de uitwerking van dit programma is een task-force ingesteld. De task-force heeft in februari 1995 het rapport "Zuinig met zorg" opgeleverd met een groot aantal voorstellen. In de afgelopen periode is een groot aantal van de aanbevelingen geïmpelementeerd. Op basis hiervan is op voorhand geen reden om terug te komen op de in "Zorg in het regeerakkoord" uitgesproken verwachting dat het mogelijk moet zijn om de groeicijfers in de zorgsector af te zwakken.

De 1,3% spoort grosso modo met de invloed van de vergrijzing. Tegenover wensen om de kwaliteit te verbeteren staan mogelijkheden om produktiviteitswinst te boeken zowel door de technologische ontwikkeling als door doelmatiger werkwijzen.

Vraag van het lid Terpstra (CDA): In ons plan (van aanpak) is ook geld uitgetrokken voor de cofinanciering van projecten via Brussel. Heeft het kabinet dit nu geregeld?

De confinanciering vanuit de structuurfondsen van de Europese Unie vergt afspraken met de regio's die de steun ontvangen. Het kabinet heeft met de provincies van de betreffende regio's overeenstemming bereikt over hun bijdragen resp. over een verschuiving van EFRO naar ESF. Eind september jongstleden zijn deze EFRO- en ESF-programma's, inclusief de financiering, bij de EG ingediend. Mijn inschatting is dat de programma's een goede kans lijken te maken gehonoreerd te worden.

Vraag van het lid Van Wingerden (AOV): Als gevolg van de Wet WOZ kan de onroerendzaakbelasting (OZB) tot een verdubbeling van lasten leiden. Zie in dit kader het verzoek van de gemeente Den Haag aan het Rijk om financieel bij te springen.

In het algemeen geldt dat gemeenten de Wet WOZ neutraal moeten kunnen verwerken, mits er wordt voldaan aan het redelijke peil aan eigen inkomsten. Deze voorwaarde geldt voor de gemeente Den Haag als zogenoemde "artikel 12"-gemeente. Als aan die voorwaarde is voldaan is er geen beletsel om de gevolgen van de waardestijgingen voor de OZB – deels – te compenseren via tariefsverlagingen.

Vraag van het lid Van der Ploeg (PvdA): Hoe kijkt de minister aan tegen een verzoek om 10 mln extra voor rechtsbijstand beschikbaar te stellen en dit te dekken door meer opbrengsten uit verkeersboeten (bijvoorbeeld door strengere vervolging)?

Op zich zijn opbrengsten uit verkeersboeten een adequate dekking. Het betreft immers een niet-belastingontvangst. Echter de ontvangstenraming van boeten en transacties valt reeds enige jaren achtereen fors tegen; zowel in 1994 als in 1995 trad een tegenvaller op van 60 mln. Het halen van de bestaande raming boeten en transacties in 1996 en volgende jaren zal naar verwachting een majeure krachtsinspanning vergen. Overigens zal een strengere vervolging altijd ook op inhoudelijke merites moeten worden beoordeeld.

Vraag van het lid Van der Ploeg (PvdA): Kan de regering verzekeren haar best te doen zoveel mogelijk van de projecten (uit de CA0-gelden van 2,75 miljard) naar voren te trekken?

Van de 2,0 miljard die in de jaren 1996 tot en met 2000 in het kader van de nota Samen Werken aan Bereikbaarheid tot besteding zullen komen, is 1,3 miljard bestemd voor het versnellen van investeringsprojecten.

Vraag van de leden Ybema (D66), Van der Ploeg (PvdA) en Rabbae (GroenLinks): Hoe staat het met de heroverweging van de bezuiniging in het Openbaar Vervoer?

De minister-president heeft bij de Algemene Politieke Beschouwingen toegezegd dat het kabinet deze problematiek nader zal bezien en hierover overleg met de sector zal voeren.

Dit overleg zal zo spoedig mogelijk worden gevoerd.

Ik kan me voorstellen dat in het overleg behoefte bestaat aan een voortgangsrapportage van de tot nu toe genomen maatregelen. De bedoeling was om een dubbeldoelstelling te realiseren. Zowel selectieve groei van het Openbaar Vervoer als verhoging van de kostendekkingsgraad. Deze doelstellingen zijn in het rapport De Boer tegen het licht gehouden. Het kabinet heeft op basis van de aanbevelingen uit dit rapport een extra investeringsimpuls van 1 miljard gulden ter beschikking gesteld om deze dubbeldoelstelling mogelijk te maken.

Deze kwestie kan uitvoeriger aan de orde worden gesteld bij de behandeling van de ontwerpbegroting 1997 van Verkeer en Waterstaat.

Vraag van het lid Van der Ploeg (PvdA): De huidige stand van technologie maakt rekeningrijden vanaf 1998 mogelijk. Kan de regering toezeggen rekeningrijden vanaf 1998 in te voeren?

De minister van Verkeer en Waterstaat heeft medio 1995 aan u geschreven in haar brief over de contouren van invoeren van rekeningrijden, dat de praktische betrouwbaarheid van de technische systemen een beperking vormt voor de invoering. Voorzien werd invoering in 2001. Inmiddels tracht het kabinet de invoering te vervroegen. Invoering per 1 januari 1998 is echter technisch uitgesloten.

Vraag van het lid Van der Ploeg (PvdA): Wordt de maatregel lesgelden vanaf 16 jaar gecompenseerd in de WTS voor ouders met een belastbaar inkomen tot f 48 000,–?

Tot een belastbaar inkomen van circa f 50 000,– voorziet de WTS in een tegemoetkoming voor de betaling lesgeld. Dat geldt natuurlijk vanaf het moment dat lesgeld moet worden betaald, dus – conform de maatregel – vanaf het 16e jaar.

Vraag van het lid Van der Ploeg (PvdA): Gaan de bezuinigingen op de studiefinanciering van MBO-ers niet ten koste van de toegankelijkheid?

De exacte invulling van de taakstelling op de studiefinanciering van het MBO moet nog in het kabinet worden besproken. Het kabinet is daarbij mede in afwachting van het eindadvies van de commissie Kruse. Sectorspecifieke en beleidsinhoudelijke argumenten zullen ten grondslag liggen aan de exacte invulling. Hierover zal binnenkort en naar verwachting voor de begrotingsbehandeling van OCenW meer duidelijkheid ontstaan.

Vraag van het lid Van der Ploeg (PvdA): Waarom resterend geld uit cluster III niet ingezet voor uitvoering van de motie Duivesteijn m.b.t. verlaging eigen huurbijdrage alleenstaanden van f 318 naar f 300 in de IHS?

Tegen een dergelijke verlaging bestaan inhoudelijke bezwaren. De f 318 in de IHS is gekoppeld aan de systematiek van de sociale zekerheid. Een aanpassing zou neerkomen op het oordeel dat de inkomenspositie niet alleen van IHS ontvangers, maar van alle alleenstaande minima bijstelling behoeft. In dit verband merk ik overigens op dat het kabinet een aantal maatregelen heeft genomen met het oog ondermeer op het op peil houden van de koopkracht die ook van betekenis zijn voor alleenstaanden, zoals het vervroegen van de alleenstaanden- maatregel in de IHS en de normhuurcompensatie 1997/1998.

Wat het genoemde aspect van de dekking betreft merk ik op dat het kabinet in een brede afweging heeft besloten de ter beschikking gekomen cluster III gelden aan te wenden voor de energienota, de glas- en tuinbouw, maar ook voor de bestrijding van segregatie via de volkshuisvesting. Voor dit laatste doel is struktureel een bedrag van 65 miljoen beschikbaar gesteld.

Tevens zij er op gewezen dat cluster III als bestemming heeft sociale woningbouw, economische infrastructuur, natuur en milieu. De gerichte ondersteuning van financieel kwetsbare groepen betreft cluster V en die is, onder andere door IHS-maatregelen, volledig uitgeput.

Vraag van het lid Van der Ploeg (PvdA): We hopen dat (...) het kabinet zo spoedig mogelijk duidelijkheid kan geven over een extra impuls van f 75 mln voor de thuiszorg (...).

Het kabinet heeft besloten voor 1997 en latere jaren 75 mln extra uit te trekken voor de thuiszorg. Bij de behandeling van het Jaaroverzicht Zorg (JOZ) hoopt het kabinet de Kamer duidelijkheid te kunnen geven over de inzet van deze middelen. Ook zal bij de behandeling van het JOZ worden ingegaan op de gedachte om 75 miljoen te besparen bij de CVA-patiënten ten behoeve van de thuiszorg.

Vraag van het lid Terpstra (CDA): In ons land voert het Kabinet een beleid gericht op vergroting van de marktwerking. Bij OS hebben wij de indruk dat Minister Pronk zeer veel moeite heeft de economische zelfstandigheid van ontwikkelingslanden als doelstelling van het beleid te aanvaarden. Tevens horen wij veel klachten over de gebrekkige inschakeling van het Nederlandse bedrijfsleven bij OS. Wanneer wordt het OS-beleid op deze punten herijkt?

Ook in het beleid van Ontwikkelingssamenwerking speelt vergroting van de van marktwerking en versterking van de particuliere kapitaalstromen en de particuliere sector, in lijn met de bevindingen van de Herrijkingsnota, een belangrijke rol.

In de begroting 1997 hebben de instrumenten gericht op bevordering van particuliere kapitaalstromen naar en van de particuliere sector in de ontwikkelingslanden een grotere prioriteit gekregen, waarbij tevens de betrokkenheid van het Nederlands bedrijfsleven bij de verdere ontwikkeling van dit beleid is vergroot.

Voor een meer gedetailleerde uiteenzetting zij verwezen naar de ontwerp-begroting 1997 van Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking.

Vraag van het lid Van Dijke (RPF): Een fundamentele bezinning (...). Vooral wanneer in de begroting 380 mln wordt uitgetrokken voor thuiszorg en nieuwe geneesmiddelen (...). Wanneer dit elk jaar gaat gebeuren, wordt het uitgavenkader op sluikse wijze uitgebreid zonder lange termijn visie.

Hoe ziet de minister de ontwikkeling van het uitgavenkader zorg op de wat langere termijn? Kan de minister de scepsis wegnemen?

In het regeerakkoord is voor de zorgsector 1,3% volumegroei afgesproken. In relatie daarmee is voor de zorgsector een strak programma van volumebeheersing en kostenbeperking aangekondigd ter voorkoming van overschrijdingen. Voor de uitwerking van dit programma is een taskforce ingesteld. De taskforce heeft in februari 1995 het rapport "Zuinig met zorg" opgeleverd met een groot aantal voorstellen. In de afgelopen periode is een groot aantal van de aanbevelingen geïmplementeerd. Op basis hiervan is op voorhand geen reden om terug te komen op de in "Zorg in het regeerakkoord" uitgesproken verwachting dat het mogelijk moet zijn om de groeicijfers in de zorgsector af te zwakken.

De overschrijding 1997 van 0,3 miljard is opgetreden in de laatste fase van de begrotingsvoorbereiding en wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door de gevolgen van macro-economische ramingen voor mutaties in de nominale sfeer. Tijdens de begrotingsvoorbereiding 1998 zal, in het licht van de dan beschikbare inzichten in de macro-economische ontwikkelingen, de overschrijding voor 1997 opnieuw beoordeeld worden.

Afgezien van deze overschrijdingen passen de uitgaven voor 1997 binnen het voor de zorg overeengekomen uitgavenkader. Er is dus geen sprake van een sluikse uitbreiding van dit kader.

Vraag van het leden Terpstra (CDA) en Van Wingerden (AOV): Hoe wil de minister de gemeentelijke lasten in de hand houden? Welke middelen heeft het kabinet om te zeer uiteenlopende tarieven in de hand te houden?

Het kabinet gaat er van uit dat gemeenten ten aanzien van lastenverzwaringen terughoudend zullen zijn. Voor wat betreft de gevolgen van de nieuwe Financiële Verhoudingenwet is de verwachting dat hiermee op termijn een verkleining van tariefverschillen zal plaatsvinden. In de monitoring van de ontwikkeling van de lokale lasten kan dit gevolgd worden.

Tenslotte kan er op worden gewezen dat het kabinet bij de introductie van een nieuw (rijks)beleid met gevolgen voor de gemeentelijke uitgaven en mogelijk hogere gemeentelijke lasten, nadrukkelijk de mogelijkheid van een dotatie voor de gemeenten zal overwegen. Aldus worden gemeenten in staat gesteld de stijging van de totale gemeentelijke lasten als gevolg van nieuw rijksbeleid te voorkomen.

Vragen van het lid Van der Ploeg (PvdA): Mede in het licht van de Cultuurnota vraagt kamerlid Van der Ploeg naar de uitvoering van motie Zijlstra c.s.

In afwijking van hoofdstuk IX B nr. 2, bladzijde 115, zijn wij bereid in overeenstemming met deze motie de NIL-afdracht te laten vervallen. Deze derving voor IX B dient dan wel te worden opgevangen door opbrengsten van de nieuwe loterij, zodat kan worden voldaan aan de afspraken met OCenW over de financiering van cultuur. Technisch kan dit worden gerealiseerd door een percentage van de omzet van de nieuwe loterij af te romen. In deze omzetgerelateerde afdracht zal de reeds geraamde winstafdracht van de nieuwe loterij aan Financiën worden betrokken.

Vraag van het lid Van der Vlies (SGP): Hoe lang zal het duren totdat een schulquote van 60% zal worden bereikt?

Dit is afhankelijk van het tempo waarin de jaarlijkse tekorten worden teruggebracht, de nominale groei van het bruto binnenlands product en van de mogelijkheden om verantwoorde en in zichzelf verdedigbare belansverkortingen te bereiken.

Vraag van het lid Hoogervorst (VVD): Hoe wordt een geloofwaardig stabiliteitspact juridisch vormgegeven?

Deze vraag zal worden beantwoord in de nota over het stabiliteitspact die de kamer zo spoedig mogelijk toegaat.

Vraag van het lid Van der Ploeg (PvdA): Kan de Regering zo spoedig mogelijk een nota aan de Kamer sturen over de EMU en het stabiliteitspact?

Ja.

Vraag van het lid Terpstra (CDA): Het EMU-tekort komt volgend jaar uit op 2,2% BBP, waarbij gebruik is gemaakt van een tweetal incidentele maatregelen, t.w. het geïntegreerd middelenbeheer en de vermindering van het schatkistsaldo. In 1998 zal het moeilijker gaan.

Het EMU-tekort wordt voor 1997 niet beïnvloed door eenmalige maatregelen. De genoemde maatregelen hebben alleen effect op de EMU-schuld.

Vraag van het lid Terpstra (CDA): Wat is de norm van de Staatssecretaris om verschillende zaken in één wetsvoorstel op te nemen? De geachte afgevaardigde wil het liefst alle onderwerpen apart kunnen beoordelen.

Voorstellen die in één wetsvoorstel worden opgenomen hebben qua samenstelling en maatvoering een beleidsmatige en vaak ook een budgettaire samenhang. De door het kabinet aangebrachte directe en indirecte samenhang in de keuzes komt in de gekozen vormgeving van een wetsvoorstel tot zijn recht. Dit geldt voor het wetsvoorstel aanmerkelijk belang, voor het wetsvoorstel aanpassing loon- en inkomstenbelasting 1997 c.a. en het wetsvoorstel fiscale infrastructuur en ook voor het Belastingplan 1997. Elk element in een afzonderlijk wetsvoorstel opnemen zou ook niet bijdragen aan een efficiënt wetgevingsproces.

Vraag van het lid Terpstra (CDA): Is het juist dat het wetsvoorste 24 761 waarin onder meer een nieuw regime voor winst uit aanmerkelijk belang is opgenomen, met niemand in het bedrijfsleven is besproken?

Het wetsvoorstel 24 761 betreft de wetstechnische uitwerking van de op 21 december 1995 aan mij aangeboden rapportage van de subwerkgroep I van de werkgroep fiscaal-technische herziening van de loon- en inkomstenbelasting. In deze subwerkgroep is geparticipeerd door een groot aantal personen die in het dagelijks leven werkzaam zijn in de fiscale wetenschap en in de belastingadviespraktijk2. Over dit wetsvoorstel is ook later nog met diverse personen uit het bedrijfsleven gesproken.

Vraag van het lid Terpstra (CDA): Waarom heeft het kabinet niet overlegd met de VNCI over het niet uitvoeren van de motie Remkes-de Vries?

Bij brief van 17 september 1996 (Kamerstukken II 1996/97, 24 250, nr. 34) is uitvoerig gemotiveerd waarom is afgezien van een teruggaafregeling van regulerende energiebelasting als bedoeld in het amendement Remkes-de Vries (Kamerstukken II 1995/96, 24 250, nr. 13) en is tevens aangegeven dat in plaats daarvan een energie-investeringsaftrek zal worden voorgesteld, welke in het Belastingplan is opgenomen. Zowel in de ambtelijke voorbereidingen van een mogelijke teruggaafregeling als bij de afrondende besluitvorming is een aantal malen gesproken met VNO/NCE als overkoepelend orgaan van bedrijven en ondernemingen.

Vraag van het lid Terpstra (CDA): De g.a. Terpstra stelt de fiscale aspecten rond vrijwillige activiteiten voor goede doelen aan de orde. Hij wijst in dit verband op de door de g.a. Giskes gestelde schriftelijke vragen met betrekking tot fanfarecorpsen. Daarnaast wijst hij erop dat de Kamercommissie reeds drie keer heeft aangedrongen op een brief over BTW op cultuuruitingen. Hij vraagt of op korte termijn overleg mogelijk is om tot een meer bevredigende oplossing te komen.

In het mede namens de staatssecretaris van Financiën op 20 augustus jl. door staatssecretaris Nuis gegeven antwoord op de vragen van de g.a. Giskes, is uitgebreid ingegaan op een breed scala aan fiscale aspecten (loonbelasting, vennootschapsbelasting, omzetbelasting.)

In concreto kan erop worden gewezen dat wat betreft de vennootschapsbelasting in het wettelijk systeem een vrijstellingsregeling is opgenomen voor algemeen nut beogende instellingen. De loon- en inkomstenbelasting kent een onbelaste kostenvergoeding voor vrijwilligers; deze is per 1 januari 1996 verhoogd van f 1000 naar f 1200 per jaar.

Zoals bij de Algemene Politieke Beschouwingen is toegezegd zal met het CBA en het Tica worden overlegd over de mogelijkheden van verdere verhoging van dit bedrag. Verder kan worden vermeld dat op 3 oktober jl. een brief over de BTW op podiumkunsten aan de Kamer is gestuurd. Overigens zij opgemerkt dat bij de BTW – ook bij goede doelen – altijd de Europese dimensie een rol speelt. Als er sprake is van ondernemerschap en van concurrentieverstoring is de heffing van BTW in beginsel niet te vermijden. Uiteraard bestaat de bereidheid om nader overleg over de aangekaarte problematiek te voeren als daar bij de Kamer behoefte aan bestaat.

Vraag van het lid Terpstra (CDA): Het CDA is tegen verhoging van de tabaksaccijns in verband met grenseffecten en "afspraken" met industrie. De heer Terpstra vraagt duidelijkheid over stand van zaken fraude met sigaretten.

Met betrekking tot de grenseffecten merken wij op dat de prijzen voor sigaretten in Nederland ook na de voorgestelde verhoging in het algemeen onder het niveau in Duitsland en België zullen blijven. Voor shag ligt dit iets genuanceerder. Het prijsniveau in Nederland ligt onder dat in Duitsland maar boven dat in België. Door de prijsverhogingen in België zullen de prijsverschillen globaal op hetzelfde niveau blijven.

Met betrekking tot de zogenaamde "afspraken met de industrie" wijzen wij de heer Terpstra op hetgeen minister Wijers daarover reeds heeft gezegd bij de behandeling van de nota Tabaksontmoedigingsbeleid.

De heer Terpstra heeft ook gevraagd naar duidelijkheid over de stand van zaken van fraude met sigaretten. Bijna twee weken geleden hebben de vaste commissie en de Staatssecretaris hier uitgebreid over gesproken. Toch willen wij kort nog het volgende hierover zeggen. De fraude met vervoersdocumenten waarbij sigaretten op papier het gebied van de Europese Unie verlieten, maar feitelijk niet, komt nog maar weing voor. De informatieverstrekking vooraf over transporten van risicogoederen, als accijnsgoederen, is verbeterd, en verder wordt honder procent zekerheid gevraagd.

Wel is er de mogelijkheid, dat sigaretten die nu dus wel zijn beland in hun land van bestemming, zijnde een niet lid van de Europese Unie, naar het westen worden gesmokkeld. Dat gebeurt wel, met name in het Duits-Poolse grensgebied. Met de Nederlandse tabaksindustrie zijn ruim een jaar geleden afspraken gemaakt om nauwlettend te volgen of dit gevolgen heeft voor de Nederlandse markt. Er zijn toen enkele speciale acties geweest die echter niet veel opleverden. Daarnaast is afgesproken dat de industrie signalen zou geven als men iets verdachts zag. De signalen zijn maar enkele keren gekomen. Natuurlijk blijven we het nauwlettend volgen.

Vraag van het lid Terpstra (CDA): De heer Terpstra vraagt waar het belastingplan blijft.

Het belastingplan is 11 september naar de Raad van State gegaan en zal nog deze week bij de Tweede Kamer worden ingediend.

Vraag van het lid Terpstra (CDA): Wat zijn de effecten van de regulerende energiebelasting en de terugsluis voor de landbouw en de bakkerijsector? Wat wordt met deze knelpunten gedaan?

In de schriftelijke stukken ter voorbereiding van de wetsvoorstellen met betrekking tot de invoering van de regulerende energiebelasting en de terugsluis is opgenomen dat – vanaf 1998 – het saldo van belasting en terugsluis voor de landbouwsector c.a 20 miljoen gulden negatief bedraagt. Ter compensatie van het negatieve saldo voor de landbouwsector als geheel is overigens besloten een extra beslag op het Vamil-budget voor landbouwspecifieke energie-investeringen toe te staan. Daarnaast kan het aandeel van de landbouw (163 miljoen) in de zogenoemde MKB- en BTW-pakketten – hoewel niet ter compensatie van de energiebelasting – in dit kader niet geheel buiten beschouwing worden gelaten.

Voor de sector voeding en genot waarvan de bakkerijen deel uitmaken is het saldo 28 miljoen negatief. Niet bekend is welk aandeel de bakkerijsector hierin heeft.

In het kader van de toegezegde evaluatie zal aandacht besteed worden aan de knelpunten. De evaluatie zal in de loop van 1997 verschijnen.

Vraag van het lid Terpstra (CDA): Wat is de mening van het kabinet over de berekeningen van het CPB in de MEV ten aanzien van de Ecotax.

In de MEV'97 staan de CPB-berekeningen over de economische gevolgen van een energieheffing samengevat. Hierbij wordt gebruik gemaakt van CPB-studies uit 1992 en 1993. De negatieve effecten op de concurrentieposititie – zo wordt in de studies gememoreerd – kunnen grotendeels worden voorkomen door de heffing te beperken tot "kleinverbruikers".

De bevindingen van deze studies en de destijds geconstateerde onmogelijkheid om in bijvoorbeeld Europees verband tot een energiebelasting te komen, hebben dan ook ten grondslag gelegen aan de invoering en vormgeving van de kleinverbruikersheffing zoals deze per 1 januari 1996 in werking is getreden.

Vragen van de leden Terpstra (CDA) en Van der Vlies (SGP): Kunnen de bewindslieden uitleggen op welke wijze ze de transportsector tegemoet willen treden op het punt van de compensatie van de dieselaccijnsverhoging.

Uitgangspunt bij de accijnsverhoging op motorbrandstoffen is dat de transportsector voor de dieselaccijnsverhoging wordt gecompenseerd. Deze compensatie zal zo veel mogelijk moeten passen binnen de doelstellingen van deze operatie, te weten variabilisatie en terugdringing van de luchtverontreiniging. Thans vindt overleg met de transportsector plaats over wensen en mogelijkheden voor compensatie. Omdat het een lastige materie met de nodige haken en ogen betreft, vraagt dit enige tijd. Op dit moment kan niet vooruit worden gelopen op het resultaat.

Vragen van het lid Van der Ploeg (PvdA): Kan de Staatssecretaris zijn medewerking verlenen om de 130%-grens in het leerlingenwezen te verruimen, indien mocht blijken dat de sociale partners het aantal leer/arbeidsplaatsen uitbreiden en deze vooral benutten voor oudere leerlingen.

Momenteel is een studiegroep, waarin zowel de sociale partners als een aantal ministeries zijn vertegenwoordigd, bezig eventuele knelpunten met betrekking tot het toetsloon van 130% WML-grens in de fiscale faciliteit voor het leerlingwezen te inventariseren. De resultaten van deze studie zullen worden meegenomen in het kader van de algehele evaluatie van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekering eind 1997.

Vragen van het lid Van der Ploeg (PvdA): Ter bevordering van het eigen-woningbezit onder de laagste inkomens zou de individuele huursubsidie meegenomen moeten kunnen worden bij de koop van een woning in de sociale huursector. Dit zowel in het belang van de bewoner als van de gemeenschap. Ook uitbreidingen van de spaarloon- en premiespaarregelingen ten behoeve van de bevordering van de spaarkoop van het eigen huis zijn gewenst.

Binnenkort komt de PvdA-fractie met een nadere uitwerking van onder andere de fiscale aspecten van de PvdA-plannen voor het bevorderen van het eigen-woningbezit onder de lagere inkomens. Zij hopen op serieuze aandacht van het kabinet voor deze plannen.

De PvdA-fractie wijst er al op dat voor woningen goedkoper dan f 150 000 lagere huurwaardeforfaitpercentages zullen gaan gelden. Dit met het oog op de positie van mensen met lagere inkomens. De spaarloon- en premiespaarregelingen kunnen al worden aangewend voor de aankoop van een eigen woning. (Een premiespaarregeling kan worden aangewend voor de aflossing van een hypotheek of om de premies voor een kapitaalverzekering bij een spaarhypotheek te voldoen. Een spaarloonregeling niet.)

Uiteraard zullen wij serieus naar de plannen uit de nota "De koopwoning bereikbaar" van de PvdA-fractie kijken. De nadere uitwerking wordt afgewacht.

Vragen van het lid Van der Ploeg (PvdA): De heer Van der Ploeg pleit voor verdere vergroening van het belastingstelsel. In dat kader vraagt hij naar de procedure rond de notitie inzake fiscaliteit en verkeer en vervoer. Verder vraagt hij hoe de regering aankijkt tegen kwijtschelding van overdrachtsbelasting bij verhuizing voor verandering van baan, stimuleren van kantoor aan huis, van telewerken en van carpooling en een soepelere verhuiskostenregeling. De heren van Dijke en Rabbae vragen naar de mogelijkheden om de zakenauto zwaarder te belasten. De heer Van Dijke vraagt voorts naar de mogelijkheden van een openbaar-vervoerforfait voor iedereen.

In de notitie Verkeer en Vervoer (aangekondigd in de nota Samen Werken aan Bereikbaarheid) zullen fiscale aspecten van diverse mobiliteitsthema's aan de orde komen. In deze notitie zal onder meer aandacht worden besteed aan het onderwerp carpooling. Ook zal, zoals is toegezegd tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen, aandacht worden besteed aan de effecten van eventuele aanpassingen van het reiskostenforfait alsmede van de autokostenfictie. Deze notitie dient mede ter uitvoering van de motie Van Gijzel/Van Heemst. Zoals is toegezegd zal de notitie dit najaar naar de Tweede Kamer worden gestuurd, zo mogelijk voor de behandeling van de begroting van V&W.

In het vandaag of morgen bij de Tweede Kamer in te dienen Wetsvoorstel aanpassing loon- en inkomstenbelasting c.a. 1997 zijn maatregelen opgenomen die aansluiten bij de suggesties van de heer Van der Ploeg, alsmede met betrekking tot het openbaar-vervoerforfait.

Vragen van het lid Van der Ploeg (PvdA): Wanneer maakt de regering haar afweging de milieubelastingen te indexeren?

De milieubelastingen zijn vrij nieuwe belastingen waarmee nog relatief weinig ervaring is opgedaan en waar op onderdelen nog een ingroeiproces gaande is. Zo wordt het uiteindelijke niveau van de regulerende energiebelasting pas in 1998 bereikt. Een afweging over de vraag of tot indexatie van onderdelen van de milieubelastingen moet worden besloten, heeft daarvoor nog niet zoveel zin. Het zal een aandachtspunt zijn bij de begrotingsvoorbereiding voor 1998.

Vragen van het lid Van der Ploeg (PvdA): Is de staatssecretaris bereid de aftrekbaarheid van de rente op groene hypotheken te verruimen tot hypotheken meer dan f 75 000?

Voor alle duidelijkheid wordt opgemerkt dat de hypotheekrente volledig aftrekbaar is. In het kader van Duurzaam Bouwen is evenwel de mogelijkheid geopend de faciliteit in het kader van groen beleggen toe te staan voor groene hypotheken tot f 75 000. Deze grens betekent dat 75% van de meerkosten als gevolg van het gebruik van duurzame bouwmaterialen wordt gecompenseerd. Met deze begrenzing is een maximale aanwending van de voor deze faciliteit gereserveerde middelen bereikt.

Vraag van het lid Van der Ploeg (PvdA): Overweegt het kabinet een lastenverschuiving van direct naar indirect voor 1998?

Vraag van het lid Ybema (D66): Kan de staatssecretaris aangeven wat de huidige stand van zaken is en wanneer hij denkt met concrete voorstellen bij de Kamer te kunnen komen?

De aanbevelingen van tweede rapportage van de werkgroep Vergroening van het fiscale stelsel die in 1997 realiseerbaar zijn, worden in het Belastingplan uitgevoerd (variabilisatie, stimulering van zuinige en lichte auto's via extra lagere MRB voor kleine auto's, stimulering van de schoonste LPG-installaties, nihiltarief voor aardgasautobussen en nihiltarief BPM voor personenauto's met elektromotoren).

Andere aanbevelingen zijn, zoals de werkgroep zelf opmerkt, minder operationeel uitgewerkt.

Met betrekking tot 1998 kan in ieder geval worden gewezen op een derde tranche voor de regulerende energieheffing, waarvan de opbrengst wordt teruggesluisd naar de burger. Op zichzelf betreft het een verschuiving zoals genoemd. In hoeverre er in het totaal van het lastenbeleid voor 1998 per saldo sprake zal zijn van een verschuiving van directe naar indirecte lasten kan op dit moment nog niet worden aangegeven. Dat komt aan de orde bij de begrotingsvoorbereiding voor dat jaar.

Vraag van het lid Rabbae (GroenLinks): Met welke inzet neemt de Nederlandse vertegenwoordiger deel in de Monti-groep op het gebied van de vergroening?

Vraag van het lid Van der Ploeg (PvdA): Kan de regering toezeggen de Kamer haar standpunt te doen toekomen met betrekking tot de gerelateerde plannen van Euro-commissaris Monti.

In de Monti-groep wordt allereerst gewerkt aan de hand van de door Commissaris Monti in zijn in Verona gepresenteerde document «belastingheffing in de Europese Unie» onderscheiden thema's: stabilisatie van de belastingopbrengsten in de Lidstaten; de soepele werking van de interne markt; bevordering van de werkgelegenheid. Binnen die drie thema's is er dan uiteraard ook de nodige aandacht voor andere beleidsdoelstellingen zoals vergroening. Onder het thema werkgelegenheid worden o.a. de mogelijkheden voor een lastenschuif van de directe naar de indirecte belastingen besproken en in dat verband wordt uiteraard ook gesproken over milieuheffingen. Helaas zijn echter nog niet alle Lidstaten in hun denken op dit gebied even ver. De inzet van de Nederlandse vertegenwoordiger in de Montigroep is ere daarbij o.a. op gericht milieudoelstellingen een groter gewicht te geven in het Europese fiscale beleid.

De besprekingen naar aanleiding van het document zijn onlangs afgerond. De Europese Commissie zal naar aanleiding van deze besprekingen met een voorstel voor een rapport naar de Ecofin-Raad gaan. De Commissie komt daarmee tegemoet aan het verzoek van de Europese Raad aan de Ecofin om voor de Europese Raad in Dublin van 13 en 14 december een verslag voor te leggen betreffende de ontwikkeling van de belastingstelsels in de Unie, rekening houdend met de noodzaak om een belastingklimaat te creëren dat stimulerend is voor het bedrijfsleven en voor het scheppen van werkgelegenheid en een doeltreffender milieubeleid. De regering zal zoals gebruikelijk met betrekking tot Ecofin-vergaderingen, de Kamer terzake informeren.

Vragen van het lid Ybema (D66): Wat zijn de beleidsconsequenties die de staatssecretaris verbindt aan de analyse in de Miljoenennota over de voortschrijdende grondslagversmalling?

De analyse maakt duidelijk dat de daling van de grondslag LB/IB in termen van het aandeel in het BBP verklaarbaar is. De belangrijkste verklaring schuilt in het achterblijven van de macro-inkomens bij de stijging van het BBP.

Achterliggende factoren zijn de daling van de totale uitkeringssom en de daling van het winstinkomen van zelfstandigen. Het laatste wordt voor een deel weerspiegeld in een stijging van de Vpb-opbrengsten.

Voorts blijkt het de afgelopen jaren gevoerde inkomens- en werkgelegenheidsbeleid (in het bijzonder verhoging belastingvrije som en arbeidskostenforfait) een belangrijke verklarende factor voor de achterblijvende grondslagontwikkeling.

Op basis van deze analyse kan geconcludeerd worden dat naast de macrofactoren de grondslagontwikkeling grotendeels aan bewust beleid kan worden toegerekend. Een element van minder grote omvang betreft voorts het samenstel van sparen, lenen en beleggen. De ontwikkelingen in deze sfeer zullen ook worden betrokken bij de overwegingen voor het toekomstige fiscale stelsel.

Vraag van het lid Ybema (D66): Is de Staatssecretaris van mening dat de invloed van Europese regelgeving en Europese rechtspraak toeneemt en dat hierdoor ook in toenemende mate het nationaal beleid wordt doorkruist? Ziet hij reden tot actie en is het Nederlandse voorzitterschap wellicht een geschikte gelegenheid?

Wij zijn het eens met de heer Ybema dat de Europese rechtspraak steeds belangrijker wordt en in voorkomend geval het nationaal beleid kan doorkruisen. Over het algemeen is echter de verdere ontwikkeling van het Europese recht en de totstandkoming van de interne markt voor een land met een zeer open economie zoals Nederland positief. Dat laat uiteraard onverlet dat er op deelterreinen zorg kan bestaan over de kwaliteit van dat Europese recht en die Europese rechtspraak. Zo maken wij ons zorgen over de recente jurisprudentie van het Europese Hof op het gebied van de directe belastingen en met name de arresten Asscher en Wielockx. In de zaak Wielockx is de Staatssecretaris in cassatie gegaan bij de Hoge Raad tegen de uitspraak die het Hof Den Bosch heeft gedaan op basis van de antwoorden van het Europese Hof. Over de Europese fiscale rechtspraak heeft de Staatssecretaris recent ook een artikel geschreven om de openbare discussie op gang te brengen3. Bovendien is over de ontwikkelingen in de Europese rechtspraak ook de aandacht gevraagd van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken de heer Patijn. In het kader van de Intergouvernementele Conferentie wordt onder meer over de positie van het Europese Hof gesproken.

Vraag van het lid Van Dijke (RPF): De heer Van Dijke wil het eigen-woningbezit stimuleren en het volgens hem discutabele huurwaardeforfait een minder belangrijke rol laten spelen. Als eerste stap in die richting wordt het idee aangereikt van een belastingvrije voet in het huurwaardeforfait, te compenseren door een aftopping van de hypotheekrente-aftrek. Door deze verschuiving wordt voor de gemiddelde burger het kopen van een huis aantrekkelijker. Tegelijk wordt het nodeloos rondpompen van geld verminderd. Wil de minister reageren op het voorstel en kijken naar de mogelijkheden om dit idee verder uit te werken.

Een beperking of aftopping van de aftrek van hypotheekrente voor de aanschaf of verbetering van een eigen huis is niet aan de orde. Dit heeft het kabinet de afgelopen jaren al verschillende malen aangegeven.

Vraag van het lid Van Dijke (RPF): Waarom is de EMU-norm uitsluitend begrotingstechnisch van aard?

Door korte-termijnbeleid om aan criteria te voldoen kan een land later in problemen komen met de EMU-norm. Wordt zo'n land uit de EMU gezet?

De EMU-criteria hebben niet louter betrekking op de begroting maar ook op de inflatie, de rente en de wisselkoers. Het Verdrag geeft aan dat landen worden beoordeeld op mate van duurzame convergentie. Hierbij dient onder andere rekening gehouden te worden met de economische en budgettaire situatie op middellange termijn. Indien door korte-termijnbeleid de overheidsfinanciën op middellange termijn evident zullen verslechteren, dan zal de Raad dit meewegen in de uiteindelijke beoordeling.

Landen kunnen niet uit de monetaire unie worden gezet. Wel zijn sancties voorzien indien EMU-lidstaten (blijven) verzuimen om een buitensporig tekort te corrigeren.

Vraag van het lid Van Dijke (RPF): Kan de minister uitleggen hoe het komt dat de aanvankelijk ook voor sigaren beoogde accijnsverhoging werd teruggetrokken? Zijn sigaren minder gevaarlijk voor de volksgezondheid? In dit verband vraagt de heer Van Dijke of op de reclame van de tabaksindustrie een extra heffing kan worden gelegd.

De afzet van sigaren vertoont reeds vele jaren een regelmatig dalende lijn. Vanuit de gedachte om met name het roken onder jongeren te ontmoedigen is er geen speciale reden om de accijns van sigaren te verhogen. Om die redenen wordt er geen accijnsverhoging voor sigaren voorgesteld. Dit is ook in de lijn gevolgd bij eerdere accijnsverhogingen. Hierbij heeft ook een rol gespeeld dat het om een relatief arbeidsintensieve bedrijfstak gaat, die reeds onder druk staat.

Los van alle technische aspecten van de zaak die het moeilijk zo niet onmogelijk zouden maken, zijn wij van mening dat de weg die door de Ministers van VWS en EZ in de Nota Tabaksontmoedigingsbeleid is ingeslagen, namelijk die van een convenant met de industrie, een veel effectiever instrument is dan een heffing op tabaksreclame.

Vraag van het lid Van Wingerden (AOV): Ik zou de staatssecretaris willen vragen om zijn licht te laten schijnen over de mogelijkheid om studiekosten van werknemers in kleinere bedrijven geheel of gedeeltelijk aftrekbaar te maken.

Indien een werkgever zijn werknemers in de gelegenheid stelt een studie te volgen die hen van nut kan zijn bij het werk dat zij voor de onderneming moeten doen, kan de werkgever de kosten daarvan als bedrijfskosten geheel ten laste van zijn fiscale winst brengen. Daarbij maakt het geen verschil of de werkgever de kosten rechtstreeks aan het opleidingsinstituut betaalt of deze aan de werknemer vergoedt, en overigens evenmin of het gaat om een kleiner dan wel een groter bedrijf. Wij zijn niet voornemens in dit regime verandering te brengen.

Vraag van het lid Mijer (Groep-Nijpels): Is het juist te veronderstellen dat door verschuiving van directe belastingen richting indirecte belastingen minder bedeelden zwaarder worden getroffen?

Het is onjuist om te veronderstellen dat door een verschuivingsoperatie van directe belastingen richting indirecte belastingen minder bedeelden per definitie zwaarder getroffen zouden worden; de uiteindelijke effecten zijn immers afhankelijk van het saldo van zowel de vormgeving van de lastenverzwaring bij de indirecte belastingen als de vormgeving van de lastenverlichting bij de directe belastingen.

Vraag van het lid Hendriks: Het kabinet weigert de juiste richtlijnen voor de berekening van de schuldquote te hanteren. Waarom blijft het ABP-vermogen buiten beschouwing bij de EMU-criteria, en rekenen we ons dan niet opzettelijk armer dan we zijn?

Het EMU-schuldcriterium heeft betrekking op de bruto overheidsschuld conform de definities die op grond van internationale afspraken gelden voor de nationale rekeningen. De keuze voor dit bruto-schuldbegrip is gebaseerd op de overweging dat de bruto schuld voor alle landen ondubbelzinnig blijkt uit de gangbare statistieken.

Het salderen van de overheidsschuld met (een gedeelte van) het ABP-vermogen is op grond van het Verdrag van Maastricht om twee redenen niet mogelijk. Ten eerste valt het ABP onder de sector verzekeringswezen en dus niet onder de sector overheid. In de tweede plaats is het EMU-schuldcriterium een bruto schuldbegrip zodat saldering met vermogen (of het nu om pensioenreserves of om andere bezittingen gaat) niet is toegestaan.

Bij de beoordeling of Nederland voldoet aan de EMU-criteria – met name relevant bij de beoordeling van de vraag of de schuldquote in een voldoende tempo daalt – zal de aanwezigheid van een adequate reserve voor ambtenarenpensioenen wel een rol spelen. De Ecofin-raad weegt namelijk bij die beoordeling alle relevante factoren mee. De aanwezigheid van het ABP-vermogen is als een relevante factor te beschouwen omdat Nederland in tegenstelling tot vrijwel alle andere landen van de Europese Unie in de toekomst, onder invloed van de vergrijzing in veel mindere mate zal worden geconfronteerd met oplopende pensioenkosten van ambtenaren, dan landen die voor de opgebouwde pensioenaanspraken geen reservering hebben getroffen.

Vraag van het lid Zonneveld (CD): Is de Minister het eens met de CD dat het financieringstekort en schuld (in nominale termen) verder gereduceerd moeten worden?

Vooraleerst is na een steeds oplopende schuldquote in termen van het BBP, een dalende quote hoofddoel van het beleid. Daling van de schuld in nominale termen vereist – behoudens balansverkorting – een begrotingsoverschot. Dit is ambitieus en afhankelijk van te maken keuzen bij komende kabinetsformatie.

Vraag van het lid Hendriks: Wordt de wisselkoers van de euro gegarandeerd op de huidige koers t.o.v. de Ecu.

De wisselkoers van de euro wordt op 1 januari 1999 vastgesteld (krachtens art. 109L (4) van het Verdrag). De euro neemt op die dag de waarde aan van de Ecu. D.w.z., 1 euro krijgt de waarde van 1 Ecu. Uiteraard is op dit moment nog niet bekend wat op 1 januari 1999 de koers van de Ecu zal zijn. Dus is op dit moment ook de koers van de gulden t.o.v. de euro nog niet bekend.

Vraag van het lid Marijnissen (SP): Wat belet de Minister een pleidooi te houden voor hogere lonen? Werkgelegenheid zal hij tegenwerpen. Maar hogere lonen zorgen voor meer bestedingen dus óók voor groei en werk (zie ook bijdragen Kleinknecht en Meijdam). Meijdam wijst in dit verband op de vertraging van de arbeidsproduktiviteitsstijging als gevolg van loonmatiging.

Elementen voor beantwoording:

– De Nederlandse groei- en werkgelegenheidsprestaties zijn beter dan het Europese gemiddelde ondanks (of juist dankzij) de loonmatiging.

– In een internationaal concurrerende omgeving is voortgezette loonmatiging van essentieel belang voor onze concurrentiepositie. Loslaten van loonmatiging zal een enorm verlies van werkgelegenheid betekenen met name aan de onderkant van het loongebouw.

– Vertraging in de arbeidsproduktiviteitsstijging is veeleer een gevolg van het toenemende belang van de dienstensector dan het gevolg van loonmatiging en geldt voor meer Westerse landen. Wat overigens telt is de werkgelegenheidsgroei.

– Loonmatiging alleen is echter niet voldoende. Het gaat om de combinatie van structuurbeleid (flexibilisering van de markten, verbetering kennisintensiteit en technologische upgrading), een vertrouwenwekkend macro-economisch kader en gezonde overheidsfinanciën.

Vraag van het lid Hoogervorst (VVD): Volgens Ctsv dreigt WAO-volume weer te gaan stijgen; nog geen reden voor alarm, maar: de koppeling nu al voor jaren garanderen?

Elementen voor een antwoord

* Ctsv meldt een minder gunstige ontwikkeling van het WAO-volume in 1995 ten opzichte van 1994.

* Deze ontwikkeling blijkt zich in de eerste helft van 1996 door te zetten, hoewel nog steeds van een dalend WAO-volume sprake is.

* WAO-volume blijft hoog en de recente ontwikkelingen geven reden tot alertheid.

* De bestaande WAO-maatregelen zijn zeer effectief gebleken, maar lijken onvoldoende om de verwachte opwaartse druk op het WAO-volume door de aankomende vergrijzing op te vangen.

* Meestijgen van de uitkeringen met de welvaartsontwikkeling conform de WKA is afhankelijk van de ontwikkeling van de activiteit en de inactiviteit en daarmee derhalve ook van de volume-ontwikkeling WAO, zij het dat dit slechts één van de componenten van de i/a/-ratio is. Het zal van de ontwikkeling van de totale i/a-ratio afhangen of gekoppeld kan worden.

* Noodzakelijk is de Pemba (per 1-1-1998) die de TK op korte termijn in behandeling zal nemen en de bouwstenen aangedragen in de Nota Werken aan Zekerheid, bijv. met betrekking tot de arbeidsmarktpositie van ouderen en vrouwen.

Vraag van het lid Terpstra (CDA): Heeft het kabinet overwogen andere maatregelen te nemen teneinde een verdere verhoging van de wig op minimumniveau tegen te gaan? Wat zijn de ervaringen met SPAK?

Voor 1997 wordt de SPAK verhoogd tot f 2000,–. Andere maatregelen zijn wel overwogen, maar niet getroffen.

Het is op het moment nog te vroeg om een afgerond oordeel over de effectiviteit van de getroffen maatregelen te vellen. In de wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen is aangegeven dat het kabinet uiterlijk december 1997 een verslag aan de Eerste en Tweede Kamer zal sturen over de effectiviteit van deze wet. De voorbereidingen ten behoeve van dit verslag zijn inmiddels ter hand genomen.

Vraag van het lid Van der Ploeg (PvdA): Is het Kabinet bereid met de sociale partners dit najaar te praten over een «Verbond voor Goedwillenden» (suggestie Wallage ABP)?

Premier Kok heeft naar aanleiding van de suggestie van fractievoorzitter Wallage al toegezegd in het komende Najaarsoverleg met de sociale partners hierover te overleggen. Dit punt wordt dus op de agenda van het najaarsoverleg opgevoerd.

Vraag van het lid Van der Ploeg (PvdA): Is het kabinet bereid een additionele halve SPAK in te voeren voor doorstromers in het 115–130% WML-traject?

Bij de uitbreiding van de SPAK in 1997 heeft het kabinet, gegeven de beperkte budgettaire middelen, ervoor gekozen om de bestaande SPAK in het traject 100–115% WML zoveel mogelijk te verhogen. Door middel van de 115%-grens is in dat kader aangesloten bij de laagste CAO-schaal. Op die wijze wordt eveneens het belang aangegeven van het creëren van loonschalen beneden 115% van het WML.

Daarnaast wordt door middel van de vermindering langdurig werklozen bovenop de vermindering lage lonen een andere specifiek werkende faciliteit geboden voor werknemers met beloningen tot 130% van het WML die op het moment van indiensttreding langdurig werkloos waren. Op deze wijze wordt er langs verschillende wegen naar gestreefd een zo geconcentreerd mogelijk effect te bereiken.

Vraag van het lid Terpstra (CDA): Hoe waardeert de minister de overlegeconomie als economisch systeem?

In Nederland in Drievoud (1992) heeft het CPB een analyse gedaan naar het functioneren van de overlegeconomie binnen ons bestel. Zie in het bijzonder blz. 94–99 en blz. 377. Ik onderschrijf deze analyse nog steeds.

Vraag van het lid Van der Ploeg (PvdA): Is het kabinet bereid tot forse uitbreiding van experimenten met dienstencheques (naar bijv. groenvoorziening)?

Het experiment in de schoonmaaksector dat nu loopt zal eerst geëvalueerd worden alvorens de vraag voorligt tot verdere uitbreiding.

Voor het overige verwijs ik U naar de begrotingsbehandeling van SZW.

Vraag van het lid Van der Ploeg (PvdA): In 1998 gaat de PvdA ervan uit dat de laagste inkomens in de plus komen. Hierbij pleiten wij mede voor de invoering van het nieuwe instrument van een werknemersaftrek voor de laagst betaalde werknemers en voor nog eenmaal een lastenverlichting ten behoeve van de koopkracht en de bevordering van de werkgelegenheid. Kan de minister meegaan in deze argumentatie?

Een werknemersaftrek voor laagstbetaalde werknemers leidt tot een verplaatsing van de armoedeval van uitkeringsgerechtigden naar werkenden met een laag inkomen.

Werkgelegenheid is een van de belangrijkste doelstellingen van dit kabinet. Ook evenwichtige inkomensverhoudingen zijn in het regeerakkoord een randvoorwaarde. Dit geldt onverminderd voor 1998. De mogelijkheden om deze doelstellingen te realiseren zijn uiteraard afhankelijk van de beschikbare ruimte voor lastenverlichting in 1998 – gegeven budgettaire randvoorwaarden – en is daarmee met name afhankelijk van de economische ontwikkeling en de uitgavenontwikkeling in de collectieve sector. Bij de voorbereiding van de begroting 1998 zal dit in beeld komen.

Vraag van het lid Meijer (Groep-Nijpels): Graag plan van aanpak uitgaven zorg voor de komende jaren?

Voor de zorguitgaven in de komende jaren verwijs ik hierbij graag naar het Jaar Overzicht Zorg 1997. Dit overzicht bevat de beleidsvoornemens en de uitgavenramingen voor de zorgsector voor de komende jaren.

In het regeerakkoord is voor de zorgsector 1,3% volumegroei afgesproken. In relatie daarmee is voor de zorgsector een strak programma van volumebeheersing en kostenbeperking aangekondigd ter voorkoming van overschrijdingen. Voor de uitwerking van dit programma is een task-force ingesteld. De task-force heeft in februari 1995 het rapport «Zuinig met zorg» opgeleverd met een groot aantal voorstellen. In de afgelopen periode is een groot aantal van de aanbevelingen geïmplementeerd. Op basis hiervan is er op voorhand geen reden om terug te komen op de in «Zorg in het regeerakkoord» uitgesproken verwachting dat het mogelijk moet zijn om de groeicijfers in de zorgsector af te zwakken.

Vraag van het lid Schutte (GPV): Wel ben ik benieuwd waarom de transactie met DNB uitgerekend nu plaatsvindt. Waarom niet eerder, waarom niet nadat definitief is besloten over de ECB?

Een substantiële afname van het schatkistsaldo is mogelijk uit hoofde van 2 factoren.

Allereerst was het schatkistsaldo van ultimo '95 hoog als gevolg van enkele incidentele factoren (tweede tranche KPN, meevallend tekort). Een dergelijk hoog saldo is niet nodig. Daarom is dit jaar reeds begonnen met afbouw.

Ten tweede leiden sterke fluctuaties in het schatkistschaldo tot ongewenste schommelingen op de geldmarkt. Ongeacht toetreding van Nederland tot de EMU, zal DNB volgend jaar het geldmarktinstrumentarium aanpassen. Dit nieuwe instrumentarium is gevoeliger voor fluctuaties in het schatkistsaldo. Onder die omstandigheden is DNB gediend bij een stabiele ontwikkeling van het schatkistsaldo. Een bijkomend effect van stabilisatie van het schatkistsaldo is dat in dat geval ook het gemiddelde schatkistsaldo omlaag kan.

1Het percentage fouten bedroeg in 1995 0,3, tegenover 1,5 in 1994. Het percentage onzekerheden bedroeg in 1995 eveneens 0,3, tegenover 1,4 in 1994.

2(prof. dr. T. Blokland, prof. dr. J. A. G. van der Geld, prof. mr. H. M. N. Schonis, prof. dr. L. G. M. Stevens, prof. dr. J. W. Zwemmer en mw. mr. I. J. F. A. van Vijfeijken)

3The court of Justice of the European Communities and direct taxes: «Est-ce que la justice est de ce monde»?, EC Tax Review, 1996/2.

Naar boven