Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van orde.

Vragenvan het lid Leers aan de staatssecretaris van Economische Zaken, over de financiering van kamers van koophandel in het buitenland.

De heer Leers (CDA):

Voorzitter! Vier weken geleden meldde ik mij al aan voor het stellen van mondelinge vragen aan de staatssecretaris van Economische Zaken over de Nederlandse kamers van koophandel in het buitenland. Die kamers van koophandel verzorgen de informatie over handelsmogelijkheden met ons land aan het buitenlandse bedrijfsleven. Dat gebeurt overigens in goede samenwerking met het Rijk. Nu wil de staatssecretaris van die samenwerking af. Zij wil de taken van particulieren en overheid gaan scheiden, omdat zij principieel tegenstander is van het subsidiëren van particuliere organisaties. Maar hoe zij de handelsbevordering dan wél wil invullen, is nog steeds niet duidelijk. Al bijna een jaar lang studeert de staatssecretaris op een nieuwe aanpak, op een meer decentrale benadering, zoals zij het noemt, waarbij de buitenlandse posten, de ambassadeurs en de consuls, zelf maar moeten uitmaken hoe zij het invullen.

Dit getalm en het ontbreken van duidelijkheid over de koers hebben grote onrust doen ontstaan, niet alleen bij de buitenlandse kamers van koophandel, maar ook bij de ambassadeurs en de consuls-generaal zelf. Men is over het onderwerp van de handelsbevordering inmiddels aardig gefrustreerd geraakt, omdat men gewoon niet weet waar men aan toe is. Toegegeven, het onderwerp van de buitenlandse kamers van koophandel is misschien niet het meest spectaculaire politieke onderwerp dat je kunt bedenken, maar het is wel een onderwerp dat van groot belang is voor onze handelsbevordering. En het is ook een onderwerp dat, spijtig genoeg, illustreert dat wij met de visie van de staatssecretaris, die zelf zegt zo reuzepraktisch bezig te zijn, nog niet veel verder gekomen zijn. Zelfs de vier extra weken die de staatssecretaris heeft gekregen om nog eens over dit onderwerp na te denken, hebben niet mogen baten. Dat rechtvaardigt het feit dat ik mijn vragen vandaag nog steeds urgent genoeg vind om ze hier te stellen.

De voorzitter:

Daar hebt u nog vijftien seconden voor.

De heer Leers (CDA):

Ja, voorzitter.

1. Is de staatssecretaris met ons van mening dat de handelsbevorderende activiteiten moeten worden uitgevoerd door degene die het dichtst bij de markt staat?

2. Is zij het dan met ons eens dat het opkrikken van de handelsbevordering, dat toch een van de doelen is van de herijkingsoperatie, geen verzwakking maar een versterking van die organisaties met zich mee moet brengen?

3. Hoe moeten wij de jongste ideeën van de staatssecretaris beoordelen? Kan zij hier wat meer handen en voeten aan geven? Welke criteria zal zij hanteren? Hoe gaat zij straks toetsen?

4. Wanneer krijgen de Kamer en de betrokkenen nu eens eindelijk duidelijkheid over datgene wat de staatssecretaris precies voor ogen staat, inclusief de financiële invulling ervan?

De voorzitter:

Uw spreektijd is om.

De heer Leers (CDA):

Ik vraag de staatssecretaris, de Kamer een brief te sturen, opdat wij die brief kunnen betrekken bij de discussie over de begroting van Economische Zaken.

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Voorzitter! Als de indruk mocht zijn ontstaan dat ik af wil van de kamers in het buitenland, dan is die indruk onjuist en ook niet gebaseerd op informatie die ik gegeven heb.

Ik ben sinds kort bezig om de economische functie van de posten in het buitenland te versterken. Ik beoog daarbij niet alleen te kijken naar de ambassades, maar ook naar de particuliere netwerken in de desbetreffende regio's. Het overleg hierover is gedurende enige maanden gaande. Het overleg is nodig, omdat ik niet met één centraal product naar alle regio's wil komen. Ik wil maatwerk realiseren per regio. Dit betekent dat er inderdaad een grotere verantwoordelijkheid voor de posten komt als het gaat om de uitvoering van beleid. Dat is dus minder gedirigeerd vanuit mijn ministerie en de EVD. Het betekent ook dat er ruimte en een stimulans ontstaat om die taken zo uit te voeren dat dit het meest effectief en zo dicht mogelijk bij de markt gebeurt. Dat wil echter niet zeggen dat daarmee het subsidiëren van kamers weer wordt ingevoerd. Die subsidiëring is, zoals men weet, in 1991 gestopt.

De bedoeling is om de ambassades de verantwoordelijkheid te geven voor de uitvoering van taken die uitgevoerd kunnen worden door particuliere instanties. Ik zal erop toezien dat een dergelijke afweging in de praktijk wordt gemaakt op basis van de prijs-kwaliteitsverhouding, de effectiviteit en de continuïteit. De heer Leers vraagt naar mijn jongste ideeën en ik kan hem zeggen dat ik dezelfde lijn volg die ik aan betrokkenen, de ambassadeurs, heb uitgedragen. Het antwoord op de vraag waarom hieraan per land nog geen invulling is gegeven, is bij de ambassadeurs bekend. In de komende tijd worden de jaarprogramma's gemaakt waarin duidelijk wordt in welke mate er sprake moet zijn van een economische versterking van de posten en in welke mate in overleg met de ambassades taken kunnen worden uitbesteed dan wel kunnen worden uitgevoerd. Dat houdt niet in dat wij alleen kijken naar de buitenlandkamers, maar dat houdt ook in dat wij kijken naar andere particuliere instanties die een rol kunnen spelen in het verbeteren van de benadering van de markt in het buitenland.

Dat is, kort gezegd, mijn lijn en die lijn is ook in de brief beschreven. Dat ik er niet uitvoeriger over kan en wil zijn, heeft met het feit te maken dat wij in overleg zijn om per regio de juiste oplossing te krijgen. Op de vraag wanneer de Kamer meer inzicht zal krijgen, kan ik meedelen dat wij eind dit jaar rond kunnen zijn met de decentralisatie. Wij zullen dan ook een beeld hebben van de jaarplannen die de basis moeten vormen voor de invulling van de andere taken. In de loop van 1997 zal duidelijk zijn wat er meer nodig is in de netwerken die op die manier ontstaan. Wij kunnen dan bezien of de financiële middelen toereikend zijn of dat er een aanvulling nodig is.

De heer Leers (CDA):

Voorzitter! Ik heb met verwondering en verbazing de antwoorden van de staatssecretaris aangehoord. Kennelijk redeneert zij in de trant van: herijkingsoperatie geslaagd, patiënt nog steeds in coma.

Haar visie lijkt in ieder geval haaks te staan op de meest primaire doelstelling van het herijkingsbeleid. Zij wilde toch samenhang krijgen in het buitenlands beleid? Maar als elke ambassade haar eigen weg bewandelt en eigen keuzes maakt, komt dat geïntegreerde beleid aardig op de tocht te staan.

Daarnaast was het toch de bedoeling om met de herijking meer economie in de diplomatie te krijgen? Wat de staatssecretaris bewerkstelligt, is precies het tegenovergestelde: meer diplomatie in de economie. Het gaat er mij om dat datgene en diegenen waar het om draait in de handelsbevordering, in de steek worden gelaten. De belangen van de Nederlandse exporteurs worden niet optimaal behartigd. Men weet niet waar men aan toe is. Niet om hun hachje, maar omdat zij betrokken zijn bij het werk, zou ik de staatssecretaris nogmaals willen verzoeken om voor hen die duidelijkheid te scheppen en om dat voor ons voor de begrotingsbehandeling te doen.

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Voorzitter! De betrokkenen zijn niet door mij in de steek gelaten. Integendeel, zoals de heer Leers weet, is de bezuiniging uitgevoerd in 1991. Ik beoog juist te bezien of nuttige instanties in het buitenland, ook particuliere, optimaal betrokken kunnen worden bij de uitvoering van de herijking van beleid. Dat dit regionaal gebeurt en dat dit regionaal verschillend kan gebeuren, wil niet zeggen dat ikzelf en mijn departement zich niet meer zullen bemoeien met de inzet en de controle op de uitvoering en de evaluatie van de resultaten. Het past alleen volstrekt in de herijking dat er om te beginnen meer ruimte wordt gegeven voor een regionale aanpak. Dat kan in samenhang gebeuren, maar samenhang betekent niet dat er sprake is van een eenheidsworst die door Den Haag wordt voorgeschreven.

Het maken van plannen per regio houdt ook in dat er juist veel nauwer kan worden aangesloten bij de wensen van exporteurs en bij de aanwezige potentie in een betreffende regio. Dat zal niet bij elke regio hetzelfde zijn, maar je kunt wel op deze manier een samenhangend beleid maken door de regie over het proces in handen te houden van Den Haag.

Dit is een snelle en adequate oplossing. In ieder geval gaat deze oplossing er niet van uit dat je investeert in instanties. Het is een wijze van werken die investeert in uitkomsten en opbrengsten en in een goede verhouding tussen wat ervoor wordt betaald en wat het oplevert.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Voorzitter! De doelstelling van het herijkingsbeleid is inderdaad dat de handelsbevorderende activiteiten versterkt worden. Die doelstelling onderschrijven wij. Met name zijn wij voor het beoogde regionaal beleid. Echter, aan de gestelde vragen wil ik er nog enkele toevoegen.

In het herijkingsbeleid staat niet dat die handelsbevorderende activiteiten door de posten moeten worden uitgevoerd. Zij kunnen ook door private organisaties gedaan worden. Mijn vraag aan de staatssecretaris is dan ook: is het mogelijk dat de werkzaamheden van de goed functionerende en de minder goed functionerende private organisaties geëvalueerd worden? Heeft zij dat misschien al gedaan? Zo ja, op basis van welke criteria is dat gebeurd?

Kunnen goed functionerende private organisaties voortbestaan? Of worden zij afhankelijk van de ambassades? De ambassades kunnen namelijk de aan hen gedelegeerde taken uitbesteden.

Zal bij het opnieuw door de overheid laten uitvoeren van taken niet sprake zijn van concurrentievervalsing? Zou dat niet in strijd zijn met het voornemen om zaken door de markt goed te laten oplossen?

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Voorzitter! Mevrouw Voûte zegt exact datgene wat ik heb gezegd. Haar opmerking is dus terecht. Ik heb al gezegd dat een versterking van de economische functie van posten niet inhoudt dat men zich uitsluitend concentreert op diplomatie. Wat je wel moet doen, is goede afspraken maken aan de hand van de vraag wie voor iets verantwoordelijk is. Dat zullen in toenemende mate de posten moeten doen. Dat betekent dat door Den Haag aangegeven wordt dat de mogelijkheid bestaat om de uitbreiding van economische taken niet alleen binnen de posten te doen plaatsvinden, maar ook bij de particuliere instanties. Het betekent voorts dat erop wordt gelet dat voor de uitvoering van de economische taken de meest effectieve wijze wordt gekozen.

De derde vraag van mevrouw Voûte ging over concurrentievervalsing. In dat verband zeg ik dat er goed is gelet op de effectiviteit van de maatregel. Het is bepaald niet zo, dat het voortbestaan van particuliere instanties afhankelijk is van de posten. Er zijn nu talloze particuliere instanties die kunnen voortbestaan vanwege het feit dat zij een goed draagvlak hebben bij het bedrijfsleven. Zij kunnen nu bestaan doordat er door de Economische voorlichtingsdienst een aantal opdrachten wordt gegeven. Voor de uitvoering van die opdrachten zullen te zijner tijd, zeg maar: over drie maanden of een halfjaar, de ambassades verantwoordelijk zijn, maar zij kunnen de taken uitbesteden aan de kamers van koophandel. Ik ben het volstrekt met mevrouw Voûte eens, dat wij ervoor moeten waken dat dit niet een kwestie van willekeur wordt of dat concurrentievervalsing in het geding is. De uitbesteding zal moeten gebeuren op basis van de gedachte dat wordt gekozen voor de meest effectieve oplossing en de meest bij de regio passende aanpak. De ambassade blijft daarbij verantwoordelijk en de regie blijft in Den Haag. Dat is mijn lijn.

De evaluatie van het werk van de kamers van koophandel wordt uiteraard niet door ons uitgevoerd. Het gaat hierbij om particuliere organisaties en zij verrichten zelf de evaluatie. Wat wij wel hebben gedaan, is het evalueren van de uitvoering van de taken die zij doen voor de EVD, dus voor Den Haag. Die evaluatie vindt regelmatig plaats. Uit die evaluatie blijkt een wisselend kwaliteitspatroon.

Op welke manier gaan de posten hun taken uitbesteden aan particuliere organisaties, dus niet alleen aan kamers van koophandel maar ook aan andere instellingen? Het lijkt mij heel goed erop toe te zien dat deze instellingen kunnen zorgdragen voor een goede bedrijfsvoering en voor continuïteit. In de toekomst zullen we er dus heel goed op toezien dat er sprake is van goede instanties voor de uitvoering van dit beleid.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! De staatssecretaris zegt dat op dit punt door Den Haag de regie moet worden gevoerd. Hierover heb ik twee vragen.

Welk soort particuliere organisaties heeft zij naast de kamers van koophandel op het oog? Is zij bezig met het maken van afspraken met ambassades in het buitenland over de criteria op grond waarvan het inschakelen van dit soort organisaties zou dienen te geschieden?

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Voorzitter! In de beantwoording heb ik gezegd dat ik niet alleen praat over de kamers, maar ook over andere particuliere organisaties die hierbij betrokken kunnen worden. Ik denk bijvoorbeeld aan de "joint business councils" die in heel veel landen goed opereren, zeker in landen waar er (nog) geen kamers van koophandel zijn. Het is ook goed mogelijk dat een Nederlandse kamer van koophandel gebruikmaakt van de in het land vertegenwoordigde organisaties, dus van deskundige mensen die in het land woonachtig en werkzaam zijn. Ik heb op dit moment geen lijstje van de instellingen. Ik zal criteria aangeven voor kwaliteit, continuïteit en effectiviteit van de taakuitvoering. Daar zal de regietaak van Den Haag uit bestaan. In de komende maanden ga ik de kamers aan de hand van de criteria vragen hoe het netwerk in hun regio eruitziet, op welke manier zij versterking nodig achten van de posten in de uitvoering van de taken en op welke manier de taken uitbesteed zullen worden als dat tot het beste resultaat leidt.

De heer Gabor (CDA):

Voorzitter! Zal de Kamer vóór de begrotingsbehandeling beschikken over de uitwerking waarnaar wordt verwezen in de brief van 1 oktober?

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Voorzitter! Dat zal niet lukken. De regionale aanpak vergt in ieder geval dat wij de ambassades de gelegenheid geven om de plannen te maken en uit te werken en daarvoor overleg te voeren. Dat zal op 1 januari rond zijn.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de heer Van der Burg tot het uitbrengen van verslag namens de commissie voor het Onderzoek van de Geloofsbrieven.

De heer Van der Burg:

voorzitter der commissie

Mijnheer de voorzitter! De commissie voor het Onderzoek van de Geloofsbrieven heeft de eer te rapporteren, dat zij na onderzoek van de in haar handen gestelde stukken eenparig tot de conclusie is gekomen, dat de heer Th.A.M. Meijer te Nistelrode terecht benoemd is verklaard tot lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

De commissie heeft derhalve de eer voor te stellen hem als lid van de Kamer toe te laten, nadat hij de bij de wet van 27 februari 1992 (Stb. 120) voorgeschreven eden zal hebben afgelegd.

De commissie verzoekt u, de Kamer voor te stellen het volledige rapport in de Handelingen op te nemen.

De voorzitter:

Ik dank de commissie voor haar verslag en stel voor, dienovereenkomstig te besluiten.

Daartoe wordt besloten.

(Het rapport is opgenomen aan het eind van deze weekeditie.)1

De voorzitter:

De heer Meijer is in het gebouw der Kamer aanwezig. Ik verzoek de heer griffier hem binnen te leiden.

Nadat de heer Meijer door de griffier is binnengeleid, legt hij in handen van de voorzitter de bij de wet voorgeschreven eden af.

De voorzitter:

Ik wens u geluk met de aanvaarding van uw ambt en verzoek u, de presentielijst te tekenen en in ons midden plaats te nemen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

Naar boven