Noot 1 (zie blz. 1485)

10 MKB/bedrijfsleven aandachtspunten voor een volgende kabinetsperiode

1. Ook in de nieuwe kabinetsperiode moet weer een fiscaal MKB-pakket samengesteld worden, qua aard en omvang vergelijkbaar met het 500 miljoen pakket van dit kabinet. Daarnaast moet het MKB vanzelfsprekend ook mee kunnen profiteren van een generiek fiscaal verlichtingsbeleid. De VVD-fractie vraagt zich in dat verband af of het in dit verband ook geen goede gedachte zou zijn het nieuwe belastingplan voor de volgende eeuw specifiek te toetsen op de effecten voor het MKB?

Vanzelfsprekend moet het MKB-pakket in overleg met het midden en kleinbedrijf zelf worden samengesteld. Op voorhand wil ik een aantal suggesties doen:

– verdere verhoging van de zelfstandigenaftrek, de fiscale oudedagsreservering en de investeringsaftrek. De eerste twee maatregelen komen met name ook het kleinbedrijf ten goede. Hoe staat het overigens met de discussie over de herijking van het fiscale ondernemersbegrip? Mijn fractie is er overigens nog niet van overtuigd dat de discussie ook moet leiden tot aangescherpte eisen en dus inperking van de groep;

– veel familiebedrijven (80% van het bedrijfsleven) worden geconfronteerd met financiële knelpunten bij overdracht c.q. opvolging. Daarover moet nog een wetsvoorstel worden ingediend, dat al voor begin dit jaar was toegezegd. Mochten na de maatregelen van dit kabinet nog knelpunten resteren in de sfeer van successie- en schenkingsrechten voor ondernemingsgebonden vermogen en overdrachtsbelasting, dan moeten die door het volgende kabinet worden opgeruimd;

– het creëren van fiscale reserveringsmogelijkheden ten behoeve van milieurisico's;

– knelpunten in de «Tante Agaath-regeling» moeten worden opgeheven. In dit verband moet kritisch gekeken worden naar de omvang van de fiscaal af te trekken bedragen, de criteria (1225-uurscriterium) en de te volgen procedures (volstaan met een eenmalige aanvraag voor een beschikking, het niet vragen van overbodige of niet te verschaffen informatie).

Deze beoordeling dient plaats te vinden vanuit de signalering in de tweede concurrentietoets dat er aan de onderkant van de kapitaalmarkt nog een mismatch is tussen vraag en aanbod. Uit de signalen die ons bereiken blijkt overigens dat die knelpunten zich met name bij de doorstarters voordoen;

– zoals bekend is de VVD-fractie een voorstander van het geheel afschaffen van de vermogensbelasting, waar in 1998 ook een eerste klein begin mee wordt gemaakt. Het afschaffen van de vermogensbelasting op ondernemingsvermogen heeft de allerhoogste urgentie;

2. Hoewel dit kabinet een eerste begin heeft gemaakt met het terugdringen van de administratieve lasten en de staatssecretaris in de voortgangsrapportage heeft laten weten dat de doelstelling van –10% gehaald zal worden, moet het tempo opgevoerd worden, met name ook omdat de administratieve lasten het MKB onevenredig zwaar treffen. Daarbij moeten als speerpunten die terreinen gekozen worden waarvan de resultaten ook in de EZ-begroting als minder imponerend worden omschreven:

– de Europese regelgeving. Wat is de stand van zaken met betrekking tot het «slimproject»?

– de sociale zekerheid; ook de arbeidsomstandighedenwet is nog steeds veel te ingewikkeld;

– de administratieve lasten van provincies en gemeenten. De VVD-fractie onderschrijft het schrappen van de milieuleges in dit licht van harte (lastenverlichting 85 miljoen). Het is onbegrijpelijk dat de fracties van CDA en GroenLinks hier tegen zijn (een aardig opstapje voor een alternatieve coalitie).

Positief is ook dat eerder in het MDW-traject het aantal vergunningsplichtige bedrijven aanzienlijk is gedaald. Datzelfde geldt voor het streven naar een gecombineerde heffing in het kader van belastingen en sociale fondsen. Verder heeft het ondernemerspanel aangegeven dat de enquêtedruk van het CBS nog steeds veel te hoog is. Overigens heeft ook het ministerie van Economische Zaken daar aan bijgedragen met de in het kader van deze begroting uitgevoerde onderzoeken.

3. De aanbevelingen van de Commissie Cohen, het tegengaan van concurrentie verstoring door private activiteiten van publieke of daarmee verwante organisaties, moeten met voortvarendheid worden uitgevoerd. De Memorie van Toelichting houdt met betrekking tot de noodzaak van terzake doende wetgeving een slag om de arm. Wat de VVD-fractie betreft is dat overbodig. Wij hebben destijds de geliberaliseerde vestigingswet met instemming begroet. Dat is iets anders dan het toestaan van beunhazerij, waarover ons in toenemende mate klachten bereiken (bouw, autoschadebranche). Het is de vraag of ten aanzien van de handhaving van de wet wel de juiste keuze werd gemaakt door dit over te laten aan de – door het CDA zo voorgestane – zelfregulering van de bedrijfsorganisaties. Wetshandhaving is in de eerste plaats een overheidstaak. Het is dan ook de vraag of de ECD, die opsporingsbevoegdheid heeft, niet weer een grotere taak bij handhaving van het wettelijk kader moet krijgen.

4. Sommige sectoren van het MKB zullen met nogal wat extra kosten geconfronteerd worden als gevolg van de mogelijke invoering van de EURO. Berekeningen van KPMG/EIM wijzen op omvangrijke bedragen. Wordt deze problematiek door het kabinet onderkend? Zo ja, wordt gezocht naar vormen van financiële tegemoetkoming?

5. Ook de millennium-problematiek zal door het MKB vroegtijd onderkend moeten worden. Ook in die zin dient deze problematiek dus hoog op de agenda te komen en voortvarend door het ingestelde platform te worden aangepakt.

6. Nog steeds laat de verspreiding van kennis en technologie naar een groot deel van het MKB veel te wensen over. In de eerste plaats moet daartoe de bereikbaarheid van de instrumenten door het MKB en de bekendheid van het instrumentarium bij MKB-bedrijven verbeterd worden. Uit het door het CBS uitgevoerde onderzoek blijkt dat dit laatste sterk verbeterd kan worden. Kan het ook zijn dat de vele, vaak ingewikkelde en in een snel tempo aan wijziging onderhevige afkortingen ervoor zorgen dat door deze bomen de ondernemers het bos niet meer zien?

Zou het, gelet op de samenhang tussen technologie, milieu en energie, geen aanbeveling verdienen om Novem en Senter te laten fuseren zodat 1 loket ontstaat, aansluitend bij overheidsloket 2000?

Ook uit de onlangs aangeboden evaluatie van de prestaties van de Innovatiecentra blijkt dat nogal wat verbetering mogelijk is. Verder zal een belangrijk accent moeten liggen op regionaal niveau bij de regionale branche-organisaties. Twee andere belangrijke aandachtspunten zijn: het voldoende meespelen van MKB-bedrijven bij het clusterbeleid en het meer gebruik maken van de informatietechnologie.

7. Hoewel de exportprestaties van de reeds exporterende MKB-bedrijven steeds beter worden, is het aandeel van MKB-bedrijven in ons totale exportvolume en het aantal expoerterende bedrijven nog steeds te laag (15%). De ambitie om dit te verhogen naar 20% moet in een nieuwe periode uitgangspunt zijn. Ook hier speelt een gebrekkige kennis over het instrumentarium een rol. Waarom wordt niet geprobeerd te komen tot 1 winkel voor exportregelingen en wordt nu nog voorgesteld 2 loketten (een verzekeringsloket en een transactieloket) te openen? In het BEB zullen met name ook de meer nabije markten veel aandacht blijven vragen.

8. Wij hebben de indruk dat het versterken van de werkgelegenheid in de marktsector als belangrijke pijler onder het Grote Stedenbeleid tot dusver onvoldoende uit de verf komt. Pleit dit niet voor grotere betrokkenheid van het ministerie van Economische Zaken bij dit beleid?

Uit de Stirea-middelen worden met name buitenstedelijke bedrijventerreinen gefinancierd. Ligt de drempel hier niet te hoog? Is het niet wenselijk ook de vernieuweing van verourderde binnenstedelijke bedrijventerreinen voor deze regeling in aanmerking te laten komen?

9. Hoewel niet exclusief in het MKB, worden knelpunten en tekortkomingen in het beroepsonderwijs als een steeds groter probleem ervaren. Ook de belangstelling voor technische en bètastudies blijft afnemen, terwijl de vraag groot is. Om een begin te maken met het oplossen van knelpunten in het beroepsonderwijs, heeft de voorzitter van de VVD-fractie tijdens de Algemene Beschouwingen een terzake dienende motie ingediend. Wordt het in vervolg hierop geen tijd om samen met het bedrijfsleven (scholingsproject van lassers van FME als voorbeeld) het onderwijsvelden de betrokken departementen (EZ, Onderwijs, Sociale Zaken, Binnenlandse Zaken en Justitie) een uitkgebreid actieprogramma op te stellen?

10. Het startersbeleid moet nog integraler worden aangepakt. Niet alleen geld is van belang, ook ervaringsdeskundigheid en advies. Ook het in dienstnemen van de eerste werknemer kan van groot belang zijn. Heeft de minister over de bevordering daarvan ideeën? Ook allochtoon ondernemerschap kan voor de integratie een belangrijk middel zijn.

Onlangs werd bekend dat ruim 70.000 kleine ondernemers een hun gezinnen in financieel moeilijke omstandigheden verkeren, als gevolg van een tijdelijke dip in hun bedrijfsvoering. Dient niet een ruimere bekendheid te worden gegeven aan het «Besluit bijstandsverlening zelfstandigen»?

Noot 2 (zie blz. 1542)

BIJVOEGSEL Schriftelijke antwoorden van de minister en staatssecretaris van Economische Zaken op vragen, gesteld in de eerste termijn van de behandeling van de begroting van Economische Zaken (25 600 XIII

Vraag 1

Hoe staat het met aangekondigde herijking van fiscale ondernemersbegrip? (Remkes, Ten Hoopen, Van Zuijlen)

Antwoord:

– Bij Kamer ligt een wetsvoorstel waarin eisen voor zelfstandigenaftrek iets worden aangescherpt.

– Daarnaast bevat nota over belastingstelsel 21e eeuw een bijlage over verdere herijking. Komt het kabinet voor eind november mee naar buiten.

– Herijking betekent voor mij niet automatisch dat de eisen voor ondernemerschap worden aangescherpt en de groep wordt ingeperkt!

– Vind zelf van belang dat goed aandacht wordt besteed aan zogenaamde ontschotting: trend in maatschappij dat begrippen werknemerschap en ondernemerschap vervagen. Ondernemerschap en werknemerschap komen ook steeds meer in elkaars verlengde te liggen: van de startende ondernemers is tegenwoordig al 1/3 èn parttime werknemer èn ondernemer.

– Ontschotting ook aan de orde geweest in employability-debat begin oktober. Hoor echter geluiden dat deze trend in toenemende mate fiscale problemen oplevert.

– Bij herijking voor mij dus belangrijke vraag: hoe houden we het fiscale stelsel stimulerend voor het starten van een onderneming vanuit trend naar ontschotting.

Vraag 2

Moet taak ECD bij handhaving vestigingswet niet vergroot? (Remkes)

Antwoord:

In de nota «Ondernemen op niveau: naar een modern vestigingsbeleid voor het midden- en kleinbedrijf» (juni 1992) is het voornemen geuit om op termijn voor de vestigingswetgeving toepassing van het strafrecht af te schaffen en de handhaving van de vestigingswetgeving privaatrechtelijk te doen plaatsvinden.

In de vergadering van de Vaste Kamercommissie voor het midden- en kleinbedrijf van 17 maart 1993 is dit voornemen onderschreven.

Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel tot intrekking van de Vestigingswet detailhandel en wijziging van de Drank- en Horecawet en van de Vestigingswet Bedrijven 1954 is afgesproken dat de effectiviteit van de privaatrechtelijke handhaving en het nagenoeg ontbreken van de strafrechtelijke handhaving van de vestigingswetgeving geëvalueerd zullen worden. Naar verwachting zullen eind van dit jaar de resultaten beschikbaar komen. Het lijkt verstandig om op de resultaten van dit evaluatieonderzoek niet vooruit te lopen. Overigens zijn de mogelijkheden bij privaatrechtelijke handhaving zeer vergaand. In het uiterste geval kan stillegging van een bedrijf worden afgedwongen, terwijl bij strafrecht veelal wordt volstaan met een geldboete, indien al tot vervolging wordt overgegaan.

Vraag 3

Niet potverteren, maar investeren. Dus een hogere prioriteit voor investeringen in infrastructuur, technologie en onderwijs/scholing ten opzichte van een aantal consumptieve uitgaven. In de Missiebrief wordt tot 2010 een omvang aan publieke investeringen in de ruimtelijk-economische structuur van 64 miljard geraamd. Tegen die achtergrond kan de extra structurele dotatie in het FES van 500 miljoen op jaarbasis ook de hartelijke instemming van de VVD-fractie hebben. Maar daarmee is het financiële probleem bij lange na niet opgelost. 1. Hoe kijkt de minister daar tegen aan? 2. Ook betekent het dat voorkomen moet worden dat het FES gebruikt gaat worden als grabbelton voor de financiering van allerlei fraaie wensen buiten de sfeer. (Remkes)

Antwoord:

1.

– Eerst nodig: nadere analyse effecten investerings- én niet-investeringsinstrumenten. Gaat met name om bijdrage instrumenten aan uitdagingen missiebrief.

– Op basis hiervan bij kabinetsformatie gefundeerd prioriteiten stellen en beslissingen over toewijzing van middelen nemen.

– Dit in de context van de dan beschikbare middelen en prioriteiten op andere beleidsterreinen.

– Kabinet werkt aan de hiertoe noodzakelijke analyse.

2.

– Onder het FES kunnen in beginsel slechts publieke investeringsuitgaven voor de in de FES-wet omschreven doeleinden kwalificeren.

– Het moet gaan om de financiering van investeringsprojecten van nationaal belang waarmee wordt beoogd de economische structuur te versterken.

– Verwatering van het investeringsbegrip voorkomen door FES-wet naar letter en geest toe te passen.

Vraag 4

Is drempel StiREA te hoog en hoe zit het met honorering van herstructureringsprojecten?

Antwoord:

Gezien het beperkte budget dat beschikbaar is voor de StiREA, is de drempel voor de indiening van projecten inderdaad hoog. Zelfs in deze situatie komt 80% van de ingediende projecten niet voor ondersteuning in aanmerking.

De vernieuwing van verouderde binnenstedelijke bedrijfsterreinen is uitermate wenselijk. In principe kunnen deze in aanmerking komen voor de StiREA, maar in de praktijk leidt dat niet tot honorering gezien de beperkte middelen van de regeling.

Vraag 5

Wordt het geen tijd om samen met het bedrijfsleven het onderwijsveld en de betrokken departementen een actieprogramma op te stellen om iets te doen aan knelpunten in het beroepsonderwijs m.b.t. de tekorten aan B-technici? (Remkes, Van Zuijlen, Ten Hoopen, Jorritsma)

Voet de minister er voor om in dit kader een prijs in te stellen? (Van Zuijlen)

Antwoord:

Ik deel uw zorgen dat er te weinig technici worden opgeleid. Bovendien is er ook een kwalitatief gebrek: de ingenieurs dienen over het algemeen meer breed inzetbaar te zijn, meer probleemoplossend en meer sociaal vaardig. Binnenkort zal ik samen met mijn collega's van OCenW en SZW en vertegenwoordigers van werkgeversorganisaties en onderwijskoepels een actieplan neerleggen, zoals ook aangekondigd in het Ontwerp-HOOP 1998. Binnen mijn begroting zal ik daarvoor ruimte beschikbaar maken.

Of een prijs daarbinnen ook goed past, zoals Mw Van Zuijlen suggereert, zal verder worden bekeken.

Vraag 6

Wat doet MEZ/kabinet om te bevorderen dat loketten bij gemeenten en stationswinkels ruimere openingstijden krijgen? (Van Zuijlen)

Antwoord:

Voor gemeenten geldt eigenlijk hetzelfde voor als bij winkels: men mag zelf zijn openingstijden regelen. Natuurlijk wel verschil dat gemeente lokale monopolist is en dus niet door concurrentie tot ruimere openstelling kan worden aangespoord. Daarom heeft kabinet het project «Loket 2000» gestart, waarin Binnenlandse Zaken, gemeenten en provincies de mogelijkheden bekijken. Maar ondertussen gebeurt er ook wel wat. Er zijn reeds gemeenten met avondopenstelling, zeker in de zomer als er veel paspoorten en rijbewijzen moeten worden vernieuwd.

Gemeenten moeten dus door overtuiging aangespoord worden. Heb zelf daartoe Consumentenbond subsidie gegeven voor onderzoek naar wensen consumenten op dit punt. Kunnen gemeenten mee rekening houden. Tot slot: openingstijden gemeenten zal in evaluatie Winkeltijdenwet worden meegenomen.

Vroeg ook nog naar openstelling winkels in stations: hiervoor geldt zelfde regime als voor benzinestations: geen belemmering in openingstijden: 24 uur per dag; 7 dagen in de week.

Vraag 7

Met de introductie van informatie- en communicatietechnologie kan de band tussen genieten en betalen, zoals bij rekening rijden, steeds makkelijker worden gelegd. Zou de Minister een concrete, op de praktijk gerichte inventarisatie kunnen maken van de do's endon'ts op dit terrein? Banken en beleggingsmaatschappijen bulken van het geld en zijn vaak bereid dat in interessante infrastructurele investeringsobjecten te stoppen. Op welke manier spreekt de minister van EZ deze krachten aan? (Van Zuijlen)

Antwoord:

– Over de do's and don'ts wat betreft publiek-private samenwerking (pps) is al veel bekend Het is zaak ze te operationaliseren. Hier werkt het kabinet aan.

– Vier deelactiviteiten worden onderscheiden:

* het uitvoeren van pilotprojecten;

* het beter inrichten van een voorbereidings- en besluitvormingsproces;

* het bezien van het financieel instrumentarium;

* het oprichten van een kenniscentrum.

– Om de mogelijkheden van pps optimaal te benutten, worden deze activiteiten niet alleen binnen de overheid, maar ook met gebruikma king van kennis en inzichten van private partijen, zoals inhoudelijk betrokkenen (bouwers, installateurs, etc.) en financiers (banken en beleggingsmaatschappijen) uitgevoerd.

– Het ministerie van Economische Zaken is bij al deze activiteiten actief betrokken.

– Begin 1998 zal hierover in de context van de vervolgrapportage ICES worden gerapporteerd.

Vraag 8

Moet niet juist bij het innovatiebeleid dat vooral gericht moet zijn op MKB het regionale bestuur worden betrokken? Wat vindt u van de suggesties van Langman hieromtrent: (Van Zuijlen)

Antwoord:

Ook tijdens de behandeling van de brief «Kansen door Synergie», vorige week, is het belang van de clusteraanpak voor het MKB en voor regionale netwerken aan de orde geweest. Het is aardig te zien dat het nationale beleid op dit gebied een uitstraling heeft naar de regio. Zo bestaat in de regio Eindhoven binnen het programma Stimulus een technologiestimuleringsregeling die een op de regio toegesneden vertaling is van de nationale BTS-regeling (samenwerkingsinstrument).

Ook Langman geeft in zijn advies over het Noorden suggesties voor een toename van de kennisintensiteit. Belangrijk hierbij is de samenwerking tussen bedrijven en kennisinstituten. Langman pleit er daarnaast voor, en die mening deel ik, dat het Samenwerkingsverband Noord Nederland (SNN) hierbij een zekere rol zou kunnen vervullen.

Vraag 9

Met betrekking tot scholing heeft de overheid een coördinerende rol, moeten de verschillende initiatieven op elkaar worden afgestemd en de departementale verkokering worden doorbroken. Scholing versterkt het veranderingsvermogen van mensen. Graag een reactie van Minister Weijers. (Van Zuijlen)

Antwoord:

In het Nationaal Programma «een leven lang leren», dat eind van dit jaar door het Kabinet zal worden gepubliceerd, wordt veel aandacht aan scholing en employability besteed.

Zowel het punt van afstemming tussen de verschillende partijen (o.a. bedrijfsleven en verschillende departementen) als het punt van de specifieke aandacht voor bepaalde doelgroepen komen daarbij aan de orde. Van sturing op private fondsen (zoals de door u genoemde O&O-fondsen) kan echter geen sprake zijn; het gaat erom alle verantwoordelijke partijen te overtuigen om te investeren in scholing.

Vraag 10

Is de minister het eens met de aanbeveling van RAND om te komen tot issue-georiënteerde instituten om de lacunes in de kennisinfrastructuur op te heffen die belemmerend werden voor het ontwikkelen van creatieve kennis t.b.v. innovatieve oplossingen en anticiperen op toekomstige problemen? (Van Zuijlen)

Antwoord:

Bij de uitwerking van de Missiebrief over de versterking van de ruimtelijke economische structuur wordt bezien op welke wijze lacunes in de kennisinfrastructuur kunnen worden aangepakt. Eén van de door RAND geschetste mogelijkheden is de oprichting van issue-georiënteerde instituten. Bij het wegwerken van de lacune in de kennisinfratructuur is het beleid er op gericht om de bestaande instituten meer issue-georiënteerd te laten zijn.

Vraag 11

Waarom niet meer geld voor kennis binnen ICES? (Van Zuijlen)

Antwoord:

Het Kabinet heeft bij de uitwerking van de Missiebrief over de versterking van de ruimtelijke economische structuur nadrukkelijk aandacht voor versterking van de kennisinfrastructuur. In de Voortgangsrapportage «missiebrief», die 16 september aan de Tweede Kamer is aangeboden, wordt daarvoor een indicatief bedrag genoemd van f 2 mld.

Het Kabinet zal dit voorjaar prioriteiten stellen op basis van de bijdrage van de voorstellen aan de uitdagingen van de Missiebrief, de kwaliteit van de voorstellen en de relatie met bestaand beleid.

Vraag 12

De concurrentietoets wijst op de gebrekkige aansluiting van het onderwijsaanbod op de maatschappelijke vraag. Binnen EZ vindt een discussie plaats over de zogenaamde learning market. Wat zijn belemmeringen voor het leren buiten het reguliere onderwijs? (Van Zuijlen)

Antwoord:

In het Nationaal Programma «een leven lang leren», wordt aandacht besteed aan alternatieve leervormen en leeromgevingen. Hieronder versta ik o.a. duaal leren, training-on-the-job, maar ook zelfstandig leren m.b.v. ICT. De verantwoordelijkheid voor deze activiteiten ligt primair bij de betrokkenen zelf. De overheid dient de randvoorwaarden te scheppen. Zo wordt in dit kader gekeken naar een systeem om de competenties, die op deze wijze worden verworven, te erkennen. Daarbij kan worden aangesloten bij de kwalificatiestructuur, zoals o.a. geldend binnen het bve-veld, die daartoe nog meer praktijkgericht moet worden gemaakt.

Vraag 13

Om studenten de mogelijkheid te geven gedurende hun leven kennis bij te spijkeren en zich te verbreden moet de 27-jaar maatregel in de SF worden afgeschaft en mogelijkheden van vraagfinanciering in te voeren, worden onderzocht. (Van Zuijlen)

Antwoord:

Elementen die belemmerend werken voor een leven lang leren, dienen te worden meegenomen in het kader van het Nationaal Programma «een leven lang leren».

Maatregelen in de sfeer van de studiefinanciering vallen onder de competentie van mijn collega van OCenW en zijn bovendien in discussie n.a.v. het rapport van het College Hermans. Wat betreft de vraagfinanciering is al in het kabinetsstandpunt n.a.v. de MDW-rapport Hoger Onderwijs aangekondigd om nader onderzoek te doen naar vraagfinanciering als middel om te komen tot een zogenaamde «level playing field» van publieke en private aanbieders van onderwijs. Ik zal met mijn collega van OCenW overleggen om dit punt nu snel op te pakken.

Vraag 14

In hoeverre wordt er nu gebruik gemaakt van het zg. fiscale MKB-pakket? (Ten Hoopen)

Antwoord:

– MKB-pakket bestond uit verschillende onderdelen. Zo is vanuit gedachte van eenvoud gekozen om enkele regelingen te intensiveren: investeringsaftrek, WBSO.

– Niet van gehele pakket gebruik goed bekend. Financiën houdt regulier gebruik van grote regelingen bij, van kleinere wordt dat via steekproef gemeten.

– Collega Vermeend moet evaluatie nog uitvoeren, maar er zijn géén signalen dat maatregelen MKB-pakket onderbenut wordt.

– Op basis van de CBS-enquête toch enigszins bezorgd dat bekendheid en gebruik van regelingen niet optimaal is.

– We bekijken nu of we samen met Belastingdienst en MKB Nederland begin volgend jaar extra aandacht kunnen geven aan de bekendheid van fiscale regelingen voor ondernemers.

Vraag 15

Volgens de concurrentietoets is er in Nederland een startersprobleem. Woordvoerders van zowel het EIM als de startersbeurs spreken dit tegen. (Ten Hoopen)

Antwoord:

– In de concurrentietoets wordt beargumenteerd dat er problemen zijn aan de onderkant van de kapitaalmarkt (gedefinieerd als dát segment waarop jonge en kleinere bedrijven zich bewegen). Er wordt niet beweerd dat er in Nederland onvoldoende starters zijn.

– Uit de concurrentietoets blijkt dat Nederlandse ondernemingen veel problemen ondervinden bij het voor de eerste keer aantrekken van externe financiering. In tegenstelling tot het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten worden deze problemen «opgelost» door het aanpassen of uitstellen van hun investeringsprojecten. De bewering in de concurrentietoets is nota bene gebaseerd op een door het EIM (in samenwerking met BIRC) uitgevoerd onderzoek.

– De stelling van de Nebib is gebaseerd op haar ervaring met investeringsvoorstellen die gefinancierd worden door informal investors. Informal investors financieren alleen met risicodragend kapitaal, hetgeen een beperkt deel beslaat van de totale Nederlandse kapitaalmarkt. Bovendien investeren Nederlandse informal investors beduidend minder in starters en groeiers dan haar Amerikaanse collega's.

– De concurrentietoets wijst overigens wel op belang van informal investors voor financiering van kleine investeringsprojecten (65% van totale portfolio bestaat uit financiering van projecten kleiner dan 500 000 gulden).

– In Nederland is het ongebruikte potentieel aan informeel kapitaal naar schatting zo'n 10 miljard gulden, tegenover zo'n 3,5 miljard reeds geïnvesteerd informeel kapitaal.

Vraag 16

Hoe verhoudt zich een dalende lijn van het wetenschapsbudget tot de kennisconcurrentie die zich in de markt ontwikkelt? (Remkes)

Antwoord:

De R&D-middelen die in het wetenschapsbudget staan vermeld vormen slechts een deel van de totale overheidsuitgaven aan R&D. Uit cijfers van het CBS blijkt dat de totale overheidsuitgaven aan R&D in de periode 94–95 zijn gestegen. In 1995 bedroegen de totale uitgaven aan R&D in Nederland f 13,3 mld., oftewel 2,09% BBP. In 1994 was dit nog f 12,5 mld., oftewel 2,04% BBP. Deze stijging van de totale R&D-uitgaven komt voor een deel voor rekening van de private sector en voor een deel op het conto van de overheid. De private uitgaven voor R&D namen namelijk met ongeveer een half miljard toe tot f 6,9 mld. (d.i. van 1,04 tot 1,08% BBP), terwijl de R&D-uitgaven van de (semi-)publieke sector (overheid en universiteiten gezamenlijk) stegen van bijna f 0,3 mld. (f 280 mln.), oftewel met 0,5% BBP.

Zoals in de recent gepubliceerde Toets op het Concurrentievermogen 1997 is aangetoond, is in de periode 1991–1995 het aandeel van de bedrijfs-R&D dat door de overheid wordt gefinancierd, toegenomen van 7,5 tot 8,4%. Daarbij moet worden opgemerkt dat fiscale faciliteiten (m.n. de WVA/S&O, voorheen WBSO), niet in deze cijfers zijn opgenomen.

Vraag 17

Hoe zit het overigens verder met de kennisdiffusie in het MKB? Kan er inzicht worden gegeven in de «best-practice» praktijken? Houdt het feit dat het MKB in veel gevallen niet op de hoogte is van de EZ-regelingen verband met het feit dat de minister heeft bezuinigd op uitgaven t.b.v. voorlichting en advisering MKB? (Remkes)

Antwoord:

– Aan de door mij eind vorig jaar ingezette herstructurering van het voorlichtings- en adviesinstrumentarium (wat u bezuinigingen noemt) lagen juist overwegingen van effectiviteit en efficiency ten grondslag. Met name van de integratie van IMK-Voorlichting en het netwerk van Innovatie Centra verwacht ik een forse bijdrage aan deze effectiviteits- en efficiencyslag. Enerzijds omdat dit nieuwe netwerk tot doel krijgt om het begrip kennisdiffusie op een zeer actieve wijze in te vullen. De kerntaak van dit netwerk – waarvoor EZ structureel ruim 60 mln per jaar ter beschikking stelt – is namelijk een actieve verspreiding van nieuwe strategische kennis, waarbij het gaat om een actieve marktbewerking en bewustmaking van bedrijven. Anderzijds omdat met de integratie het bereik van de activiteiten toeneemt, zowel wat betreft de te bedienen sectoren als wat betreft de bedrijfsvoeringsaspecten waarover geadviseerd kan worden. De gefuseerde organisatie INC/IMK zal nog beter in staat zijn de EZ-regelingen onder de blijvende aandacht te brengen.

– Bij de formulering van mijn voorstellen tot herstructurering van het voorlichtings- en adviesinstrumentarium heb ik initiatieven in andere landen op dat terrein nauwgezet gevolgd. De concepten in andere landen lopen uiteen van «first-stop-shops» (basisinformatie verstrekken en evt. doorverwijzing zoals KvK doen) tot «one-stop-shops» (met een breed aanbod van voorlichting, advisering en cursussen, zoals de Business Links in Engeland). Ondanks deze verschillen laten de resultaten zien dat de gekozen strategieën in de verschillende landen succesvol zijn. Van één specifieke «best practice» kan niet gesproken worden. Wel is het zo dat Nederland met de aangekondigde herstructurering van het voorlichtings- en advies instrumentarium samen met o.a. Engeland en de Scandinavische landen tot de landen behoort die de discussie over de effectiviteit en efficiency van de v&a-structuur vroegtijdig hebben opgepakt en in beleidsmaatregelen hebben vertaald.

Vraag 18

Moet evaluatie Vestigingswet niet eerder dan gepland plaatsvinden? (Ten Hoopen)

Antwoord:

Er is niet aangetoond dat bedrijven zonder vestigingsvergunning ook automatisch andere wetgeving, zoals arbo, milieu en belasting aan hun laars lappen. Wel heb ik signalen dat vestigingswet niet optimaal functioneert en in sommige gevallen toch nog een substantiële drempel betekent. Ik ben bereid de grote evaluatie al in 1998 uit te voeren in plaats van in 2001, waarbij ik nadrukkelijk ook de optie wil openhouden, dat tot afschaffing van deze wet moet worden overgegaan. Daarbij zullen de vormen van handhaving (strafrechtelijk/privaatrechtelijk) ook een rol spelen.

Vraag 19

Nederland distributieland: meer van het zelfde? Van volume naar toegevoegde waarde? (Ten Hoopen)

Antwoord:

Het is misvatting te denken dat Nederland Distributieland een ééndimensionaal concept is van meer, meer, meer.

Het gaat veeleer om de vraag: hoe bereik je een optimale ketenlogistiek?

Hoe kan je onder gegeven voorwaarden (prijzen, tijden, vergunningen) tot een zo goed mogelijke combinatie van transportbenutting komen (multimodaliteit).

Kabinet besteedt hier veel aandacht aan: zowel in ICES-kader als in de nota Milieu & Economie.

In ICES voortgangsrapportage missiebrief o.a. aandacht gevraagd voor «postponed (value added) logistics» en voor ontwikkeling van nieuwe logistieke diensten rond de organisatie van vervoersstromen en het verhogen van de benuttingsgraad.

In NME zijn op transportgebied boegbeelden ontwikkeld o.a. rond:

– logistieke innovatie;

– creatie van kenniscentrum verkeer en vervoer;

– technologie-aanpak voor een innovatie verkeers- en vervoersysteem.

Dit allemaal om naast de mainportfunctie van NL ook een brainportfunctie tot wasdom te brengen.

Gedachten zijn daarbij o.a.:

– distributiecentra moeten uitgroeien tot ketenregisseurs o.a. door kennisbundeling;

– invoering van Value Added Logistics.

Twee zaken van belang voor NL:

– maak je transport veel doelmatiger m.b.v. informatie-technologie: meer volume vervoeren met zelfde hoeveelheid transportbewegingen;

– organiseer je transport-/distributiefunctie zo dat je in dat proces meer waarde toevoegt.

Dat kan o.m. door meer kennis/info-tech. daarbij te betrekken, maar ook door het ontwikkelen van multimodale knooppunten (o.a. Venlo, Valburg), die de mogelijkheden bieden op het moment van verladen waarde toe te voegen aan het transport.

Vraag 20

In de voordracht die de minister onlangs in Düsseldorf hield, sprak hij de verwachting uit dat er binnen een aantal jaren weer een Duits «Wirtschaftswunder» te verwachten valt. Als dat dan zo is, waarom dan ook niet naar Duits voorbeeld meer overheidsinvesteringen? (Ten Hoopen)

Antwoord:

– Nederland is erin geslaagd de openbare financiën te saneren en daarnaast het niveau van de publieke investeringen structureel te verhogen met circa 1,5 miljard per jaar.

Naar Europese maatstaven is dit opmerkelijk.

– Ter verdere versterking van de ruimtelijk-economische structuur van ons land, werkt het kabinet aan nadere analyses, zodat bij kabinetsformatie gefundeerd prioriteiten kunnen worden gesteld en beslissingen kunnen worden genomen over additionele overheidsinvesteringen.

– Of opnieuw een «Wirtschaftswunder» zal ontstaan, hangt vooral af van het vermogen in Duitsland om de kosten omlaag te brengen en markten te flexibiliseren. Als dat snel lukt, heb ik gezegd, kan een tweede «Wirtschaftswunder» optreden.

Vraag 21

De minister heeft inmiddels reeds publieke verbazing geuit over de kritiek van MKB Nederland op de concurrentietoets, met name op punt bedrijvendynamiek en arbeidsmarkt. Ook VNO/NCW heeft zich verbaasd over het feit dat de grote dynamiek van de Nederlandse economie in de concurrentietoets niet goed uit de verf komt. Gaarne nadere toelichting. (Ten Hoopen)

Antwoord:

– Een meer dynamisch bedrijfsleven stelt Nederland in staat zich flexibeler aan te passen aan veranderende omstandigheden, hetgeen een positieve invloed heeft op de internationale concurrentiepositie.

– In de concurrentietoets is als maatstaf voor bedrijvendynamiek de stroom van toe- en uittreding gekozen (beide als percentage van het totaal aantal ondernemingen).

– Niet om de mate van zenuwachtigheid te meten maar om te bekijken hoe de doorstroming, toetreding én ook de exit, zich verhoudt tot wat we in het buitenland zien. Vernieuwing van productie en productieprocessen – iets waarvan wij nu allen vinden dat het essentieel is voor een goed presterende economie – vindt nu eenmaal vooral plaats door startende en doorstartende ondernemingen én door bestaande ondernemingen die zich vernieuwend gedragen. Het onvermijdelijk gevolg is ook dat zich niet aanpassende ondernemingen uittreden. Dat proces wilde de concurrentietoets signaleren en toetsen. De gebruikte maatstaf voor de bedrijvendynamiek is dus een indicatie van het vernieuwings- en aanpassingsvermogen van de Nederlandse economie. Deze doet niets af aan de goede prestaties die door het MKB geleverd zijn.

Vraag 22

Nu het Kabinet de KIM zo voortvarend ter hand heeft genomen, verbaast het enigszins dat de KIM-regeling voor de export daar zo bij achterblijft. Reden? (Ten Hoopen)

Antwoord:

De KIM-regeling voor de export (officiële naam: SEM = Subsidieregeling Exportmedewerkers MKB) is eerst in juni gepubliceerd en is nog een proefprogramma bij zes Kamers van Koophandel. De waarde daarvan moet zich dus nog bewijzen. De reguliere KIM-regeling daarentegen loopt al meer dan drie jaar en is al geëvalueerd.

Vraag 23

Op dit moment wordt gepraat over het omvormen van het mavo en vbo tot drie nieuwe leerwegen. Daarnaast wordt het huidige programma van afdelingen grotendeels omgezet in intrasectorale programma's. Vanuit het economisch belang om goede vaklieden te krijgen zouden wij hierover graag eens de visie van de minister van EZ vernemen. (Van Walsem)

Antwoord:

Vroeger kon men zich eenvoudigweg scholen tot vakman op één terrein en daar een leven lang mee voort. Maar de huidige arbeidsmarkt vraagt meer. Er is steeds meer behoefte aan een combinatie van vakmanschap op verwante terreinen. Daarom worden er naast sectorale programma's nu ook intrasectorale programma's opgezet. Bovendien vereisten de snelle veranderingen dat er brede vaardigheden worden aangeleerd opdat een werknemer employable blijft gedurende zijn hele arbeidsleven. Uiteraard onder de conditie dat er wel een vak wordt geleerd; een werknemer moet immers ook meteen inzetbaar zijn.

Vraag 24

Voor startende ondernemers en zelfstandigen zijn de kosten van de eerste werknemer te hoog. Kan de minister – in overleg met de minister van Sociale Zaken – stappen ondernemen om die kosten substantieel te verlagen? (Van Walsem, Remkes, Van Zuijlen)

Antwoord:

Ik ben het eens dat de kosten hoog zijn. Het is niet goed als startende en vooral ook doorstartende ondernemers eigenlijk liever geen personeel aannemen. Deel van de remmingen hier is onvermijdelijk. Je neemt tenslotte verantwoordelijkheid voor anderen op je, en dat weegt zwaar. In Nederland is men echter nogal voorzichtig. Ik vraag me bijvoorbeeld wel eens af of de gehele arbeidsomstandighedenwetgeving voor jonge/kleine bedrijfjes wel onverminderd moet gelden. Andere kostenfactoren hangen samen met administratieve lasten. We zouden kunnen denken aan:

– vereenvoudiging van de loonbelasting en afstemming met werknemersverzekeringen;

– verbetering van de voorlichting en begeleiding vanuit uitvoeringsorganen, zodat de ondernemer minder diepgaand op de hoogte hoeft te zijn van de verplichtingen;

– vergroting van de toepassing van informatie-technologie (verstrekking softwarepakketten);

– stimulering van ondersteunende dienstverlening (bijv. projecten met softwarebureaus).

Het is duidelijk dat ik deze problemen niet alleen kan oplossen. Om de problemen en oplossingsrichtingen scherper te krijgen laat ik op dit moment onderzoek doen. Het is de bedoeling dat er vóór de komende kabinetsformatie een pakket aan informatie en ideeën klaar ligt. Daarbij zal ik vanzelfsprekend overleggen met mijn collega van Sociale Zaken.

Vraag 25

Wil de Minister de snel groeiende praktijk van telemarketing onderzoeken en toetsen aan de hand van de Colportagewet? (Van Middelkoop)

Wat vindt de Minister van de suggestie om een koopovereenkomst alleen dan geldig te laten zijn als een cliënt heeft teruggebeld en derhalve de al dan niet spontaan afgedwongen overeenkomst heeft herbevestigd? (Van Middelkoop)

Antwoord:

De Colportagewet is niet van toepassing op telefonische verkoop. Er is dan namelijk geen sprake van verkoop door middel van persoonlijk bezoek (aan huis of op het werk), noch van verkoop in een groep van personen (groepscolportage). De eisen die deze wet stelt, zoals de verplichting voor de colporteur om bij aanvang van het bezoek duidelijk mee te delen dat hij een overeenkomst wil sluiten, gelden dan ook niet voor (koop)overeenkomsten gesloten via de telefoon.

Telefonische verkoop valt wel onder de onlangs tot stand gekomen Europese richtlijn inzake de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten (koop en dienstverlening m.u.v. financiële diensten). Deze richtlijn voorziet o.m. in informatieverplichtingen voor de verkoper voorafgaand aan het sluiten van een overeenkomst op afstand, schriftelijke bevestiging van de informatie bij de uitvoering van de overeenkomst en een bedenktijd met ontbindingsbevoegdheid voor de consument.

De leverancier wordt o.m. verplicht om aan het begin van zijn telefoongesprek met de consument zijn identiteit en het commerciële oogmerk van zijn oproep expliciet te vermelden. De richtlijn moet in 2000 in de wetgeving van de Lid-Staten zijn geïmplementeerd. Dat gebeurt in Nederland door een aanpassing van Burgerlijk Wetboek (Boek 7, titel 1 (koop en ruil)). Daarvoor is Ministerie van Justitie verantwoordelijk. Met de implementatie van de richtlijn zullen consumenten m.i. voldoende beschermd zijn bij o.a. telefonische verkoop. Een terugbelverplichting acht ik dan ook niet nodig en maakt de zaak voor de consument mogelijk nodeloos ingewikkeld.

Gezien deze stand van zaken zie ik ook weinig in verder onderzoek naar de praktijk van telemarketing. Overigens is door een aantal marktpartijen, waaronder de Postorderbond, een speciaal telefoonnummer ingesteld, waar consumenten die verschoond willen blijven van telefonische verkoop dit kunnen doorgeven.

Vraag 26

Hoe is de EZ-betrokkenheid bij Roccade? (Ten Hoopen)

Antwoord:

Na de eerste selectie van kandidaten/kopers is EZ betrokken geraakt. Het is nu niet het moment om openheid te geven over het proces. Dat is namelijk nog steeds gaande.

Vraag 27

Zou de minister TWA-posten willen openen in Rusland en Israël? (Ten Hoopen)

Antwoord:

Het huidige TWA-systeem heeft momenteel actief bemande posten in de VS, Japan, Singapore, Duitsland en Frankrijk. Thans is nog geen sprake van voldoende Nederlandse verzoeken aan het TWA-systeem om informatie over technologie en wetenschap uit Rusland en Israël, die een volledige TWA-post in die landen rechtvaardigt. De huidige vragen over Rusland en Israël kunnen tot op heden goed via de bestaande netwerken en contacten beantwoord worden.

Vraag 28

Het is teleurstellend dat de haalbaarheidsprojecten MKB niet wordt uitgebreid. Reactie? (Ten Hoopen)

Antwoord:

Ik ben blij u hier te kunnen melden dat de haalbaarheidsfaciliteit in 1998 wordt uitgebreid. Zowel wat betreft het budget en de reikwijdte. Het budget wordt uitgebreid van 6 mln. naar 10 mln. per jaar. De regeling wordt begin 1998 opengesteld voor het gehele MKB, dus ook die bedrijven die gebruik maken van de WVA/S&O.

Daarnaast zal ik binnen de haalbaarheidsfaciliteit ook kijken naar het stimuleren van het technologiegenererend MKB om tot technologische samenwerkingsprojecten te komen.

Vraag 29

Wanneer kan de Kamer het implementatieplan voor de filmsector verwachten? (Van Zuijlen)

Antwoord:

Ik zal begin 1998 met mijn collega-bewindslieden (staatssecretaris Vermeend en staatssecretaris Nuis) besluiten nemen over de een in te stellen financieringsinstrument voor film en fiscale inbedding hiervan. Dan zullen we eind eerste kwartaal '98 een implementatieplan hebben.

Vraag 30

Is het een aanbeveling om Novem en Senter te laten fuseren zodat één loket ontstaat aansluitend bij overheidsloket 2000? (Remkes)

Antwoord:

Novem voert op het terrein van energiebesparing en duurzame energie een groot aantal programma's uit, gericht op onderzoek, ontwikkeling, demonstratie en marktintroductie van nieuwe technieken. Novem vormt daarmee de primaire ingang van R.D.&D.-programma's op energiegebied, is specifiek op dit terrein gericht.

Senter voert vooral de generieke subsidie- en fiscale regelingen uit gericht op stimulering van R&D en technologische samenwerking.

Waar instrumenten samenkomen vindt afstemming tussen Novem en Senter plaats. Waar evidente aanrakingspunten zijn, zoals bij de E.E.T., wordt het programma aan beide organisaties gezamenlijk in opdracht gegeven om kennis en kunde van beide organisaties optimaal te benutten.

Samenvoeging van Senter en Novem heeft uit oogpunt van beheer vooral nadelen. Er zou een organisatie van ca. 800 mensen ontstaan. Dan dreigt logheid en bureaucratie.

Bovendien verdwijnt het voordeel van een gezonde rivaliteit tussen beide organisaties. Maar vooral voor de ondernemers zie ik nadelen. Die zijn nu juist te spreken over de klantgerichtheid van beide flexibele organisaties. Het afbreukrisico van samenvoeging vind ik te groot.

De gedachte achter een fusie van Novem-Senter is om de ondernemers niet te laten zoeken naar het juiste loket. Ik hoor regelmatig dat ondernemers niet de juiste regeling of instantie kunnen vinden. Dat wil ik aanpakken door één elektronisch loket voor ondernemers voor publieke diensten te ontwikkelen. Dit project, het overheidsloket 2000 (OL2000), zou een aanzienlijke verbetering van de overheidsdienstverlening in brede zin kunnen betekenen. EZ is betrokken bij een haalbaarheidsstudie hierna.

Vraag 31

Is de minister bereid nader in te gaan op de overheidscommissarissen van EZ. (Remkes)

Antwoord:

Bij de benoeming van commissarissen, voor ondernemingen waarin EZ een deelneming heeft, is het beleid gevolgd dat in de «Nota inzake Commissarissen van Overheidswege» (maart 1991) is neergelegd. Ik zal de Kamer binnenkort schriftelijk informeren over het onderscheid dat gehanteerd wordt tussen de verschillende categorieën deelnemingen (bv. instrumenteel/niet-instrumenteel) en over de invulling op grond daarvan van de verschillende EZ-commissariaten.

Vraag 32

Exportkansen: groei Zuid-Amerika, met name landbouw. Wat zijn de kansen voor ons? (Van Walsem)

Antwoord:

De kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven doen zich met name voor in de landen van de Mercosur. De verwachting is dat de economieën in het Mercosur-gebied de komende jaren met minstens 5% zullen groeien. Het spreekt vanzelf dat deze markt van 240 miljoen mensen goede perspectieven biedt voor economische samenwerking. Het onlangs uitgebrachte regiobeleidsdocument Mercosur gaat hier uitgebreid nader op in.

Export- en investeringsmogelijkheden zijn er vooral op het terrein van infrastructuur, kapitaalgoederen, milieu en wellicht de medische sector. Verder dient ook voldoende aandacht te worden besteed aan bilaterale samenwerking op het gebied van technologie, met name met Brazilië.

Kansrijke sectoren op het gebied van de landbouw voor Nederland zijn met name de melkveehouderij (uitgangsmateriaal en toeleverende industrie), de tuinbouw (vooral de voedingstuinbouw) en de pootaardappelensector.

De Nederlandse regering zal in overleg met het bedrijfsleven de beschikbare instrumenten inzetten voor markt/sector-combinaties die de meeste kansen bieden.

Vraag 33

De minister is onlangs met enkele collega's op de Nederlandse Antillen en Aruba geweest. De problemen van in het bijzonder de Antillen zullen hem bekend zijn.

Gepoogd wordt het Nederlandse bedrijfsleven te interesseren om daar te investeren. De klachten die ik evenwel hoor is dat geïnteresseerde ondernemers die b.v. een haalbaarheidsstudie willen laten verrichten noch bij EZ, noch bij KabNa echt aan het goede adres lijken te zijn. Je kunt beter in China investeren dan staan de ambtenaren in de rij voor je klaar, zo vertelde men mij. Wil de minister hier eens op reageren en – indien nodig – een herkenbare faciliteit in het leven roepen? (Van Middelkoop)

Antwoord:

Voorop staat dat ik de inzet van de regering van de N.A. en de minister van Antilliaanse en Arubaanse Zaken om de economische structuur van de N.A. te versterken zeer toejuich. Tijdens mijn bezoek aan Willemstad heb ik mij hiervoor ingezet. Het Ministerie van EZ is in overleg met KabNa om de organisatie van de economische ontwikkeling op de N.A. te helpen verbeteren. Zoals bekend is binnen de KabNa-begroting f 25 miljoen beschikbaar gesteld ten behoeve van deze economische ontwikkeling, naast de fiscale faciliteit voor Nederlandse investeerders op de N.A.

Ik wil er overigens op wijzen dat thans meerdere instrumenten beschikbaar zijn voor het bevorderen van investeringen door Nederlandse bedrijven op de Antillen. Zo kunnen met het programma voor «Investeringsbevordering en technische assistentie (IBTA)» bijdragen aan ondernemingen worden verstrekt voor haalbaarheidsstudies, proefprojecten, management assistentie e.d. Dit programma wordt uitgevoerd via de Financieringsmaatschappij voor investeringen in Ontwikkelingslanden. Ook de Regeling Herverzekering Investeringen (RHI), waarmee politieke risico's van investeringen kunnen worden verzekerd, is op de Antillen van toepassing. Deze regeling wordt uitgevoerd door de Nederlandse Credietverzekering Maatschappij (NCM).

Tevens wijs ik op het bestaan van het Programma Economische Samenwerkingsprojecten (PESP), een programma ter bevordering van de kapitaalgoederenexport uit Nederland, een programma waar overigens door het Nederlandse bedrijfsleven ten aanzien van de Nederlandse Antillen nauwelijks gebruik is gemaakt in de afgelopen jaren, ondanks de laagdrempeligheid.

De terughoudendheid van Nederlandse bedrijven om op de Nederlandse Antillen te investeren is naar mijn mening niet zozeer te wijten aan de onbekendheid van het beschikbare instrumentarium, danwel aan de (economische) problemen waarmee de N.A. op dit moment kampen. Gelukkig worden naar ik begrijp deze problemen nu aangepakt.

Vraag 34

Wat doet het ministerie eigenlijk als blijkt dat bv. van ORET-gelden of MILIEV-gelden ook steekpenningen worden betaald? Wordt er op gecontroleerd en bestaan er ook sancties? Is het wel eens voorgekomen dat een bedrijf nieuwe steun werd geweigerd of een deel van het geld moest terugbetalen na gebleken uitbetaling van smeergeld? Of komt dit niet verder dan de borreltafel? Graag een reactie. (Van Middelkoop)

Antwoord:

Van Nederlandse bedrijven wordt verwacht dat ze zich aan de wet houden en geen medewerking verlenen aan het betalen van steekpenningen. Een van de criteria, op basis waarvan een bedrijf dan ook wordt getoetst in het kader van een ORET-aanvraag, is de «goede reputatie van de onderneming».

Het betalen van commissies is echter wel gebruikelijk bij het verwerven van opdrachten, en uitgaven hiervoor mogen tot een bepaald percentage binnen de projectbegroting als kosten worden opgevoerd.

Overigens ressorteert de financiële verantwoording van ORET- en MILIEV-gelden onder het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Vraag 35

«Misschien wel de laatste grote opdracht van deze regeringscoalitie» (Fin.Dagblad). Zo omschreef de minister het zichtbaar maken van de herijking van het buitenlands beleid. Is het kabinet daar sindsdien in geslaagd? Wat is er sindsdien geleerd? Welke is exact de rol van EZ als hoeder van economische belangen? (Ten Hoopen)

Antwoord:

Het zichtbaar maken van de herijking heb ik inderdaad omschreven als een van de laatste grote resterende opdrachten van Paars. Inmiddels weer een aantal maanden verder, vind ik dat we er goed in zijn geslaagd om – na organisatorische aanpassingen en budgettaire voorzieningen (HGIS) – ook herijkt beleid zichtbaar te maken. Deze aanzetten vindt u in zowel onze begroting als die van BZ/OS. Noem de FSOM-uitbreiding, het ontschotten van export- en investeringsinstrumenten (loketten worden bovendien beperkt), de nieuwe garantiefaciliteit (ORET/NCM-mismatch) en de verruiming van ORET/MILIEV-budgetten. Ook versterking economische capaciteit ambassades – t.b.v. bedrijfsleven – is zo'n punt. De eerste regiobeleidsdocumenten waarover we deze weken met u spreken geven een en ander ook goed weer. Bevorderen handel en investeringen, één van de hoofddoelstellingen van het geïntegreerde buitenlandbeleid, komt daarin uit de verf.

Vraag 36

Hoe is EZ betrokken bij het recent opgerichte international institute for communication and development (HCD)? (Van Zuijlen)

Antwoord:

Het door de PvdA genoemde initiatief op telecom-gebied (recent opgerichte international institute for communication and development IICD), waarbij Nederlandse expertise wordt ingezet (TNO/bedrijfsleven) voor advisering en projectuitvoer in ontwikkelingslanden, is inderdaad een prima voorbeeld van zowel clustering van internationale activiteiten van bedrijven als het tweesnijdend zwaard van economisch belang en ontwikkelingsbelang. Herijkt dus. Is ook precies hetgeen we met programma's als het PSOM proberen in gang te zetten.

EZ en OS zijn betrokken bij dit IICD-initiatief, maar belangrijk te onderstrepen dat voortouw bij bedrijfsleven zelf ligt. In goede handen dus, zeker ook met voorzitter in de figuur oud-minister van EZ Andriessen. Succesvol voorbeeld van deze aanpak is ook bijvoorbeeld de VNO/MENA-task force. Richt zich op viertal sectoren in Midden-Oosten (transport, communicatie, energie en water).

Vraag 37

In de begroting wordt gemist de vorig jaar door ons gevraagde steun aan het SCORE-project. Is de minister bereid deze steun alsnog te geven in het kader van internationale milieusamenwerking en wellicht als opmaat voor joint implementation. (Van Zuijlen, Vos)

Antwoord:

Via het MATRA-programma van het ministerie van Buitenlandse Zaken is in 1997 f 3 mln. toegezegd voor het institutionele deel van het programma. Verdere steun voor dit deel is afhankelijk van de evaluatie van het programma die momenteel plaatsvindt. De voorlopige indruk is overigens dat SCORE bij de ontvangende landen op absorptie- en acceptatiegrenzen stuit.

Via het PSO is inmiddels ook voor f 3 mln. bijgedragen aan SCORE-projecten. Het gaat daarbij om energiebesparingsprojecten met een voorbeeldfunctie. De bedoeling is dat de ontvangende landen het beleid vervolgens zelf voortzetten. Het is niet de bedoeling in het kader van SCORE verouderde elektriciteitscentrales of stadsverwarmingssystemen te renoveren. EZ heeft voor 1998 opnieuw f 3 mln. voor SCORE-projecten toegezegd, op voorwaarde dat de eerder genoemde evaluatie gunstig uitvalt.

In het kader van de Nota Internationaal Natuur- en Milieubeleid zal het kabinet een standpunt bepalen over de verdere inzet van SCORE-projecten.

Vraag 38

Bij de begroting Buitenlandse Zaken 1997 is een motie van Groen Links (Sipkes) aangenomen voor tien miljoen structureel extra voor milieubeleid in Oost-Europa. Van Mierlo heeft toegezegd dat dit geld grotendeels via de begroting van EZ besteed zou worden vanaf 1998. Hier is niets van terug te vinden. Hoe zit dat? (Vos)

Antwoord:

Dankzij de verhoging van het PSO-budget voor 1998 tot f 107 mln (excl. uitvoeringskosten) is in 1998 opnieuw meer additionele ruimte voor energie en milieuprojecten. Het voornemen is inderdaad om ongeveer f 10 mln meer te besteden aan milieu- en energie-gerelateerde projecten. Zulks is uiteraard afhankelijk van de instemming van de ontvangende landen en van het in voldoende mate voorhanden zijn van geschikte, kansrijke projecten. Dit laatste zal in de identificatiefase, in de eerste helft van 1998, moeten blijken.

Naast het aparte thema milieu, komen milieu- en energie-aspecten overigens ook aan bod binnen andere PSO-thema's, zoals landbouw, industrie en conversie, en transport en waterbeheer. PSO-projecten dragen direct of indirect bij aan een beter milieu doordat efficiënter en effectiever wordt omgegaan met productiefactoren dan voorheen in de ontvangende landen het geval was. Verder worden bij PSO-projecten Europese (EU) milieunormen gehanteerd die doorgaans hoger liggen dan de lokale.

Vraag 39

Waarom wordt niet geprobeerd te komen tot één winkel voor exportregelingen en wordt nu nog voorgesteld twee loketten (een verzekeringsloket en een transactieloket) te openen? (Remkes)

Antwoord:

Uitgangspunt van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Exportinstrumentarium is inderdaad dat ondernemingen die van overheidssubsidie gebruik maken voor exporttransacties slechts met één loket worden geconfronteerd.

Door het transactieloket zouden de regelingen kunnen worden aangeboden die de exporteur direct financieel ondersteunen bij het totstandbrengen van exporttransacties.

Tot het verzekeringsloket, te weten de NCM (Nederlandsche Credietverzekerings Maatschappij), plegen veel bedrijven die exporttransacties (voor het overgrote deel zonder betrokkenheid van de overheid) uitvoeren zich reeds te wenden voor het verzekeren van commerciële risico's. Verder worden bij de NCM overheidsregelingen aangeboden die op termijn kostendekkend zijn. Gezien het marktconforme karakter van de betreffende regelingen dient de uitvoering te geschieden door private marktprijzen.

Het eerdergenoemde transactieloket zou aan de exporteurs die ook een beroep willen doen op een verzekeringsregeling de mogelijk moeten kunnen bieden de aanvraag bij het verzekeringsloket voor haar rekening te nemen. In dat geval zou een exporteur, indien gewenst, altijd met slechts één loket worden geconfronteerd.

Vraag 40

Nog steeds laat de verspreiding van kennis en technologie naar een groot deel van het MKB veel te wensen over. In de eerste plaats moet daartoe de bereikbaarheid van de instrumenten door het MKB en de bekendheid van het instrumentarium bij MKB-bedrijven verbeterd worden. Uit het door het CBS uitgevoerde onderzoek blijkt dat dit laatste sterk verbeterd kan worden. Kan het ook zijn dat de vele, vaak ingewikkelde en in een snel tempo aan wijziging onderhevige afkortingen er voor zorgen dat ondernemers het bos niet meer zien? (Remkes)

Antwoord:

Rond het verbeteren van de bekendheid van het EZ-instrumentarium bij het bedrijfsleven en het MKB in het bijzonder kan ik een aantal dingen melden:

– het EZ-instrumentarium zal worden doorgelicht en waar mogelijk worden gebundeld. Hierbij zal ook naar de (toegankelijkheid en begrijpelijkheid van de) naamgeving worden gekeken. Dit zodat een situatie ontstaat waardoor duidelijke wegwijzers en wandelpaden ontstaan voor ondernemers in het regelingenbos, als ik de woorden van de heer Remkes mag parafraseren;

– met uitvoeringsorganisaties als Senter en NOVEM zullen bestaande voorlichtingsactiviteiten en loketfuncties worden bekeken met als doel bekendheid en toegankelijkheid te vergroten;

– en tenslotte wordt overwogen een EZ voorlichtingscampagne begin 1998 te starten rond een beperkt aantal onderwerpen die relevant zijn voor ondernemers (en het MKB in het bijzonder). Daarbij zal ook een rol zijn weggelegd voor de diverse instanties die de individuele EZ-regelingen uitvoeren.

Overigens moet bij al deze acties steeds bedacht worden of het middel past bij het geconstateerde probleem. Dit betekent soms dat aan het CBS-onderzoek alleen een signaalfunctie («er is iets aan de hand») moet worden toegedicht, maar dat nadere analyse zicht moet geven op de oorzaken en de omstandigheden van het geconstateerde probleem.

Vraag 41

Er kan veel milieuwinst worden bereikt in MKB; tegelijkertijd is er veel weerstand in bedrijfsleven vanwege milieuregelzucht. Door middel van de branche MJA is veel te bereiken op het gebied van energiebesparing. Zou de minister daar middelen voor uit willen trekken? (Ten Hoopen)

Antwoord:

EZ doet al diverse activiteiten om energiebesparing in het MKB te stimuleren. Dat zijn:

– MJA's. Er zijn reeds een aantal MJA's met MKB-sectoren afgesloten. O.a. met de ijzergieterijen, koel- en vrieshuizen en de oppervlaktebehandelende industrie. Daarnaast wordt een bedrijfsenergie-aanpak (BEA) gevolgd in een aantal sectoren uit de dienstensector.

– De energie-investeringsaftrek (EIA) kent voor kleinere investeringen een kleinschaligheidstoeslag. Hier kan met name het MKB van profiteren. Voor non-profitsectoren is een vergelijkbare subsidieregeling «energie-investeringen non-profitsector» beschikbaar sinds 3 juli 1997. Het MKB kan ook gebruik maken van de energiebesparings- en milieuadviezenregeling (E&M).

Daarnaast zijn er een aantal activiteiten in samenwerking met derden:

– Namens EZ sluit Novem overeenkomsten met energiedistributiebedrijven om gerichte ondersteuning te bieden aan met name het industriële MKB.

– Namens EZ participeert Novem in de regionale samenwerkingsovereenkomsten tussen branches, MKB Nederland en het regionale energiedistributiebedrijf.

Tenslotte hebben de energiedistributiebedrijven een energiebesparingsfonds ingesteld, dat met name gericht is op het MKB.

In het kader van de voorbereiding van de Energiebesparingsnotitie wordt bezien of het beleid t.a.v. het MKB kan worden aangescherpt.

Vraag 42

In de EZ-begroting staat het volgende citaat: «In overleg met Financiën bezien om invoering Vpb gelijke tred te laten houden met liberalisering.» Betekent dit gefaseerde invoering zoals tijdens stroomlijnen-debat aan de orde is geweest? (Jorritsma)

Antwoord:

Ja.

In het Belastingplan 1998 is de Vpb-plicht opgenomen. De mogelijkheid wordt hierin aangegeven om bij AMvB een fasering van de Vpb in te voeren. Ik ben in overleg met de minister van Financiën over de uitwerking hiervan.

Ik hoop hier bij behandeling Elektriciteitswet duidelijkheid over te kunnen geven.

Vraag 43

GPB: Kan de minister iets meer zeggen dan over de stand van zaken «ze zijn er mee bezig»? Is er een reëel uitzicht tot spoedige totstandkoming van het GPB? (Jorritsma)

Antwoord:

De onderhandelingen tussen partijen zijn in laatste stadium aangekomen.

Ik ben nog steeds hoopvol over een positieve uitkomst. Ik verwacht dat de komende maand beslissend zal zijn.

Vraag 44

Meer aandacht voor zonne-pv? (Jorritsma)

Antwoord:

– Goedkope PV ook beleidslijn kabinet.

– EZ investeert 34 mln./jaar.

– PV-prijs laat grote investeringen in PV niet toe.

– Beleid kent 3 hoofdlijnen:

* verbeteren van PV-technologie door R&D-programma's;

* demonstreren van PV in gebouwde omgeving;

* grootschalige export van PV naar ontwikkelingslanden.

– Stand van techniek (rendement/kostprijs) en productievolume in NL nog niet goed genoeg om significante kostprijsdalingen te realiseren.

– In ontwikkelingslanden PV wel concurrerend omdat elektriciteitsnetten vaak ontbreken. Tevens is er een forse markt in ontwikkeling. Door export van PV kan productie toenemen en prijsdalen. Uiteindelijk heeft dit ook effect op rendabel worden van PV in Nederland.

– Export dus heel belangrijk voor Energiebeleid en Industriebeleid (productie PV in NL door Shell), maar ook voor Ontwikkelingssamenwerking. Strategiedocument op initiatief van stichting Natuur en Milieu is zeer waardevol. Niet zinvol om nu apart instrument voor PV te maken. PV-projecten kunnen meedingen in bestaande instrumentarium zoals ORET, MILIEV, PESP, PSOM en EFI (voor Indonesië).

Kabinet heeft aanzienlijke uitbreiding van de budgetten aangekondigd. Met name ORET (van f 135 mln. naar f 235 mln./jaar) en MILIEV (van f 50 mln. naar f 80 mln./jaar).

– Verplichting PV op overheidsgebouwen. Is motie over ingediend bij VROM-begroting (kamerstukken II 25 000 XI, nr. 26). Afsluiten groenestroomcontracten levert beter resultaat voor minder geld. EZ en VROM hebben reeds goede voorbeeld gegeven. PV moet wel een rol spelen: ruimte voor ondersteuning PV in programma nieuwe innovatieve technieken bij Rgd en Novem (f 3 mln.). EZ is zelf bezig te bezien of PV-centrale op eigen kantoor gerealiseerd kan worden.

– PV opnemen in EPN, daar zijn VROM en EZ mee bezig. EPN wordt binnenkort lager (1,4 naar 1,2) parallel daaraan wordt EPN herberekend. Hier wordt duidelijk rekening gehouden met PV. Kamer zal hierover geïnformeerd worden zodra resultaat bekend is (1998). Verder wordt PV ook meegenomen in energieprestatie op Locatie (EPL).

Reeds eerder (behandeling Duurzame Energie In Opmars) antwoord aan Kamer gegeven.

Vraag 45

Reciprociteit: er is onduidelijkheid over mogelijke strijdigheid met de interne markt. Hoe verhoudt zich dit met de overeengekomen Europese Richtlijn? Op welke gronden kunnen we eventueel problemen verwachten? Of verwacht de minister geen noemenswaardige barrières? (Jorritsma)

Antwoord:

Ik heb hierover uitvoerig contact met Brussel.

Het voorstel voor de Elektriciteitswet is gebaseerd op de Elektriciteits-Richtlijn.

De Europese Commissie is het met onze oplossing voor reciprociteit eens.

Ik kom hier tijdens Kamerbehandeling E-wet op terug.

Vraag 46

Bij de begroting VROM heb ik een Actieplan Energiezuinig Wonen gepresenteerd. Wat vindt de energieminister Wijers van dit plan? Graag een reactie op de volgende punten:

1. Na-isolatie van de bestaande woningen, te financieren uit de MAP-gelden door de MAP-heffing voor alle energiedistributiebedrijven op 2,5% vast te stellen.

2. Voortzetting en vooral uitbreiding van het stimuleringsprogramma voor zonneboilers.

3. Een verbod op conventionele cv-ketels. (Vos)

Antwoord 1:

Na isolatie: HR++-glas, muurisolatie, vloerisolatie en dakisolatie wordt momenteel al uit MAP-gelden gestimuleerd, maar misschien nog in te beperkte mate gebruikt. Kennelijk zijn er ook andere belemmeringen, waarom men niet overgaat tot het aanbrengen van deze voorzieningen.

Een energieprestatie-index voor bestaande woningen (EPB), is in 1997 door de energiedistributiesector ontwikkeld. Deze aanpak is voor 1998 uitgewerkt voor de bestaande bouw. Er wordt begonnen bij de grotere woningbouwcomplexen. Door deze index wordt het mogelijk voor de eigen woning prestatie daarmee te vergelijken, zodat in ieder geval de informatie aanwezig kan zijn, om tot toepassing van na-isolatie te komen.

Antwoord 2:

De subsidie op zonneboilers zal door de meeste energiebedrijven in MAP-kader worden versterkt op basis van de warmte-opbrengst. Voor plaatsing van zonneboilers in bestaande gebouwen wordt een extra tegemoetkoming gegeven in de installatiekosten.

Antwoord 3:

Er zal per 1-1-1998 op grond van de EU-Richtlijn een minimum rendementseis voor CV-ketels van kracht worden. Dit minimum is dusdanig laag dat de zgn. «conventionele» ketels daar ook aan voldoen. We zullen ons wel inspannen om deze eis te verhogen. Echter, ik heb de indruk dat in Nederland niet of nauwelijks nog conventionele ketels worden verkocht (ze staan nu nog wel in de bestaande bouw, maar daar worden bij vervanging vrijwel altijd VR- of HR-ketels geplaatst).

Voor de nieuwbouw zijn al prestatienormen gesteld voor het gebouw als geheel, de energieprestatienormen voor woningbouw en utiliteitsbouw. Daarbij passen middelenvoorschriften niet.

Vraag 47

Is de minister daadwerkelijk bereid te investeren in groen? Dat moet blijken uit zijn bereidheid dwingende energiebesparingsafspraken in de elektriciteitswet op te nemen. Een optie hiervoor is, zoals dat nu bij duurzame energie gebeurt, verhandelbare emissierechten voor energiebesparing. Is hij daartoe bereid? (Van Zuijlen)

Antwoord:

In het wetsvoorstel is een algemene verplichting voor producenten en leveranciers opgenomen om een doelmatig en milieuhygiënisch verantwoorde productie en consumptie te bevorderen. Ook is er een rapportage verplichting opgenomen. Daarnaast is er sprake van nadruk op vrijwilligheid. Zal dit bij de behandeling van de Elektriciteitswet met u bespreken.

Vraag 48

De PvdA heeft problemen met de liberalisering van de energiesector. We zullen tijdens het debat over de Elektriciteitswet toetsen op vier zaken:

– dwingende energiebesparingsafspraken

– onafhankelijkheid toezicht

– onafhankelijk netbeheer

– positie consument

(Van Zuijlen)

Antwoord:

Over de dwingende energiebesparingsafspraken.

De opmerking gaat feitelijk over de motie van Crone (kamerstukken II, 1996–1997, 25 097, nr. 4) ingediend tijdens stroomlijnendebat van februari dit jaar.

Ik ben het met de bedoeling van die motie wel eens. Nu is dan ook in het wetsvoorstel een algemene verplichting voor producenten en leveranciers opgenomen om een doelmatig en milieuhygiënisch verantwoorde productie en consumptie te bevorderen, als ook een rapportageverplichting. Daarnaast is er sprake van nadruk op vrijwilligheid. Ik wil hierover graag met u in discussie tijdens de behandeling E-wet in december.

Over de overige opmerkingen van Van Zuijlen het volgende.

Ik ben het met haar eens dat onafhankelijk toezicht, onafhankelijk netbeheer en de positie van de consument belangrijk zijn. Ik acht dat in wetsvoorstel echter prima geregeld. Of ik daarmee de PvdA kan overtuigen zal moeten blijken bij behandeling Elektriciteitswet in december.

Vraag 49

Kan, aan de vooravond van de klimaatconferentie in Kyoto, de minister bevestigen dat ons land in de internationale pas zal blijven lopen? Met andere woorden, als de hoge inzet van de EC (-15%, Nederland -10% in 2010; 8% groei) niet gehaald wordt, dat dit ook betekent dat die inzet niet maatgevend is voor het Nederlandse beleid. Zeker gelet op het internationale karakter van dit probleem, geldt hier «al te goed is buurman gek», of om de woorden van minister De Boer te gebruiken: «geen gekke Henkie van de wereld». (Remkes)

Antwoord:

De uitkomst van Kyoto en de herziening van de lastenverdeling is bepalend voor het aandeel waaraan Nederland zich uiteindelijk kan committeren binnen de Unie.

Zo is dat recentelijk door de regering verwoord in brief van de minister van VROM van 17 oktober jl. (kamerstukken II, 1997–1998, 24 785, nr. 4).

Onder Nederlands Voorzitterschap zijn ambitieniveau en noodzakelijke randvoorwaarden samengesmeed tot de onderhandelingsinzet voor Kyoto van de Europese Unie.

De Unie zet zich in voor een reductie van de broeikasgasemissies met 15% in 2010 ten opzichte van 1990. Daarbij zijn een aantal randvoorwaarden geformuleerd. De Unie wil dat andere industrielanden gelijkwaardige inspanningen aangaan, dat afspraken worden gemaakt over gecoördineerd beleid en dat Joint Implementation tussen industrielanden wordt toegestaan. Uiterlijk zal in Kyoto moeten blijken hoe aan de randvoorwaarden is voldaan en of de Unie zich kan committeren aan een doelstelling.

Om een substantiële reductie van de EU ook daadwerkelijk te kunnen realiseren, is bovendien communautair beleid onontbeerlijk. In de Raad is aangegeven op welke terreinen dergelijk beleid tot stand moet komen. Nederland heeft aangegeven dat zonder dergelijk beleid het thans toebedeelde aandeel in de onderhandelingsinzet van de EU niet kan worden gehandhaafd.

Vraag 50

Kan de minister aangeven hoe zich een éénzijdige verhoging van benzineaccijns en een ecotax verhoudt tot versterking van het concurrentiepotentieel. (Ten Hoopen)

Antwoord:

In het huidige kabinetsbeleid staat het nastreven van meer concurrentievermogen en dynamiek niet op zichzelf, maar moet in samenhang worden beschouwd met de wens de milieudruk te verminderen. Het afgelopen decennium heeft aangetoond dat het op tal van terreinen mogelijk is een synergie tussen milieu en economie te realiseren. Het kabinetsbeleid is er op gericht de synergie voor te zetten en te versterken. Voorbeelden hiervan zijn de investeringen in duurzame technologie-ontwikkeling (E.E.T.) en het CO2-reductieplan en de maatregelen die zijn aangekondigd in de Nota Milieu en Economie. In dit beleid passen ook een verhoging van de benzineaccijns en de invoering van een regulerende energieheffing. Het is essentieel dat de desbetreffende belastingopbrengst volledig wordt teruggesluisd naar de betrokkenen. In het geval van de benzineaccijns gebeurt dit in de vorm van een lagere motorrijtuigenbelasting, waarmee wordt beoogd vooral het autogebruik te ontmoedigen (variabilisatie). De opbrengst van energieheffing wordt teruggegeven in de loon- en inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting, waarmee een lastenverschuiving wordt gerealiseerd van met name arbeid naar milieuverbruik. Daarnaast is van belang dat in beide gevallen de «heavy users» – grootverbruikers van energie respectievelijk zware vrachtauto's – omwille van het vestigingsklimaat en concurrentievermogen van Nederland worden ontzien.

Vraag 51

Wat doet EZ qua invoering euro naast Nationaal Platform? Wat is inzet Minister als het gaat om kosten invoeren Euro? (Ten Hoopen)

MKB maakt veel kosten voor EURO, wordt gezocht naar financiële tegemoetkoming? (Remkes)

Antwoord:

– EZ heeft zelf (de SG) zitting in Nationale Forum voor introductie Euro. Naast het Nationale Forum is er bovendien het Voorlichtersforum, waar van alle organisaties uit het Nationale Forum, de (directeuren) Voorlichters in zitten.

– EZ hecht eraan dat vanuit overheid de samenleving eenduidig wordt geïnformeerd over de Euro. Daarom in principe niet op eigen houtje. Wél heeft EZ samen met het Ministerie van Financiën brochures gemaakt («meest gestelde vragen over de Euro») etc. Er is een speciale informatiemap voor bedrijven en een gratis 06 infolijn de «Eurolijn: 0800 1521».

– Kosten voor de euro worden fiscaal net zo behandeld als andere kosten. Zowel dhr. Ten Hoopen als dhr. Remkes hebben hier naar gevraagd. Geen fiscale faciliëring, of iets dergelijks. De overheid neemt alleen kosten van introductie van de munten op zich.

– Qua kosten invoering euro: KPMG/EIM berekenen inderdaad forse bedragen: 3 miljard voor detailhandel. Dat is overigens wel in het meest sombere scenario. Deze 3 miljard geldt nl. alleen maar onder de voorwaarden dat de euro op 1 januari wordt ingevoerd, dat is voor detailhandel zeer ongelukkig tijdstip in verband met eind van het jaar/vakantie etc. Daarom maakt Nationale Forum voor de introductie van de Euro, waar naast Ministerie van Financiën en Ministerie van Economische Zaken, maatschappelijke organisaties in vertegenwoordigd zijn (banken, MKB, consumentenbond etc.) zich in Europees verband hard voor introductie van euromunten en -bankbiljetten in februari 2002. Dus niet op drukke 1 januari of eind december 2001. Is voor MKB heel belangrijk. Op de bewuste E-day wordt op één dag de Euro massaal chartaal en massaal giraal ingevoerd. De datum van E-day is overigens internationaal nog in discussie.

– Enquête van Nederlandse Bank onder Nederlandse bedrijven (excl. banken) wijst uit dat: invoeringskosten: éénmalig ook ongeveer 6 miljard (aanpassen administratie, software, drukwerk, apparaten als geldautomaten en kassa's, tijdelijk dubbele prijsaanduidingen). Opbrengst van invoering van de Euro geeft opbrengst van 6 miljard gulden per jaar. Kosten invoering van de Euro dus in één jaar terugverdiend.

Vraag 52

Wat is de stand van zaken bij de uitvoering van het plan groen BNP en wanneer zijn de resultaten te verwachten? (Vos en Van Walsem)

Antwoord:

– Een dezer dagen wordt aan Instituut voor Milieuvraagstukken (IVM) van Vrije Universiteit Amsterdam een onderzoeksopdracht verleend.

– Voor dit onderzoek is onderzoekscluster geïnitieerd waarin IVM samenwerkt met CBS, CPB en RIVM.

– In onderzoek worden varianten van duurzaam nationaal inkomen uitgerekend voor historisch jaar onder uiteenlopende veronderstellingen ten aanzien van milieunormen en gedrag.

– Eerst moet nieuw model worden gebouwd waarmee de berekeningen kunnen worden uitgevoerd.

– Eerste resultaten van deze studie verwacht in november 1998.

Vraag 53

De huidige economische groei levert milieuschade op. Wat vindt de minister van het gevaar van een herkoppeling tussen economische groei en toename van de milieudruk? (Vos)

Antwoord:

– Cijfers laten zien juist dat economische groei van afgelopen jaren hand-in-hand gaat met dalende milieudruk. Dit is ook de conclusie van het RIVM in de meest recente Milieuverkenning: «de daling van de milieudruk zal zich de komende jaren nog voortzetten».

– Enkele voorbeelden: emissies voor een aantal belangrijke stoffen.

Emissieontwikkeling 1990–1995ontwikkeling 1990–2000
stikstofoxiden (NOx)–12%–22%
zwaveldioxiden (SO2)–30%–54%
ammoniak (NH3)–33%–44%
Vluchtige Organische Stoffen (VOS)–19%–40%

Bron: RIVM, vierde Milieuverkenning (2000 volgens EC scenario CPB).

– Belangrijke uitzondering blijft de klimaatproblematiek, met name de uitstoot van CO2. Hier wil ik zeker niet luchthartig over doen. Het is niet voor niets dat dit Kabinet hiervoor tweemaal f 750 mln. extra heeft uitgetrokken. Laat echter onverlet dat op alle andere indicatoren economische groei en dalende milieudruk de laatste jaren uitstekend samengaan.

– Overigens heeft de herkoppeling die het RIVM verwacht onder andere te maken met de veronderstellingen die het RIVM hanteert t.a.v. van het milieubeleid. Het RIVM gaat er van uit dat beleid dat de komende jaren afloopt niet zal worden voortgezet of vervangen door nieuw beleid. Zo zal het in werkelijkheid natuurlijk niet lopen. Een voorbeeld hiervan zijn de meerjarenafspraken (MJAs) met de industrie waarvan er veel in 2000 aflopen. Er wordt op dit moment al hard gewerkt aan een nieuwe generatie afspraken.

Vraag 54

Wat is de visie van de Minister op vergrijzing en herinvoering sollicitatieplicht? (Van Zuijlen en Ten Hoopen)

Antwoord:

Ouderenparticipatie in Nederland te laag, daar zijn wij het nu allemaal over eens. Nog niet eens zo heel lang geleden was er juist consensus over feit dat ouderen minder moesten participeren. Zo gold van '86 tot 1994 de ouderenrichtlijn waardoor ouderen met voorrang mochten worden ontslagen. In 1984 werd de sollicitatieplicht voor oudere werklozen afgeschaft.

Zijn dus nu bezig met cultuuromslag rond ouderenparticipatie ouderen. Volgende lijnen:

– bewustwording werkgevers: bijvoorbeeld door wet verbod op leeftijdsdiscriminatie bij werving en selectie;

– meer investeren in scholing werknemers (employability-congres en fiscale faciliteit voor scholing bedrijven met speciaal accent voor ouderen). Uit concurrentietoets blijkt dat Nederland hierin minder investeert dan concurrenten;

– discussiëren met sociale partners over herziening pensioenstelsel: meer mogelijkheden voor flexibele uittreding (eerder of juist later) en of het mogelijk en wenselijk is om pensioenhoogte te koppelen aan gemiddelde verdiende in plaats van laatstverdiende loon.

Kortom, zijn bezig met cultuuromslag die nog wel enige jaren in beslag neemt. Ik denk en heb dat ook eerder aangegeven dat als uitkomst van die cultuuromslag, dus in een volgende generatie, wij het weer vanzelfsprekend zullen vinden dat ouderen langer participeren. Zeg dus met nadruk rond sollicitatieplicht, niet nu, maar wanneer we ouderen in staat hebben gesteld om lager te participeren. In zo'n cultuur zal men het ook normaal vinden dat voor ouderen zelfde regels gelden als voor jongeren.

Vraag 55

Vormt de corporate governance-omgeving een belemmering voor de dynamiek en gaat de aanbevelingen van de commissie Peters wel ver genoeg? (Remkes)

Antwoord:

Uit concurrentietoets kwam naar voren dat corporate governance één van de factoren is die bepalen of er voldoende risicodragend kapitaal beschikbaar komt. Andere belangrijke factoren waren

– beteren voorlichting ondernemers

– betere samenwerkingsverbanden ondernemers

– wisselwerking universiteiten en financiers (incubators)

Ook bleek uit de toets dat zeggenschap voor aandeelhouders van beursgenoteerde ondernemingen in Nederland achterblijft bij de benchmark-landen. Commissie Peters geeft zinvolle aanbevelingen om zeggenschap aandeelhouders te vergroten. Kabinet zal binnen afzienbare tijd officiële reactie op rapport geven. Maar duidelijk is dat corporate governance een niet te verwaarlozen factor is. Niet alleen als controle-mechanisme op het functioneren van ondernemingen maar ook als factor om vertrouwen van financiers te krijgen teneinde voldoende kapitaal te kunnen aantrekken. Aandeelhouders willen in algemeen zeggenschap terug voor het risico dat ze lopen door in ondernemingen te investeren.

Overigens zijn ook voor kleinere ondernemingen transparantie en heldere zeggenschapsstructuren evengoed belangrijk. Juist bij kleinere ondernemingen is de manier waarop de zeggenschap voor nieuwe financiers wordt geregeld vaak een obstakel om verder te groeien.

Vraag 56

Uit de MEV-cijfers blijkt dat juist de overheid door zijn tariefsverhogingen de inflatie aanwakkert. Kan de minister aangeven hoe hij denkt deze spiraal te doorbreken? (Ten Hoopen)

Antwoord:

Begrijp niet goed op welke spiraal dhr. Ten Hoopen doelt. M.i. geen inflatiespiraal. Economie groeit op moment goed. Weliswaar lichte stijging inflatie in augustus/september maar niet zozeer gevolg van conjunctuur maar incidentele factoren als varkenspest en dure dollar waardoor importprijzen toenemen. Naar verwachting zal dat effect afzwakken waardoor ook lichte stijging inflatie afzwakt.

Overigens blijkt uit kwartaalbericht DNB dat 12-maandsgemiddelde van de naar Europese maatstaven geharmoniseerde inflatie dat Nederland met 1,7% ruim onder referentiewaarde van EMU van 2,6% ligt.

Voorzover inflatiespiraal is, al helemaal moeilijk om bijdrage overheid aan inflatie precies te berekenen. Natuurlijk levert overheid bijdrage aan inflatie, soms een flinke, maar ziet ook gedachte achter tariefstelling overheid gericht op meer marktconforme uitkomsten, bijvoorbeeld huurverhogingen. Is overigens structureel beleid wat al enige jaren gevoerd wordt. Aan andere kant draagt overheid via lastenverlichting ook bij aan gematigde loonkostenontwikkeling en dus lagere inflatie. Is evengoed structureel beleid.

Noot 3 (zie blz. 1603)

BIJVOEGSEL

Schriftelijke antwoorden van de Minister van Justitie op vragen, gesteld in de eerste termijn van de behandeling van de begroting van Justitie voor 1998 (25 600 VI)

Vragen van de fractie van het CDA

Drugs

– Ligt het aan de MP dat de liberalisering van het soft drugs beleid niet doorgaat?

– Wat doet Justitie aan de kleine handel door dealers? Dit naar aanleiding van de ca. 50 à 60 dealers in de gemeente Tilburg?

– Testen van pillen door GGD? Hoe oordeelt de minister hierover?

– Het drugsbeleid zoals verwoord in de drugnota uit 1995 en de daarop volgende voortgangsrapportages is een beleid van het kabinet. De beleidsvoornemens zoals verwoord in de zojuist door mij genoemde stukken worden momenteel overal in het land ten uitvoer gelegd. Meerdere keren is over dit beleid met uw Kamer van gedachten gewisseld en werd het beleid breed gesteund. Dit geldt ook voor de wijze waarop vorm wordt gegeven aan het softdrugbeleid. Een liberalisering van het beleid is naar mijn mening gezien de genomen maatregelen niet aan de orde. Op 26 november a.s. zullen mijn collega's van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Binnenlandse Zaken en ikzelf wederom aan de hand van de voortgangsrapportage 1997 met u van gedachten wisselen.

– Zoals u bekend is zijn op 1 oktober 1996 de herziene richtlijnen van het Openbaar Ministerie voor het opsporings- en vervolgingsbeleid inzake strafbare feiten van de Opiumwet vastgesteld. Conform deze richtlijn worden kleine dealers in harddrugs afhankelijk van de duur van het door hen gepleegde delict en de omvang van de aangetroffen stof aangepakt. Het dealen op straat heeft een hoge prioriteit voor politie en justitie.

– De USD is zoals bekend begin dit jaar opgericht mede ten behoeve van de aanpak van de georganiseerde criminaliteit met betrekking tot productie van en handel in synthetische drugs. De hoogste prioriteit van het Openbaar Ministerie en politie worden zoals u bekend is, toegekend aan de aanpak van deze vormen van criminaliteit, hetgeen niet inhoudt dat andere verschijningsvormen van drugscriminaliteit te weten de kleine dealers geen aandacht krijgen.

– Over het testen van pillen heeft minister Borst recent mede namens mij tijdens het mondelinge vragenuurtje met u van gedachten gewisseld. Ook is uw Kamer hierover ingelicht aan de hand van de voortgangsrapportage 1997.

Kan het aantal AU-zaken worden vergroot? Hoe denkt de Minister de doorlooptijden te bekorten?

De zogenoemde AU (Aanhouden en Uitreiken)-aanpak wordt sinds enige jaren toegepast. Ook in 1997 is dat één van de beleidsprioriteiten van het Openbaar Ministerie. In de komende periode zal aan het AU-traject blijvend aandacht en zorg worden gegeven door politie en Openbaar Ministerie, hetgeen tot een toename van het aantal AU-zaken zal leiden.

Hoewel de toename van het aantal AU-zaken een bekorting van de doorlooptijden met zich meebrengt zijn er ook ontwikkelingen die tot langere looptijden leiden. Zo heb ik eerder geïnformeerd over het gegeven dat de meervoudige strafzaken niet alleen in omvang, maar ook in zwaarte toenemen. In dat kader heb ik ook de groei van de mega-zaken aangehaald. Daarnaast zal de werklast toenemen als gevolg van het aantal getuigen dat ter terechtzitting wordt gehoord. Dit brengt met zich mee dat de doorlooptijden op dit gebied kunnen oplopen.

In de begroting 1998 en volgende jaren zijn thans financiële middelen gereserveerd voor de behandeling van mega-zaken in de randstedelijke arrondissementen. Voorts is het mijn voornemen de middelen voor de Rechterlijke Organisatie, die in het kader van de motie-Bolkestein zullen worden toegevoegd aan de begroting 1998, in te zetten ter versterking van de strafrechtelijke keten, specifiek ten behoeve van de behandeling van meervoudige strafzaken. De extra capaciteit zal mede gericht zijn op een bekorting van de doorlooptijden.

Kan de Minister van Justitie aangeven wat zij verwacht van Elektronisch Toezicht voor wat betreft besparing aantal cellen?

Op 30 oktober 1997 informeerde ik de Kamer schriftelijk over de uitkomsten van het experiment met Elektronisch Toezicht (ET). Ik gaf daarbij onder meer aan dat de uitkomsten van het experiment voor mij aanleiding vormen om het ET weliswaar uit te breiden tot het hele land, maar dat deze uitbreiding gefaseerd zal plaatsvinden. Dat betekent onder meer dat de besparing op celcapaciteit in de nabije toekomst vooralsnog bescheiden zal zijn, zeker als daarbij in ogenschouw wordt genomen dat toepassing van ET als strafmodaliteit nog nauwelijks vaste voet aan de grond heeft gekregen. Beschouwen we het ET als sluitstuk van gefaseerde detentie, dan zien de besparingsramingen er als volgt uit:

voor:

1998 86;

1999 189;

2000 257;

2001 257.

Ik teken daar nog bij aan dat deze aantallen onderdeel uitmaken van de ramingen van het aantal te besparen plaatsen door middel van penitentiaire programma's.

Hoeveel cellen komen er in 1998 bij en hoe kan het als men zegt dat na de uitbreiding geen extra cellen nodig zijn?

Hoeveel plaatsen er in 1998 bij komen is af te lezen uit de begroting (tabel op pagina 189 laat zien dat de ontwerpbegroting voor 1998 op 13 440 cellen komt, terwijl de vermoedelijke uitkomst van 1997 op 12 568 staat). Er komen in 1998 872 cellen bij.

In geval men zich de vraag stelt hoe een verdere uitbreiding van de penitentiaire capaciteit in 1998 zich verhoudt tot de stelling dat is voorzien in de naar huidige inzichten benodigde capaciteit wil ik graag verwijzen naar de beleidsvoornemen uit «In juiste verhouding», kamerstukken II 1995–1996, 24 802, nrs. 1–2 waarin uitgebreid wordt ingegaan op de maatregelen om in de groeiende behoefte aan cellen te voorzien. Die maatregelen zien enerzijds op het verminderen van de behoefte aan inrichtingscapaciteit door intensivering van toepassing van taakstraffen en het toepassen van extramurale executie door middel van penitentiaire programma's, waartoe de Penitentiaire beginselenwet de mogelijkheden zal scheppen. Anderzijds was ook nog enige uitbreiding van cellen nodig. Oogmerk was om tot het jaar 2000 vraag en aanbod in evenwicht te doen zijn. In het begin van volgend jaar zullen nieuwe prognoses beschikbaar zijn voor de jaren na 2000.

Minister van Justitie wordt uitgenodigd te komen met een nieuw cellenplan, gebaseerd op een nieuw prognosemodel, met voldoende buffercapaciteit.

De heer Koekkoek nodigt mij uit te komen met een nieuw cellenplan, gebaseerd op een nieuw prognosemodel en met voldoende buffercapaciteit.

Voor de korte termijn acht ik een nieuw cellenplan op dit moment niet nodig. Voor de langere termijn kan dit eventueel nodig zijn. De noodzaak daartoe zal blijken uit de nieuwe prognoses die begin volgend jaar beschikbaar zullen zijn en die zullen zijn gebaseerd op een prognosemodel dat thans wordt gebouwd en waarin zowel geavanceerde technieken als wetenschappelijke inzichten worden verwerkt.

Op dit moment wordt ook binnen het gevangeniswezen een nieuw zogenaamd «bestemmingenplan» voorbereid. Zo een plan voorziet in de juiste match van de beschikbare plaatsen in het gevangeniswezen, doelgroep van gedetineerden en (on)mogelijkheden van gebouwen. In dit bestemmingsplan, dat naar verwachting in het tweede kwartaal van 1998 gereed zal zijn, zal rekening worden gehouden met buffercapaciteit.

Waar blijft de evaluatie van de Eurotop? Heeft Vrakking de minister verkeerd voorgelicht?

De planning is dat de Amsterdamse driehoek medio november haar evaluatie van de Eurotop uitbrengt. Dan zullen ook de bevindingen van de Amsterdamse Commissie voor de Politieklachten gepresenteerd worden. Ik heb een commissie ingesteld die de opdracht heeft een onderzoek in te stellen naar de wijze waarop arrestanten in de justitiële inrichtingen zijn opgevangen. De commissie zal haar rapport in het begin van het nieuwe jaar uitbrengen. Na ontvangst van de genoemde rapporten zal de regering haar standpunt bepalen en de Kamer daarin in kennis stellen.

Ik heb thans geen aanleiding te veronderstellen dat ik na de Eurotop verkeerd zou zijn ingelicht over de gebeurtenissen.

Kan voor 1 januari 1998 een notitie naar de Kamer over taak en functioneren van de rijksrecherche?

Ik zal u voor 1 januari 1998 een notitie doen toekomen over de taken van de rijksrecherche. Ik zal daarin tevens aandacht besteden aan de wijze waarop de rijksrecherche georganiseerd is en ingezet wordt. Tevens zal ik daarin ingaan op de vraag of de rijksrecherche een eigen CID dient te krijgen.

Wanneer is de brief met de reactie op de moties met betrekking tot het terugkeerbeleid te verwachten?

De bespreking van dit onderwerp is voorzien in de Ministerraad op 14 november 1997. Zo spoedig mogelijk na besluitvorming in de Ministerraad zal verzending van de regeringsreactie aan de Tweede Kamer plaatsvinden.

Hoe staat het met de registratie in Europees verband van asielzoekers?

«Asielzoekers worden niet als zodanig geregistreerd in Europees verband. Momenteel worden in het kader van de EU wel onderhandelingen gevoerd over een ontwerp-Verdrag dat een systematische vergelijking van vingerafdrukken van asielzoekers tussen de EU-landen mogelijk zal maken. Dit zogenaamde Eurodac-systeem zal worden opgezet als een hulpmiddel voor de Lidstaten, die op grond van de Overeenkomst van Dublin vaststellen welk van de bij dit Verdrag betrokken landen verantwoordelijk is voor de behandeling van een bij één van hen ingediend asielverzoek. Gebruik van deze vingerafdrukken voor andere doeleinden (bijv. strafrechtelijk onderzoek) zal niet zijn toegestaan. De onderhandelingen over het Verdrag verkeren thans in een beslissende fase. Naar verwachting zal het ontwerp-Verdrag in de maand december ter (politieke) goedkeuring aan de JBZ-Raad worden voorgelegd. Definitieve goedkeuring is evenwel mede afhankelijk van het advies dat het Europees Parlement nog zal uitbrengen. Daarnaast heeft een externe consultant zeer onlangs een haalbaarheidsstudie naar het Eurodac-systeem afgerond. Het eindrapport van deze consultant, dat met name betrekking heeft op de technische en financiële aspecten van het systeem, zal eveneens naar verwachting in december aan de JBZ-Raad worden voorgelegd. De JBZ-Raad zal dan een besluit moeten nemen over de feitelijke totstandkoming van het systeem. Mocht dat besluit er komen, dan zal het – vanwege de noodzaak tot ratificatie van het Verdrag, de aanbesteding voor de bouw van het systeem, en dergelijke – vermoedelijk nog wel enige tijd kosten voordat Eurodac operationeel is.»

In een vroeg stadium dient alles gedaan te worden om de identiteit van asielzoekers/vreemdelingen vast te stellen. Zijn de huidige wettelijke mogelijkheden voor het ophouden van vreemdelingen ter vaststelling van hun identiteit voldoende? Zo nee, wat denkt de regering daaraan te doen.

Het kabinet bestudeert thans de mogelijkheden om te komen tot extra maatregelen om de binnenkomst van ongedocumenteerde vreemdelingen terug te dringen, naast de maatregelen die reeds zijn getroffen (zoals pre-boarding checks op luchthavens in risicolanden en de maatregelen tegen vervoerders die ongedocumenteerde vreemdelingen aanvoeren), (zie brief aan TK van 3 oktober 1997). Preventieve maatregelen zijn in dit opzicht beter dan maatregelen achteraf. De voorgenomen wijziging van artikel 7a Vw (Leemtewetsvoorstel TK 25 172) zal voorts de mogelijkheden tot het ophouden van ongedocumenteerde vreemdelingen, die zich aan een Nederlandse buitengrens aanmelden, verbeteren. Het vaststellen van de juiste identiteit van vreemdelingen blijft echter in veel gevallen lastig, zeker als betrokkene zelf niet de juiste gegevens verstrekt.

Is de Staatssecretaris bereid met Minister Pronk te overleggen over mogelijkheden om uitgeprocedeerde vreemdelingen na hun verwijdering tijdelijk opvang te bieden in het land van herkomst?

In de samenwerkingsprotocollen die recentelijk zijn ondertekend met Ethiopië en Angola over de gefaciliteerde terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers is – naast andere ondersteunende maatregelen – voorzien in een kort durende eerste opvang (maximaal 1 week) direct na terugkeer in het herkomstland. Het gaat hierbij om personen die meewerken aan hun terugkeer en die gebruik maken van de faciliteiten die Ontwikkelingssamenwerking en Justitie bieden ter stimulering van de terugkeer, binnen de kaders zoals beschreven in de notitie terugkeerbeleid (TK 1996–1997, 25 386, nr. 1). Het betreft hier overigens pilot-projecten. Aan de hand van de ervaringen zal worden bezien in hoeverre een dergelijke aanpak ook gevolgd kan worden ten aanzien van andere landen. Verder kan gewezen worden op de ondersteuning die het IOM-terugkeerbureau biedt voor de eerste periode na terugkeer. Het bieden van (tijdelijke) opvang na terugkeer is echter geen algemeen uitgangspunt van het terugkeerbeleid.

Het CDA vraagt zich af of een Justitiebegroting, die zowel absoluut als relatief daalt, voldoende mogelijkheden biedt voor een intelligente en gerichte bestrijding van de criminaliteit, gezien de verklaring voor de daling die volgens de minister in aflopende investeringen moet worden gezocht. Ook na 1998 zullen nieuwe investeringen, b.v. cellen nodig zijn.

Het niveau van de begroting is voldoende om de benodigde investeringen zoals die op dit moment worden voorzien, te kunnen doen. Vanaf 1998 wordt naar verwachting een evenwicht bereikt tussen benodigde en beschikbare celcapaciteit. Overigens heb ik bij de beantwoording van de schriftelijke vragen ter voorbereiding van deze begrotingsbehandeling een tweede oorzaak aangegeven voor de daling van de Justitie-begroting, die qua omvang substantiëler is dan de afname van de investeringen (vraag 87, Tweede Kamer, '97–'98, nr. 25 600 IV). Het betreft de daling van de bedragen voor asielzoekers die sterk afhankelijk is van de in, door- en uitstroom van asielzoekers. Het aantal asielzoekers in de opvang waarvan in de begroting 1998 is uitgegaan ligt aanzienlijk lager dan in de afgelopen jaren. In de afgelopen maanden is instroom van asielzoekers tegen de verwachting in weer fors toegenomen. Deze hogere instroom zal tot hogere uitgaven leiden. De hoogte van de noodzakelijke bijstelling zal bij Voorjaarsnota 1998 in beeld worden gebracht. Voor vragen over gerechtstolken zie beantwoording VVD.

Vragen van de fractie van D66

Dading (waarom dading niet ondergebracht bij de bureaus voor rechtshulp? Tijdstip beslissing OM na dading? Waarom recidivecriterium?)

Het klachtrecht van art. 12 Wetboek van strafvordering is een recht waarvan direct belanghebbenden gebruik kunnen maken wanneer het OM een zaak niet (verder) vervolgt. Het klopt dat door dading het civielrechtelijk conflict tussen dader en slachtoffer voor wat betreft schadevergoeding of andere vorm van genoegdoening uit de wereld is. Het strafrechtelijk conflict behoeft met dading in mijn visie niet altijd te zijn opgelost. Dat vindt pas zijn einde indien het OM besluit niet (verder) te vervolgen. Daarover dienen direct belanghebbenden, waaronder ook derden kunnen vallen, te kunnen klagen. In de praktijk zal het slachtoffer over het algemeen geen reden tot klagen hebben. Het geval kan zich bij uitzondering evenwel voordoen dat de dader de dadingsovereenkomst niet nakomt en het OM desondanks niet (verder) vervolgt. Het klachtrecht moet dan voor het slachtoffer niet verloren gaan. Bovendien is het zeer de vraag of een slachtoffer door het sluiten van een civielrechtelijke dadingsovereenkomst afstand kan doen van zijn aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid van art. 12 Sv.

Mede om financiële redenen is gekozen voor onderbrenging van dading bij het OM. De infrastructuur bij het OM is inmiddels berekend op (schade)bemiddeling. De coördinatoren dading kunnen daar hun voordeel mee doen. Zo wordt ook de communicatie geoptimaliseerd en behoeft niet gevreesd te worden voor het gaan zwerven van dossiers. Op deze wijze kan dading ook goedkoper en sneller worden ingevoerd dan het geval zou zijn indien dading elders zou worden ondergebracht. Voor de inzet van secondanten bij dading kan gebruik gemaakt worden van dezelfde netwerkpartners waarmee het OM de regelgeving Terwee uitvoert. Daaronder vallen ook de bureaus voor Rechtshulp.

Wat betreft het beslissingsmoment van het Openbaar ministerie een verdachte al dan niet te vervolgen bij afsluiting van de dadingsovereenkomst van de dader met het slachtoffer merk ik op dat het voorstel van de heer Dittrich de stok achter de deur voor de dader voor nakoming van de overeenkomst mist. Ik voel dan ook weinig voor deze constructie. Het zal daders niet motiveren de overeenkomst gestand te doen.

Het criterium van recidive heb ik opgenomen omdat ik meen dat daders die na een veroordeling opnieuw in aanraking komen met Justitie niet zonder meer door het sluiten van een dadingsovereenkomst buiten het strafrecht dienen te blijven.

De criteria voor de toepassing van dading zullen opgenomen worden in de aangepaste richtlijn Terwee, die nu voorbereid wordt.

Samenwerking van het ministerie van Justitie en het ministerie van VWS inzake forensische zorg.

In het zeer onlangs aan uw Kamer toegezonden kabinetsstandpunt «Forensische Zorg» is naar aanleiding van de aanbevelingen van een interdepartementale werkgroep een groot aantal actiepunten opgenomen die erop zijn gericht de zorg voor psychisch en gestoorde gedetineerden te verbeteren. Uitgangspunt daarbij is dat de geestelijke gezondheidszorg en justitie voor deze zorg de gezamenlijke verantwoordelijkheid dragen. De uitwerking van de actiepunten is een project van grote omvang, dan ook tot in de volgende kabinetsperiode doorloopt. Het kabinetsstandpunt biedt een goede basis voor de voortzetting van de noodzakelijke samenwerking op het grensvlak van Volksgezondheid en Justitie.

Vraag van de fractie van het GPV

Knelpunten in de jeugdinrichtingen betreffende capaciteit, personeel en programma-uitvoering. Wat weet de staatssecretaris ervan en wat doet zij eraan?

Ik ben me bewust van de druk op de capaciteit van deze inrichtingen en de noodzaak om de kwaliteit op onderdelen te verbeteren. Daarom is een uitbreidingsplan in uitvoering genomen en wordt een programma kwaliteitszorg uitgevoerd.

Als aanvulling op de reeds bestaande uitbreidingsplannen zal de capaciteit van de justitiële jeugdinrichtingen in 1999 en 2000 met nog eens 113 plaatsen worden uitgebreid. In het jaar 2000 zal de capaciteit zijn opgevoerd tot 1.678 plaatsen. Dat betekend een uitbreiding met 464 plaatsen, ofwel 38%, ten opzichte van de stand op 31 december 1996. In december zullen de prognoses wederom worden geactualiseerd. Op grond daarvan zal opnieuw worden bekeken of het capaciteitsaanbod de komende jaren kan voldoen aan de vraag.

Om te bevorderen dat de personeelsleden van de justitiële jeugdinrichtingen op hun specifieke taak zijn berekend wordt een zogenaamde jeugdintroductiecursus aangeboden aan recent in dienst getreden groepsleiders en daarmee vergelijkbare functionarissen in de justitiële jeugdinrichtingen. De cursus reikt onder onder meer kennis aan over de achtergronden van jongeren, intercultureel werken, verslavingsgedrag en psychisch gestoord gedrag, en is gericht op het verwerven van communicatieve, fysieke, sociale en mentale vaardigheden. De cursus beslaat 25 dagen. Er zijn dezerzijds middelen beschikbaar gesteld zodat de personeelsleden van de justitiële jeugdinrichtingen voor wie de cursus bedoeld is, deze kunnen volgen.

Aan de zorg die deze inrichtingen bieden waaronder de programma-uitvoering wordt nadrukkelijk aandacht gegeven in het kader van kwaliteitszorg. In dat kader wordt nauw samengewerkt met de inrichtingen. Op onder meer terreinen als verblijf- en behandelplannen en de uitvoering van het dagprogramma inclusief onderwijs, worden gezamenlijk voorstellen uitgewerkt met het oog op een zo adequaat mogelijke uitvoering. Op deze wijze streef ik na de kwaliteitszorg in de justitiële inrichtingen integraal te waarborgen en te verbeteren.

Vragen van de fractie van de VVD

Wat doet het ministerie van Justitie aan de criminele kaart en prioriteitstelling OM?

Het WODKA verricht op dit moment als vervolg op het onderzoek van de onderzoeksgroep Fijnkauwt in het kader van de parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden (BEO) op basis van politiële bronnen onderzoek naar de georganiseerde criminaliteit. Dit onderzoek, dat wordt verricht in het kader van de uitvoering van de voorstellen van de BEO, verschijnt eind 1998. De coördinatiecommissie zware criminaliteit (voorheen CAO) zal bij het vaststellen van de landelijke prioriteiten bij de aanpak van de (georganiseerde) criminaliteit de uitkomsten van het onderzoek betrekken. Deze gang van zaken zal in de wettelijke kaderregeling voor de kernteams, die eind van dit jaar gereed is, worden vastgelegd.

Op regionaal niveau worden door de parketten criminaliteitskaarten opgesteld. Op basis van deze kaarten, waardoor een beeld wordt verkregen van de criminele dreiging per regio, kan het Openbaar Ministerie per politieregio prioriteiten stellen in de strijd tegen de (georganiseerde) criminaliteit.

In het kader van de uitvoering van de aanbevelingen van de parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden is een projectgroep ingesteld die zich onder leiding van het hoofd van het landelijk bureau openbaar ministerie bezighoudt met de verdere verbetering van de prioriteitenstelling. In de volgende voortgangsrapportage zal hieraan aandacht worden besteed. Deze rapportage zal de Kamer voor het einde van 1997 bereiken.

Evaluatie van het wettelijk instrumentarium voor de bestrijding van corruptie.

In een aantal internationale fora is het onderwerp corruptie thans aan de orde. Volgens internationale verdragen zijn wij reeds gehouden tot de implementatie van verschillende daaruit voortvloeiende verplichtingen. Tijdens het Nederlandse voorzitterschap is de Overeenkomst ter bestrijding van corruptie, waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de Lid-Staten van de Europese zijn betrokken ondertekend. Eveneens is een Protocol bij de Overeenkomst ter bescherming van de financiële belangen van de Europese gemeenschappen tot stand gekomen.

In het kader van de OESO zal in december een verdrag tot stand komen over de bestrijding van corruptie in de internationale handel, terwijl onder auspiciën van de Raad van Europa onderhandeld wordt over een strafrechtelijke conventie voor bestrijding van corruptie op nationaal en internationaal niveau.

In de Europese Unie wordt nu een concept overeenkomst over de bestrijding van corruptie in de private sector besproken.

Het ligt voor de hand dat al deze ontwikkelingen leiden tot een ingrijpende herziening van de reeds bestaande bepalingen in het Wetboek van Strafrecht; de door de heer Vos genoemde problemen zullen daarbij zeker worden betrokken. Ik hoop dat ik in de eerste helft van het volgend jaar nog in de gelegenheid ben een wetsvoorstel in te dienen.

Welke prioriteit geeft de minister aan mensensmokkel. Wordt wellicht gedacht aan strengere controle aan de buitengrenzen?

De bestrijding van mensensmokkel staat de laatste jaren zowel nationaal als internationaal hoog op de politieke agenda. Het is per definitie een vorm van grensoverschrijdende criminaliteit, waardoor internationale samenwerking geboden is. Zo wordt ook in Europees verband gezocht naar oplossingen. Nederland heeft nog onlangs in het Uitvoerend Comité van Schengen aandacht gevraagd voor de kwaliteit van de grensbewaking.

Verder zal de samenwerking met de buitenlandse zusterdiensten ten aanzien van de grensbewaking worden geïntensiveerd. Mede als gevolg van de verhoogde instroom van Afghaanse en Irakese asielzoekers worden met Duitsland afspraken gemaakt over een verscherping van de bewaking van de buitengrenzen.

Daarnaast is (nationaal) besloten tot de oprichting van een speciale task force mensensmokkel, waarin het openbaar Ministerie, de Immigratie- en Naturalisatiedienst, de Binnenlandse Veiligheidsdienst, het Korps Landelijke Politiediensten, de regionale politiekorpsen en de Koninklijke Marechaussee zullen participeren.

Hoe valt de aanwending van de dertig miljoen voor intensivering van het Schengenbeleid te rijmen met de brief van de Staatssecretaris van Justitie d.d. 26 september jl. over maatregelen voor verbetering van grenscontroles?

Zoals ik in mijn brief van 26 september jl. heb aangegeven, wordt een deel van de 30 miljoen gulden voor de intensivering van de uitvoering van het Schengenverdrag aangewend ten behoeve van de grensbewaking in de zeehaven Rotterdam, te weten de Kmar-brigade Europoort. Het betreft hier een zogenaamde Schengen-buitengrens. Deze maatregel past dus in het kader van de door Uw Kamer gewenste intensivering van het Schengen-beleid. Er is hier slechts sprake van een re-allocatie van middelen tussen het Mobiel Toezicht Vreemdelingen en de grensbewaking in de zeehaven Rotterdam, zodat de door u veronderstelde dubbele uitgave van middelen niet aan de orde is.

Wie bepaalt de capaciteit van het Mobiel Toezicht? Is dat de minister van Justitie of de minister van Defensie?

De capaciteit van het Mobiel Toezicht Vreemdelingen wordt in goed overleg tussen de Minister van Defensie en de Minister van Justitie vastgesteld.

Is de minister bereid opnieuw aandacht te besteden aan de vraag hoe surceance beter kan worden benut, dan als voorportaal voor een opvolgend faillissement (zie de aanbevelingen van de commissie-Mijnssen)

Bij de uitvoering van het rapport van de commissie-Mijnssen is prioriteit gegeven aan het deel dat juist niet op de surceance betrekking heeft, namelijk de schuldsanering van natuurlijke personen. Daarover ligt inmiddels een novelle bij uw kamer. Het onderdeel betreffende de surceance heeft tot een groot aantal, vaak uiteenlopende reacties geleid. Ik heb de afgelopen periode een aantal deskundigen geraadpleegd over verschillende aspecten van de surceance-regeling en daarbij tevens het rapport «Rescue required» betrokken, op welk rapport de Kamer mij reeds een reactie had gevraagd.

Ik stel mij voor de Kamer vóór het kerstreces van mijn bevindingen te berichten.

Welke eisen moet aan gerechtstolken gesteld worden. Dit vraagstuk niet overlaten aan de markt. (CDA)

Zorgelijk dat politie gebruik maakt van niet-professionele tolken. Tarieven in strafzaken zijn sinds 1981 niet meer verhoogd. MvJ wordt verzocht toe te zeggen dat situatie op korte termijn wordt rechtgezet. (VVD)

Aan het begin van dit jaar heb ik een werkgroep in het leven geroepen die knelpunten bij het gebruik van tolk- en vertaaldiensten inventariseert. Diverse instanties, waaronder de rechterlijke macht, zijn in dat kader gehoord. Het rapport van de werkgroep is aan het einde van het jaar gereed. Zodra het rapport beschikbaar is zal ik nader ingaan op vragen over de tolk- en vertaaldiensten.

Problematiek deeltijdarbeid door rechters en officieren.

Binnen de zittende en staande magistratuur is eigenlijk nog maar recent wettelijk de mogelijkheid van deeltijdarbeid gecreëerd. Van die mogelijkheid wordt op sommige plaatsen enthousiast gebruik gemaakt. Voor het hoge aantal deeltijdwerkers in ons land bestaat overigens brede belangstelling in Europa. Ik wijs er in dit verband nog maar even op dat wij samen – regering en Staten-Generaal – vorig jaar wetgeving tot stand hebben gebracht die onderscheid op grond van arbeidsduur verbiedt.

Uiteraard zijn aan het fenomeen van deeltijdarbeid enkele praktische vragen verbonden rond continuïteit en arbeidsverdeling, maar die moeten we ook weer niet overdrijven. Ik vind de suggestie ook niet terecht dat voltijd-rechters daardoor extra zouden worden belast. Dat is een organisatieprobleem waarvoor oplossingen mogelijk zijn gebleken in tal van organisaties die al veel langer dan de rechterlijke macht deeltijdarbeid kennen. Mij is wel bekend dat zich bij de inroostering wel een praktische problemen voordoen. Die problemen worden lokaal aangepakt.

Vragen van de fractie van GroenLinks

Hoe kan een beter draagvlak voor de opvang van asielzoeker gecreëerd worden? Heeft het COA wel zijn werk gedaan waar het 't voorlichten van de plaatselijke bevolking betreft (Vlieland)? is de opvang van asielzoekers op Vlieland een tijdelijke aangelegenheid?

Indien het COA op een bepaalde locatie asielzoekers wil opvangen, wordt in een vroegtijdig stadium daarover gecommuniceerd met desbetreffende gemeente en met de omwonenden. Wanneer het gaat om de vestiging van een asielzoekerscentrum, wordt er altijd in overleg met de gemeente een voorlichtingsavond voor geïnteresseerden georganiseerd waar gesproken wordt over noodzaak, achtergrond van de asielzoekers, medische zaken, scholing van kinderen, e.d.

Nadat een opvangcentrum operationeel is geworden, worden er jaarlijks open dagen georganiseerd die volgens de ervaring van het COA veel belangstelling van omwonenden kennen. Het COA was en is voornemens een dergelijke voorlichtingsavond op Vlieland te organiseren. Vanwege het negatieve standpunt dat het gemeentebestuur echter heeft ingenomen over de opvang van asielzoekers op Vlieland, zal het COA pas een dergelijke voorlichting organiseren als het gemeentebestuur heeft ingestemd met de komst van asielzoekers. In principe zullen er voor de duur van 6 maanden op Vlieland asielzoekers worden opgevangen.

Hoe staat het met de voortgang ontwikkeling toetsingscommissies euthanasie?

Nog deze maand zullen de ministers van VWS en ik de amvb en de daarbij behorende concept-ministeriële regeling betreffende de instelling van de regionale toetsingscommissie euthanasie aan de Kamer doen toekomen. Dit vindt plaats in het kader van de zogeheten voorhangprocedure. Er zal dus spoedig volop gelegenheid zijn voor de Kamer om met ons van gedachten te wisselen over de keuze van het kabinet voor deze toetsingscommissies.

Met de MvJ is tijdens de discussie over de PBW gesproken over een hoopvol project van tewerkstellen van gedetineerden. Bij succes zou dit eventueel landelijk ingevoerd kunnen worden. Graag stand van zaken.

In het kader van de Penitentiaire Beginselenwet wordt thans gewerkt aan de vormgeving van penitentiaire programma's, waaronder arbeidstoeleidingsprojecten. Naar verwachting is de voorbereiding daarvan aanstaand voorjaar gereed. Nadat met een aantal programma's ervaring is opgedaan zouden deze penitentiaire programma's eventueel landelijk ingevoerd kunnen worden.

Is apart regime mogelijk voor vreemdelingenbewaring (ipv regulier hvb-regime) of aanpassing huidig regime in verband met feit dat er illegale vreemdelingen zitten.

In antwoord op de vraag van de heer Rabbae, of voor vreemdelingenbewaring een apart regime mogelijk is, kan ik u antwoorden dat de Dienst Justitiële Inrichtingen reeds gestart is met een onderzoek naar de mogelijkheden om binnen de inrichtingen voor vreemdelingenbewaring regimes te differentiëren, en wel naar duur van de detentie, gedrag, psychische en medische gesteldheid en leeftijd. Mijn verwachting is dat een dergelijke differentiatie in de tweede helft van 1998 kan zijn gerealiseerd.

In zijn algemeenheid zullen voor vreemdelingen in vreemdelingenbewaring activiteiten worden ontwikkeld ter ondersteuning van de reïntegratie in het land van herkomst. Het gaat dan bijvoorbeeld om specifieke vaardigheden ten behoeve van zelfstandig ondernemerschap.

Overigens worden vreemdelingen ter fine van uitzetting in aparte (afdelingen van) inrichtingen ondergebracht, dat wil zeggen gescheiden van strafrechtelijk gedetineerden.

De veronderstelling van de heer Rabbae dat er overigens in penintentiaire inrichtingen illegale vreemdelingen zouden verblijven is juist. Het gaat hier echter om vreemdelingen die niet op grond van hun illegaliteit, maar vanwege een delict preventief zijn gedetineerd, dan wel veroordeeld zijn tot een gevangenisstraf.

Vragen van de fractie van de PvdA

In het regeerakkoord is een bedrag uitgetrokken voor de preventie en bestrijding van jeugdcriminaliteit.

Kan het kabinet aangeven waar de verschillende departementen het bij het regeerakkoord uitgetrokken geld aan hebben besteed? Is er voor de rijksbreed beschikbaar gestelde budgetten voor jeugdcriminaliteit sprake van een over- of onderschrijding?

Daarnaast kan uit het overzicht, dat Justitie heeft verstrekt naar aanleiding van het begrotingsonderzoek, niet worden afgeleid waaraan het geld daadwerkelijk is besteed. Kan de minister aangeven wat er daadwerkelijk met het geld is gedaan? Hierbij dient specifiek aandacht te worden besteed aan de Van Monstrans gelden bestemd voor het OM en de aanwending van de besparingen a.g.v. de vertraging in de bouw van cellen voor jeugdigen?

– In het Beleidskader Preventieve en Curatieve Jeugdzorg 1997–2000 (TK 1996–1997, Kamernummer 24 885, nr. 1) zijn diverse overzichten gegeven van het totaal aan middelen dat de diverse departementen voor dit beleid beschikbaar hebben. Het betreft de totale middelen en niet alleen de bij het regeerakkoord extra uitgetrokken middelen. Hieruit blijkt ook een zekere interferentie van de extra middelen in het kader van Montfrans met de eerder, beschikbaar gestelde middelen. Verder zal in de voortgangsrapportage over het grote stedenbeleid, die op korte termijn door de Staatssecretaris van BIZA aan de TK wordt verstuurd, worden ingegaan op het actieprogramma jeugd en veiligheid 1996–1999. (Daarin is ook de aanwending aangegeven van de uit de Cluster IV van het regeerakkoord beschikbaar gestelde middelen voor OC&W en BIZA). Op dit moment en op deze plaats kan ik geen verdergaande uitspraak doen over de aanwending van middelen die onder de verantwoordelijkheid van collega ministers vallen.

– In het kort geef ik nog een andere toelichting op het justitieoverzicht van bestede gelden voor de preventie van jeugdcriminaliteit dat u vorige week is toegezonden:

– De voor het OM bestemde gelden uit cluster II zijn ten dele aangewend voor de versterking van de capaciteit van jeugdofficieren. Naast de inzet van extra jeugdofficieren is het ondersteunend parket personeel versterkt ten behoeve van de afdoening van extra jeugdzaken. Tevens zijn gelden aangewend voor deelname aan lokale preventieactiviteiten.

– De aan DJI beschikbaar gestelde gelden voor de bouw en exploitatie van extra jeugdcellen zullen daarvoor ook daadwerkelijk worden aangewend. Als gevolg van vertragingen in de nieuwbouw zijn echter gelden vrijgevallen die enerzijds worden aangewend voor de exploitatie van 62 tijdelijke jeugdcellen (noodmaatregelen) en anderzijds voor stringente knelpunten in de sector Justitiële Jeugdinrichtingen zoals verwijdering van asbest en verbeteringen in de beveiligingsniveaus.

Voortgangsrapportage Van Montfrans.

De aanpak van de jeugdcriminaliteit is voor Justitie een belangrijk onderwerp, maar gelukkig niet een kar die Justitie alleen moet trekken, zoals mevrouw Kalsbeek het noemde.

Onderwijs en opvoedingsondersteuning zijn belangrijke onderdelen van de aanpak. Wij doen dat samen met Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en met Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Bovendien maakt het programma jeugdcriminaliteit een belangrijk deel uit van het grote-stedenbeleid.

Over de resultaten die inmiddels geboekt zijn zullen wij in het voorjaar van 1998 weer een rapportage aan de Kamer sturen.

Bij besteding van 15 miljoen ter beschikking gesteld voor preventie van jeugdcriminaliteit en na algemene beschouwingen nog eens 25 miljoen dienen zowel repressie als preventie aan de orde te komen.

Het kabinet heeft in het kader van het Veiligheidsbeleid 15 miljoen beschikbaar gesteld voor de «rest van Nederland» (al die steden die niet als Grote Stad binnen het GSB zijn aangemerkt). Deze steden zijn in de gelegenheid gesteld lokale actieplannen in te sturen gericht op de aanpak van jeugdcriminaliteit. Veel van deze plannen hadden een vooral preventief karakter, maar ook repressieve en curatieve activiteiten maakten deel uit van deze plannen. Op grond van een aantal vooraf gestelde criteria is inmiddels aan 44 steden een bijdrage ter uitvoering van de betreffende plannen toegekend.

Na de algemene beschouwingen is 25 miljoen beschikbaar gesteld voor extra inzet politie. Besloten is deze extra inzet te richten op jeugd en veiligheid. Zoals ook door mevrouw Kalsbeek gesteld levert een evenwichtig samengaan van (lokale) preventieve en repressieve activiteiten de meeste kan op succes. De gemeenten zijn dit naar mijn waarneming ook zeer bewust.

– De doorlooptijden in beschermingszaken (onderzoek naar opvoedingssituatie) en scheidingszaken zouden korter moeten dan huidige 5 maanden. Bij verkorting ervan zouden de kosten 5 miljoen zijn, gebaseerd op 50 extra formatieplaatsen.

– Een vraag/suggestie om know-how van de raad aan te wenden voor meer voorlichting en ondersteuning aan beroepsgroepen (huisartsen, onderwijzers). Kosten zouden dan, gebaseerd op 1 fte per vestiging, komen op 2,5 miljoen.

– Een pleidooi voor projecten voor omgangsbegeleiding.

De doorlooptijden van zowel beschermingszaken als scheidingszaken zijn inderdaad op dit moment nog ca. 5 maanden. Inmiddels wordt voor wat betreft beschermingszaken een nieuwe werkwijze geïmplementeerd (afronding medio 1998). Naar verwachting zal dit een positief effect hebben op de huidige doorlooptijden. Wanneer dit in de loop van 1998 niet tot het gewenste effect heeft geleid, zal een case-load onderzoek worden gestart. Pas daarna zal worden bezien of een extra financiële impuls noodzakelijk is.

Tot de taak van de Raad voor de Kinderbescherming behoort ook thans voorlichting aan andere beroepsgroepen. Ik ben er evenwel een sterk voorstander van dat de raad van een op dit moment nog sterk casusgerichte benadering een omslag maakt naar een meer doelgroepgerichte benadering, zodanig dat trends zichtbaar kunnen worden gemaakt en kunnen worden geanalyseerd en de raad anderen kan stimuleren efficiënter te interveniëren in problematische gezinssituaties (onder meer scholen en huisartsen). Dit sluit goed aan bij een op preventie gerichte benadering, die ook door de raad wordt nagestreefd. Uiteraard zal deze omslag in beleid en werkwijze van de raad worden geëvalueerd. Ik zeg u toe dat ik daarbij ook de eventuele middelen-consequenties zal betrekken.

In mijn standpuntbepaling op het rapport «Anders Scheiden» van de Commissie herziening scheidingsprocedure van 11 juli 1997 (gericht aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal) wordt de start van experimenten op het terrein van scheidingsbemiddeling en omgangsbemiddeling en -begeleiding aangekondigd, waarvoor respectievelijk 2 miljoen en 1 miljoen beschikbaar is gesteld. Binnenkort zal een voorstel worden gedaan voor de opzet van de experimenten. Na evaluatie van de experimenten (in de tweede helft van 1998) zal worden bezien wat een en ander betekent voor de taak van de raad voor wat betreft scheiding en omgang, met inbegrip van omgangsbegeleiding.

Hoe kan de achterstand worden ingelopen voor wat betreft het grote aantal taakstraffen voor jeugdigen dat op uitvoering wat (zo'n 1100) en wat de kosten zijn voor het op korte termijn oplossen van dit probleem.

De stijging van het aantal taakstraffen heeft, zoals ik u inmiddels bij brief van 31 oktober 1997 heb bericht, ertoe geleid dat voor het jaar 1997 aan de Raad voor de Kinderbescherming extra middelen ten bedrage van 1,0 miljoen beschikbaar zijn gesteld. Met dit bedrag voor 1997 kan de Raad voorbereidingen treffen om de extra werkdruk in 1998 op te kunnen vangen. Daarnaast ben ik mij ervan bewust dat de Raad voor 1998 extra middelen nodig heeft om de groei van de productie van taakstraffen te kunnen realiseren. Bij gelegenheid van de Voorjaarsnota zal de exacte dekking worden aangegeven.

De Raad voor de Kinderbescherming zal hierdoor in staat zijn uitvoering te geven aan het aantal taakstraffen dat op basis van de huidige prognoses is geraamd en de ontstane achterstand weg te werken.

Worden in de nieuwe financieringsstructuur van de Haltbureaus naast de (repressieve) Haltafdoeningen ook preventieve activiteiten bepalend voor de financiering?

In de te ontwikkelen financieringsstructuur wordt hiermee terdege rekening gehouden. Hierbij is als uitgangspunt gekozen dat Justitie garant staat voor de afdoeningen en de gemeenten hun bijzondere verantwoordelijkheid voor jeugd en veiligheid tot uitdrukking brengen in de financiering van de preventie activiteiten van Halt.

Doorlooptijden jeugdigen delinquenten: streven naar een fors lagere doelstelling dan 6 maanden.

Dit blijkt een weerbarstige materie. Ik ben het geheel eens met de stelling dat 6 maanden als streeftermijn voor de afdoening van jeugdstrafzaken door politie en Openbaar Ministerie te lang is. Het blijkt echter uit voorlopige cijfers dat we zelfs deze doelstelling nog slechts in 50% van de gevallen realiseren. Ik ben er dan ook van overtuigd dat in de komende tijd op dit punt een uitdrukkelijke extra inspanning moet worden geleverd, zowel door de politie om de termijn tussen eerste verhoor en inzending aan het Openbaar Ministerie terug te brengen als binnen het OM tot een beslissing te komen hoe de zaak moet worden afgehandeld. Ik zal mij op dit punt nog verstaan met het OM en de politie. Hierbij moet wel rekening worden gehouden met wettelijke termijnen, de tijd benodigd voor nader onderzoek door de raad en de ruimte die voor de voorbereiding van de verdediging moet worden gelaten. Wat een redelijke termijn in de Nederlandse situatie is kan ik op dit moment nog niet precies aangeven. Het terugbrengen van de termijnen is een van de voordelen die JIB kan bieden. Wij zijn daar nu ervaring mee aan het opdoen. Overigens zou ook nader inzicht moeten worden verkregen in de precieze meetmomenten die Zweden bij deze doelstelling hanteert.

Hoe is de verdere planning op het punt van projecten ten aanzien van de aanpak harde kern-jongeren?

Uit voorlopige resultaten van WODC-onderzoek naar experimentele harde-kernprojecten blijkt dat individuele trajectbemiddeling (ITB) redelijk effectief is. In het door u aangehaalde voorbeeld is ook sprake van deze methode van werken. De voorlopige resultaten zijn dusdanig dat overwogen wordt deze aanpak breder te verspreiden. De uitkomsten van het onderzoek worden op 4 december a.s. openbaar en zullen nog diezelfde dag onderwerp zijn van een studiebijeenkomst met beleidsmakers van het Openbaar Ministerie, de zittende magistratuur, de raad voor de kinderbescherming, de gezinsvoogdij-instellingen, de reclassering, de politie en gemeenten. De studiedag is daarmee een eerste stap naar uitvoeriger overleg met de betrokken organisaties over de ITB aanpak en de consequenties voor beleid en uitvoering. Ik hecht zer aan een zorgvuldig overleg op dit punt met de uitvoerende organisaties, omdat voldoende draagvlak essentieel is voor het slagen van deze aanpak. Immers deze aanpak vergt veel inzet van de betrokken uitvoeringsorganisaties als gezinsvoogdij-instellingen en reclassering. Ik ben bereid dit proces en de verdere ontwikkeling en inzet van deze aanpak te stimuleren en te ondersteunen.

In de begroting, bijlage 1, wordt de indruk gewekt dat er bij DJI 560 vacatures zijn. Daarnaast wordt de bezetting van DJI het komende jaar in verband met de nieuwbouw uitgebreid met 1100 fte's. Kan worden gesteld dat bij DJI een forse onderuitputting dreigt?

Op dit moment resteren 176 vacatures. Dit is gezien de normale doorstroom van personeel binnen organisaties en de personeelsomvang van de DJI van 16 000 mensen een laag aantal. Per penitentiaire inrichting is er sprake van een beperkt aantal vacatures. In de begrotingsramingen is met een beperkt vacaturepercentage rekening gehouden. Er kan derhalve niet worden geconstateerd dat er binnen DJI middelen zullen vrij vallen.

Volgens de huidige planning wordt er het komende jaar inderdaad forse uitgebreid. Op dit moment is reeds gestart met de werving van het personeel. Gezien de ervaring met de werving van personeel in het huidige jaar verwacht ik in het algemeen het komende jaar geen problemen met het aantrekken van nieuw personeel en zullen er derhalve geen aanzienlijke middelen vrij vallen.

Voortgang Commissie-Leemhuis.

De commissie ligt op schema. Eind dit jaar zal het rapport worden afgerond en in de loop van januari 1998 zal zij het aan mij aanbieden.

Op 4 juli jl. heeft de commissie een brede hoorzitting gehouden voor de werkers in de rechterlijke organisatie (rechters en ondersteunend personeel). Ook heeft de commissie een aantal deskundigen en betrokken «buitenstaanders» gehoord.

In het blad van de rechterlijke organisatie «Recht Vooruit» heeft de commissie verslag gedaan van de hoorzitting. Zij constateert in dat tussenbericht onder meer dat de rechterlijke organisatie rijp is voor verandering en dat consensus lijkt te bestaan over de invoering van integraal management en over de oprichting van een landelijk orgaan in enigerlei vorm ter bevordering van «gecoördineerde cohesie». Ik zie met verwachting uit naar de uitkomsten van het werk van de Commissie-Leemhuis.

Voortgang derde fase herziening RO?

Zoals ik in mijn brief van 25 juni 1997 (kamerstukken II, 25 425, nr. 1) heb aangegeven heeft het kabinet er de voorkeur aan gegeven thans geen besluitvorming over de derde fase te entameren, maar gedurende een aantal jaren de huidige situatie te handhaven. Doorslaggevend daarbij is geweest dat de aandacht zich de komende jaren vooral zal moeten richten op de herziening van het bestuur en beheer bij de zittende magistratuur. Daar komt bij dat voor besluitvorming en implementatie van de tweede fase meer tijd nodig is.

Hoe komt het dat er in 1997 voor de zittende magistratuur sprake is van een onderuitputting van f 20 mln? En hoe kan het dat er f 5 mln. wordt gekort op de reorganisatie van het Openbaar Ministerie? De PvdA wil dat de «Bolkesteingelden» zo snel mogelijk worden besteed en verzoekt hiertoe voor 1 januari 1998 duidelijkheid te verkrijgen.

In 1997 is sprake van een onderuitputting van f 20 mln. op de intensiveringsgelden die beschikbaar zijn voor de uitvoering van het investeringsprogramma voor de verbetering van de infrastructuur van de gehele rechterlijke organisatie. (Het investeringsprogramma bestaat uit de volgende deelprojecten:

– Informatievoorziening en automatisering;

– Beveiliging gebouwen en personen en bedrijfsinformatie;

– Kwaliteit gemeenschappelijke beheerdiensten.)

De intensiveringsmiddelen voor verbetering van de infrastructuur van de rechterlijke organisatie bedragen vanaf 1998 structureel f 80 mln., terwijl het beschikbare bedrag in 1997 nog eens eenmalig f 50 mln. hoger was (totaal f 130 mln.). Dit soort investeringsprojecten vergt een gedegen voorbereiding waardoor het vrijwel onvermijdelijk is dat in het eerste jaar onderuitputting ontstaat. De investeringen moeten immers ook de toets van de doelmatigheid en rechtmatigheid kunnen doorstaan.

De verlaging vanaf 1999 van het reorganisatiebudget voor het Openbaar Ministerie met f 5 mln. kan worden verklaard doordat vanaf dat moment de reorganisatie van het Openbaar Ministerie zal zijn voltooid. Hierdoor komen de incidentele reorganisatiekosten te vervallen hetgeen vanaf 1999 een verlaging van het reorganisatiebudget rechtvaardigt.

De f 20 mln. die als gevolg van de motie van het lid Bolkestein vanaf 1998 structureel aan de Justitiebegroting wordt toegevoegd, zal in tegenstelling tot de eerdergenoemde investeringsmiddelen, worden ingezet voor uitbreiding van de personele capaciteit bij de gerechten en het Openbaar Ministerie. Op dit moment wordt een verdelingsvoorstel van genoemde middelen voorbereid. Hierbij zal met name aandacht worden geschonken aan versterking van de strafrechtelijke keten in zijn algemeenheid en de randstedelijke arrondissementen in het bijzonder waar enkele voorzieningen voor de behandeling van mega-zaken zullen worden getroffen. In verband met de werving van nieuw personeel zullen deze middelen zo spoedig mogelijk aan de arrondissementen beschikbaar worden gesteld.

Wil de Minister meer duidelijkheid scheppen over de bevoegdheid van de directeur van een TBS-inrichting tot beheer van gelden van TBS- gestelden, tegen de achtergrond van de schadevergoedingen aan TBS-passanten.

In de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 20 maart 1997, is een schadevergoeding bepaald van 150 gulden voor elke dag dat een terbeschikkinggestelde langer dan drie maanden in een huis van bewaring heeft gewacht op een plaats in een TBS-inrichting.

Het beheer van geld van verpleegden die in een justitiële inrichting voor verpleging van terbeschikkinggestelden verblijven is als volgt.

Gelden die worden gestort op een rekening-courant van de TBS-gestelde bij de inrichting berusten onder het beheer van het hoofd van de inrichting.

Geld van de verpleegde dat buiten de inrichting verblijft, valt niet onder het beheer van het hoofd van de inrichting. Met betrekking tot het beheer van dit geld kan hooguit getracht worden in het kader van de verpleging, de verpleegde besef van budgettering bij te brengen.

Het beheer van eigen geld van een verpleegde wordt betrokken in de evaluatie van de Beginselenwet verpleging terbeschikkinggestelden, die binnen drie jaar na de inwerkingtreding zal plaatsvinden.

Voor de reïntegratie van gedetineerden is werk zeer belangrijk. In het buitenland laat men externe bedrijven de arbeid exploiteren. Gedetineerden ontvangen een normaal loon (waarmee zij hun gezin kunnen onderhouden) en blijven vaak in dienst bij de onderneming als ze weer op vrije voeten zijn. Een werkwijze die tenminste verdere bestudering en wellicht navolging verdient.

In haar inbreng benadrukte mevrouw Kalsbeek het belang van werk voor de reïntegratie van gedetineerden. Ik ben dat volledig met haar eens. Zij koppelt daaraan de suggestie om, in navolging van voorbeelden uit het buitenland, particuliere bedrijven de arbeidsbedrijven in de penitentiaire inrichtingen te laten exploiteren. Nu is het te werk stellen van gedetineerden bij particuliere werkgevers ook in Nederland geen onbekend verschijnsel. Met name in halfopen en open inrichtingen gebeurt dit, als onderdeel van een individueel reïntegratie-traject. Met de komst van het penitentiaire programma zal dit op grotere schaal moeten gaan plaatsvinden.

Dit laat onverlet dat ik de voorstellen van mevrouw Kalsbeek verder zal besturen. Aan de hand van de resultaten daarvan zal ik bezien of tot invoering zou kunnen worden overgegaan.

Vragen van de fractie van het GPV

Hoe zit het met de administratieve sanctiemogelijkheid ten aanzien van veelvoorkomende verkeersovertredingen? Als de minister er niet voor voelt op meer terreinen administratieve sancties mogelijk te maken schept dit mijns inziens twee verplichtingen. Dan moet op een aantal terreinen, zoals fout parkeren en door rood licht rijden de strafrechtelijke handhaving veel consequenter worden. En de innerlijke logica van het systeem moet worden vergroot.

In het overleg over de beleidsbrief politie hebben mijn collega Dijkstal en ik toegezegd voor 15 december aanstaande een kabinetsstandpunt naar de Tweede Kamer te zenden over het rapport van de werkgroep IBO-V «Tijd voor toezicht». Het kabinetsstandpunt zal mede vanuit het oogpunt van een evenwichtige rechtshandhaving de voornemens van het kabinet rond de verschillende aspecten van de verkeershandhaving uiteenzetten.

Aan de elementen die de geachte afgevaardigde Schutte voor het voetlicht brengt – de interne logica van het systeem en de consequente toepassing van strafrechtelijke handhaving – zal het kabinetsstandpunt uitgebreid aandacht besteden.

(Grootschalige) houseparty's leiden onvermijdelijk tot het gedogen van het bezit van en de handel in XTC-pillen. Moet alleen al om deze reden het beleid er niet op gericht zijn de grootschalige houseparty's te verbieden?

Er is geen sprake van dat het fenomeen (grootschalige) houseparty leidt tot een gedogen van de handel in XTC-pillen. Over de handhaving van het verbod op bezit en handel worden afspraken gemaakt in de driehoek. Ook in de Voortgangsrapportage Drugbeleid 1997 is het regeringsstandpunt op dit punt al verwoord. Op 26 november a.s. spreek ik uitgebreid met uw Kamer over die rapportage.

Vragen van de fractie van de SGP

Heeft het thema «digitaal rechercheren» voldoende aandacht inclusief aanbevelingen ten aanzien van kinderporno?

Ja, hieraan wordt hard gewerkt door departementen, CRI en Openbaar Ministerie. Ik kom daar op terug bij de behandeling van de notitie over uitgangspunten voor wetgeving op de elektronische snelweg die ik in de begroting op blz. 28 heb toegezegd.

Problematiek van het tappen van criminelen.

De liberalisering van de telecommunicatiemarkt en tal van technologische ontwikkelingen kunnen belemmerend werken ten aanzien van het aftappen van telefoongesprekken door criminelen. In interdepartementaal verband vindt thans overleg plaats om te bezien welke opties er zijn om te waarborgen dat het aftappen van dergelijke telefoongesprekken ook in de toekomst mogelijk blijft. Uitgangspunt daarbij is het belang van de opsporing, gegeven de relevante Europese regelgeving en het belang van de privacy.

Probleem dak- en thuislozen, overlast. Interdepartementale afspraken nodig met betrekking tot aanpak aspecten van openbare orde en veiligheid.

De opvang van dak- en thuislozen behoort inderdaad primair tot de zorg en verantwoordelijkheid van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Over de maatschappelijke opvang heeft Kamer recent een brief ontvangen, bij de totstandkoming waarvan Justitie betrokken is geweest. Er is sprake van nauwe samenhang met justitie-activiteiten, zowel in de preventieve als repressieve sfeer. Een deel van deze personen blijkt, en veelal met enige regelmaat, voor overlast te zorgen, vooral in de grotere steden. Het kan gaan om het lastigvallen van passanten in openbare ruimtes, aanstootgevend alcohol- of drugsgebruik, herhaald zwartrijden in het openbaar vervoer, of het plegen van kleine delicten. Justitie deelt de verantwoordelijkheid voor deze overlast-categorie met haar lokale partners, gemeentebestuur en politie, en met de zorgsector. De interdepartementale en interbestuurlijke samenwerking ten behoeve van het lokale veiligheidsbeleid zal de komende jaren nog hechter worden. Over de samenhang met de Openbare GGZ bent u onlangs door collega Borst eveneens per brief geïnformeerd.

Arrestanten onder de overlast-veroorzakers vergen veelal extra nazorg, in de lijn van reclasseringsbemoeienis en afstemming met de zorgsector. Justitie is hiervoor mede verantwoordelijk. De ervaring leert dat onder degenen met psychische stoornissen een aantal notoire «zorgmijders» is.

Uit de evaluatie van de BOPZ zal kunnen blijken dat behoefte bestaat aan een ruimere toepassing van ambulante dwang-interventies. Gaat het om strafbare feiten, dan zou het Openbaar Ministerie de zaak kunnen seponeren onder voorwaarde van een dergelijke behandeling.

Graag opheldering over de berichten inzake overdracht van de beveiligingstaak op Schiphol aan de luchthaven.

Namens drie fracties zijn recent schriftelijke vragen gesteld over de berichten inzake overdracht van de beveiligingstaak op de luchthaven.

De antwoorden op deze drie sets vragen zullen de Kamer op korte termijn bereiken. Op dit moment is discussie gaande over de diverse aspecten die aan een wetswijziging verbonden zijn.

Kent de minister de beschouwing in «Sancties» nr. 5 inzake geestelijke verzorging in penitentiaire inrichtingen en wat is haar reactie?

Ik heb kennis genomen van het artikel in Sancties, nr. 5, 1997 over het Pastoraat binnen Werkzame Detentie. Over de invoering van het regime volgens de beleidsnota Werkzame Detentie stuurde ik een voortgangsbericht aan uw Kamer bij brief van 6 oktober 1997. Daarbij wees ik al op de evaluatie van de invoering van Werkzame Detentie die op korte termijn door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum ter hand zal worden genomen. Zoals ik in genoemde brief aangaf, zal ik op basis van de uitkomsten van dit evaluatie-onderzoek, uw Kamer meer uitgebreid informeren over deze invoering. Daarbij zal ook aandacht worden besteed aan aspecten van geestelijke verzorging. Dit zo zijnde acht ik het op dit moment minder wenselijk om reeds uitgebreid in te gaan op de veronderstellingen in genoemd artikel. Wel wil ik opmerken dat inmiddels binnen het standaardregime de arbeidsuren zo zijn ingedeeld binnen het dagprogramma, dat de toegankelijkheid van de geestelijke verzorgers voor gedetineerden duidelijk is verbeterd.

Vraag van de groep-Nijpels

Hoe wil de Minister van Justitie de problematiek van de criminele illegalen aanpakken? Het is onaanvaardbaar dat illegale criminelen verhuizen van gevangenis naar gevangenis.

Het beleid is, dat illegale vreemdelingen die zich schuldig maken aan criminaliteit eerst strafrechtelijk worden aangepakt. Tijdens de detentie wordt de uitzettingsprocedure gestart. Er zijn aparte contingenten cellen in een beperkt aantal inrichtingen aangewezen voor deze groep.

Wanneer vreemdelingen preventief worden gehecht, danwel veroordeeld worden tot een gevangenisstraf, dan zijn de reguliere selectie- en plaatsingscriteria evenzeer op hen van toepassing met inbegrip van de overplaatsingen die daar het gevolg van zijn. Wanneer de strafrechtelijke detentie overgaat in vreemdelingenbewaring is overplaatsing onontkoombaar.

Naar boven