Noot 1 (zie blz. 1026)

KABINET VOOR NEDERLANDS-ANTILLIAANSE EN ARUBAANSE ZAKEN

Onderwerp: Coördinatie contacten vakdepartementen c.a.

Mevrouw Mulder-van Dam (CDA) en de heer Van Middelkoop (GPV) hebben gewezen op de toenemende contacten van departementen en van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en afzonderlijke gemeenten met de Nederlandse Antillen en Aruba. Zij informeerden naar de coördinatie van deze contacten.

De contacten van andere bewindslieden met de Koninkrijkspartners worden door mij actief bevorderd. Daardoor wordt betrokkenheid van andere ministers en hun departementen bij het wel en wee van de Nederlandse Antillen en Aruba vergroot. Daarmee kan ook de deskundigheid van de departementen ter beschikking worden gesteld van de Koninkrijkspartners. De coördinatie berust bij mij. Vóór en na elk bezoek van een bewindspersoon vindt een overleg plaats, terwijl van de bezoeken schriftelijke rapportages worden opgesteld, die ook ter beschikking worden gesteld aan de Kamer.

Ook de relaties van decentrale overheden en de VNG met de Nederlandse Antillen en Aruba worden bevorderd. Met de VNG is door KabNA een samenwerkingsovereenkomst gesloten; deze voorziet in rapportages van werkbezoeken en in jaarlijkse evaluatieverslagen. Het ligt in de bedoeling de VNG in te schakelen bij het organiseren van stages van Antilliaanse en Arubaanse ambtenaren bij Nederlandse gemeenten. Ook individuele gemeenten, in het bijzonder grotere steden, onderhouden contacten met de Koninkrijkspartners. Deze contacten worden eveneens door KabNA gecoördineerd.

De Vertegenwoordigingen van Nederland in Willemstad, Philipsburg en Oranjestad zijn behulpzaam bij het organiseren en begeleiden van bezoeken aan de West.

Onderwerp: staatkundige verhoudingen.

De meeste sprekers in eerste termijn vroegen zich af of de discussie binnen het Koninkrijk over de toekomstige verhoudingen niet door Nederlandse initiatieven versneld kan worden.

De afgelopen twee jaren is hierover meermalen gesproken met de regering van de Nederlandse Antillen. Deze heeft mij uitdrukkelijk gevraagd de moeizaam verlopende discussie in de Antillen zelf – begrijpelijk vanwege de uiteenlopende standpunten en de tegelijkertijd opspelende zware financieel-economische crisis – niet te verstoren door Nederlandse initiatieven.

Ik heb in die verzoeken bewilligd, ook wetende dat ingrijpende wijzigingen van ERNA of Staatsregeling te allen tijde, voordat zij doorgevoerd kunnen worden, voorgelegd zullen moeten worden aan de Koninkrijksregering (met andere woorden: Nederland zal niet voor voldongen feiten worden geplaatst).

Ik heb mij voorgenomen tijdens mijn volgende bezoek in januari 1997 met beide regeringen te spreken over mogelijkheden de discussies in koninkrijksverband weer op gang te brengen.

De behoefte aan een discussie, geëntameerd vanuit Nederland, over mogelijke staatkundige modellen ter vervanging van de huidige Koninkrijksstructuur kan thans niet worden onderschreven. Zowel de Nederlandse Antillen als Aruba hebben de afgelopen jaren ondubbelzinnig voor het huidige staatkundige model gekozen, zodat geconcludeerd kan worden dat een dergelijke discussie geen politiek draagvlak heeft in het Koninkrijk.

Bij de behandeling van de begroting voor dit jaar is in de Eerste Kamer gevraagd naar de verschillen tussen de staatkundige verhoudingen binnen het Koninkrijk en die tussen Frankrijk en de overzeese gebiedsdelen in het Caribisch gebied. Daarvan is een studie gemaakt die ik 11 oktober jl. aan de Eerste Kamer zond. Omdat ook in deze Kamer nu aan het Franse model wordt gerefereerd zal ik de Kamer deze studie separaat doen toekomen.

Onderwerp: toelatingsregelingen

De heer Te Veldhuis (VVD) en mevrouw Scheltema-de Nie (D66) hebben gevraagd of de regering de kans reëel acht op een forse groei van migranten van de Nederlandse Antillen naar Nederland.

Het samenwerkingsbeleid van de regering is mede gericht op verbetering van de leefsituatie van de zwakkeren in de maatschappij van de Nederlandse Antillen. Zo levert Nederland bijdragen aan het werk van de Task Force en zal worden bijgedragen aan het Sociaal Nood Fonds. De migratiecijfers laten sedert 1993 een overschot zien van personen die vanuit Nederland naar de West migreren (vooral naar Aruba). Veel minder personen maakten dus de laatste jaren de omgekeerde beweging. Sedert 1994 is dit ook voor de Nederlandse Antillen het geval. Ook in de meest recente cijfers is deze tendens zichtbaar. Hoe een en ander zich op termijn zal ontwikkelen valt niet te voorspellen.

Beide sprekers vroegen ook naar eventuele toelatingsbeperkende maatregelen in Nederland.

Voor de zomervakantie is de Kamer gemeld dat een onderzoek werd ingesteld naar de mogelijkheden om de vestiging van Antillianen en Arubanen in Nederland te kanaliseren.

Het ministerie van Justitie heeft dit onderzoek nog niet afgesloten. In overleg met de betrokken bewindslieden wil ik het onderzoek in eerste instantie toespitsen op de vraag of voorkomen kan worden dat Arubaanse en Nederlands-Antilliaanse minderjarigen naar Nederland afreizen zonder dat op afdoende wijze in hun toezicht alhier is voorzien. Ik denk dus aan een voogdijregeling. Om aan dit uitgangspunt te voldoen zal Nederlandse wetgeving waar nodig kunnen worden aangepast. De minister van Justitie bereidt thans een en ander voor. Aan de Arubaanse en Nederlands-Antilliaanse autoriteiten zal gevraagd worden medewerking te verlenen aan de uitvoering van deze maatregel.

Onderwerp: Centrum Voorlichting Nederland

Mevrouw Mulder-van Dam (CDA) en mevrouw Scheltema-de Nie (D66) hebben gevraagd wanneer wordt gestart met het Centrum Voorlichting Nederland op de Nederlandse Antillen. Ook werd gevraagd naar de zgn. «voorportaalfunctie».

Aanvankelijk is een project ontwikkeld in samenspraak met KabNA. Ik heb hierover verscheidene contacten met de Antilliaanse regering en het bestuurscollege van Curaçao gehad. Gelet op de aard van het project is in april 1996 tussen de minister van Binnenlandse Zaken en mij overeen gekomen dat de begeleiding van het Centrum Voorlichting Nederland (CVN), dat thans wordt aangeduid als het Centrum Voorlichting Antilliaanse Jongeren (CVA), door hem zou worden overgenomen aangezien het beleid t.a.v. de jongeren die zich in Nederland vestigen vooral de zorg van het ministerie van Binnenlandse Zaken is. Het ministerie van Binnenlandse zaken spant zich in om het CVA zo snel mogelijk tot stand te doen komen. Tussen de minister van Binnenlandse Zaken en de Antilliaanse minister van Onderwijs, Cultuur, Jeugd- en Sportzaken zijn begin juli 1996 afspraken gemaakt over de oprichting van het CVA. Daarbij werd ook gesteld dat het CVA onderdeel zou uitmaken van een beoogde samenwerking tussen twee diensten van het eilandgebied Curaçao. Daarbij zal sprake zijn van een gedecentraliseerde aanpak. Door het Bestuurscollege van Curaçao is aan Binnenlandse Zaken gemeld dat een start in oktober 1996 wordt voorzien.

Onderwerp: reorganisatie KabNA/rapport Kern Konsult

Vrijwel alle sprekers hebben de reorganisatie van KabNA, mede in het licht van de conclusies en aanbevelingen uit het rapport van Kern Konsult, aan de orde gesteld.

De KabNA dienstleiding was zich ervan bewust dat ook na de reorganisatie van KabNA 1992/1993, de organisatie nog onvoldoende was toegerust in het licht van de veranderende verhoudingen binnen het Koninkrijk. Dit leidde tot een hoge werkdruk met uitstraling naar de «cultuur» van de organisatie.

Mede om deze reden heeft de dienstleiding besloten de, eerder met Binnenlandse Zaken overeengekomen, evaluatie zo zorgvuldig mogelijk te laten uitvoeren door een extern bureau. Hiertoe is Kern Konsult gecontracteerd. Het door Kern Konsult geproduceerde evaluatierapport was een intern organisatie-advies. Desalniettemin heb ik de Tweede Kamer in een Algemeen Overleg dit voorjaar mondeling op de hoogte gesteld van de conclusies dat reorganisatie en versterking nodig waren. Toezending heeft recent plaatsgevonden, naar aanleiding van het schriftelijke verzoek van de Tweede Kamer bij de voorbereiding van de behandeling van Hoofdstuk IV van de Rijksbegroting.

Het rapport van Kern Konsult was het uitgangspunt voor de dienstleiding om een voorstel te doen voor een verbetering van de organisatie en werkwijze van KabNA. In dit voorstel, dat vorige week is aangeboden aan de Tweede Kamer, is ook rekening gehouden met de geconstateerde toename van werkzaamheden als gevolg van de intensivering van de betrekkingen tussen de partners in het koninkrijk. Het voorstel is in het licht van de begrotingsvoorbereiding interdepartementaal op ambtelijk niveau voorbesproken met de ministeries van Binnenlandse Zaken en van Financiën.

Mijn visie op het rapport is dat niet alleen de voorgestelde verbeteringen moeten worden doorgevoerd, maar dat zij dienen te worden aangevuld met een aantal andere maatregelen die meer structurele effecten sorteren dan de beperkte uitbreiding waar Kern Konsult toe adviseerde.

Onderwerp: wederopbouw Sint Maarten

Vrijwel alle sprekers hebben vragen gesteld over de gang van zaken rond de wederopbouw van Sint Maarten. Aan de orde kwamen onder meer de algehele voortgang van het proces van wederopbouw, de mandatering van de Wederopbouwcoördinator en de voortgang op het terrein van de volkshuisvesting.

Na de orkanen die vorig jaar september de Bovenwindse eilanden hebben getroffen, was het duidelijk dat voor de Nederlandse bijdrage aan het proces van herstel en wederopbouw ook een speciale voorziening aan Nederlandse zijde nodig was. Direct na deze ramp is de commissie Roozemond benoemd die de Nederlandse regering advies heeft uitgebracht over deze Nederlandse bijdrage. Nadat dit voorbereidende werk was gedaan, is een wederopbouwcoördinator benoemd, die de minister voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken adviseert over de concrete projectvoorstellen van Sint Maarten en rapporteert over de voortgang van de wederopbouw. De termijn van de wederopbouwcoördinator loopt op 1 maart 1997 af. Er worden inmiddels maatregelen getroffen om in de continuering van deze activiteiten te voorzien.

Door de Kamer is de suggestie gedaan dat een ruimere mandatering van de wederopbouwcoördinator het proces van de wederopbouw zou kunnen versnellen. Geconstateerd kan worden dat over de mandatering in concrete gevallen tot dusver altijd tussen de wederopbouwcoördinator en mij overeenstemming is bereikt. Deze lijn zal ook voor de komende periode worden voortgezet.

In het kader van de wederopbouw is de volkshuisvesting, en in het bijzonder de sociale woningbouw, een belangrijk aandachtsgebied. Reeds in 1994 zijn tussen het bestuurscollege van Sint Maarten, het Departement voor Ontwikkelingssamenwerking van de Nederlandse Antillen en KabNA afspraken gemaakt onder welke voorwaarden Nederland bereid is bij te dragen aan de financiering van de sociale woningbouw. Met betrekking tot het grondbeleid is inmiddels een bevredigende regeling voor de eerste tranche van de sociale woningbouw met het bestuurscollege van Sint Maarten getroffen. Op de overige punten worden door het eilandgebied concrete voorstellen voorbereid.

Binnen het kader van de totale financieringsafspraken voor de woningbouw is de wederopbouwcoördinator gemachtigd hierover met het eilandgebied tot adequate afspraken te komen. In concreto gaat het daarbij om de volgende uitwerking:

• het woningtoewijzingsbeleid zal op objectieve gronden worden uitgevoerd door de woningstichting om te bereiken dat deze sterk gesubsidieerde woningen terecht komen bij de huishoudens die er gelet op hun inkomens- en vermogenspositie recht op hebben;

• als de huur niet kan worden opgebracht door de huurder, zal zijdens het eilandgebied worden voorzien in de noodzakelijke subjectsubsidie;

• de te bouwen woningen zullen voldoen aan minimumkwaliteit ten aanzien van hygiëne (toilet, keukengelegenheid, wasgelegenheid), stormbestendigheid en woonkwaliteit.

Omdat bij de bespreking op 27 september jl. met de gezaghebber en een gedeputeerde van het eilandgebied ook afspraken zijn gemaakt over een garantie die door Nederland op een deel van de financiering desgevraagd zal worden verstrekt, is ook een eenvoudige maar doeltreffende voorziening nodig op het gebied van toezicht. Ook aan de regering van de Nederlandse Antillen zal worden verzocht hieraan medewerking te verlenen. Op grond van de afspraken die met Sint Maarten zijn gemaakt over de Nederlandse bijdrage aan de financiering van de sociale woningbouw, komt men op een kostprijshuur voor volkswoningen (waarvan de stichtingskosten ca Naf 70.000 bedragen) van ca Naf 400 per maand. De Nederlandse bijdrage zal voor een groot deel op zeer korte termijn als voorfinanciering reeds bij het bouwrijpmaken van Belvédère beschikbaar worden gesteld en nadien worden verrekend met het daadwerkelijk gebouwde aantal volkswoningen. De woningstichting (Sint Maarten Housing Development Foundation) is op 5 juni 1996 formeel opgericht.

Vrij snel na de orkaan is een tijdelijke voorziening voor daklozen getroffen in de vorm van containers. Door het bestuurscollege is op 30 mei 1996 bij de wederopbouwcoördinator een verzoek ingediend voor de bouw van 200 (meer permanente) noodwoningen. Op 24 juli 1996 is dit verzoek door de Wederopbouwcoördinator met een positief advies voorgelegd aan de minister van Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken met de aantekening dat met de bouw kan worden gestart als het bestuurscollege de beschikking heeft over de benodigde terreinen. Hiermee is de minister akkoord gegaan en zodoende is de goedkeuringsbrief (ad Naf 7,6 mln) op 13 augustus 1996 aan het bestuurscollege verzonden. Gezaghebber Richardson en gedeputeerde Marlin toonden zich op 27 september zeer ingenomen met de gemaakte afspraken en de toegezegde financiële steun. De opdracht tot de bouw is op 11 oktober 1996 door het bestuurscollege gegeven.

Onderwerp: van project- naar programmahulp

Mevrouw Mulder-van Dam (CDA) en heren Van Oven (PvdA) en Rosenmöller (Groen Links) hebben mij gevraagd of ik bereid ben een overgang te bewerkstelligen van project – naar programmahulp en zo ja, conform welke standaard. Mevrouw Mulder-van Dam deed daarbij de suggestie van een constructie analoog aan het gemeentefonds in Nederland. Voorts vroeg mevrouw Mulder-van dam naar mijn bereidheid om dit onderwerp te bespreken op het aanstaande bestedingsoverleg, alsmede om op basis van de resultaten hiervan in het voorjaar met de kamer hierover overleg te voeren.

Zoals ook in de recent aan de Kamer gezonden notitie over dit onderwerp is gesteld, ben ik bereid de samenwerkingsactiviteiten geleidelijk meer in de vorm van programmahulp te gieten. Inmiddels is al de aanzet gegeven tot verdere gedachtenvorming van KabNA over meer doelmatige financieringsmodaliteiten in het kader van de samenwerkingsrelatie. Daarbij zijn diverse modaliteiten denkbaar, zoals programmafinanciering conform de door mij in voornoemde notitie gegeven definitie, programmahulp conform de DAC-standaard, een op te richten ontwikkelingsbank en de door mevrouw Mulder-van Dam gesuggereerde mogelijkheid van een fonds analoog aan het gemeentefonds in Nederland.

Met de regeringen van de Nederlandse Antillen en Aruba zal de komende tijd overleg worden gevoerd over de diverse modaliteiten van programmahulp en de condities waaronder deze optimaal kunnen gaan functioneren. Daarbij is een adequate verantwoordingsstructuur voor de inzet van de Nederlandse begrotingsmiddelen punt van aandacht.

Daarnaast ligt het in de bedoeling deskundigen te raadplegen over dit onderwerp. In het voorjaar zal ik de resultaten van deze nadere studie aan de Kamer voorleggen om hierover van gedachten te kunnen wisselen.

Onderwerp: functioneren Kustwacht

Mevrouw Mulder-van Dam (CDA) en mevrouw Scheltema-de Nie (D66) hebben enige vragen gesteld inzake het functioneren van de Kustwacht.

De beantwoording van de schriftelijke vragen ter beantwoording van deze begrotingsbehandeling heeft kennelijk het misverstand gewekt dat de Kustwacht voor de Nederlandse Antillen en Aruba niet naar behoren of vermogen kan worden ingezet bij de drugsbestrijding in het Caribisch Gebied. Zulks is niet het geval.

De Kustwacht is begin 1996 in dienst gesteld. Op 1 februari 1996 is de bij de AMvRb vastgestelde Voorlopige regeling Kustwacht in werking getreden. Het opzetten van de Kustwacht geschiedt nog steeds volgens plan: grote problemen doen zich thans niet meer voor. Er wordt steeds effectief opgetreden, waarbij verdachte vlieg- en vaarbewegingen worden opgespoord en aangehouden.

Dit heeft al waardevolle inlichtingen opgeleverd en sorteert ook een zeker afschrikwekkend effect op drugshandel en illegale olielozingen.

Het uitgangspunt is nog steeds dat de Kustwacht volledig op de beoogde sterkte zal zijn in 1998. Verwacht wordt dat in 1998 al het benodigde materieel en de infrastructuur aanwezig zijn. De werving van personeel voor de Kustwacht loopt wel achter op schema. Thans is echter overeenstemming met de landen bereikt over procedures van de werving alsmede de rechtspositie. Het is mogelijk dat tijdelijk enige varende functies door de Koninklijke marine bezet moeten worden als de werving van kustwachtpersoneel nog niet is voltooid.

De voorlopige regeling Kustwacht voorziet in een beleidsplan voor de Kustwacht en in een justitieel beleidsplan. Uiteraard dienen de twee plannen inhoudelijk op elkaar te zijn afgestemd. De ministers van Justitie van Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba hebben in hun tripartiete overleg het justitieel beleidsplan voor de Kustwacht vastgesteld op 10 september 1996.

Op 27 september jl. heeft de Rijksministerraad het beleidsplan voor de Kustwacht vastgesteld, samen met de begroting en het operationeel jaarplan. De eerstverantwoordelijke minister voor de Kustwacht is de minister van Defensie. In die hoedanigheid zal ik de Kamer deze stukken, vergezeld van een voortgangsrapportage, op korte termijn doen toekomen. In een eerdere brief aan de Tweede Kamer (II, 1995/1996, 24 400 X, nr. 126) heb ik reeds het gevraagde inzicht gegeven in de kostenverdeling tussen de landen van het Koninkrijk.

Onderwerp: samenwerking criminaliteitsbestrijding Caribisch gebied

Mevrouw Mulder-van Dam (CDA) heeft gevraagd naar de verhouding van de bestrijding van criminaliteit door 13 Carabische landen met die door het Koninkrijk.

Tijdens een op Curaçao gehouden symposium begin oktober van dit jaar is door vertegenwoordigers van dertien Caribische landen, waaronder de Nederlandse Antillen en Aruba, overeenstemming bereikt ten aanzien van samenwerken in interregionaal verband ter bestrijding van de internationale misdaad. De voornemens worden dezerzijds toegejuicht en zullen waar mogelijk door het Koninkrijk worden bevorderd. De vraag luidt hoe deze activiteiten zich verhouden tot de gezamenlijke inzet van de Koninkrijkspartners bij de drugsbestrijding. Samenwerking in regionaal verband kan de bestrijding van de criminaliteit alleen maar ten goede komen. Het afstemmen van wetgeving, beleid en de uitvoering daarvan zal het effectiviteitsgehalte van de criminaliteitsbestrijding doen toenemen. Dit laat onverlet de inspanningen die ter zake in Koninkrijksverband worden gepleegd. Deze zullen onverminderd worden voortgezet en kunnen profiteren van een betere regionale samenwerking.

Onderwerp: CITES-verdrag

Mevrouw Mulder-van Dam (CDA) en de heer Rosenmöller (GroenLinks) hebben gevraagd naar stand van zaken m.b.t. de toetreding van de Nederlandse Antillen tot het CITES-verdrag.

In het kader van het CITES-verdrag heeft het Koninkrijk zich internationaal verplicht om onder andere de problemen inzake de doorvoer van bedreigde dier- en plantensoorten zoveel mogelijk op te lossen. In dit kader heeft de regering van de Nederlandse Antillen recent de (ontwerp) landsverordening Grondslagen Natuurbescherming en -beheer ter vaststelling aan de Staten aangeboden. In deze verordening is het CITES-verdrag voor de Nederlandse Antillen uitgewerkt. Na de vaststelling van de landsverordening zal de weg geopend zijn voor de Nederlandse Antillen voor medegelding van het CITES-verdrag. Intussen is al wel het CITES-bureau van de Nederlandse Antillen in beperkte mate actief door CITES-vergunningen af te geven voor de uitvoer, doorvoer en invoer van bedreigde planten en dieren. Met betrekking tot Aruba is de stand van zaken dat sinds 29 maart 1995 medegelding bestaat voor het CITES-verdrag. In het verlengde hiervan heeft Aruba de in het verdrag verplicht gestelde wetenschappelijke en administratieve organisaties aangewezen, die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het verdrag, hetgeen betekent dat er nu ook concrete vergunningen worden afgegeven en toezicht wordt uitgeoefend op de naleving.

Onderwerp: financiële verantwoording uitvoering sociaal noodprogramma

De heer Van Oven (PvdA) heeft gevraagd of er bereidheid bestaat te bevorderen dat een specifieke regeling wordt getroffen t.a.v. de verantwoording van de uitvoering van de maatregelen genoemd in het sociaal noodprogramma.

In antwoord 48 uit het Verslag (Kamerstuk 25 000 IV, nr. 4) worden de voor te leggen bestedingsplannen genoemd (het eerste over 1996/1997), waarin relevante informatie over projecten en programma's wordt verstrekt. Daarbij is ook gewezen op de standaard procedures van de Interne Deskundige voor de controle op de uitvoering van de projecten. Daaraan kan het volgende worden toegevoegd: van Nederlandse zijde is erop aangedrongen dat de overheden van de eilandgebieden en Nederland vertegenwoordigd zouden zijn in het bestuur dat is ingesteld voor het sociaal noodprogramma. Hieraan is gevolg gegeven. Dit bestuur is verantwoording verschuldigd aan de minister-president van de Nederlandse Antillen.

Het ligt in de bedoeling dat de Nederlandse bijdrage wordt verbonden aan het in te dienen bestedingsprogramma, dus niet als een 'lump sum'. Daarover bestaat overeenstemming met de regering van de Antillen. De bijdrage zal in de pas lopen met de feitelijke bestedingsmogelijkheden. Dezerzijds is herhaaldelijk aangedrongen op spoed, gezien de grote noden.

Onderwerp: dekking uitgaven sociaal noodprogramma

De heer Van Oven (PvdA) heeft gevraagd hoe het zit met het verschil tussen het oorspronkelijk genoemde totaalbedrag voor het sociaal noodprogramma (Naf 251) en het bedrag dat uiteindelijk is afgesproken. Ook is gevraagd naar de bijdrage van het Antilliaanse bedrijfsleven.

In de afspraken tussen de minister-president van de Nederlandse Antillen en de minister voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken wordt gesproken over een Nederlandse bijdrage van Naf 75 miljoen over een periode van 3 tot 5 jaar en over een bijdrage van de Nederlands-Antilliaanse regering Naf 40 miljoen over dezelfde periode. Getracht wordt ook een bijdrage uit de EU-fondsen te krijgen. Dat is de verantwoordelijkheid van de Antillen, waarbij KabNA stimulerend tracht te treden. Verder wordt gerekend op een bijdrage van het Nederlands-Antilliaanse bedrijfsleven van Naf. 1 miljoen. In het bestedingsplan voor 1996/1997 zou er sprake zijn van een bijdrage van het Nederlands-Antilliaanse bedrijfsleven over 1996/1997 van Naf. 0,3 miljoen.

Door een misverstand heeft de Commissie Capriles gemeend dat de verlichting van de begrotingsproblematiek van het land Nederlandse Antillen door het verschuiven van de terugbetaling van de leningen aan Nederland, kon worden aangewend voor de uitvoering van het sociaal noodprogramma. Dit uitstel van de terugbetaling was evenwel door de regering van de Nederlandse Antillen reeds benut om te voldoen aan de afspraken met het IMF over de gezondmaking van de overheidsfinanciën. De Commissie Capriles had overigens op het moment van de aanbieding van haar aanbevelingen de voorziene uitgaven in het kader van het sociaal noodprogramma nog niet geheel ingevuld. De invulling van het sociaal noodprogramma in bestedingsplannen zal dan ook berusten op een nadere prioriteitstelling door het bestuur dat recent is ingesteld. KabNA heeft nog zeer recentelijk met de directie van het fonds overlegd teneinde de indiening van financieringsverzoeken te bespoedigen.

Onderwerp: rapport Commissie De Ruiter

Alle sprekers hebben in ruime mate aandacht besteed aan het rapport 'Met alle respect' van de Commissie De Ruiter en de daarin opgenomen conclusies en aanbevelingen.

De regering heeft goede nota genomen van de gestelde vragen en gedane suggesties en zal deze meewegen in de nog volgende standpuntbepaling. Op de inhoud kan op dit moment niet nader worden ingegaan, omdat is afgesproken dat de Raad van Ministers van het Koninkrijk een standpunt zal bepalen ten aanzien van de conclusies en aanbevelingen. Daarvoor is overleg nodig met de Koninkrijkspartners. Zoals het zich thans laat aanzien, zal dit – vanwege de ook door de commissie aanbevolen open dialoog op politiek niveau, waarbij meerdere bewindslieden uit de West en Nederland zullen zijn betrokken – niet eerder dan eind november van dit jaar tot concrete besluitvorming kunnen leiden. Gegeven de complexiteit en politieke gevoeligheid van de materie is het essentieel deze Rijksministerraad voor te bereiden door overleg, waar ik de betrokken ministers van de Nederlandse Antillen en Aruba inmiddels voor heb uitgenodigd. Meerdere leden menen te kunnen constateren dat de regering lijdzaam toezag bij het uit de hand lopen van de situatie rondom de rechtshandhaving op Aruba. Zulks was niet het geval. Mijn ambtsvoorganger had daaromtrent reeds zorgen, hetgeen zijn weerslag vond in de totstandkoming van het protocol van oktober 1993. Zeer kort na mijn aantreden in 1994 werd ik geconfronteerd met een onhoudbare situatie bij de Arubaanse Veiligheidsdienst, waarop het Koninkrijk direct en effectief heeft gereageerd. Toen in de loop van 1995 de criminaliteitsbestrijding in algemene zin in het gedrang bleek te komen is de Arubaanse regering voor indringende gesprekken in Den Haag uitgenodigd. Deze gesprekken resulteerden in het protocol van justitiële samenwerking van september 1995. Toen desondanks de spanningen op Aruba bleven oplopen, heb ik het najaar van 1995 een werkbezoek aan het OM op Aruba gebracht en is in januari 1996 de Arubaanse regering voorgesteld een onafhankelijke commissie onder leiding van mr. J. de Ruiter te laten adviseren over het oplossen van de spanningen. Aruba hield dit voorstel in beraad tot de Arubaanse regering eind februari van dit jaar in Den Haag verscheen met het rapport Rasmijn-Zaandam dat tegen de Procureur-Generaal was gericht. Daarop is binnen enkele dagen inhoudelijk gereageerd en is het overleg van begin april gearrangeerd dat leidde tot de instelling van de Commissie De Ruiter. Van lijdzaamheid zijdens de Nederlandse regering in deze primair Arubaanse zaken was dus bepaald geen sprake. Op Aruba is veeleer de kritiek vernomen dat de Nederlandse bewindsman zich in 'interne zaken' mengde. Op de directe vraag in algemene zin van het lid Rosenmöller of de georganiseerde criminaliteit op Aruba vaste voet aan de rond heeft, kan het antwoord luiden dat dit in alle delen van het Koninkrijk (en vele andere landen) het geval is. De schaal van een land als Aruba noopt om de bestrijding daarvan in groter verband aan te pakken. Het land is immers door zijn ligging en omvang en daaruit voortvloeiende beperkte middelen zeer kwetsbaar. De commissie schetst dat beeld ook in analyserende zin.

Onderwerp: Rijkswet interregionale samenwerking

De heer Van Oven (PvdA) heeft gevraagd waarop het ontwerp voor een Rijkswet interregionale samenwerking (ontwerp Schalken) zo lang is blijven liggen.

Genoemd ontwerp is opgesteld op verzoek van de ambtelijke gemengde commissie die de voorstellen voor modernisering van het Statuut in 1993 aan minister Hirsch Ballin heeft aangeboden. Dit ontwerp werd te formeel en te detaillistisch bevonden en werd omgevormd tot het concept-voorontwerp Rijkswet samenwerking bestrijding grensoverschrijdende criminaliteit. Dit voorontwerp is in de winter van 93/94 voor informeel advies voorgelegd aan diverse instanties, waaronder de Hoge Raad, het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en de beide Procureurs-Generaal van de landen. De reacties op het voor-ontwerp waren echter niet positief. Vervolgens is door de drie ministers van Justitie van het Koninkrijk gekozen voor een andere koers, namelijk het opstellen van een ontwerp-rijkswet tot nadere regeling van de interregionale rechtshulp.

Het voorontwerp 'Rijkswet inzake de strafrechtelijke samenwerking tussen de landen van het Koninkrijk' dat momenteel ter tafel ligt, is onderwerp van gesprek geweest tijdens het laatst gehouden tripartiete overleg tussen de drie ministers van Justitie. Afgesproken is dat nog enige aanpassing van het voorontwerp zal plaatsvinden naar aanleiding van door de Antillen geuite wensen, alsmede naar aanleiding van het rapport van de commissie De Ruiter, zoals Aruba wenst. De bedoeling van minister Sorgdrager is om vervolgens het ontwerp in het wetgevingstraject op Koninkrijksniveau aanhangig te maken, zoals zij ook de Tweede Kamer heeft medegedeeld in haar brief van 4 juli 1996.

Onderwerp: honoraria ministers e.a. Aruba

De heer Van Middelkoop (GPV) heeft de mogelijke verhoging van de honoraria van ministers en statenleden op Aruba aan de orde gesteld.

Op basis van krantenberichten is gebleken dat de Staten van Aruba hebben besloten de honoraria van ministers en statenleden met bijna 100% te verhogen. De Raad van Advies van Aruba heeft daarover negatief geadviseerd. De verhoging van genoemde honoraria kan geschieden bij landsverordening, zodat er geen betrokkenheid van de Koninkrijk is. Het standpunt van de Arubaanse regering ter zake is nog niet bekend.

Onderwerp: IMF/prior conditions

De heer Rosenmöller (GroenLinks) heeft gevraagd aan welke voorwaarden van het IMF de regering van de Nederlandse Antillen wel en niet heeft voldaan.

Voordat het IMF programma daadwerkelijk van start kan gaan moet, volgens de Letter of Intent en het daarbij behorende Memorandum of Economic Policies van 10 mei jl. zijn voldaan aan een aantal 'prior conditions'. De stand van zaken daarmee is als volgt:

1. Ten aanzien van de voorwaarde dat de ambtenarensalarissen moeten worden bevroren is de vereiste wetgeving door de Staten van de Nederlandse Antillen vastgesteld. Daarmee wordt voldaan aan de gestelde voorwaarde.

2. De Antilliaanse Staten hebben de wetgeving voor invoering van een algemene bestedingsbelasting vastgesteld. Ook dat voldoet aan de prior condition;

3. Voor de invoering van een zogenaamde non-indexeringswet is de wetgeving conform afspraak geaccordeerd; voldaan is hiermee aan deze prior condition. Hiertoe dient overigens een van indirecte belastingen geschoond prijsindexcijfer te worden opgesteld (dit indexcijfer komt pas in november beschikbaar);

4. Ten aanzien van het voldoen van oude retro-actieve verplichtingen (nog te betalen verplichte indexeringen en salarisgelijktrekking gehuwde/ongehuwde ambtenaren), het elimineren van eventueel andere retro-actieve verplichtingen en regularisatie van schulden van Land en eilandgebieden aan het Algemeen Pensioenfonds van de Nederlandse Antillen wordt voldaan aan de prior condition;

5. Nog niet is voldaan aan de voorwaarde dat een protocol tussen Land en eilandgebied Curaçao over monitoring van het programma moet zijn aanvaard.

Onderwerp: olieverontreiniging voormalig Shell-terrein

De heren Van Middelkoop (GPV) en Rosenmöller (GroenLinks) hebben gevraagd in hoeverre Shell, in het verlengde van het bezoek van minister De Boer, bereid is gebleken ondersteuning te verlenen bij de sanering van het zogenaamde asfaltmeer.

Minister De Boer is tijdens haar bezoek aan Curaçao gewezen op de bodem- en watervervuiling die is ontstaan tijdens (en na) het functioneren van de voormalige Shell-raffinaderij. De verantwoordelijke overheden (de Nederlandse Antillen en Curaçao) beschikken echter niet over voldoende middelen en deskundigheid om deze problemen op te lossen.

Omdat Nederland geen partij is geweest bij de overeenkomst tussen de Nederlandse Antillen, Curaçao en Shell heeft minister De Boer toegezegd aan haar Antilliaanse collega voor Milieubeheer om de milieuproblematiek met Shell te bespreken. Ik kan u hierover berichten dat gesprekken hebben plaatsgevonden tussen Shell en minister De Boer. Ik heb zelf eveneens met Shell gesproken. De resultaten daarvan zijn gemeld aan de Antilliaanse regering. Deze beraadt zich nog op de informatie die door Shell is verstrekt. Plannen van de Antilliaanse overheid, al dan niet ondersteund door Shell, zullen moeten worden afgewacht alvorens deze vraag meer concreet kan worden beantwoord. Shell heeft toegezegd desgewenst technische medewerking te geven bij de ontwikkeling van saneringsplannen.

Onderwerp: sociaal noodprogramma

De heer Rosenmöller (GroenLinks) heeft gevraagd of het sociaal noodprogramma voldoende is om te voorkomen dat de financiële problemen van de Nederlandse Antilliaanse overheid worden afgewenteld op de zwaksten in de samenleving.

In de aanbevelingen van de Commissie-Capriles wordt niet alleen aandacht besteed aan het inhalen van allerhande achterstanden (bij het onderwijs, huisvesting, wijkvoorzieningen, begeleiding van jongeren, opvang drugsverslaafden enz.), maar ook aan het stimuleren van de economische bedrijvigheid. Dit laatste is een essentieel onderdeel van de aanbevelingen en vormt de langere termijn-component daarvan. Naar thans bekend is, is deze component nog onvoldoende uitgewerkt in het eerste bestedingsplan, maar verwacht wordt dat dit wel het geval zal zijn in de volgende bestedingsplannen. Verwacht wordt dat de korte termijn-component en de langere termijncomponent binnen het sociaal noodprogramma tezamen substantieel zullen bijdragen aan een verbetering van de positie van de zwaksten in de Antilliaanse samenleving.

Onderwerp: Task Force-projecten

De heer Rosenmöller (GroenLinks) en mevrouw Scheltema-de Nie (D66) hebben gevraagd welke actie de Nederlandse regering onderneemt om de positie van de Antilliaanse jongeren structureel te verbeteren nu de Task Force-projecten tekort schieten.

Veel projecten van de Task Force Antilliaanse jongeren zijn kleinschalig of hebben een beperkte looptijd en zijn niet duurzaam. In het kader van het sociaal noodprogramma zal nadrukkelijk aandacht worden besteed aan de jongerenproblematiek (projecten gericht op het onderwijs, sportfaciliteiten, opvang drugsverslaafden enz.), maar deze zal in een breder kader worden geplaatst.

Onderwerp: ondersteuning milieubeweging

De heer Rosenmöller (GroenLinks) heeft gevraagd of er bereidheid bestaat om de milieubeweging op de Nederlandse Antillen te ondersteunen vanuit de KabNA-begroting.

Ik ben bereid om een financiële bijdrage te verlenen aan de Non Gouvernementele Organisaties (NGO's) die actief zijn op het gebied van de natuurbescherming, met name als een samenhangend programma van activiteiten wordt voorgelegd. Thans is reeds sprake van indirecte bijdragen aan milieu-organisaties.

Hiervan zijn enkele voorbeelden te noemen. Het afgelopen jaar zijn twee fondsen opgericht, één voor kleine natuurprojecten (het zogenaamde KNAP-fonds, een afkorting voor Kleine Natuur Projecten) en één voor kleine milieuprojecten (het zogenaamde MINA-fonds, een afkorting voor Milieuprojecten Nederlandse Antillen). De middelen voor deze fondsen worden in co-financiering met het Nederlandse ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en het Wereldnatuurfonds voor het KNAP-fonds en met het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) voor het MINA-fonds vanuit de KabNA-begroting beschikbaar gesteld. Met de in deze fondsen beschikbaar gestelde middelen wordt de uitvoering van projecten en activiteiten van voornoemde NGO's gesubsidieerd.

Onderwerp: gevangeniswezen op de Nederlandse Antillen

Mevrouw Mulder-van Dam (CDA) en mevrouw Scheltema-de Nie (D66) alsmede de heer Rosenmöller (GroenLinks) hebben vragen gesteld over de gevangenis Koraalspecht te Curaçao.

De problemen in het Antilliaanse gevangeniswezen zijn ernstig, omvangrijk en uiterst gecompliceerd. Ik heb per brief van 5 januari 1996 via de Gouverneur van de Nederlandse Antillen de Antilliaanse regering mijn zorgen omtrent de situatie in met name Koraalspecht overgebracht, en de noodzaak tot verbeteringen – zeker waar het fundamentele mensenrechten betreft – onderstreept. Vervolgens heb ik eind januari tijdens een bezoek aan de Nederlandse Antillen met de minister van Justitie een gesprek gevoerd over de situatie. Concreet is hieruit voortgekomen de goedkeuring van de verbouwing van het Huis van Bewaring te Bonaire. Tevens heb ik voorgesteld een opleidingsprogramma te starten voor gevangenisbewaarders. Daaraan bestaat een groot tekort. Voor dit programma heb ik het opleidingsproject van de Koninklijke Marine ten behoeve van de Antilliaanse Militie ingeschakeld en extra geld toegezegd. Voorts werd ter plekke besloten tot de instelling van een gemengde werkgroep ten behoeve van een brede aanpak van de gevangenisproblematiek. In deze werkgroep participeren naast de geëigende Antilliaanse deelnemers, het Nederlandse ministerie van Justitie alsmede het KabNA. Uw Kamer is per brief van 8 februari 1996 geïnformeerd over de stand van zaken op dat moment. De gemengde werkgroep is op 19 maart 1996 gestart.

Op 27 mei heb ik met minister Atacho nader mondeling contact gehad over de voortgang van het onderwerp. Bij brief van 16 augustus 1996 aan minister Atacho heb ik wederom mijn grote zorgen omtrent het gevangeniswezen geuit, en gevraagd te bevorderen dat concrete financieringsverzoeken ter zake worden gedaan.

Inhoudelijk is door de gemengde werkgroep inmiddels een projektdossier inzake de bouw van een jeugdgevangenis geïnitieerd. De gevangenis zal aan 150 jeugdigen plaats bieden op het terrein van Koraalspecht. De verwachting is dat het definitieve projektdossier begin december via de gemengde werkgroep ter goedkeuring aan mij zal worden voorgelegd, waarna de uitvoering van de bouw kan starten. Dit dossier, alsmede de verdere voortgang omtrent de benodigde verbeteringen in het gevangeniswezen, heb ik met collega Atacho in Nederland besproken op 9 september jl.

Medio juli van dit jaar is door minister Atacho de werving voor een nieuwe directeur gevangeniswezen Nederlandse Antillen gestart. Tot een daadwerkelijke benoeming heeft dit echter nog niet geleid. Parallel hieraan is in de gemengde werkgroep de discussie gevoerd over een adequate organisatie-structuur voor het Antilliaanse gevangeniswezen. Geconcludeerd is dat een taakscheiding moet worden aangebracht, hetgeen inhoudt een directeur voor elke locatie (Curaçao, Bonaire, Sint Maarten), met daarboven een directeur die verantwoordelijk is voor de totale gang van zaken inclusief de reorganisatie, alsmede een projectleider die de leiding heeft over het reorganisatieproces. Het Nederlandse ministerie van Justitie is bereid hieraan technische ondersteuning te verlenen. Minister Atacho heeft in de Staten van de Nederlandse Antillen gezegd een scheiding tussen dagelijkse leiding en reorganisatieleiding te zullen aanbrengen.

Al met al concludeer ik dat het onderwerp gevangeniswezen Nederlandse Antillen het afgelopen jaar volop in beweging is gekomen. In dit licht is het overigens ook goed te vermelden dat de Staten van de Nederlandse Antillen de ernst van de problematiek onderkennen en op oplossing aandringen van de grote problemen in de organisatie van het gevangeniswezen.

Onderwerp: onderzoek naar witwaspraktijken/fraudes

De heer Te Veldhuis (VVD) heeft gevraagd of reeds onderzoeken hebben plaatsgevonden naar witwaspraktijken/fraudes op Aruba en zo ja, wat de resultaten daarvan waren. Voorts heeft spreker gevraagd of verzoeken van de Procureur-Generaal van Aruba om technische bijstand terzake zijn gehonoreerd.

Door het Openbaar Ministerie van Aruba is onderzoek gedaan naar vermeende witwaspraktijken en fraudes. Bij deze laatste categorie kan met name gedacht worden aan grote hotel-fraude zaken die de afgelopen jaren onderwerp van onderzoek zijn geweest. Hoeveel onderzoeken zijn gedaan, door wie exact en met welke resultaten, zijn gegevens die zich aan mijn bevoegdheid onttrekken, daar het Arubaanse justitie-aangelegenheden betreft. Normaliter worden over lopende onderzoeken door het OM geen mededelingen gedaan.

De verzoeken om technische bijstanders die de Procereur- Generaal van Aruba heeft gedaan voor onderzoeken inzake projecten m.b.t. ondermeer de Arubaanse haven en luchthaven, zijn ondanks diverse rappels aan de Arubaanse regering, niet naar Nederland doorgeleid.

Onderwerp: Meldpunt Ongebruikelijke Transacties

Mevrouw Schuurman (CD) heeft gevraagd naar het functioneren van het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties op Aruba.

In antwoord op deze vraag kan worden verwezen naar het antwoord op vraag 34 in het verslag (25 000 IV, nr. 4, pag. 11). In aanvulling op dit antwoord kan worden gemeld dat concrete resultaten nog niet bekend zijn.

Onderwerp: Nederlandse bijdrage aan financiële sanering Nederlandse Antillen

De heer Te Veldhuis (VVD) heeft voorgesteld de hulp van Nederland aan de gezondmaking van de Antilliaanse financiën op te schorten totdat de Nederlandse Antillen voldoen aan de IMF-voorwaarden.

De regering gaat ervan uit dat de Nederlandse Antillen op zeer korte termijn overeenstemming zullen bereiken met het Internationale Monetaire Fonds. De Nederlandse bijdragen aan de sanering van de Antilliaanse financiën komen overigens pas ter beschikking nadat de regering van de Nederlandse Antillen overeenstemming heeft bereikt met het Internationale Monetaire Fonds.

Onderwerp: Beschuldigingen BVD en CRI

De heer Van Middelkoop (GPV) heeft gevraagd naar het oordeel van de regering over de vermeende beschuldiging van de Arubaanse Gevolmachtigde Minister jegens de BVD en de CRI, mede in het licht van de eenheid van het regeringsbeleid.

De heer mr. A.G. Croes heeft mij desgevraagd daags na het bedoelde interview laten weten dat hij als persoon noch als lid van de Arubaanse regering enigerlei beschuldiging heeft willen uiten jegens welke instanties of personen dan ook. In een persbericht van 23 augustus 1996 is dit door mij verwoord. Uit de latere beantwoording van parlementaire vragen door minister Sorgdrager over de zgn. Cargo-zaak blijkt dat er geen aanwijzingen zijn dat de BVD of de CRI op enige wijze bij deze zaak zijn betrokken.

Onderwerp: algemene bestuursdienst

De heer Van Middelkoop (GPV) heeft gevraagd of KabNA participeert in de algemene bestuursdienst.

KabNA-ambtenaren die aan de voorwaarden van de bestuursdienst voldoen maken deel uit van de doelgroep van de algemene bestuursdienst.

Onderwerp: migratie (n.a.v berichten vakbondsleider Cova)

De heer Te Veldhuis (VVD) en mevrouw Scheltema-de Nie (D66) hebben gevraagd hoe de Nederlandse regering reageert op de waarschuwing van de Antilliaanse vakbondsleider Cova dat ten gevolge van de saneringsmaatregelen van de Antilliaanse regering veel Antillianen naar Nederland zullen migreren.

De waarschuwing van de heer Cova geeft eens te meer de noodzaak aan dat Nederland steun geeft aan de sociaal-economische ontwikkelingen op de Nederlandse Antillen. Die steun kwam reeds tot uitdrukking in de financiering van tal van projecten, o.m. die van de Task Force Antilliaanse jongeren. De Nederlandse bijdrage aan het sociaal noodprogramma vormt een belangrijke vergroting van de Nederlandse inspanningen op dit gebied voor de eerstkomende jaren.

Daarmee wordt een bijdrage geleverd aan betere ontplooiingsmogelijkheden voor kansarmen in de Nederlandse Antillen.

Noot 3 (zie blz. 1138)

BIJVOEGSEL Schriftelijke antwoorden van de minister van Economische Zaken op vragen, gesteld in de eerste termijn van de behandeling van de begroting van Economische Zaken voor 1997 (25 000 XIII)

Er is 750 miljoen beschikbaar voor CO2-reductie. Ik neem aan dat de minister deze middelen in wil zetten in ons land en niet bijvoorbeeld in Oost-Europa?

• Criteria FES sluiten investeringen in Oost Europa uit.

• Iedereen die aan de criteria voldoet wordt via de Staatscourant uitgenodigd met suggestie te komen. Bericht zal binnenkort worden geplaatst. Daarmee wordt geen enkele belangrijke mogelijkheid over het hoofd gezien.

Graag aandacht voor wat in Bleiswijk plaatsvindt in samenwerking met de tuinbouw met de energiedistributiebedrijven. Ik doel dan op het CO2-opvang systeem. Project dreigt onrendabel te worden door HSL doorkruising. Wat is de positie van de Minister?

• CO2-project Bleiswijk zeer interessant.

• Bij één van de HSL-varianten zouden er inderdaad ongewenste effecten kunnen optreden. Als mogelijke schade wordt genoemd een bedrag tussen de 15 en 20 mln gulden. Zal er bij collega V & W op aandringen dit in beschouwing te laten meewegen. hadden betrekking op de periode 1990–2000.

• De 1,5% (Derde Energienota) slaat op de veel langere periode 1995–2020.

• Als we die 1,5% gemiddeld per jaar realiseren dan hebben we in 2020 een doelstelling van 33% t.o.v. 1995 gehaald.

Is te verwachten dat op het gebied van de prijs van fossiele brandstoffen afspraken worden gemaakt? Waar zet Nederland op in?

• De prijsvorming van fossiele brandstoffen gebeurt op basis van mondiale vraag- en aanbodontwikkeling. Prijsafspraken zijn niet aan de orde.

• Nederland bevordert wel aktief dat internationale afspraken tot stand komen voor de toepassing van CO2-energieheffingen en heeft daartoe ook daadwerkelijke aktie ondernomen o.a. door de introduktie van een nationale kleinverbruikersheffing.

• Inzet is dat dit op internationaal niveau worden nagevolgd en uitgebreid.

Is de minister bereid zijn positie t.a.v. WKK te heroverwegen?

• Twee jaar geleden besluit energiesector tot moratorium van jaar.

• Functie: bezinning en afspraken om te grote overcapaciteit te voorkomen.

• Resultaat: vermindering plannen nieuw centraal vermogen en temporisering van investeringen in WKK; moratorium heeft goed gewerkt.

• Nu geen moratorium meer.

• Is misvatting dat WKK-ontwikkeling stagneert.

• Tot 2000 nog zeker 2500 MW WKK; doelstelling 8000 MW in 2000 wordt zeker gehaald.

• Straks is in nieuwe markt productie vrij.

• Iedereen kan initiatieven nemen voor plaatsen WKK en ik zie daar in de vrije markt goede mogelijkheden voor.

• Maar dan wel voor eigen risico: geen stelsel van vergoedingen, investeerder moet zelf eventuele overschotten op markt afzetten.

• Dus normale bedrijfsmatige afweging tussen afzetkansen en risico's.

Is de minister bereid plannen van kabinet inzake PEMBA te heroverwegen vanwege extra lasten voor kleinere bedrijven, ook ten opzichte van eerdere bonus-malus-regeling?

– Kabinet heeft na diepgaande afweging huidige plannen voor PEMBA naar Tweede Kamer gestuurd. Bij die afweging uiteraard aandacht geweest voor positie van kleinere bedrijven: daarbij is bandbreedte premiestelling beperkt t.o.v. grotere bedrijven.

– Is nu aan Tweede Kamer om oordeel te vellen en wensen aan te geven. Debat over PEMBA moet komende tijd plaatsvinden. Daarop nu niet separaat vooruit lopen. Bovendien mijn collega van SZW eerstverantwoordelijke.

Wat is de status van de SLIM-operatie?

De SLIM-operatie (Simpler Legislation International Market) is een initiatief van de Europese Commissie, waarbij in vier verschillende sectoren de mogelijkheid wordt onderzocht om te komen tot een vereenvoudiging van de bestaande Communautaire wetgeving. Het gaat om de sectoren erkenning van diploma's, de richtlijn bouwprodukten, sierplanten en statistische gegevens.

Voor elk van de sectoren heeft de Commissie een SLIM-team ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten, industrie en gebruikers.

Niet alle lidstaten zijn in elk SLIM-team vertegenwoordigd. Nederland is via het ministerie van LNV vertegenwoordigd in de groep sierplanten.

Aan de hand van de bevindingen van de SLIM-teams zal de Commissie een schriftelijk rapport voorleggen aan de Interne Marktraad van 26 november a.s. Tijdens deze Raad zal Nederland aandringen op een zorgvuldige behandeling van dit rapport en van de door Nederland gewenste follow-up.

Is een bedrag van f 10 mln voor bevordering ICT in het onderwijs niet erg weinig?

Mijn collega van OCenW heeft recent in een brief aan de Kamer meegedeeld begin volgend jaar te komen met een plan van aanpak voor versterking van ICT in het onderwijs. Vooruitlopend daarop is hij bereid om voor extra investeringen in de ICT in het onderwijs voor 1997 f 10 mln beschikbaar te stellen. Dit bedrag loopt op tot structureel f 30 mln vanaf 1999.

Waarom heeft Kabinet het AWT-advies over Regionaal Technologiebeleid op het punt van overheveling ondersteuningsbudgetten niet overgenomen?

– Regionale partijen, zoals provincies, steeds aktievere rol. Bijvoorbeeld opstellen strategische visie op economische ontwikkeling regio, bij elkaar brengen van partijen en versterken netwerken, e.d. Juich deze aktievere opstelling toe. Kan ook alleen op dat niveau gebeuren: bij uitstek regionale vraagstukken. Ondersteun deze rol. Ben daarom bv. graag ingegaan op uitnodiging IPO om structureel overleg te starten over innovatie-stimulering.

– Ook bij verspreiding kennis regionale aanpak nodig. Intermediaire organisaties daarom decentraal georganiseerd, dicht bij ondernemers. Ook hier regionale partijen belangrijke rol bij inkleuring en leveren van maatwerk.

– Niettemin, veel vraagstukken waar bedrijven bij innovatie mee te maken hebben zijn niet regio-specifiek, maar landelijk. Bijvoorbeeld noodzaak S&O-loonkosten te verlagen, stimuleren van technologische samenwerking enz. (samenwerking overschrijdt bovendien vaak regiogrenzen). In die gevallen niet gewenst om ondersteuning naar regio over te hevelen, om aantal redenen:

• er ontstaan dan verschillen in voorwaarden, criteria e.d. tussen regio's; leidt tot ongelijke behandeling van gelijke gevallen.

• leidt tot minder effectieve besteding van middelen: opknippen in regionale budgetten vergroot kans dat op bepaald moment in ene regio middelen niet toereikend blijken te zijn, terwijl in andere overschotten kunnen ontstaan.

• bij regionalisering veel meer uitvoeringsloketten dan nu; niet efficiënt

– Daarom in kabinetsstandpunt AWT-advies het punt van overheveling ondersteuningsbudgetten niet overgenomen.

Moeten er niet meer geld vrijgemaakt worden voor de elektronische snelweg, bijvoorbeeld door een besparing op de inning van omroepbijdragen?

De problematiek is nu niet een kwestie van meer of minder geld. Dat is ook de opvatting van bedrijven. In december bepalen of additionele middelen nodig zijn naar aanleiding van de plannen van bedrijven.

De vraag is reëel of er geen extra inspanningen nodig zijn binnen het terrein van de overheid zelf. Ik wil daar met mijn collega's nader over overleggen en kom daar op terug.

Automatiseringsbijlagen worden niet meer rondom begrotingsbehandeling meegestuurd. Waarom niet?

Automatisering is een onderdeel van het beheerssysteem van de ministeries, ze worden daarom niet meer apart toegevoegd: de begroting is geconcentreerd op de beleidsmatige uitgaven, b.v. de voorbeeldprojecten van de overheid onder het actieprogramma.

Overheid dient op te treden als «launching customer» elektronische diensten. Is betere coördinatie daarvoor een van de vereisten?

In het Actieprogramma is sterk de nadruk gelegd op de eigen verantwoordelijkheid van b.v. ministeries bij het ontwikkelen van nieuwe elektronische diensten. Dat heeft in een aantal goede voorbeeldprojecten geresulteerd (meer dan 200 mln investeringen voor 8 projecten uit 1995). Daarbij zijn kennisuitwisseling en samenwerking essentieel: BiZa voert daarop een programma uit.

Standaardisatie is wel een belangrijk punt, b.v. door te zorgen dat communicatie tussen systemen mogelijk is. Daarbij moet ook door de overheid op de nieuwe internationale marktstandaarden worden aangesloten. Dat gebeurt ook zonder centrale aansturing.

Een laatste punt is dat de overheid een groot-verbruiker van telecom is. BiZa is daar mee bezig om gunstige grootverbruikerscontracten af te sluiten.

Als ik dat overzie hebben we een iets ander model aan de Amerikaanse overheid gekozen, met daarbij wel dezelfde doelen. Gekozen aanpak is hier vruchtbaar. Wil overigens met collega's bekijken of deze inrichting geïntensiveerd kan worden.

Verkijkt de overheid zich niet op de gevolgen van Internet (belasting, justitie).

Voor het eerste punt geldt dat collega Vermeend dat bestudeert, hij beziet passende maatregelen om belastingontduiking te voorkomen. Als tweede punt: misdaad is niet afhankelijk van het gebruikte medium. Het gaat om de vraag of de handeling zelf in strijd met de wet is. Wel moet voor de bestrijding ervan naar nieuwe wegen gezocht worden, soms moet regelgeving worden aangepast. Justitie is daarmee bezig. Daarbij worden vormen van zelfregulering overwogen. Zo hebben Internet-providers zelf een meldpunt ingesteld.

Is elektronisch indienen van subsidieaanvragen mogelijk?

Ik heb zelf als nieuw voorbeeldproject het Senternet ingediend: daarin wordt elektronische informatieuitwisseling over subsidies en projecten tussen uitvoeringsorganisatie Senter en 10.000 bedrijven en instellingen mogelijk gemaakt.

Kan de gezamenlijke Europese defensie-industrie een onderdeel worden van de punten die EZ aan de orde stelt tijdens het voorzitterschap van de EU?

In 1991 heeft Nederland geprobeerd dit onderwerp op de agenda te krijgen tijdens het voorzitterschap. De door Nederland gewenste inspanning om een open defensie-markt te bereiken, kreeg onvoldoende steun van de overige Lid-staten, met name van de grote landen. De positie van de grote landen zal de doorslag geven of Nederland dit onderwerp tijdens zijn komende voorzitterschap eventueel agendeert.

Kan de Kamer worden geïnformeerd over de mogelijkheden joint-ventures tussen Nederlandse bedrijven en bedrijven in DAC-landen te bespoedigen?

Daarnaast lijkt het een goed idee om een IBTA voor het Zuiden in het leven te roepen. Hoe denkt de staatssecretaris van EZ over het punt dat politieke risico's worden afgedekt door de NCM, maar dat in veel OS-landen de NCM vanwege de hoge buitenlandse schuld geen garantie heeft?

Om met het laatste punt te beginnen; het gaat daar over export en investeringen. Op basis van de Wet herverzekering Investeringen (WHI) en de Tijdelijke Regeling Herverzekering Investeringen (TRHIO) kunnen investeringen in respectievelijk ontwikkelingslanden en landen in Midden en Oost-Europa bij de NCM worden verzekerd en herverzekerd bij de Staat tegen schade ten gevolge van niet commerciële risico's. Verzekeringsaanvragen kunnen alleen in aanmerking komen indien Nederland een Investeringsbeschermingsovereenkomst heeft afgesloten met het land op wiens grondgebied de investering plaatsvindt, dan wel de rechtsorde van het betrokken land genoegzame bescherming biedt.

De relatie ORET en exportkredietverzekering vormt een onderwerp van overleg in het Interdepartementale beleidsonderzoek samenhang export-instrumentarium. De Tweede Kamer zal over de uitkomsten van dat onderzoek worden geïnformeerd.

Het programma Investeringsbevordering en Technische Assistentie voor Ontwikkelingslanden (IBTA-OL) is reeds van kracht. Dit programma is gericht op de versterking van de lokale markt in ontwikkelingslanden. Het programma kan tevens worden ingezet voor ondersteuning bij het opzetten van joint-ventures tussen Nederlandse bedrijven en ondernemers in ontwikkelingslanden.

In de bijlage bij de begroting van Buitenlandse Zaken «Bedrijfsleven en ontwikkeling» wordt hier uitgebreid op ingegaan.

Welke punten wil Nederland aan de orde stellen tijdens het Voorzitterschap van de Europese Unie in 1997?

Binnenkort zal Buitenlandse Zaken een nota naar de Tweede Kamer sturen waarin de prioriteiten worden genoemd die tijdens het Voorzitterschap aan de orde gesteld zullen worden. Voor economische Zaken zijn daar de volgende punten in opgenomen.

Energie:

De Commissie werkt – als uitvloeisel van het in december uitgebrachte EU Witboek Energie – aan een groot aantal mededelingen en voorstellen welke voor of tijdens het voorzitterschap zullen verschijnen. Binnen dit «going concern» zal onze speciale aandacht uitgaan naar:

– verdere liberalisatie van de energiemarkt (gasrichtlijn en conciliatieprocedure voor electriciteitslijn) en

– energiebesparing (mogelijkheden voor het gebruik van vrijwillige meerjarenafspraken in EU-verband)

– duurzame energie

– de inbreng vanuit energie-optiek voor de in het najaar 1997 te houden Conference of Parties van het Klimaatverdrag.

Onderzoek:

NL zal in de Onderzoekraad (mei) proberen gezamenlijke conclusies te bereiken over de gewenst hoofdlijn van het vijfde Europese Kaderprogramma voor Onderzoek en Technologie dat eind 1998 van start moet gaan: structuur, zwaartepunten, mogelijk ook de allocatie van de middelen. (De Nederlandse bijdrage aan de internationale discussie over dit vijfde programma is op 11 juli aan de Tweede Kamer gestuurd).

De Onderzoekraad zal voor een deel bijgewoond worden door de geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa. Dat deel wordt gewijd aan de ervaringen bij de deelname van onderzoekers uit die landen aan projecten in het nu lopende Kaderprogramma, en specifieke wensen voor het vijfde programma.

Informatiemaatschappij:

Tijdens het Nederlands voorzitterschap zal worden voortgeborduurd op de Ierse inspanningen op het vlak van de informatiemaatschappij. NL is van plan om één van de door het Ierse voorzitterschap aangestipte onderwerpen op dit vlak nader uit te werken:

het concurrentievermogen van de Informatie-Communicatie-Technologie industrie (ICT). Is deze sector, die van groot belang is voor Europa goed gepositioneerd om te profiteren van de kansen, die de informatiemaatschappij biedt. Te denken valt daarbij aan onderwerpen als R&D-inspanning voor het ontwikkelen van nieuwe producten en diensten, schaalgrootte en toegang tot markten.

NL is voornemens om met steun van de Commissie een externe studie te laten verrichten naar de positie van de ICT-industrie in Europa. De resultaten zullen tijdens een informele raad van de ministers van EZ (1 en 2 februari) worden besproken, met name moet worden bezien welk effect het beleid heeft gehad en moeten nieuwe wegen worden ingeslagen.

Tevens zal tijdens deze informele raad aandacht worden besteed aan het rapport van de Commissie over de werking van de Interne Markt waarbij zal worden besproken wat de kwaliteit van het functioneren van de Interne Markt voor het bedrijfsleven is.

Consumentenbeleid:

Tijdens de Consumentenraad (10 april 1997) wil Nederland graag de zelfregulering in Europees verband aan de orde stellen.

Lopende dossiers, die vrijwel zeker op de agenda van de Consumentenraad zullen komen zijn richtlijnvoorstellen over: Consumentenkrediet. Toegang tot de rechter en Garanties en after sales service. Mogelijk komen ook de volgende nieuwe onderwerpen aan de orde: Groenboek levensmiddelenwetgeving, richtlijnvoorstel misleidende reclame met betrekking tot (gezondheids)claim bij voedingssupplementen, consumenteneducatie, consumentenaspecten van financiële diensten, commerciële communicatie, consumentenbelangen en privatisering en «cybermoney». Van de nieuwe dossiers wordt eind 1996/begin 1997 meer duidelijkheid van de Europese Commissie verwacht.

Regionaal beleid:

In samenwerking met VROM en BiZa zal in juni een Bijeenkomst worden georganiseerd over Regionaal Beleid en Ruimtelijke Ordening, waarbij door EZ vooral aandacht zal worden besteed aan de mid-term review van de structuurfondsen.

Handelspolitiek:

Wat de handelspolitiek betreft zal tijdens het Nederlandse voorzitterschap veel aandacht moeten worden gegeven aan de follow-up van de eerste Ministeriële WTO-conferentie, die van 9 t/m 13 december a.s. zal worden gehouden te Singapore. De regering zou graag zien dat deze Conferentie over een breed terrein een impuls geeft voor verdere werkzaamheden, met name waar het gaat om verdere slechting van handelsbarrières, maar bijvoorbeeld ook op het terrein van handel en milieu. De EU zal bij die werkzaamheden een voortrekkersrol moeten spelen.

Momenteel is nog niet goed in te schatten wat het werkprogramma na Singapore concreet zal inhouden en welke actie op welk moment van het Nederlandse voorzitterschap zal worden gevergd.

Vast staat inmiddels wel dat het Nederlands voorzitterschap een belangrijke rol zal moeten spelen bij de afronding van de WTO-onderhandelingen inzake de vrijmaking van de handel in basis-telecommunicatiediensten, die voorzien is op 15 februari 1997.

EZ heeft voorgesteld de REB-teruggaafregeling voor de MJA/IMT-bedrijven niet door laten gaan i.v.m. bureaucratische rompslomp. Kan gebruik van bestaande NOVEM-gegevens deze rompslomp niet substantieel verminderen?

• Nee, dat is niet het geval.

• Weliswaar zijn de gegevens van de MJA-bedrijven bij Novem op individuele basis bekend i.v.m. individuele Energiebesparingsplannen.

• Maar adequate uitvoering REB-teruggaafregeling vergt zeer intensieve controle van uitvoering van ieder individueel plan en objectivering van de prestaties die voor een REB-teruggaaf zouden kwalificeren.

• Voor de IMT-bedrijven zou e.e.a. bovendien nog een forse extra inspanning vergen. Zij hoeven nu nog geen apart energiebesparings-plan te maken. Het gaat om vele duizenden bedrijven.

• In de brief van 17 september jl. aan de TK zijn nog enkele andere knelpunten genoemd, om nog maar te zwijgen van de onevenredig hoge uitvoeringskosten (ca. f 14 mln). Bovendien zou, mede door de verwachte extra toeloop van MJA/IMT bedrijven, een teruggaaf van REB van 50% het maximum zijn.

• Het alternatief, de Energie-investeringsaftrek, kent al deze nadelen niet. Het is een administratief eenvoudig instrument terwijl er een belangrijke stimulans van uitgaat voor het doen van investeringen in energiebesparing en duurzame energie.

• Bovendien kunnen MJA/IMT bedrijven suggesties doen voor bedrijfsmiddelen die voor de Energie-investeringsaftrek in aanmerking worden genomen.

Is er een aparte investeringsaftrek-faciliteit voor de non-profitsector?

• Ja, die is er.

• Meeste non-profitsectoren kunnen van de Energie-investeringsaftrek profiteren middels een lease-constructie. Bank of andere financieringsinstelling koopt het betreffende energiebesparende bedrijfsmiddel en least deze vervolgens aan de non-profitorganisatie. Het financiële voordeel van de EIA wordt voor een groot deel aan de eindgebruiker doorgegeven.

• Staatssecretaris Vermeend is nog aan het zoeken naar een oplossing voor enkele non-profitsectoren, zoals de zorgsector, die op grond van afspraken met de overheid niet mogen leasen.

Kent de Minister de ontwikkeling om waterstof toe te voegen aan het aardgasnet en is hij van plan dit te stimuleren?

• Interessant idee. Staatssecretaris Tommel en ik streven naar een optimalisering van de energie-infrastructuur op nieuwbouwlocaties. Zowel voor woningbouw, glastuinbouw, industrie als combinaties daarvan. Deze techniek kan dan naast bijvoorbeeld warmtepompen en warmtedistributie worden meegenomen in de vergelijking voor een optimale energie-infrastructuur in een bepaald gebied. Ik merk wel op dat warmtedistributie, zonneboilers en warmtepompen nu toepasbare technieken zijn. De toevoeging van waterstof aan aardgas, zeker gecombineerd met een micro-WKK, kan volgens die deskundigen pas over 10 jaar. Daar kunnen we niet op wachten. De Vinex-locaties worden binnen ruwweg 10 jaar opgeleverd.

• Directe consequenties voor Stadsverwarmingsprojecten zie ik daarom nu nog niet. Uiteindelijk zou voor nieuwe bouwlocaties deze techniek een concurrent kunnen zijn.

• Overigens ook nadelen: sterke corrosieve werking, verhoogd risico op explosie, meer netverlies.

• Tot nu toe heeft mij vanuit de gassector geen voorstel voor een demonstratie van die techniek bereikt. Naar mijn weten is men nog in de fase van prototype voor een micro-WKK.

Noot 4 (zie blz. 1220)

Interpellatievragen van het lid Biesheuvel (CDA) aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid inzakeprivatisering van de sociale zekerheid.

1

Welke beleidsmatige conclusie verbindt het kabinet aan de resultaten van het onderzoek van het werkgeverspanel waaruit blijkt dat risico-selectie ten gevolge van TZ/ARBO is toegenomen?

2

Welke beleidsmatige conclusies verbindt het kabinet aan de conclusie van FNV en Nationale Commissie Chronisch Zieken dat deze risico-selectie door de WULBZ versterkt is?

3

Heeft het kabinet de risico-selectie door werkgevers niet zwaar onderschat?

4

Deelt het kabinet de opvatting van FNV-voorzitter Stekelenburg dat het genoeg is geweest met het geprivatiseer van werknemersverzekeringen?

5

Deelt u de mening, dat de effecten van de privatisering van de ziektewet van belang zijn voor de privatisering van de WAO?

6

Gaat het kabinet de effecten van WULBZ alsnog betrekken bij het wetsvoorstel PEMBA?

7

Is het kabinet voornemens de privatisering van de sociale zekerheid op de agenda van het najaarsoverleg te zetten?

8

Vindt het kabinet het verantwoord verder te gaan met privatiseren van de sociale zekerheid nu de ongewenste effecten van de privatisering van de ziektewet bekend zijn?

TZ/ARBO = Terugdringing Ziekteverzuim/arbeidsomstandigheden WULBZ = Wet Uitbreiding Loondoorbetalingsplicht bij Ziekte PEMBA = Premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen

Naar boven