Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

Ik stel voor, de voor de week van 5, 6 en 7 november geplande begrotingsbehandeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid te verplaatsen naar de week van 3, 4 en 5 december, onder de aantekening dat eerst op 5 december met de behandeling zal worden begonnen. Dit omdat er de komende weken nog een aantal onderwerpen op de rol staan, waardoor de agenda iets zal kunnen uitlopen.

Om een ordelijke planning mogelijk te maken, stel ik voor, toe te voegen aan de agenda van de volgende week:

  • - het voorstel van wet van het lid Van Boxtel, houdende regels tot versterking van de rechtspositie van hen die een medische keuring ondergaan (Wet op de medische keuringen) (23259).

Ik stel voor, toe te voegen aan de agenda van 5, 6 en 7 november:

  • - het Rapport van de onderzoekscommissie CTSV (24653).

Het gaat daarbij om een voortgezet en afrondend debat met de commissie.

Ik stel voor, in die week te komen tot de gezamenlijke behandeling van de zogenoemde PEMBA-wetsvoorstellen:

  • - het wetsvoorstel Verzekering tegen geldelijke gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid en een uitkeringsregeling in verband met bevalling voor zelfstandigen, beroepsbeoefenaren en meewerkende echtgenoten (Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen) (24758);

  • - het wetsvoorstel Voorziening tegen geldelijke gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid voor jonggehandicapten (Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten) (24760);

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en enkele andere wetten in verband met premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (Wet premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen) (24698);

  • - het wetsvoorstel Overgangs- en invoeringsrecht voor de totstandkoming van de Wet premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen en de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Invoeringswet nieuwe en gewijzigde arbeidsongeschiktheidsregelingen) (24776).

Indien de voorbereiding niet zal zijn voltooid, moet ervan uitgegaan worden, dat een tijdige behandeling zoals die gewenst wordt, niet zal kunnen plaatsvinden.

Ik stel voor, te behandelen in de week van 12, 13 en 14 november:

1. de gezamenlijke behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 1997 (25000-V);

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 1995 (slotwet) (24849);

hierbij is tevens aan de orde:

  • - de Financiële verantwoording van het ministerie van Buitenlandse Zaken over het jaar 1995 (24844, nr. 7);

2. de gezamenlijke behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 1997 (25000-X);

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 1995 (slotwet) (24855);

hierbij is tevens aan de orde:

  • - de Financiële verantwoording van het ministerie van Defensie over het jaar 1995 (24844, nr. 13).

Ik stel verder voor, in die week te behandelen:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van bepalingen van verschillende wetten in verband met de erkenning van de vrijheid van levensovertuiging als grondrecht (24614).

Ten slotte stel ik voor, aanstaande dinsdag, 29 oktober, te stemmen over de moties voorgesteld tijdens de Algemene financiële beschouwingen en de begrotingsbehandeling Financiën, alsmede over de moties, ingediend tijdens het afrondend tweeminutendebat over het tabaksontmoedigingsbeleid.

De reden is, dat de brief waar de heer Rosenmöller om heeft gevraagd, gisteren in de loop van de dag de Kamer heeft bereikt. Voorzover ik kan overzien, is er derhalve geen beletsel om tot stemming over te gaan.

Overeenkomstig de voorstellen van de voorzitter wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Biesheuvel.

De heer Biesheuvel (CDA):

Ik begrijp dat de behandeling van het initiatiefvoorstel-Van Boxtel vervroegd is. Voorzover ik mij herinner, was de afspraak dat het initiatiefwetsvoorstel-Van Boxtel gevoegd zou worden bij de behandeling van de PEMBA-wetsvoorstellen. Hoe verhoudt zich die afspraak tot het voorstel om volgende week al het initiatiefwetsvoorstel te behandelen?

De voorzitter:

Gistermiddag en -avond heb ik tot drie keer toe gecheckt wat de situatie is en mijn informatie is anders dan de uwe. Mij is namelijk gebleken dat de behandelingen achtereenvolgend zouden plaatsvinden. De volgorde zou er daarbij niet toe doen. Wel zouden de stemmingen tegelijk plaatsvinden. Dat is mij althans gemeld. Lettend op de wijze waarop procedures bij de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid in de beschouwingen worden betrokken, heb ik veiligheidshalve dit onderdeel niet drie, maar vier keer gecheckt. Als mijn conclusie niet juist is, verneem ik dat thans graag, maar ik zie nu iedereen instemmend knikken. Laten wij daarom blijven bij mijn conclusie. Nu hebben we namelijk een mooie procedure en ik sluit zelf niet uit dat deze procedure iedereen met vreugde vervult.

Het woord is aan de heer Van der Burg.

De heer Van der Burg (CDA):

Voorzitter! Als voorzitter van de vaste commissie voor Justitie vraag ik de aandacht voor het volgende.

Gisteravond bereikte ons een brief van de minister van Justitie, gedateerd 22 oktober 1996, met daarin de volgende passage: "Gelet op de thans ontstane discussie hecht ik er echter aan uw Kamer bij afzonderlijke brief nader in te lichten over deze verschillen en in verband daarmee nader in te gaan op de verschillende invalshoeken van waaruit beide onderzoeken plaatsvonden." Tot zover de brief.

Teneinde het plan van aanpak met de bijlage Personele aspecten op het openbaar ministerie, vruchtbaar te kunnen bespreken, hecht ik eraan namens de vaste commissie voor Justitie in alle duidelijkheid het volgende te stellen. De vaste commissie voor Justitie vraagt om een brief van de minister van Justitie waarin zij namens het kabinet alle relevante informatie uit de desbetreffende personeelsdossiers van de betrokken leden van het openbaar ministerie op zakelijke wijze weergeeft, opdat een debat mogelijk wordt over de verhouding tussen de beoordeling van het rapport-Ficq inzake het functioneren van de leden van het openbaar ministerie enerzijds en het rapport van de enquêtecommissie-Van Traa en het rijksrechercherapport anderzijds. De vaste commissie voor Justitie vraagt de minister van Justitie de Kamer een dergelijke brief aanstaande maandag 28 oktober 1996 voor 12.00 uur te doen toekomen.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar de minister van Justitie. Dit betekent in feite het opnieuw vastleggen van een verzoek dat al enkele keren is gedaan. Ik hoop dat wat ons voor ogen staat lukt, ook met het oog op het voornemen om het schema van wetsvoorstellen dat deze Kamer mede op verzoek van het kabinet moet behandelen, te kunnen uitvoeren. Deze opmerking komt overigens in het deel van het stenogram dat zal worden doorgeleid.

Overeenkomstig het voorstel van de voorzitter wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Rabbae.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Uit kringen van rechtshulpverenigingen bereiken ons signalen dat de toegang tot de rechtsbijstand nog steeds moeilijk is voor sommige inkomensgroepen. Dit zou ook blijken uit het inmiddels afgerond onderzoek van het Wetenschappelijk onderzoek- en documentatiecentrum van het ministerie van Justitie. Voorzitter! Graag wil ik via u de staatssecretaris van Justitie om een reactie vragen, met name op het onderzoeksrapport van het WODC. Haar reactie wil ik betrekken bij de behandeling van de begroting van Justitie begin november.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Van Oven.

De heer Van Oven (PvdA):

Blijkens een persbericht heeft de minister van justitie van Aruba gisteren uitlatingen gedaan over het rapport van de commissie-De Ruiter. Hij heeft de gevolgtrekkingen van het rapport onbegrijpelijk genoemd en gezegd dat er geen enkele reden is voor ontslag van de politietop. Volgens hem staat het rapport bol van de tegenstrijdigheden. Hij deed die uitspraak op het ogenblik waarop de minister, belast met Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken tijdens de begrotingsbehandeling gistermiddag in deze Kamer namens de regering verklaarde dat hij vasthield aan de interpretatie van de brief van 11 oktober van de regering van Aruba. Daarin werd gezegd dat het rapport van de commissie-De Ruiter een uitgestoken hand inhield.

Dit is de tweede keer dat het rapport door een individuele minister van het kabinet-Eman onderuit wordt geschoffeld. Dinsdag stemmen wij over een motie die ik samen mijn collegae Te Veldhuis en Scheltema-de Nie heb ingediend. Die motie gaat over de uitvoering van het rapport van de commissie-De Ruiter. Ik wil de regering nu om een reactie vragen op de uitlatingen van minister Vos. Zo mogelijk zal dat antwoord moeten binnenkomen voordat wij op dinsdag over de motie over de uitvoering van het rapport van de commissie-De Ruiter gaan stemmen.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Voorzitter! Kunnen wij aan dit verzoek om een reactie van de regering misschien toevoegen hoe wij de verschillende geluiden moeten interpreteren? Minister-president Eman geeft een andere uitleg dan de Nederlandse regering. Een van de ministers van Aruba heeft in verband met het rapport-De Ruiter zelfs gesproken over "riooljournalistiek". De gevolmachtigd minister Croes komt weer met andere geluiden: hij vraagt inderdaad om met een schone lei te beginnen. Het lijkt ons met de heer Van Oven verstandig om vóór dinsdag aanstaande duidelijkheid te hebben over wat wij van de Arubaanse regering hebben te verwachten op dit punt.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Voorzitter! Ik steun het voorstel van collega Van Oven met de aanvulling die door collega Te Veldhuis is gegeven.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Voorzitter! Hoewel ik gisteren een wat andere toonzetting bij dit vraagstuk had dan de heer Van Oven, zou ik hem op dit punt volledig willen bijvallen.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Mocht de brief aanleiding geven tot een afzonderlijk debat, dan wil ik dat graag tijdig vernemen in verband met de vraag of de stemming al dan niet kan doorgaan.

Het woord is aan de heer Hendriks.

De heer Hendriks:

Voorzitter! Afgelopen dinsdag heb ik via u een herhaald verzoek gedaan om de brief van de minister van Financiën met spoed toe te zenden. Die heb ik gisteren gekregen. Ik dank u voor de bemiddeling. Wat mij betreft, kan de stemming over de begroting Financiën nu plaatsvinden.

De voorzitter:

Dank voor deze mededeling. Wij hadden overigens besloten om de stemming over de begroting van Financiën te doen plaatsvinden rond de stemmingen over de begroting van Verkeer en Waterstaat. Ik heb zo-even niet voorgesteld om dinsdag over de begroting te stemmen, maar over de moties. Ik meen dat ik door zo te handelen voldoe aan de wens die breed leeft. Er is dan ook straks geen beletsel meer om over een aantal weken over de begroting van Financiën te stemmen.

Naar boven