Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) voor het jaar 1996 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota) (24733).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Mateman (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Allereerst kom ik te spreken over de meevallers bij het aardgas. De bedragen, althans geprognotiseerd op jaarbasis, vormen ongeveer 0,5 mld. Dat is ruim voldoende om de extra uitgaven ten gevolge van het Fokker-faillissement op te vangen. Want niet alleen het openhouden van Fokker kost geld, maar ook de sluiting is een kostbare zaak. Dat is nu al zichtbaar in de suppletore begroting: netto ongeveer 360 mln., ten gevolge van de oude garanties op de kredieten die ten aanzien van Fokker verleend zijn. Ik vraag de minister of het juist is dat de bestaande risico's op de oude staatsgegarandeerde leningen thans inderdaad nihil zijn. Dat heeft de minister eerder aangegeven in zijn antwoord. De minister heeft die risico's eerder becijferd in zijn brief van 11 april jl. Ik weet niet of hij zich die brief herinnert. Ik probeer dit aspect in mijn verhaal mee te nemen. De door het NIVR voorgefinancierde rente bij de staatsgegarandeerde leningen is niet meegenomen. Dat vertekent het beeld voor ongeveer 100 mln., al verwijt ik dat de minister niet. Klopt het dat er, mocht het alsnog onverhoopt niet komen tot een integrale doorstart, in totaal nog zeker 0,5 mld. aan afboekingen aan zit te komen, ondanks het bedrag dat nu wordt gemeld? Ik wil de minister ook vragen of de financiering van alle aanvullende activiteiten – dat is pro resto ongeveer 56 mln. voor een aantal functies – en het verlies, ook in de vermogenssfeer, nog steeds ongeveer 100 mln. bedraagt. Als dat zo is, kom ik aan 600 mln.

Het door de minister in zijn brief van 11 april jl. genoemde bedrag spoort niet helemaal met datgene wat ik uit het eerste openbare verslag van de curatoren heb mogen vernemen. Zij melden, op basis van de situatie op 31 december jl., in het overzicht van niet uit de balans blijkende verplichtingen dat er niet een bedrag van 805 mln. resteert voor de overheid – dat lazen wij echter wel in de brief; toen ging het om de voorwaardelijke financiering: lees het NIVR en de voorgefinancierde rente bij staats gegarandeerde leningen – maar een bedrag van 903 mln. Het verschil is ongeveer 100 mln. Hoe kan dat verklaard worden? Of hebben de curatoren de stand van zaken aan het einde van 1995 weergegeven, terwijl in de brief van de minister de situatie op 15 maart jl., helaas de datum van het faillissement van Fokker, wordt weergegeven? Hoe groot is eigenlijk de claim van de Staat op Fokker? Dit is een heel concrete vraag; ik hoop dat het antwoord daarop hier gegeven kan worden.

Voorzitter! Naast het gigantische verlies aan hoogwaardige technologie moet bovendien rekening gehouden worden met het verlies aan opbrengsten in de sfeer van de belastingen. Het gaat dan met name om de inkomstenbelasting en de loonbelasting, alsmede de premieopbrengsten. Hierbij reken ik de vennootschapsbelasting en de omzetbelasting PM. Daar komen nog wat bedragen bij die wij gevoteerd hebben voor arbeidsbemiddeling. Ook is er een subsidie van de Europese Gemeenschap. Er staat uiteraard ook nog bij dat wij uitgaven hebben in de sfeer van de sociale verzekeringen. Ik vraag de minister nu niet om een reactie. Ik denk namelijk dat hij daardoor overvraagd zou worden, want ik heb het verslag van de curatoren pas eergisteren ontvangen. Ik neem dus aan dat hij hier niet direct op kan reageren. Te zijner tijd wil ik dit hele verhaal echter wel in kaart zien, teneinde tot een verantwoord eindoordeel te kunnen komen. Als het onverhoopt niet zou komen tot een integrale doorstart van Fokker, dan overwegen wij op dit punt te komen tot een vorm van parlementair onderzoek of een parlementaire enquête om alle getallen definitief boven tafel te krijgen. Ik zeg dit nu maar ronduit.

In het kader van deze suppletore begroting kom ik nu aan mijn tweede onderwerp. Dit betreft de financiering van de arrangementen die zijn getroffen ten aanzien van China en Indonesië, waar wij op zichzelf zeer mee akkoord gaan. Ter compensatie van het indertijd niet leveren van duikboten aan Taiwan zou de Volksrepubliek China vele tientallen Fokkers kopen. Dit is niet onder het bewind van deze minister afgesproken, maar onder dat van zijn voorganger. De Volksrepubliek heeft deze intentie geenszins waargemaakt. Fokker is er op dit ogenblik overigens, helaas, ook nauwelijks toe in staat. Het financieringsarrangement als zodanig juichen wij toe. Het is als het ware een nieuw soort lokaas. Ook daarmee kunnen wij akkoord gaan.

De ruimte voor dit arrangement wordt binnen de begroting gezocht bij de nieuwe homogene groep internationale samenwerking, waarin wij – de minister weet dat wellicht – indertijd helemaal niets zagen. Wij vreesden namelijk dat de samenvoeging tot die nieuwe groep zou kunnen leiden tot versluiering van het uitgavenbeeld. Wij hebben het gevoel dat eigenlijk op dit ogenblik al een beetje het geval is. De subsidieregeling technologische samenwerking is niet onder de homogene groep gebracht, waardoor het voor ons nog ondoorzichtiger wordt. De minister zegt namelijk dat nieuwe initiatieven kunnen leiden tot aanpassingen in de afspraken die gemaakt zijn. Maar op bladzijde 8 van de antwoorden lees ik dat, als een en ander toch onder de ruimte komt die vanaf 1997 beschikbaar is voor beleidsintensiveringen, daarmee rekening moet worden gehouden. Er zijn overigens al enkele heel kleine uitgaven op kasbasis – die mag de minister dus vergeten – in 1996.

Nu de Volksrepubliek en Indonesië beide in deze beperkte ruimte mogen delen, rijst toch de vraag of voor de door ons reeds voor dit jaar, maar toch ook voor 1997, bepleite verhoging van onze beleidsinzet voor Oost- en Midden-Europa wel voldoende ruimte overblijft. Kan die beleidsinzet voldoende doorgang vinden? Daarover zou ik de minister enige duidelijkheid willen vragen.

Er is nog geen begin van duidelijkheid over de financiering van het reeds vele malen aangekondigde exportinstrumentarium, waarvan ik weet dat het tot de taken van de staatssecretaris behoort. Wij hadden een beetje het gevoel dat deze Voorjaarsnota een passende gelegenheid zou zijn geweest om het nieuwe beleid vast te leggen. Ik zou heel concreet aan de minister willen vragen of de geruchten kloppen dat met name de minister voor Ontwikkelingssamenwerking het overeengekomen compromis verhindert.

De minister heeft de opbrengsten van de verkoop van de DSM-aandelen ten dele toegerekend aan het FES. Een ander deel komt ten goede aan de begroting van Economische Zaken. Ik zou hem willen vragen wat de reden is geweest om niet de totale opbrengst van de verkoop van de aandelen van DSM ten goede te laten komen aan het Fonds economische structuurversterking. Ik weet dat hij die mogelijkheid heeft, die ik niet bestrijd, maar zou dat niet beter geweest zijn dan de keuze die nu gemaakt is? Ik zie overigens dat de minister vragend kijkt.

Minister Wijers:

Voorzitter! Op de eerste vraag van de heer Mateman kan ik antwoorden, dat de nu nog aanwezige risico's op de begroting voor de staatsgegarandeerde leningen (SGL's) inderdaad nul zijn.

De tweede vraag van de heer Mateman kan ik kort door de bocht als volgt samenvatten. Hij sprak over voorgefinancierde rentebetalingen in het kader van het NIVR die nog een verder verlies van 0,5 mld. op het Fokker-dossier met zich mee zouden kunnen brengen. Dat herken ik niet; dat is niet het geval.

De heer Mateman (CDA):

200 mln.

Minister Wijers:

Ook dat niet.

De heer Mateman (CDA):

Voor een goed begrip: u hebt inderdaad de SGL's op dit ogenblik ten laste van de begroting voor 1996 gebracht via de suppletore begroting. Maar een deel van de voorgefinancierde rente is via het NIVR gebeurd; opgeteld is dat ongeveer 200 mln. Dat laat onverlet dat u dat later kunt doen. Maar op dit ogenblik is dat bedrag niet meegenomen, nog even los van het NIVR in totaliteit.

Minister Wijers:

Voorzitter! Ik herken de vraag van de heer Mateman niet. Dat geldt ook voor mijn deskundigen. Naar onze stellige overtuiging zijn de verplichtingen die uit het Fokker-dossier voortvloeien, samenhangend met die SGL en het NIVR, bij deze Voorjaarsnota afgedekt. Desondanks zal ik daar vanavond, desnoods met een schriftelijke toelichting, op terugkomen.

De heer Mateman heeft ook een aantal opmerkingen gemaakt over het verschil tussen het verslag van de curatoren en de stukken waar hij over beschikt. Ik heb inderdaad nog geen kennis kunnen nemen van het verslag van de curatoren. Ik zal daar uiteraard nog wel naar kijken. Het verschil kan samenhangen met een verschillend meetmoment, zoals de heer Mateman zelf suggereerde. Het kan ook te maken hebben met iets anders, bijvoorbeeld met een fout aan deze of gene zijde.

De vraag naar de totale claim van de Staat als schuldeiser op Fokker, formeel-juridisch, is nu moeilijk te beantwoorden. Dit soort vragen moet worden beoordeeld in de context van de voortgang van het Fokker-dossier. Ik heb kennisgenomen van de opmerkingen van de heer Mateman over het Fokker-dossier. Wij zijn nog steeds bezig om te kijken of er mogelijkheden zijn voor een doorstart.

Wat betreft de pakketten voor Indonesië en China heeft de heer Mateman gevraagd of die wellicht ten koste gaan van de ruimte voor het Midden- en Oost-Europadossier. Deze vraag is een beetje prematuur, omdat die kwestie pas definitief wordt geregeld in de begroting voor 1997. Ik kan wel zeggen dat niet hoeft te worden gevreesd dat die ruimte ten koste gaat van het beleid voor Midden- en Oost-Europa. In het kader van de begrotingsvoorbereiding 1997 zijn intussen afspraken gemaakt die de continuering van dit beleid op het bestaande budgettaire niveau, dat van de begroting 1996, in ieder geval verzekeren.

De heer Mateman vond het een goed idee om nu te communiceren over het antwoord op de brief van de G-23, naar aanleiding van het exportinstrumentarium. Als het kabinet beslissingen neemt die budgettaire consequenties hebben voor 1997 en verder, dan worden die gecommuniceerd in het kader van de memorie van toelichting bij de begroting voor 1997. Er bestaat over een belangrijk deel van de maatregelen in principe overeenstemming binnen het kabinet. Het kabinet zal daarover communiceren op een gepast moment, maar het zou een beetje eigenaardig zijn, in de richting van de Kamer, om vooruitlopend op de memorie van toelichting bij de begroting, daarover nu al in detail brieven te schrijven.

De heer Mateman (CDA):

Het verhaal loopt al sinds de vorige begroting. De werkgroep is bezig. De staatssecretaris van Economische Zaken heeft zich actief ingezet voor een gezamenlijk standpunt. Daarvoor een compliment. De minister heeft zich daarachter gesteld. Hij heeft de kwestie in het kabinet ingebracht. Ik heb de concrete vraag gesteld of het waar is dat het gehele kabinet dat standpunt deelt, behalve de minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Hij wil daar niet aan meedoen. Wellicht is het collegiaal moeilijk om dat hier te erkennen, maar ik stel die vraag toch.

Minister Wijers:

Ik kan mij voorstellen dat een zeker bevestigend antwoord op die vraag de heer Mateman goed zou uitkomen, maar hij weet dat het kabinet met één mond spreekt. Als sprake is van een kabinetsbeleid, dan stellen alle bewindspersonen zich daarachter. In die zin kan het zelfs niet zo zijn dat een bewindspersoon het daar niet mee eens zou zijn.

De heer Mateman (CDA):

Dat sterkt mij, voorzitter, in mijn overtuiging. Ik wens de minister voor Ontwikkelingssamenwerking alle goeds toe, als u begrijpt wat ik bedoel.

Minister Wijers:

Voorzitter! De laatste vraag betrof DSM. De heer Mateman vroeg in dat kader waarom ik de opbrengst, voortvloeiend uit de verkoop van de aandelen DSM, niet naar het FES heb gebracht. In het kader van de nieuwe Wet Fonds economische structuurversterking kan er een afweging worden gemaakt tussen het rechtstreeks storten in het FES en een gedeeltelijke aanwending voor tekortreductie. Die afweging hebben wij gemaakt. Op basis van de argumenten die voorlagen, hebben wij besloten het overgrote deel daarvan in het FES te storten en een deel te gebruiken voor tekortreductie.

De heer Mateman (CDA):

Voorzitter! Wij weten dat het overleg over het exportinstrumentarium tussen het betrokken beleidsveld en de bewindslieden van EZ tot overeenstemming heeft geleid. Wij zouden het als CDA-fractie een slechte zaak vinden als een minister om hem moverende redenen daarvan zou afwijken. Ik wil die opmerking hier gemaakt hebben.

Mijn opmerkingen over Fokker heb ik gemaakt tegen de achtergrond van het feit dat een doorstart van Fokker, die de minister niet uitgesloten heeft – ik zeg dit met waardering – weliswaar geld kost, maar dat het sluiten van Fokker ook geld kost. Ik heb al eerder gesproken over de situatie waarin een doorstart van Fokker niet mogelijk blijkt. Ik weet dat het instrument parlementair onderzoek of parlementaire enquête in deze Kamer een omstreden zaak is. Ook in onze kring is het niet een prioritair instrument. Echter, wij hebben al maanden geleden gezegd dat als het ergens van toepassing zou moeten zijn, dat hier het geval is.

Ik neem in dankbaarheid kennis van het feit dat de minister mij heeft toegezegd de financiële overzichten nog eens naast elkaar te leggen.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Naar ik heb begrepen, zal nog een vraag van de heer Mateman in de loop van de avond of morgen worden beantwoord. Over deze suppletore begroting zal donderdag gestemd worden.

Naar boven