Noot 1 (zie blz. 440)

Bijvoegsel

Schriftelijke antwoorden van de minister en de staatssecretaris van Financiën op vragen, gesteld in de eerste termijn van de algemene financiële beschouwingen en de behandeling van de begroting van Financiën voor 1996 (24 400)

Vraag van het lid Terpstra (CDA):

Terwijl de NS moet worden geprivatiseerd, vertegenwoordigers van de regeringsfracties in Groningen op de duits- nederlandse conferentie ademloos toehoren hoe het Duitse model van arbeidsvoorziening gebaseerd op samenwerking tussen overheid werkgevers en werknemers functioneert hernationaliseert de heer Melkert de ARBVO om er weer een inefficiënt staatsbedrijf van te maken zoals het was voor 1989.

Wat is het beleid van de Min van Fin op dit gebied. Strookt deze hernationalisatie wel met zijn liberale ideeën. Is hij niet bang voor inefficiency. Of gokt hij erop dat dit nieuwe staatsbedrijf het geld toch niet kwijt kan zoals vroeger ook steeds het geval is geweest. Ik weet bijna zeker dat de minister deze laatste redenering niet volgt. Maar welke dan wel. Bestaat er in het kabinet een duidelijke visie over nationalisatie en privatisering?

Antwoord

Er wordt van de Arbeidsvoorziening geen staatsbedrijf gemaakt. De tripartite besturing van de arbeidsvoorzieningsorganisatie wordt voortgezet, zij het in een gewijzigde opzet. De effectiviteit en doelmatigheid van de Arbeidsvoorziening wordt in deze nieuwe opzet bewaakt via beoordeling van het beleidsplan en begroting door de minister van SZW.

Wat de meer algemene vraag naar de visie van het kabinet op nationalisatie en privatisering betreft zij verwezen naar het debat dat de ministers van Binnenlandse Zaken en van Financiën op 15 juni jl. met de Kamer hebben gehad over het beleid ten aanzien van verzelfstandigingen. Dit naar aanleiding van het rapport van de Cie.

Sint, het rapport van de Algemene Rekenkamer over zelfstandige bestuursorganen en de brief van 3 mei aan de TK waarin de regering haar standpunt over beide rapporten weergeeft.

In dat standpunt wordt onder andere uiteengezet op welke wijze en met welke randvoorwaarden het kabinet in elk specifiek geval al dan niet voor een bepaalde verzelfstandigingsvorm kiest. Deze vorm kan variëren van de zuivere privatisering (afstoten naar de markt), zelfstandige bestuursorganen (waarvan de ARBVO een voorbeeld is), tot vormen van interne verzelfstandiging (agentschappen).

Vraag van het lid Terpstra (CDA):

Bestaat er een relatie tussen bv de bezuinigingen bij het CBA en de fiscale bevordering van het leerlingwezen?

Antwoord

De fiscale faciliëring van het leerlingwezen vindt niet zijn oorsprong in de bezuinigen bij het CBA. De fiscale regeling is ontworpen om de drastische terugloop van het leerlingwezen tegen te gaan. De fiscale regeling heeft er wel toe geleid dat het CBA aan een deel van de middelen, die het besteedde aan het leerlingwezen (o.a. de patroonsvergoeding) een andere bestemming kon geven.

Vraag van het lid Terpstra (CDA):

Zijn de investeringen van de overheid niet te mager?

Antwoord

Het kabinet erkent dat de overheidsinvesteringen zich nog op een laag niveau bevinden. Daartoe heeft de regering extra middelen beschikbaar gesteld voor de verbetering van de fysieke infrastructuur, zoals de aan- leg van de Betuwelijn en uitbreiding van Schiphol. De overheidsinvesteringen groeien dit jaar daardoor met bijna reëel 6% (5%) en volgend jaar weer met bijna 3%. Daarmee geven voornemens de hieruit voortvloeiende wijzigingen in de WAO per 1 januari 1997 in werking te doen treden.

Zie overigens de antwoorden 34 en 132 op de schriftelijke kamervragen n.a.v. de Miljoenennota en de MEV.

Vraag van het lid (Terpstra (CDA):

Hoe oordeelt de Minister op dit moment over de structurele positie van ons land? Waarom hoor je niets meer van de resultaten van het globaliseringsdebat? Zijn de problemen echt opgelost of sussen we onszelf in slaap?

Antwoord

Het globaliseringsdebat heeft een concreet vervolg gekregen in de "Toets op het Concurrentievermogen", die deze zomer naar de Kamer is verstuurd. Daaruit komt onder meer naar voren dat Nederland een potentieel sterke, concurrerende economie heeft, maar dat die potentie op een aantal terreinen onvoldoende wordt benut. Het kabinetsbeleid is er op gericht om juist op die terreinen vooruitgang te boeken: door verdergaand evenwichtsherstel in de collectieve financiën; door bevordering van arbeidsdeelname en van een activerende sociale zekerheid; door versterking van fysieke en technologische infrastructuur; en door bevordering van het samengaan van economische groei en milieu, en van de werking van markten. Op dit laatste terrein zijn in het kader van de MDW-operatie voorstellen uitgewerkt, waarover in juli aan de Kamer is gerapporteerd. Daarnaast is de neerwaartse tendens van de collectieve uitgavenquote naar Europees gemiddelde en de gelijktijdige reductie van lasten en tekort van belang voor de structurele positie van de Nederlandse economie.

Vraag van het lid Terpstra (CDA):

Is de tekortontwikkeling in Duitsland geen aanleiding geweest aan te dringen op een snellere terugdringing van het tekort op de begroting? CDA constateert geen trendbreuk op financieel gebied.

Antwoord

Uitgangspunt van het begrotingsbeleid vormt de beheersing van de collectieve uitgaven. Op dit terrein is wel degelijk sprake van een trendbreuk: zowel in 1995 als in 1996 dalen de reële uitgaven van de collectieve sector. Nederland is de enige EU-lidstaat die een dergelijke prestatie levert.

Hierdoor wordt de basis gelegd voor houdbare tekortreductie en lastenverlichting. De begrotingsrust is er niet mee gediend als het verloop van het financieringstekort afhankelijk wordt gesteld van de korte-termijn tekortontwikkeling elders. Overigens valt uit de MEV (blz. 179) af te leiden dat de daling van het EMU-tekort in Nederland over de periode 1994–1996 groter is dan in Duitsland.

Vraag van het lid Terpstra (CDA):

De g.a. Terpstra stelt de ecotax niet als een ongevaarlijke belastingmaatregel te zien die zonder discussie door het parlement worden geloodst. Naar zijn mening maakt de regering een duidelijke discussie over de energiebelasting feitelijk onmogelijk.

Naar ons oordeel behoeft de snelheid van de behandeling niet ten koste te gaan van de grondigheid waarmee de behandeling plaatsvindt. In de nota naar aanleiding van het verslag zijn wij uitgebreid ingegaan op de vele vragen die van de kant van de Kamer zijn gesteld. De later deze week te houden plenaire behandeling van het wetsvoorstel biedt vanzelfsprekend gelegenheid voor verdere discussie.

Vraag van het lid Terpstra (CDA):

Zijn grondslagversmallende maatregelen een gevaar voor de ontwikkeling van het tarief eerste schijf? Hoe ziet de staatssecretaris deze ontwikkeling op lange termijn?

Antwoord

Het kabinet is van mening dat bij het treffen van grondslagversmallende maatregelen telkens een goede afweging vereist is. Daarbij is het mogelijk dat sommige maatregelen voordelen hebben die het belang van een grondslagversmalling overtreffen. Voorts is een belangrijke overweging dat in een samenhangend beleid andere mogelijkheden bestaan om er voor te zorgen dat het tarief eerste schijf niet oploopt. In dit verband kan er op gewezen worden dat in 1996 het totale tarief in de eerste schijf – ondanks dat niet ontkend kan worden dat in die periode een aantal grondslagversmallende maatregelen zijn getroffen (zie bij voorbeeld ook het antwoord op de vragen van de leden Giskes en Ybema die op 29 september aan de Kamer zijn gezonden) – voor het vierde achtereenvolgende jaar daalt: van 38,55% in 1992 naar 38,4% in 1993, naar 38,12% in 1994, naar 37,65% in 1995, naar tenslotte 37,5% voor volgend jaar.

Ook op de lange termijn zal getracht moeten worden in een samenhangend beleid een evenwicht te behouden tussen grondslagversmallende maatregelen enerzijds en tariefmaatregelen anderzijds. Daarbij kan overigens het realiseren van de belangrijkste doelstelling van dit kabinet – het vergroten van de werkgelegenheid – een positieve bijdrage leveren aan de grondslagontwikkeling.

Vraag van het lid Van der Ploeg (PvdA):

Verkoop GSM-licenties: hoeveel levert dat op?

Antwoord

Met betrekking tot de GSM-licenties zij opgemerkt, dat eerder reeds was besloten de twee GSM-vergunningen door middel van een tender uit te geven, waarbij kandidaten worden opgeroepen offertes in te dienen, waarna het beste plan wordt gehonoreerd. Overigens is in de vergunningvoorwaarden de mogelijkheid open gehouden om t.z.t. een schaarsteheffing aan de GSM-licentiehouders op te leggen.

Het veilen van etherfrequenties zal in de toekomst de regel zijn. De opbrengst van veilingen is niet bekend.

Vraag van het lid Van der Ploeg (PvdA):

Uitbreiding van de spaarpremie- en winstdelingsregelingen ten behoeve van zorg-, scholings- en sabbatsverlof.

Antwoord

Op dit moment is spaarloon in beginsel gedurende vier jaar geblokkeerd. Er wordt derhalve gespaard voor later. In die zin sluit de regeling dan ook aan bij de gedachte dat men moet kunnen sparen voor periodes van zorg-, scholings- of sabbatsverlof. Dit vraagt wel aanpassing van de deblokkeringsmogelijkheden voor deze doelen, en mogelijk ook van de bedragen die jaarlijks maximaal onder de spaarloonregeling kunnen worden gespaard (thans spaarloon f 1580 en premiespaarregeling f 1053). Dit laatste zou aanzienlijke budgettaire consequenties kunnen hebben. Het voorstel zal dan ook met name vanuit die invalshoek nader moeten worden bezien. Daarnaast moet de regeling wel evenwichtig blijven ten opzichte van andere situaties, vaak ook met een nobel doel, waarin wordt gespaard en waarvoor thans slechts generieke faciliteiten bestaan. In de Nota Arbeid en Zorg (SZW) is nader onderzoek naar de mogelijkheid om de spaarloonregeling op dit punt in te zetten aangekondigd.

Vraag van het lid Rabbae (GroenLinks):

Waarom heeft de Minister in de MN geen milieu-indicatoren opgenomen, zoals toegezegd vorig jaar?

Antwoord

In de MN'95 is door het Kabinet in Hoofdstuk 2 aandacht besteed aan de Milieu-indicatoren (NAMEA), die door het CBS zijn ontwikkeld met als doel de Nationale Rekeningen aan te vullen met gegevens over de milieubelasting in fysieke eenheden.

Doel van deze excercitie was om te illustreren, dat de economische groei niet noodzakelijkerwijs gepaard hoeft te gaan met een evenredige ontwikkeling van milieuvervuiling.

Zelfs op terreinen waar het NMP-2 een extra beleidsinspanning voorziet (zoals ten aanzien van het broeikaseffect) blijft de groei van de milieu-vervuiling achter bij die van de economie.

De hier boven gememoreerde relatie gaat ook voor dit jaar op en het opnieuw opnemen van deze milieu-indicatoren voegt op dit moment geen additionele inzichten toe.

Vraag van het lid Rabbae (GroenLinks):

Wat gaat de Minister doen met de motie Wolffensperger over het Groene BNP?

Antwoord

Tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen zijn door de heer Wolffensperger opmerkingen gemaakt over het groene BNP en heeft het kabinet verzocht het CPB, het CBS en het RIVM opdracht te geven, voor Prinsjesdag 1996 een proeve van een op milieukosten gecorrigeerd BNP uit te werken.

Hierbij is vervolgens toegezegd een dergelijk onderzoek te willen bevorderen. Overigens is daarbij aangetekend, dat er geen garantie is te geven voor een tijdstip van afronding van het onderzoek vanwege de methodologische haken en ogen, die zitten aan de opstelling van een groen BNP.

Overigens vindt er op dit moment reeds een aantal onderzoeken plaats. Zo wordt er door het CPB in samenspraak met het RIVM een nadere studie naar duurzaamheid verricht.

De berekening van milieuverliezen in geld is daarbij een van de aandachtspunten. Daarnaast heeft begin dit jaar het CBS samen met het RMNO een platform monetarisering milieuverliezen ingesteld, waarin deskundigen op persoonlijke titel uit de wetenschap, ministeries en onderzoeksinstellingen deelnemen, dat op korte termijn met een voortgangsverslag zal komen. Onduidelijk is nog of deze studies zullen leiden tot een hanteerbaar concept voor een groen BNP.

Nadat deze studies beschikbaar zijn, zal ik mede namens mijn collega van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) de Kamer informeren.

Vraag van het lid Rabbae (GroenLinks):

Wanneer worden de resultaten bekend van de werkgroep vergroening van het fiscale stelsel?

Antwoord

De werkgroep vergroening van het fiscale stelsel rapporteert aan de werkgroep fiscaal-technische herziening van de loon- en inkomstenbelasting, waaronder zij als subwerkgroep ressorteert. De werkgroep fiscaal-technische herziening streeft ernaar om op de korte termijn een tussenrapportage over het genoemde onderwerp uit de brengen. Overeenkomstig haar instellingsbeschikking legt de werkgroep haar laatste voorstellen uiterlijk per 1 april 1996 aan de Staatssecretaris van Financiën over.

Vraag van het lid Hoogervorst (VVD):

Een mogelijke oplossing voor deze ongerijmdheid (bij een kleine baan is men reeds volledig ziekenfondsverzekerd) zou kunnen zijn een minimum-ziekenfondspremie in te voeren, bijvoorbeeld de premie die hoort bij het minimumloon. Kan de minister inschatten welke de financiële gevolgen van zo'n maatregel zouden zijn?

Antwoord

Afhankelijk van de vormgeving bedraagt de financiële opbrengst van een minimale procentuele ziekenfondspremie ca. 0,9 miljard (minimum-premie voor alle hoofdverzekerden) of ca. 1 miljard (minimum-premie voor alle volwassenen).

Daarbij is uitgegaan van een minimum-ziekenfondspremie die gelijk is aan de huidige procentuele ZFW-premie op het minimumloonniveau (in guldens). In de nominale premie zijn geen wijzigingen verondersteld.

Vraag van het lid Hoogervorst (VVD):

Is het groeiend aantal tweeverdieners verwerkt in de diverse begrotingsramingen?

Voorstel voor heroverwegingsrapport over snel veranderde arbeidsparticipatie/inkomens- structuur.

Antwoord

Het kabinet onderschrijft het belang van de aangeroerde vragen.

In het algemeen kan worden gesteld dat voorzover demografische factoren bepalend zijn voor ramingen van uitgaven de samenstelling van huishoudens onderdeel daarvan uitmaken.

In de heroverwegingsronde voor de begrotingsvoorbereiding 1995 heeft het onderwerp van de inkomensafhankelijke subsidieregelingen centraal gestaan. De demografische component is in een aantal (deel)rapporten (mede) aan bod gekomen. Veranderingen ten aanzien van arbeidsparticipatie en inkomensstructuur vormen een wederkerend thema van bijvoorbeeld de Sociale Nota's.

Een en ander doet niet af aan het belang van de aangesneden thema's en van de noodzaak van voortdurend en kritisch onderzoek. Het kabinet zal zich nader bezinnen op de vraag of en hoe, bijvoorbeeld in de – nog te starten – heroverwegingsronde voor de begrotingsvoorbereiding 1997, deze thema's verder kunnen worden onderzocht.

Vraag van het lid Hoogervorst (VVD):

De g.a. Hoogervorst vraagt naar de fraudebestendigheid van de specifieke afdrachtskorting. Hij verwijst daarbij naar de mogelijkheden deeltijders onder de korting te brengen.

Antwoord

Wij menen dat er voldoende waarborgen tegen fraude zijn. Een belangrijk element is dat voor fraude er een onjuist arbeidscontract tussen werknemer en werkgever moet worden opgesteld. Werknemer en werkgever moeten derhalve samenspannen ten einde een onjuiste weergave van de werkelijkheid te geven. Dit vormt op zich zelf een stevige barrière tegen oneigenlijk gebruik. Uiteraard zal de belastingdienst en de bedrijfsverenigingen bij de controle alert zijn op deze fraudemogelijkheid, bijvoorbeeld door de werkelijk betaalde lonen systematisch te vergelijken met de contractlonen op basis waarvan de SPAK is toegepast.

Vraag van het lid Van Dijke (RPF):

Verder lijkt de lastenverlichting voor huishoudens bijna volkomen te niet te worden gedaan door de stijging van de kosten van gemeentebelastingen, huisvesting en verzekeringen. Het is moeilijk om op deze zaak grip te krijgen omdat dit juist het delegeren van bevoegdheden naar gemeentes en provincies zou blokkeren. Toch zou meer inzicht in en overzicht van het beleid bij de provincies en gemeentes bij het bepalen van het eigen beleid van het kabinet mee kunnen werken aan betere verhoudingen. Hoe verlopen de contacten van de minister hierover met de VNG en de provincies? Ziet de minister nog andere mogelijkheden om goed zicht te houden op de uiteindelijke kosten van de huishoudens en het netto besteedbaar inkomen?

Antwoord

De lasten als in de vraagstelling bedoeld, worden betrokken in het door de CBS vast te stellen prijsindexcijfer. De ontwikkeling van de prijzen worden betrokken in het inkomensbeleid van de regering. Indien op centraal niveau een lastenverlichting wordt gerealiseerd, dan gebeurt dat met inachtneming van lastenontwikkelingen op lokaal niveau.

Dat laat onverlet dat op lokaal niveau verschillen kunnen ontstaan. Sommige gemeenten kennen relatief hoge lokale lasten, andere kennen relatief lage lokale lasten. Dat is eigen aan de autonomie die gemeenten hebben om tot op zekere hoogte zelf de hoogte van hun belastingtarieven vast te stellen.

De minister van SZW heeft periodiek bestuurlijk overleg met de VNG over allerlei zaken op het terrein van de sociale zekerheid.

Zowel de VNG als de minister van SZW kunnen onderwerpen ter bespreking aandragen. Eén van die onderwerpen die binnenkort op de agenda staan, is de nota armoedebestrijding. Daarin kan ook aandacht worden geschonken aan lokale heffingen. Overigens blijkt uit bijlage 7 van de Miljoenennota (181) dat in de afgelopen jaren de stijgingen van gemeentelijke belastingen het sterkst was in de sfeer van het milieu (rioolrechten, reinigingsrechten, afvalstoffenheffing) ook blijkt daaruit dat het stijgingspercentage vanaf 1993 jaarlijks afneemt.

Macro bestaat thans een voldoende inzicht in de lokale lasten.

Naar mijn mening is het periodiek overleg van de minister van SZW met de VNG een goed gremium om desgewenst gesignaleerde problemen te bespreken en om informatie over en weer uit te wisselen.

Vraag van het lid Van Dijke (RPF):

MdV, nu een beetje duidelijk wordt hoe de onderhandelingen over de ambtenaren-CAO's uitpakken, wordt ook duidelijk dat het in het regeerakkoord beoogde bezuinigingsbedrag niet wordt gerealiseerd. Dit heeft uiteraard consequenties voor de beroemde Zalmnorm en het uitgavenkader. Kan de minister aangeven welke en hoe hij dat gaat inpassen?

Antwoord

Het bezuinigingsbedrag dat voor 1996 is afgesproken is vormgegeven door een korting op de middelen die het kabinet voor het arbeidsvoorwaardenoverleg heeft gereserveerd. Er is geen reden om aan te nemen dat het kabinet een deel van deze korting weer ongedaan moet maken. Voor het contract dat in de sector Rijk is gesloten, geldt dat de beschikbare ruimte niet is overschreden. In een aantal van de overige sectoren, zoals lagere overheden, Defensie en Politie, zijn de onderhandelingen al in een vergevorderd stadium. Ook hier is geen aanleiding om te veronderstellen dat het kabinet extra middelen ter beschikking zal moeten stellen.

Vraag van het lid Van Dijke (RPF):

De vermogenspositie is het afgelopen jaar weer afgenomen. Hoe belangrijk acht de minister de vermogenspositie en welke maatregelen wil hij nemen om te komen tot een verbetering van deze positie? Moeten we ons daar nu zorgen over maken of is het alleen maar een boekhoudkundige discussie?

Antwoord

Bij de bepaling van het netto vermogen van de Staat spelen tal van afbakenings- en waarderingsvraagstukken een rol. Het streven is er opgericht om de afbakenings- en waarderingsproblemen op te lossen door de staatsbalans in de Miljoenennota 1997 te baseren op een internationaal aanvaarde methodologie terzake. Voorts is van belang, dat het netto-vermogen van de Staat een betrekkelijk begrip is. De solvabiliteit van de staat kan er niet mee worden gemeten. Verdere reductie van het tekort en wijziging van de samenstelling van de rijksuitgaven ten gunste van rijksinvesteringen zijn de belangrijkste instrumenten om de tendens van verslechtering van de netto-vermogenspositie tegen te gaan.

Vraag van het lid Van Dijke (RPF):

40 000 Melkertbanen, waarvan allerminst denkbeeldig is dat die enkel een tijdelijk effect sorteren, als ook andere maatregelen, zorgen met zelfs de economische wind in de rug dus niet voor spectaculaire resultaten. En om werk, werk en nog eens werk was het dit kabinet toch begonnen? Dan zou juist in het positief economisch klimaat dat nu heerst grotere resultaten moeten worden geboekt. Schiet het kabinet zijn doel voorbij omdat het te gefixeerd is op werk, werk en nog eens werk? Is werk nu het doel..? Het gaat toch om participatie, welzijn van de mensen.

Antwoord

De 40 000 Melkertbanen zijn banen die structureelworden gefinancierd en zijn ook structureel van aard. Er is dus geen sprake van dat deze banen slechts een tijdelijk effect sorteren.

Het CPB raamt in de MEV'96 voor 1996 een toename van 100 000 banen van meer dan 12 uur in de week. Als ook de banen van minder dan 12 uur per week worden meegeteld, dan raamt het CPB voor 1996 een toename van het aantal banen met 127 000. Deze resultaten zijn wel degelijk goed te noemen. Dat de werkloosheid nog niet zo hard afneemt, komt omdat, mede dankzij het succesvolle beleid ter terugdringing van arbeidsongeschiktheid, ook het arbeidsaanbod fors toeneemt. Er is dus sprake van een aanzienlijke stijging van de werkgelegenheid, maar dit is nog geen reden om op onze lauweren te gaan rusten.

Integendeel, dit is een aansporing om op de ingeslagen weg voort te gaan.

Als het gaat om het welzijn en de participatie van mensen dan is een betaalde baan één van de meest fundamentele zaken die hieraan bij kunnen dragen. Werk is dus geen doel op zich, maar een methode om meer mensen een grotere bestaanszekerheid en betrokkenheid bij de maatschappij te geven.

Vraag van het lid Van Dijke (RPF):

Zijn de geruchten juist dat Amerika de Wereldbank drastisch wil hervormen? Heeft de Minister inzicht in mogelijke consequenties van een veranderd beleid van de WB?

Antwoord

– Tijdens de G-7 van Halifax in juni jl. is gesproken over hervormingen van de internationale financiële instellingen. In het slotcommunqué is een aantal aanbevelingen opgenomen over verbetering van de werkwijze. Deze liggen o.a. op de gebieden particuliere sector, milieu, armoedebestrijding, schulden en besluitvormingsstructuur van de instellingen. Zij zijn bepaald niet dramatisch en liggen in lijn met de discussie zoals die in de diverse internationale fora en in de instellingen zelf (o.a. op de komende jaarvergadering) worden gevoerd.

– Voorts is er vorig jaar door het Development Committee een Task Force multilaterale banken ingesteld die in april 1996 verslag zal uitbrengen. Deze Task Force zal aanbevelingen doen over het werkterrein van de multilaterale banken en hun rol in een veranderende wereld, onder meer gekenschetst door een sterke toeneming van de kapitaalmobiliteit.

– Een nota met de Nederlandse visie over de toekomst van de Bretton-Woodsinstellingen wordt deze week aan de Kamer toegezonden.

Vraag van het lid Van Dijke (RPF):

De g.a. de heer van Dijke (RPF) vroeg zich af of het personeelsbeleid van de Belastingdienst voldoende rekening houdt met de noodzaak om kwaliteit en ervaring voor de dienst te behouden.

Antwoord

Dit aspect van het gevoerde uitstroombeleid wordt uiteraard in het oog gehouden. De Belastingdienst kent echter op het moment een extreem laag verloop (1994: net boven 1%).

De Belastingdienst dient ook in de toekomst een evenwichtige personeelsopbouw te hebben. Daarom is het wenselijk het beleid thans te richten op bevordering van vrijwillige uitstroom en een beheerste aanpassing van de personeelsbezetting op de vastgestelde formaties. Dit gaat gepaard met een voortgaande opleidingsinspanning waardoor het mogelijke verlies aan kennis en ervaring kan worden opgevangen. Daartoe is ook, via een interne herschikking van middelen, het opleidingsbudget van '94 op '95 verhoogd met ruim 20%.

Vraag van het lid Van Dijke (RPF):

De heer Van Dijke noemt de kleinverbruikersheffing op energie als een voorbeeld van de vergroening van het belastingstelsel waarmee hij blij is. Hij vindt het echter jammer dat de vergroening daarbij lijkt te blijven.

Antwoord

Met de kleinverbruikersheffing is de vergroening van het fiscale stelsel noch begonnen, noch geëindigd. De kleinverbruikersheffing is een vorm van belasting op milieugrondslag, waarvan we er inmiddels al drie kennen: een brandstoffenbelasting, een grondwaterbelasting en een afvalstoffenbelasting. Deze hebben alle drie een bredere reikwijdte dan kleinverbruik. Voor een verdere voortgang van de vergroening is eerder dit jaar een werkgroep ingesteld met deskundigen van binnen en buiten de departementen.

Deze werkgroep is gevraagd systematisch in kaart te brengen welke mogelijkheden tot verdere vergroening van het fiscale stelsel uitvoerbaar en effectief voor het milieu zijn. Vergroening van het fiscale stelsel is zeker ook meer dan de invoering van nieuwe belastingen. Ook binnen bestaande belastingen kunnen immers positieve prikkels voor het milieu worden ingebouwd, en ook daarvan hebben we er al diverse; bijvoorbeeld de bosbouwvrijstelling, de Vamil-regeling en de regeling groen beleggen, juist bedoeld voor de gewone burger, in termen van de heer Van Dijke een kleine actor, die zijn geld milieubewust wil beleggen.

Vraag van het lid Van Dijke (RPF):

Over de vormgeving van de voorgestelde regulerende energieheffing, die a.s. donderdag ook in deze Kamer zal worden besproken, heeft de heer van Dijke, onder verwijzing naar de Scandinavische landen, gevraagd waarom ook niet grootverbruikers onder de heffing zouden kunnen vallen.

Antwoord

Zoals ook in de schriftelijke beantwoording van de vragen naar aanleiding van het bedoelde wetsvoorstel is aangegeven, is de vormgeving van de tot nu toe ingevoerde of voorgestelde nationale energieheffingen sterk bepaald door aspecten als de kenmerken van de energiehuishouding, de economische structuur en de wensen en mogelijkheden inzake een terugsluizing van de heffingsopbrengst.

Waar deze voor de diverse landen verschillen leidt dit ook tot een verschillende vormgeving. Daar komt bij dat wij al een belasting kennen die ook voor grootverbruikers geldt, namelijk de brandstoffenbelasting in de WBM. Deze belasting komt overeen met een heffing van ongeveer $ 3 per vat olie. Verdere verhoging daarvan is uit concurrentieoogpunt ongewenst. De verdere gedachtenwisseling kan plaatsvinden bij de behandeling van het wetsvoorstel.

Vraag van het lid Van Dijke (RPF):

Opbrengst tabaksaccijns zou niet stijgen, terwijl onderzoek naar het rookgedrag dit wel doet vermoeden. Oorzaak: smokkel en fraude? Is daar inzicht in en hoe wordt de smokkel aangepakt?

Antwoord

Hierbij plaats ik de volgende opmerkingen.

– Zoals uit de in de Miljoenennota gepresenteerde cijfers blijkt, ligt de vermoedelijke opbrengst 1995 van de tabaksaccijns boven de aanvankelijk voor 1995 geraamde opbrengst en vertoont deze opbrengst een stijgende lijn. Dit strookt met het feit dat inmiddels is gebleken dat de afzet zich heeft gestabiliseerd en weer een lichte stijging vertoont.

Ik merk overigens op dat de onderzoeken naar het rookgedrag nooit exact kunnen aangeven in welke mate er sprake is van een wijziging in het consumentengedrag. Een verschil in opgave van enkele sigaretten per dag met het werkelijke aantal geeft al snel een verschil van circa tien percent.

– Wat betreft de geconstateerde vormen van smokkel en de maatregelen die ter bestrijding daarvan zijn genomen, moge ik verwijzen naar mijn vertrouwelijke brief van 6 juni 1995 aan de Vaste Commissie voor Financiën.

Vraag van het lid Van Dijke (RPF):

De g.a. is van mening dat de aanwezige rust op het gebied van de begroting reden moet zijn om te zoeken naar mogelijkheden die een beter en rechtvaardiger heffingssysteem dichterbij kunnen brengen.

Hij is van mening dat het mogelijk moet zijn om het fiscale instrument nadrukkelijker in te zetten om de sociale cohesie in de samenleving te bevorderen en duurzame ontwikkeling te stimuleren.

Antwoord

Fiscaliteit maakt onderdeel uit van het instrumentarium om beleidsdoeleinden van kabinet en wetgever te realiseren. Er is een duidelijke ontwikkeling gaande waarin de fiscaliteit steeds meer voor het bereiken van sociaal-economische en milieudoelstellingen wordt ingezet. Daarbij moet steeds toetsing aan een aantal criteria plaatsvinden. De belangrijkste zijn doeltreffendheid (beleidseffectiviteit), doelmatigheid (kostenefficiëntie) en de inpasbaarheid binnen de fiscale structuur. Voorts is een criterium de ver- enigbaarheid van de maatregel met budgettaire randvoorwaarden, zoals de ontwikkeling van de micro-lasten, het uitgavenkader en de budgettaire beheersbaarheid. Ten slotte is van belang de verenigbaarheid met EG-regelgeving.

Vraag van het lid Van Dijke (RPF):

Wat vindt de minister van ideeën om belasting niet zozeer op arbeid te laten drukken, maar meer op milieu, kapitaal en consumptie? Kan de regering toezeggen serieus mogelijkheden in overweging te nemen?

Antwoord

De g.a. Van Dijke noemt met betrekking tot de belastingdruk vier elementen, te weten arbeid, milieu, kapitaal en consumptie. Tussen deze elementen bestaat een zekere samenhang en evenwicht.

Verschuiving van de belastingdruk tussen deze factoren vergt een zorgvuldige afstemming. Onbeperkte verschuiving van belastingdruk van de ene factor naar de andere kan er toe leiden dat de voordelige effecten van verlaging van de belastingdruk op de ene factor te niet wordt gedaan door de negatieve effecten van de verhoging van de belastingdruk op een andere factor.

Het kabinet legt in het kader van de verschuiving van belastingdruk het accent op een verschuiving van de belastingdruk op arbeid naar milieu. In dit verband kan worden gewezen op het voorstel tot invoering van een regulerende energiebelasting. Door de terugsluizing van de opbrengsten van deze belasting wordt mede een bijdrage geleverd aan de verschuiving van lasten van arbeid naar milieu. Voorts heeft de Staatssecretaris in maart van dit jaar een werkgroep tot vergroening van het fiscale stelsel ingesteld. Onderdeel van de taakopdracht van deze werkgroep is mogelijkheden voor nieuwe belastingen op milieugrondslag te onderzoeken.

Wat betreft de verhoging van belastingdruk op consumptie wordt gewezen op het voornemen van het kabinet de accijnzen met ingang van 1996 reëel constant te houden. Voorts is in het regeerakkoord het voornemen neergelegd om te komen tot een reële verhoging van de accijnzen op benzine en diesel indien de ontwikkelingen in de buurlanden daartoe ruimte bieden.

Tot slot zij opgemerkt dat dat de discussie over de belastingdruk op kapitaal, milieu en consumptie mede beïnvloed wordt door de ontwikkelingen op dit punt in de ons omringende landen en de mogelijkheden binnen de Europese regelgeving.

Vraag van het lid Zonneveld (CD):

Een economisch noodscenario: ligt dat klaar?

Zo ja hoe ziet het eruit; zo nee, waarom niet?

Antwoord

Nee. Het kabinetsbeleid steunt op behoedzame verwachtingen met betrekking tot de economische groei. Dit beperkt in voldoende mate de kans dat het tekortplafond wordt overschreden.

Vraag van het lid Ybema (D66):

Wat is nu het werkelijke budgettaire beeld voor 1996: de 0,1 miljard onderschrijding uit de Miljoenennota of de 1 miljard uit de MEV? Is er misschien sprake van stille reserves in het budgettair beeld?

Antwoord

De onderschrijding in 1996 op de rijksbegroting in enge zin zal naar huidige inzichten 0,1 miljard bedragen. Wel is er sprake van verschillen tussen de Miljoenennota en de MEV bij de ramingen van de EU afdrachten en de uitgaven asielzoekers. In de MEV worden deze lager ingeschat. Het kabinet acht de ramingen in de MEV optimistisch.

Vraag van het lid Ybema (D66):

Wat zijn de gevolgen van de introductie ecu voor de geldhuishouding?

Antwoord

De introductie van de gemeenschappelijke munt completeert de overgang naar de monetaire unie, maar is vanuit het oogpunt van monetair beleid van minder belang. De vervanging van de nationale munten door de gemeenschappelijke munt sec heeft geen effect op de geldhuishouding (het is het best te vergelijken met de vervanging van centen door stuivers).

Vraag van het lid Ybema (D66):

Blijft de groei in deze kabinetsperiode 2% à 3%?

Antwoord

Bij de opstellen van het regeeraccoord is uitgegaan van een behoedzaam scenario voor de economische groei. De jaarlijkse ramingen zijn gebaseerd op de economische vooruitzichten, zoals opgesteld door het CPB. Op dit moment zijn geen actuele ramingen voor 1997 en 1998 beschikbaar.

Vraag van het lid Ybema (D66):

Hoe denkt de minister over de winstpositie van het Nederlandse bedrijfsleven?

Antwoord

Uit analyses van het CPB in de Macro-economische Verkenning 1996 (blz. 108) blijkt dat de winstontwikkeling in 1994, 1995 en 1996 nog bescheiden is, zeker in vergelijking met het jaar 1990 toen eveneens sprake was van een conjuncturele top. Bovendien voorziet het CPB een daling van de winstquote in 1995 en in 1996 ten opzichte van 1994.

In deze analyse is de voorgenomen lastenverlichting voor 1996 meegenomen.

Vraag van het lid Ybema (D66):

Wat zijn de achterliggende oorzaken van de bescheiden economische groei in Nederland?

Antwoord

Gemeten aan de ontwikkeling van de groei van het BBP per hoofd is Nederland in Europees perspectief sinds 1980 relatief achtergebleven. De grafiek 2.1.3 in de Miljoenenota illustreert dit. De achterblijvende ontwikkeling heeft zich met name voorgedaan in de periode tot 1988. De achterblijvende ontwikkeling hangt ondermeer samen met een aantal tekortkomingen, die samenhangen met de in sommige opzichten gebrekkige werking van markten. Het vaak aanwezige groeipotentieel wordt daardoor onvoldoende benut. Door bevordering van marktwerking en een doelmatige publieke aanbodzijde kan op dit terrein een omslag tot stand worden gebracht, zodat de relatief goede concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven zich in sterkere mate ook vertaalt in binnenlandse welvaartsgroei en werkgelegenheid.

Vraag van het lid Ybema (D66):

Ziet de Minister mogelijkheden om ook de prijs van het milieu een rol te laten spelen bij het financieeleconomische beleid.

Antwoord

Integratie van milieu en economie is een belangrijk onderdeel van het regeringsbeleid en ook van het financieel-economische beleid.

In het financieel-economische beleid worden dan ook verschillende instrumenten gehanteerd om het milieu een rol te laten spelen.

In het fiscale stelsel is een vergroening een belangrijk element. Een belangrijk aspect hiervan is de geleidelijke invoering van een regulerende belasting op het kleinverbruik van energie over de periode 1996–1998.

Daarnaast worden er gedachten ontwikkeld voor een mogelijke verdere ecologisering van het belastingstelsel.

Bij de nadere invulling van het uitgavenbeleid speelt ook de versterking van het milieubeleid een belangrijke rol. In het kader van de intensiveringsclusters zijn extra middelen voorzien in Cluster III om met name milieu-vriendelijke vervoerswijzen, bodemsanering en de natuur te versterken.

Ook het bredere financieel-economische beleid gericht op het structuurversterking en een versterking van de concurrentiepositie van het bedrijfsleven staat voor een belangrijk deel in het teken van het milieubeleid. Een flexibele economie is beter in staat om te reageren op veranderende milieunormen en om produktie-processen aan te passen aan de modernste milieu-eisen.

Vraag van het lid Van der Vlies (SGP):

Wat vindt het kabinet van de kritiek van professor Rutten, die het uitgavenbeleid van het kabinet als te soepel en te soft heeft gekwalificeerd?

Antwoord

Het kabinet deelt deze opvatting niet. In 1995 blijven de uitgaven onder het voor dat jaar voor de gehele collectieve sector vastgestelde plafond. In de sociale zekerheid komen de uitgaven beneden het plafond; voor de zorgsector is sprake van een incidentele overschrijding.

In 1996 worden de uitgavenkaders van de drie sectoren gehandhaafd: de sociale zekerheid blijft er duidelijk onder, de rijksbegroting marginaal en de zorg zit precies pas.

Vraag van het lid Van der Vlies (SGP):

Is de regering bereid bij het vaststellen van de WTZ-omslagpremies later dit najaar, de effecten van de pakketoverheveling (geneesmiddelen uit de AWBZ) onder ogen te zien en daarmee rekening te houden?

Antwoord

Bij de financiering van de WTZ kunnen twee zaken worden onderscheiden:

– de WTZ-verzekeringspremie, dat is de premie van de standaardpakketpolis (de zogenaamde SPP-premie), die betaald wordt door alle particulier verzekerden met een WTZ-polis;

– de WTZ-omslagbijdrage, die door alle particulier verzekerden wordt betaald, ter dekking van het (gepoolde) omslagtekort van de WTZ.

Voor de SPP-premie stelt de regering een maximum vast.

Daarbij wordt vanzelfsprekend rekening gehouden met de pakketoverheveling (de premie zal dan ook stijgen t.o.v. 1995).

De WTZ-omslagbijdrage wordt vastgesteld door de Stichting Uitvoering Omslagregeling WTZ (SUO); de overheid heeft hier in beginsel geen invloed op. Omdat de omslagbijdrage altijd met een jaar vertraging wordt vastgesteld, is de verwachting dat deze in 1996 daalt ten opzichte van 1995: dit hangt samen met de Wet Van Otterloo (minder WTZ-verzekerden in 1995), terwijl het opwaartse effect van de pakketoverheveling 1996 er nog niet in zal zitten (dit komt pas in 1997).

Overigens is in de Prinsjesdagstukken reeds rekening gehouden met een stijging van de particuliere verzekeringspremies, dus ook met de inkomensconsequenties uit dien hoofde.

Vraag van het lid Schutte (GPV):

Als de EMU in 1999 start, zal dit een mini-EMU zijn. Is dit acceptabel voor de regering?

Antwoord

De Nederlandse regering hecht aan een strikte toepassing van de convergentiecriteria. Alleen dan kan de monetaire unie op een verantwoorde wijze starten. Tegen de achtergrond van de huidige economische situatie zou dit betekenen dat niet alle lidstaten volledig kunnen deelnemen aan de derde fase. Het Verdrag voorziet evenwel expliciet in deze mogelijkheid. Ik denk echter dat het vooruitzicht achter te moeten blijven weinig landen zal toelachen. Dit zal landen ertoe aanzetten de noodzakelijke convergentieinspanningen te versterken (denk aan Nederland), om zo toch voor de kopgroep te kunnen kwalificeren of als dit niet meer zou lukken dan toch zo snel mogelijk te kunnen toetreden.

Vraag van het lid Schutte (GPV):

Wanneer kunnen we het voor het einde van het zomerreces beloofde plan van aanpak voor de staatsloterij tegemoet zien?

Antwoord

Middels de brief van 21 augustus 1995 (Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 24 119, nr. 7) bent U op de hoogte gesteld van onze voornemens omtrent dit plan van aanpak.

In de betreffende brief is aangegeven dat de staatssecretaris zich, los van de discussie met betrekking tot de samenwerking SENS/SNS, zal buigen over de toekomstige positie van de SENS. De bevindingen kunt U naar verwachting voor het einde van het jaar tegemoet zien.

Daarbij kan dan tevens de reeds voorgenomen evaluatie van het privatiseringsproces van de SENS worden meegenomen, alsmede een aantal feitelijke vragen – welke zijn gesteld tijdens het overleg op 11 mei jl. – die betrekking hebben op het verleden.

Vraag van het lid Schutte (GPV):

De g.a. Schutte vraagt naar de gevolgen voor het wetgevingsproces van invoering van het correctief wetgevingsreferendum ook voor belastingwetten.

Antwoord

Het kabinet heeft over de vormgeving en de reikwijdte van een correctief wetgevingsreferendum nog geen besluiten genomen.

Praktische aspecten waar de heer Schutte op doelt zullen zeker ook in de afweging worden betrokken.

Vraag van het lid Marijnissen (SP):

Nederlandse afdrachten aan de EU:

– wat kan de Kamer nog doen?

– beschouwt de Minister het als een steun in de rug als de Kamer het Eigen-middelenbesluit niet goedkeurt?

Antwoord

Tijdens de behandeling van de Wet ter goedkeuring van het Eigen-middelenbesluit zullen we uitgebreid komen te spreken over de mogelijkheden voor Nederland de afdrachten tot en met 1999 te drukken. Het Eigen-middelenbesluit is een resultante van moeizame en complexe onderhandelingen in een tijd dat een aantal cruciale besluiten over de toekomst van de Unie moesten worden genomen. Het uiteindelijke compromis is onderdeel van een totaalpakket en dient ook als zodanig beoordeeld te worden.

M.b.t. de afdrachten legt de Regering tot en met 1999 de prioriteit bij een versterking van de fraudebestrijding en een onverminderde strikte budgetdiscipline. Op Nederlands initiatief heeft de Ecofinraad uitgesproken dat handhaving van de financiële perspectieven onder alle omstandigheden geboden is. Bij de huidige vooruitzichten leidt dit ertoe dat in de komende jaren de EU-uitgaven lager zullen zijn dan het maximum van het nieuwe Eigen Middelenbesluit.

Tijdens de onderhandelingen in 1999 over een nieuw financieel pakket voor de volgende eeuw zullen we moeten komen tot drastische beleidshervormingen zodat we in de toekomst zeker kunnen zijn van een meer evenwichtige verdeling van de financiële lasten van het lidmaatschap.

Vraag van het lid Marijnissen (SP):

De gunstige gevolgen van belastingverlagingen (bijvoorbeeld Oort) moeten het zonder bewijs stellen. Het bewijs van de positieve effecten van belastingverlagingen ontbreekt, aldus citaat van De Kam in ESB.

Antwoord

In een artikel in ESB geeft De Kam in overweging minder accent op belastingverlaging te leggen en méér accent op terugdringing financieringstekort. In dit verband wordt het volgende opgemerkt.

De hoofdpunten van het regeringsbeleid zijn: verbetering van de overheidsfinanciën, arbeidsdeelname en concurrentievermogen van de Nederlandse economie. Voor het jaar 1996 slaagt het kabinet erin om een aanzienlijke lastenverlichting gepaard te laten gaan met een terugdringing van het financieringstekort. Het is dus niet óf óf, maar én én. Bij de keuze van lastenverlichtende maatregelen heeft het kabinet zich in sterke mate laten leiden door de gevolgen ervan voor de werkgelegenheid. Dat het gevoerde beleid – waarin lastenverlichting en terugdringing financieringstekort belangrijke ingrediënten zijn geweest – gunstige economische effecten heeft gehad blijkt bijvoorbeeld uit de gerealiseerde groei van de werkgelegenheid. Zo is in grafiek 2.1.1 op pagina 14 van de Miljoenennota te lezen dat vanaf 1985 de werkgelegenheid onafgebroken gegroeid is, ook in de conjunctureel wat zwakkere jaren. Uit dezelfde grafiek blijkt dat – met uitzondering van 1988 – de Nederlandse "performance" met betrekking tot werkgelegenheidscreatie gunstig afsteekt tegen de internationale trend.

Vraag van het lid Hendriks:

Laat Nederland ABP buiten beschouwing bij EMU-criteria, en rekenen we ons dan niet opzettelijk armer dan we zijn?

Antwoord

Het EMU-schuldcriterium heeft betrekking op de bruto overheidsschuld conform de definities die op grond van internationale afspraken gelden voor de nationale rekeningen. De keuze voor dit bruto-schuldbegrip is gebaseerd op de overweging dat de bruto schuld voor alle landen ondubbelzinnig blijkt uit de gangbare statistieken.

Het salderen van de overheidsschuld met het ABP-vermogen is om twee redenen niet mogelijk. Ten eerste valt het ABP onder de sector verzekeringswezen en dus niet onder de sector overheid. In de tweede plaats is het EMU-schuldcriterium een bruto schuldbegrip zodat saldering met vermogen (of het nu om pensioenreserves of om andere bezittingen gaat) niet is toegestaan.

Bij de beoordeling of Nederland voldoet aan de EMU-criteria – met name relevant bij de beoordeling van de vraag of de schuldquote in een voldoende tempo daalt – zal de aanwezigheid van een adequate reserve voor ambtenarenpensioenen wel een rol spelen. De Ecofin-raad weegt namelijk bij die beoordeling alle relevante factoren mee. De aanwezigheid van het ABP-vermogen is als een relevante factor te beschouwen omdat Nederland in tegenstelling tot vrijwel alle andere landen van de Europese Unie in de toekomst, onder invloed van de vergrijzing in veel mindere mate zal worden geconfronteerd met oplopende pensioenkosten van ambtenaren, dan landen die voor de opgebouwde pensioenaanspraken geen reservering hebben getroffen.

Bijlage Tweede Kamervraag over- heidsinvesteringen, Terpstra, CDA

Grafiek 5: Ontwikkeling overheidsinvesteringen

Tabel: overheidsinvesteringen in omringende landen, 1996, % BBP

Nederland2,9

Duitsland2,6

Frankrijk3,4

België1,7

VK1,5

Bron: CPB en OESO Outlook Juni 1995

Noot 2 (zie blz. 544)

Interpellatievragen van het lid Poppe (SP) naar aanleiding van de tweede Franse kernproef gesteld aan de Minister van Buitenlandse Zaken

1

Wat is uw reactie op het aanbod van de Franse minister van Buitenlandse Zaken – gedaan tijdens de bijeenkomst van EU-ministers van Buitenlandse Zaken in Santander – om Europa onder de Franse atoomparaplu te laten schuilen?

2

Is het waar dat u in Santander de argumenten van uw Franse collega De Charette voor de kernproeven «niet onzinnig» hebt genoemd?

3

Bent u bereid in navolging van Nieuw-Zeeland en Chili onze ambassadeur uit Frankrijk terug te roepen, nu Frankrijk tot nu toe niet gevoelig is gebleken voor de wereldwijde protesten?

4

Bent u bereid te onderzoeken of Nederland, eventueel samen met andere Europese landen, Frankrijk voor het Europese Hof van Justitie kan dagen in verband met het mogelijk niet naleven van het Euratom-verdrag?

5

Bent u bereid bij uw Franse collega aan te dringen wetenschappelijke informatie te verstrekken over berichten van scheuren in de bodem van het atol Mururoa, die mogelijk lekkage van radio-actief materiaal in zee tot gevolg kunnen hebben, zoals Le Monde op 3 oktober 1995 meldde?

6

Bent u bereid het initiatief van Australië, Nieuw-Zeeland, Japan en andere landen te steunen om een resolutie bij de Verenigde Naties in te dienen om te komen tot een onmiddellijk verbod op alle kernproeven?

7

Ziet u nog mogelijkheden om de druk op de Franse regering op te voeren met het doel een beëindiging van het programma van kernproeven dichterbij te brengen? Zo ja, welke?

Naar boven