Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

Ik stel voor, toe te voegen aan de agenda van 14 en 15 mei:

  • - de Raming der voor de Tweede Kamer in 1997 benodigde uitgaven, alsmede aanwijzing en raming van de ontvangsten (24680).

Ik stel voor, aan de orde te stellen in de vergaderingen van 29 en 30 mei de gezamenlijke behandeling van:

  • - het voorstel van rijkswet Goedkeuring van het op 25 januari 1988 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken (24452, R1551);

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen in verband met de binding van het Koninkrijk aan het Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken (24453).

Ik stel voor, in diezelfde week te komen tot de gezamenlijke behandeling van:

  • - het voorstel van rijkswet Goedkeuring van de op 27 november 1992 te Londen tot stand gekomen protocollen tot wijziging van respectievelijk het Internationaal Verdrag inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie, 1969, en het Internationaal Verdrag betreffende de instelling van een Internationaal Fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie, 1971 (24472, R1554);

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet aansprakelijkheid olietankschepen (24473);

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet schadefonds olietankschepen (24474).

Ik stel voor, aan het einde van de vergadering van deze dag ook te stemmen over:

  • - de motie-Noorman-den Uyl/Bakker over een geïntegreerde aanpak van de woonlastenproblematiek (24515, nr. 9).

Overeenkomstig de voorstellen van de voorzitter wordt besloten.

De voorzitter:

Ik taxeer dat, anders dan aanvankelijk is geïndiceerd, het niet onmogelijk is dat de stemmingen reeds tussen 16.00 uur en 18.00 uur zullen plaatsvinden. Dit is echter een informatie onder heel veel voorbehoud, want u weet dat er soms onderwerpen zijn die om een gedegen, en daarom ook langdurige behandeling vragen.

Ik stel voor, een aantal stukken van de lijst van werkzaamheden af te voeren. De nummers zullen in de Handelingen, na de ingekomen stukken, worden vermeld.

Aldus wordt besloten.

De voorzitter:

Ik deel aan de Kamer mede, dat de tijdelijke commissie WBL tot haar voorzitter heeft benoemd het lid Versnel-Schmitz.

Het woord is aan mevrouw Vos.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! Op 3 juli 1995 heeft de Kamer voor het laatst van de minister van Economische Zaken informatie ontvangen over de proefboringen in de Waddenzee. Deze boringen of de voorbereidingen daarvan zijn inmiddels in volle gang, maar er zijn toch een aantal zaken veranderd. De plannen van de NAM inzake die proefboringen zijn anders dan ten tijde van het kamerdebat hierover. Ook blijkt er veel meer gas in de bodem te zitten dan wij in die tijd dachten.

Voor mijn fractie is dit reden om de minister van Economische Zaken om een brief te vragen. Ik wil hem verzoeken hierin op de volgende punten in te gaan.

1. Wil de minister de Kamer op de hoogte stellen van de actuele plannen en situatie? Welke zijn nu precies de plannen van de NAM? Waar zal worden geboord en hoe lang? Op welke punten wijkt dit af van de plannen ten tijde van de debatten in de Kamer?

2. In hoeverre zijn de bijgestelde prognoses van de aardgasreserves aanleiding voor het kabinet om de boringen in het kwetsbare natuurgebied te heroverwegen?

3. Hoe gaat het verder in de procedure als de minister overgaat tot instemming met de plannen? Wanneer zijn dan de goedkeuringsbesluiten en de ontwerp-vergunningen te verwachten?

Ten slotte wil ik de minister vragen of hij bereid is om geen onomkeerbare stappen in het proces van goedkeuringsbesluiten en vergunningen te zetten alvorens hij de Kamer voldoende heeft geïnformeerd en de Kamer in gelegenheid is geweest om hierover met de minister van gedachten te wisselen.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Voorzitter! De fractie van de Partij van de Arbeid sluit zich aan bij het verzoek van GroenLinks om een brief. Wij zouden graag van de gelegenheid gebruik willen maken om drie aanvullende vragen voor die brief te formuleren. Het gaat daarbij ook om twee vragen die onvoldoende zijn beantwoord in het debat.

De eerste vraag is, wat de gevolgen zullen zijn als wij met deze nieuwe wetenschap een strategie ontwikkelen waarin de Waddenzee de komende jaren alsnog wordt ontzien in exploratie en exploitatie.

De tweede vraag is, of er mogelijkheden zijn om deze gevolgen als het ware te overbruggen met andere, kleine en nieuwe gasvelden, bijvoorbeeld op het continentaal plat, tot het eventuele moment dat exploratie en exploitatie in de Waddenzee onontkoombaar is.

De derde vraag is, welke rol het toekomstige import- en exportbeleid daarin kan vervullen.

De heer Reitsma (CDA):

Voorzitter! Mijn fractie heeft geen bezwaar tegen een brief van de minister. Mijn fractie vindt het wel een beetje vreemd om op dit moment al te stellen dat processen die nu in gang zijn gezet en waarmee de Eerste en de Tweede Kamer hebben ingestemd, in feite niet verder tot ontwikkeling mogen komen. In die zin vinden wij dat het kabinet gewoon moet doorgaan met het beleid en uiteraard de Kamer moet informeren in antwoord op de gestelde vragen.

De heer Remkes (VVD):

Voorzitter! Ik wil mij hierbij aansluiten. Wij hebben tegen informatie geen bezwaar. Het kabinet moet echter vooral op volle kracht doorgaan!

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Ik wil met betrekking tot de zoëven gestelde vragen een opmerking maken. Wanneer bij de regeling van werkzaamheden gevraagd wordt om een brief om informatie, gaat het meer om informatie naar aanleiding van een specifiek onderwerp en van wat algemenere aard. Ik stel nu vast dat het vragen worden die zodanig geformuleerd zijn, dat het òf vragen van de desbetreffende kamercommissie hadden kunnen worden – waarop die commissie had kunnen besluiten die vragen aan de minister voor te leggen – òf schriftelijke vragen. Dat is mij de afgelopen weken al meer opgevallen. Wij moeten de instrumenten die wij hanteren om informatie te verkrijgen wel op de juiste manier blijven toepassen.

Ik maak die opmerking nadat wij hebben besloten om het stenogram door te geleiden. Daar komen wij niet op terug. Een volgende keer zal ik een dergelijke opmerking evenwel vóór een dergelijk besluit aan de Kamer moeten voorhouden uit het oogpunt van een correcte toepassing van het reglement. Ik zou nu geen discussie willen entameren. Ik wil u alleen deze overweging meegeven, omdat het mij al een paar keer is opgevallen dat de zaak wel zeer specifiek wordt en het karakter van een brief om informatie een beetje te buiten gaat.

De heer Van Waning (D66):

Voorzitter! Ik wil geen discussie. Van de zijde van D66 wil ik zeggen dat wij het geheel eens zijn met wat u zegt. Dat is de reden dat wij ons hebben onthouden van enige reactie op het voorgaande.

De voorzitter:

Ik ben wel zo ijdel om u nu niet het woord te ontnemen!

Het woord is aan de heer Van Rey.

De heer Van Rey (VVD):

Voorzitter! Dit is een les voor de toekomst voor een aantal collega's!

Op 21 november jl. heeft de Kamer een besluit genomen over de brief 24339, nr. 4, over het instellen van de tijdelijke commissie WBL en de daaraan verbonden taakopdracht. Ik kan hier overigens mede namens de Partij van de Arbeid spreken. Ik merk op dat wij hedenochtend aan de voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer hebben gevraagd om een procedurevergadering, om met de collega's een gedachtenwisseling te hebben over de taakopdracht die in die brief staat. Dat was natuurlijk formeel niet juist, omdat de Kamer het besluit heeft genomen. Wij wilden niet de collega's passeren in de vaste kamercommissie. Wij hadden ook het idee om aan de tijdelijke commissie advies te vragen over die gedachte. Nu dat zo is, betekent dit dat wij formeel het verzoek hier in de Kamer moeten neerleggen. Dat betekent dat ik aan u zou kunnen vragen om een discussie over die taakopdracht hier in de Kamer. De Kamer zou daar een besluit over moeten nemen. Maar zover willen wij niet gaan, omdat wij daar eerst in kleiner verband, in commissieverband over wilden en over willen spreken. Wij willen ook aan de tijdelijke commissie WBL advies vragen. Dat kan formeel dus niet. Ik moet het nu hier vanmiddag via de regeling van werkzaamheden spelen. Ik vraag dus om uw advies, en dat van de collega's, over dit voorstel.

De voorzitter:

Alvorens te vragen wie naar aanleiding van dit verzoek het woord wenst te voeren, heb ik een opmerking van procedurele aard. Ik denk dat het volstrekt correct is geweest dat u uw zaak eerst in de desbetreffende vaste kamercommissie aan de orde hebt gesteld. Zou dat niet gebeurd zijn, dan zou ik dat de Kamer in overweging hebben gegeven. Al was het alleen maar omdat de Kamer, zonder discussie overigens, indertijd tot instelling van deze commissie heeft besloten, op voorstel van de desbetreffende vaste commissie. Met andere woorden: wanneer wij tot wijziging komen van een opdracht waartoe wij plenair hebben besloten, is het verstandig advies te vragen aan degene die ons gevraagd heeft tot dat besluit te komen. Ik stel vast dat u de zaak inmiddels in de commissie aan de orde heeft gesteld, maar dat er nog geen conclusie is gekomen.

Je kunt erover twisten, maar het is een kwestie van goed overleg, dat – wanneer een commissie is ingesteld en dus feitelijk functioneert – wij dan niet met zo'n commissie kunnen omgaan als ware er nog geen commissie. Want de commissie heeft niet alleen een bepaalde samenstelling en een bepaalde verkiezing achter de rug, maar die commissie is iets. Zij bestaat uit een aantal van onze collega's die ten behoeve van de Kamer een stuk voorbereiden en een werkwijze en een planning hebben uitgestippeld. Men kan dus niet zonder meer in een plenaire vergadering zeggen dat de opdracht van de commissie wordt gewijzigd en uitgebreid, dat de commissie wordt uitgebreid en dat andere veranderingen tot stand worden gebracht, zonder dat ten minste de gevoelens van de desbetreffende commissie zijn gepeild. Je grijpt nu eenmaal in in het werk van een commissie, waar collega's van ons mee doende zijn. Dat is natuurlijk niet zo wanneer er nog niets is, maar er is al geruime tijd iets en dat hebben wij in de afgelopen weken ook kunnen ervaren.

Mijn reactie zou ten principale zijn om nu niet tot een besluit te komen, maar op dit punt het oordeel te vragen van de tijdelijke commissie. Ik kan mij namelijk indenken dat de tijdelijke commissie de vraag wellicht relevant vindt, maar alreeds in een dermate vergevorderd stadium van afronding is, dat men er de voorkeur aan geeft om het werk eerst af te ronden – wat ik heel legitiem vind – alvorens zich over een nieuwe vraag te buigen. Ik kan mij ook indenken dat de commissie zegt: het is goed dat ik dat nu weet.

Derhalve stel ik voor, het stenogram van dit gedeelte van de vergadering – daarin ligt alles vast – in handen te stellen van de desbetreffende commissie. Ik koppel daaraan het verzoek aan die commissie om de Kamer te informeren over de wijze waarop zij tegen de gedane suggestie aankijkt. Ik geef de collega's ernstig in overweging om, indien de commissie er de voorkeur aan geeft om op zo kort mogelijke termijn haar werk te voltooien, daartoe de ruimte te bieden. Door ontwikkelingen die ons allen bekend zijn, is het indienen van het rapport van de commissie een weekje vertraagd, maar er was al een datum vastgesteld voor de aanbieding ervan aan mij. Dat betekent mijns inziens dat wij in deze laatste fase niet al te zeer meer in het werk van de commissie mogen ingrijpen. Ik geloof dat wij anders de zaak zeer complex maken, ook waar het gaat om de uiteindelijke rapportages. Overigens bedoel ik deze opmerkingen als een voetnoot; ik vind dat de commissie hierover zelf een oordeel moet kunnen geven.

Mijn voorstel is dus, het stenogram van dit gedeelte van de vergadering aan de commissie ter hand te stellen en haar te vragen wat zij van de gedane suggestie vindt. Als de commissie van oordeel is dat onmiddellijk overeenkomstig het verzoek van de heer Van Rey moet worden gehandeld, heb ik het blauwgrijze vermoeden dat de Kamer, na ommekomst van het reces, niet zal zeggen: dat had niet mogen gebeuren. Zo liggen de kaarten.

Overeenkomstig het voorstel van de voorzitter wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Poppe.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter! Uit een vandaag door de Consumentenbond gepubliceerd rapport blijkt dat de vertragingen bij de Nederlandse Spoorwegen een nieuw dieptepunt hebben bereikt. Ik zeg er met nadruk bij dat het personeel op de trein hiervoor geen blaam treft. Gemiddeld 30% van de treinritten komt met een vertraging aan. Dat is weer meer dan het vorig jaar. Maandag tijdens de ochtendspits en vrijdag tijdens de avondspits loopt de kans op vertraging op tot 42%. Vertragingen frustreren natuurlijk het doel om meer mensen in de trein te krijgen.

De NS beloofden reeds beterschap, maar er is nog geen verbetering waar te nemen. Daarom wil ik de minister van Verkeer en Waterstaat een brief vragen met daarin haar commentaar op de onderzoeksresultaten van de Consumentenbond en met de maatregelen die zij tegenover de NS gaat nemen om de treinen in Nederland weer zoveel mogelijk volgens het spoorboekje te laten rijden.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar de minister van Verkeer en Waterstaat.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven