Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

Het Presidium heeft met eenparigheid van stemmen besloten te stellen in handen van:

a. de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (de maatstaf voor de duur van het recht op uitkering en enige andere onderwerpen) (24632);

b. de vaste commissie voor Financiën:

  • - het wetsvoorstel Het opnieuw vaststellen van de Wet melding zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen in verband met het verbeteren van de werking van deze wet (Wet melding zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen 1996) (24626);

c. de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer:

  • - het voorstel van wet van het lid M.B. Vos tot wijziging van de Wet milieubeheer (duurzaam geproduceerd hout) (23982);

d. de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid:

  • Voorzitter- het voorstel van wet van de leden Van Ardenne-van der Hoeven, Biesheuvel en Reitsma tot wijziging van de Ziektewet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Werkloosheidswet, de Wet op de loonbelasting 1964, de Wet op de inkomstenbelasting 1964 en de Wet financiering volksverzekeringen in verband met een tijdelijk vereenvoudigd premie- en belastingregime bij seizoenarbeid in de agrarische sector (24447);

e. de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport:

  • - het wetsvoorstel Instelling van een vast college van advies op het terrein van de maatschappelijke ontwikkeling (Wet op de Raad voor maatschappelijke ontwikkeling) (24628).

Ik stel voor, dinsdag 26 maart bij het begin van de vergadering te behandelen:

  • - de brief van het lid M.B. Vos, houdende het voorstel opschorting van de notificatieprocedure inzake haar initiatiefvoorstel duurzaam geproduceerd hout (23982, nr. 10).

Ik stel voor, toe te voegen aan de agenda voor 26, 27 en 28 maart:

  • - het wetsvoorstel Goedkeuring van de op 14 juni 1994 te Luxemburg tot stand gekomen partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten enerzijds, en Oekraïne anderzijds, met bijlagen, protocol en brieven, en de op 24 juni 1994 te Korfoe tot stand gekomen overeenkomst inzake partnerschap en samenwerking, waarbij een partnerschap tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Russische Federatie, anderzijds, met bijlagen en protocollen (24427);

Ik stel voor, toe te voegen aan de agenda voor 2 en 3 april:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het basisonderwijs inzake de overboeking van niet bestede vergoedingen en wijziging van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs inzake de overboeking van niet bestede vergoedingen en het vervallen van de verplichte pauze (24228);

Ik stel voor, de stukken 22656, nr. 8, 24036, nr. 15, 24110, nr. 2, 24400-VI, nrs. 34 en 35, 24400-VIII, nr. 71, 24400-X, nrs. 72 en 79, 24400-XII, nrs. 43 en 45, en 24400-XIII, nrs. 37 en 38 voor kennisgeving aan te nemen.

Overeenkomstig de voorstellen van de voorzitter wordt besloten.

De voorzitter:

Ik zal volgende week dinsdag nadere mededelingen doen over het tijdstip van de IRT-debatten.

Het woord is aan de heer Rosenmöller.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Via u wil ik de Kamer toestemming vragen om de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te interpelleren, en wel over het College van toezicht sociale verzekeringen. Ik heb daar drie redenen voor. De eerste reden is dat er de afgelopen 24 uur in alle kranten en radio- en televisie-uitzendingen zeer veel aandacht is besteed aan de mogelijke maatregelen van het kabinet ten aanzien van het bestuur of de organisatie van het college van toezicht in zijn algemeenheid. Ik zou graag antwoord willen op de vraag of die informatie juist of onjuist is. In beide gevallen dient de Kamer zo snel mogelijk geïnformeerd te worden over de berichtgeving. Die liegt er namelijk niet om: grote krantekoppen, luidende dat het bestuur van het CTSV weg moet. Ik vind daarnaast dat het rapport van de heer Rood, adviseur van de staatssecretaris, zo snel mogelijk openbaar moet worden. Ik heb er overigens niets op tegen wanneer dat rapport wordt gekuist als het gaat om de strikt persoonlijke opmerkingen, want het gaat mij om de beleidsmatige kant van de zaak. Vervolgens kan de Kamer er een oordeel over vellen, als aanloop naar een afrondend debat met het kabinet. Ten derde wil ik in dat debat enkele signalen afgeven om te voorkomen dat de Kamer straks voor een voldongen feit komt te staan, op welk terrein dan ook.

Op basis van deze drie argumenten verzoek ik u, voorzitter, de Kamer toestemming te vragen om de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te interpelleren.

Mevrouw Vliegenthart (PvdA):

Voorzitter! De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft zojuist in haar procedurevergadering met de grootst mogelijke meerderheid het volgende besluit genomen, naar aanleiding van de brief van de staatssecretaris met het verzoek om de commissie vertrouwelijk te mogen informeren over de stand van zaken.

In de eerste plaats hecht de commissie aan een zo groot mogelijke openbaarheid. In de tweede plaats wil de commissie zo snel mogelijk door de staatssecretaris worden geïnformeerd over de besluitvorming van het kabinet ter zake. In de derde plaats gaat de commissie op dit moment niet in op het verzoek van de staatssecretaris om de commissie vertrouwelijk te mogen informeren over de stand van zaken. Wij hechten eraan dat wij zo snel mogelijk een openbare brief van de regering krijgen. Daarover kunnen wij dan een debat met de regering voeren. Dat sluit natuurlijk niet uit dat de regering eraan kan hechten, ook al stuurt zij die brief, dat bepaalde aspecten vertrouwelijk blijven. De commissie behoudt zich het recht voor om die informatie alsdan te wegen en te besluiten of het debat vertrouwelijk of in het openbaar kan plaatsvinden. Ten slotte heeft de commissie uitgesproken dat het besluit van de commissie het recht van een individueel lid om een bepaald verzoek aan de Kamer te doen, onverlet laat. De procedure van de commissie is wat dat betreft helder.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! De reactie van de fungerend voorzitter van de commissie verbaast mij niet. Ik was zelf aanwezig bij die procedurevergadering. Mevrouw Vliegenthart heeft het meerderheidsbesluit van de commissie correct verwoord. Ik ben het daar echter, als enige, niet mee eens. De staatssecretaris heeft ons een dag of acht geleden geïnformeerd over het feit dat hij het rapport-Rood in ontvangst had genomen. Afgelopen vrijdag zou dat in het kabinet worden besproken. Tevens deelde de staatssecretaris ons toen mee dat de Kamer zo snel mogelijk zou worden geïnformeerd. Wij leven nu echter al acht dagen later, maar dat is nog niet het allergrootste probleem.

Op dit moment is sprake van een geweldige hoeveelheid onrust, als gevolg van deze berichtgeving. Naar mijn idee is die onrust schadelijk voor de organisatie van het CTSV. Daarnaast is die ook schadelijk voor het bestuur van het CTSV. Over zorgvuldigheid gesproken: de drie leden van het bestuur staan zo ongeveer in elke krant drie keer afgedrukt en worden vijf keer met hun naam genoemd. De onrust is mogelijkerwijs ook schadelijk voor de staatssecretaris. Tegen die achtergrond kan de Kamer mijns inziens het beste besluiten dat zij vanmiddag opheldering van de staatssecretaris wil, voor zover dat mogelijk is. Dat is overigens voor een belangrijk deel mogelijk. Ik ben het volstrekt eens met dat gedeelte van het besluit van de commissie, dat gaat over een zo groot mogelijke openbaarheid. Dat is het discussiepunt niet. Ik verzet mij tegen dat onderdeel van het besluit, dat luidt dat moet worden gewacht op een nieuwe, openbare brief van de staatssecretaris, alvorens daarover met de staatssecretaris kan worden gedebatteerd. Dat zou overigens de derde brief zijn, vanaf het moment dat de staatssecretaris het rapport-Rood in ontvangst nam. Ik vind dat een onverstandig besluit. Het zal ook schadelijk zijn voor het aanzien van de organisatie. Ik wijs op de manier waarop de media hierover berichten. De leiding en het personeel zitten op een kabinetsstandpunt te wachten. Daarop gelet, is het van het groot belang dat de staatssecretaris daarover vanmiddag informatie geeft. Derhalve handhaaf ik mijn verzoek tot een interpellatie. Ik maak daar overigens de kanttekening bij dat het een zinvolle interpellatie moet zijn. Als ik hier straks alleen sta, is dat weinig zinvol. Ik ben benieuwd naar de reactie van de collega's op mijn herhaalde verzoek tot het houden van een interpellatie.

Mevrouw Vliegenthart (PvdA):

Voorzitter! Ik stel vast dat de staatssecretaris ons een brief heeft gestuurd waarin hij meedeelt nog enige tijd nodig te hebben voor een definitieve oordeelsvorming in deze zaak. Hij heeft vervolgens aangeboden om de Kamer vertrouwelijk te informeren over de gang van zaken. De commissie heeft besloten dat zij geen behoefte heeft aan vertrouwelijk overleg. Zij wil zo snel mogelijk openbaar met de regering debatteren over de kabinetsbesluiten. Een en ander laat niets aan helderheid te wensen over. Het is dan ook twijfelachtig of een interpellatie wel zinvol is. Ik laat het uiteraard aan de wijsheid van de Kamer over om daar een besluit over te nemen.

De heer Van Dijke (RPF):

Voorzitter! Er moeten zwaarwegende argumenten zijn om een verzoek tot een interpellatie niet toe te staan. Ik denk dat de eventuele interpellatie van vanmiddag voornamelijk zal gaan over de commotie en niet over het rapport. Dat zou ik betreuren, want wij moeten volgende week, als wij wel over het rapport beschikken, opnieuw over dezelfde zaak een debat voeren. Ik stel voor, ons terughoudend op te stellen in dezen.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Voorzitter! Ik ben het eens met de heer Van Dijke. De heer Rosenmöller vroeg de Kamer of ook andere woordvoerders aan het interpellatiedebat zouden meedoen. Ik heb die behoefte niet. De vaste kamercommissie heeft met mijn instemming het besluit genomen dat zojuist is verwoord door de fungerend voorzitter. Naar mijn mening heeft de heer Rosenmöller ons een onzinnige vraag gesteld. Echter, ieder verzoek tot een interpellatie moet worden toegestaan tenzij zich zeer zwaarwegende argumenten daartegen verzetten. Ik wil best met het verzoek van de heer Rosenmöller instemmen, maar het is ook duidelijk hoe ik daar verder over denk.

De heer Schutte (GPV):

Voorzitter! Een belangrijk argument voor het verzoek van de heer Rosenmöller is de onrust die hij her en der signaleert. Om die onrust weg te kunnen nemen, is er meer nodig dan alleen een interpellatiedebat met de staatssecretaris. Dat is pas mogelijk op het moment dat de Kamer een stuk ter beoordeling voorgelegd krijgt. Dat is er nu niet. De doelstelling van de heer Rosenmöller kan niet bereikt worden met een debat vandaag. Daarop gelet, lijkt het mij niet waarschijnlijk dat onze fractie aan een eventuele interpellatie mee zal doen.

Mevrouw Doelman-Pel (CDA):

Voorzitter! In de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een zeer zorgvuldige afweging plaatsgevonden over de procedure. Dat het aanbod tot vertrouwelijk overleg is afgewezen, geeft duidelijk aan dat de commissie in overgrote meerderheid de voorkeur geeft aan een openbaar debat op een ander tijdstip. Echter, ik ben het met de voorgaande sprekers eens dat het verzoek van de heer Rosenmöller niet kan worden geweigerd. Of wij aan een eventuele interpellatie zullen deelnemen, is vers twee.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter! Ook de SP-fractie heeft zich aangesloten bij het meerderheidsstandpunt van de vaste kamercommissie. Naar mijn idee komt de wens tot spoedige openbaarheid met nadruk uit dat standpunt naar voren. De staatssecretaris moet wel zijn belofte gestand doen dat hij geen onomkeerbare besluiten zal nemen voordat de Kamer is ingelicht, althans dat hij de implementatie van die besluiten zal uitstellen totdat de Kamer daarover is ingelicht. Ik zie op dit moment geen aanleiding voor een interpellatie.

Mevrouw Schimmel (D66):

Voorzitter! Zoals mevrouw Vliegenthart al heeft aangegeven, staan wij volkomen achter de besluitvorming van de procedurevergadering. Er moet zo snel mogelijk openbaarheid komen en het liefst volledige openbaarheid. Dat is ook ter kennis gegeven aan de staatssecretaris. Wij willen de heer Rosenmöller het recht niet ontzeggen om een interpellatie aan te vragen. Wij vragen ons overigens af of zijn overweging van de maximale openbaarheid en zijn overweging om zo snel mogelijk een debat te voeren met de staatssecretaris wel gestand kunnen worden gedaan door dat verzoek. Kortom, wij ontzeggen hem het recht op interpellatie niet, maar wij vragen ons af of die twee overwegingen daarmee worden bereikt.

De heer Van Hoof (VVD):

Voorzitter! Kortheidshalve sluit ik mij aan bij en verwijs ik naar het besluit van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Wij vinden dat er zoveel mogelijk zo snel mogelijk openbaar moet zijn, behalve datgene wat absoluut niet kan worden geopenbaard. Die vertrouwelijkheid zal op een nader moment moeten worden afgewogen. De heer Rosenmöller zegt dat onrust schade zou kunnen toebrengen aan zowel het CTSV als aan het bestuur, de staatssecretaris en het parlement. Ik zou hem in overweging willen geven of het misschien niet zo zou kunnen zijn dat een interpellatie nu voor de lange termijn nog meer schade toebrengt. Dat is de reden waarom de VVD-fractie vindt dat de interpellatie nu niet zou moeten plaatsvinden. Ik denk dat ik procedureel het recht niet heb om dat tegen te houden. Voor mij betekent het in ieder geval dat ik er niet aan mee zal doen.

De heer Boogaard (groep-Nijpels):

Voorzitter! Mijn fractie erkent dat de heer Rosenmöller het recht heeft om een interpellatie te vragen, maar zij sluit zich aan bij de besluitvorming van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

De voorzitter:

Ik stel vast dat de voorzitter van de vaste commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft meegedeeld dat de commissie – dat is een bevoegdheid van de commissie – aan de staatssecretaris om een openbare brief heeft gevraagd en dat na ontvangst van die brief altijd nog kan worden bezien of er aanvullende vertrouwelijke informatie nodig is. Daar heeft de Kamer nu niets over te zeggen.

Als ik de heer Rosenmöller goed heb beluisterd, heeft hij een verzoek via een "tweetrapsraketconstructie" aan ons voorgelegd. Hij vroeg toestemming om hedenmiddag een interpellatie te houden. Dat was de eerste trap. Als ik iedereen zo beluister, wil men de heer Rosenmöller niet afhouden van dat verzoek en is men genegen om die toestemming te geven. De heer Rosenmöller heeft vervolgens een tweede trap afgeschoten en gevraagd om een zinvolle interpellatie. Als ik zo vrij mag zijn, moet ervan worden uitgegaan dat de kans heel groot is, zo niet 100%, dat de interpellatie zal worden gekenmerkt door slechts een tweetal woordvoerders, te weten de heer Rosenmöller en de staatssecretaris. Tegen de achtergrond van het tweede punt van het verzoek van de heer Rosenmöller en gegeven de besluitvorming in de commissie vraag ik de heer Rosenmöller of hij bij zijn voornemen van de eerste trap blijft.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Ik dank de collega's voor de in diverse bewoordingen uitgesproken steun met betrekking tot het formele verzoek om interpellatie. Niemand heeft gezegd dat het niet kan. Tegen mevrouw Van Nieuwenhoven zeg ik dat het geen onzinnige vraag was. Ik wilde nagaan in hoeverre sprake zou kunnen zijn van een zinvolle interpellatie. Ik erken overigens dat de staatssecretaris en ondergetekende waarschijnlijk ook getweeën een redelijk zinvolle middag zouden kunnen doormaken, maar of dat nu de organisatie van het CTSV en de leidinggevende personen het meest dient, is de vraag. Ik ben het oneens met collega Van Hoof die stelde dat deze mogelijke interpellatie voor de lange termijn schade zou kunnen toebrengen.

Ik maak een andere taxatie dan enkele andere collega's. Ik maak de taxatie dat de staatssecretaris informatie zou kunnen verstrekken die op dit moment in de krant staat. Hij kan dan antwoord geven op de vraag of die informatie juist is. Dat is voor de organisatie en de leiding buitengewoon belangrijk. Nu de steun voor de participatie aan die mogelijke interpellatie ontbreekt, is uw vraag, voorzitter, en de onderliggende toon daarvan, volstrekt gerechtvaardigd en begrijpelijk. Ik zal dan ook mijn verzoek intrekken, uiteraard in de hoop en verwachting dat de staatssecretaris het verzoek gestand zal doen om de Kamer zo spoedig mogelijk in het openbaar via een brief te informeren.

De voorzitter:

Er is nog één punt: de heer Marijnissen heeft een veronderstelling geuit met betrekking tot de onomkeerbaarheid van de besluitvorming. Op dit punt stel ik voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar de staatssecretaris.

Daartoe wordt besloten.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Voorzitter! Ik wil iets zeggen over een opmerking van de heer Rosenmöller. Ik sprak over de onzinnigheid van zijn voorstel. Dat sloeg op het feit dat wij hierover in de vaste commissie uitvoerig hebben gesproken. In die zin wist waarschijnlijk iedereen, ook de heer Rosenmöller, hoe dit zou aflopen.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Duivesteijn.

De heer Duivesteijn (PvdA):

Voorzitter! Ook ik wil een verzoek doen tot het houden van een interpellatie. Gisteren is het wetsvoorstel inzake procesvereisten in behandeling geweest in de Eerste Kamer. Op basis daarvan heeft de staatssecretaris geconcludeerd dat de behandeling van die wet voorlopig wordt opgeschort. Daarmee ontstaat de situatie dat huurders voor de komende huurronde geen enkele vorm van informatie- en overlegrecht hebben. Tegelijkertijd betekent dit dat de wet dit jaar geen werking meer zal krijgen. Ik zou dan ook graag een interpellatie willen houden over de consequenties van het aanhouden van deze wet en daarover met de staatssecretaris en de Kamer wat uitgebreider van gedachten willen wisselen.

Hiermee hangt een ander punt samen. Vanmiddag zullen wij de huursombenadering behandelen. Dit heeft consequenties, want de wet inzake procesvereisten en die over de huursombenadering liggen in elkaars verlengde. Ik verzoek dan ook de behandeling van de huursombenadering uit te stellen tot na de interpellatie.

De voorzitter:

Deze twee verzoeken kunnen gecombineerd in behandeling worden genomen.

De heer Biesheuvel (CDA):

Voorzitter! Ik kan instemmen met het interpellatieverzoek van de heer Duivesteijn; ik zal ook deelnemen aan dat debat. De heer Duivesteijn betrekt daarbij echter de behandeling van het wetsvoorstel over de huursombenadering. Als het interpellatiedebat bijvoorbeeld volgende week gehouden wordt, zou ook de behandeling van het wetsvoorstel plaatsvinden en dat heeft behoorlijke consequenties. Dit wetsvoorstel, onder nr. 24507, moet per 1 juli wet zijn omdat het nogal grote consequenties heeft voor de individuele huursubsidie waarover de heer Duivesteijn ook zo zijn zorgen over heeft. Er is dus absoluut wel een relatie. Naar mijn mening zou dan ook duidelijk moeten zijn wanneer de eindstemming over het wetsvoorstel kan plaatsvinden.

De heer Jeekel (D66):

Voorzitter! Ik sluit mij aan bij hetgeen de heer Biesheuvel heeft gezegd. Aan de ene kant vind ik een interpellatie zinnig, gezien hetgeen nu voorligt en de mogelijk lastige positie waarin huurders kunnen terechtkomen. Aan de andere kant deel ik zijn mening dat, als wij nu niet de beide wetsvoorstellen bespreken, een aantal financiële regelingen die wel degelijk voor diezelfde huurders van belang zijn, problemen kunnen opleveren. Het eerste verzoek van collega Duivesteijn zou ik dan ook wel willen overnemen, maar het tweede niet.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma (GroenLinks):

Voorzitter! Ik steun het voorstel van de heer Duivesteijn om een interpellatie te houden over de procesvereisten, omdat het belangrijk is dat de positie van de huurders in het gedrang komt. Ik ondersteun ook zijn tweede verzoek, omdat er een relatie is met de huursombenadering. Ik vraag om de interpellatie zo snel mogelijk te houden, zodat wij de huursombenadering ook zo snel mogelijk kunnen behandelen.

De heer Poppe (SP):

De SP-fractie acht het zeer zinvol om zo snel mogelijk een interpellatie over deze kwestie te houden. Hetzelfde geldt voor het aanhouden van wetsvoorstel 24507.

De heer Van Erp (VVD):

Voorzitter! Mijn fractie heeft geen bezwaar tegen een interpellatie, zoals bedoeld door de heer Duivesteijn. Wij vragen hem echter wel of het niet verstandiger is om eerst aan de staatssecretaris de beweegredenen te vragen waarom hij het wetsvoorstel heeft aangehouden en de consequenties daarvan. Dan kunnen wij op basis van de argumenten in een brief daarover discussiëren. Dat geef ik hem in overweging.

De heer Duivesteijn (PvdA):

Voorzitter! Ik ben blij dat de Tweede Kamer het verzoek tot een interpellatie wil honoreren.

De voorzitter:

Dat zullen wij straks vaststellen!

De heer Duivesteijn (PvdA):

Ik ben blij dat de bereidheid er is om mogelijkerwijze straks te komen tot een besluit, om het zo maar te formuleren.

Het opschorten van het debat over de huursombenadering is afhankelijk van het tijdstip waarop de interpellatie gehouden kan worden. Ik denk dat het wel belangrijk is om het op te schorten, omdat de huursombenadering wel degelijk te maken heeft met de wettelijke procesvereisten. Ik ben het met de heer Biesheuvel eens dat wij moeten zorgen dat die wet op tijd wordt aangenomen en in het Staatsblad komt, uitgaande van medewerking van de Eerste Kamer. De behandeling zou wat mij betreft morgen of dinsdag kunnen plaatsvinden, dus zo snel mogelijk. Ik wil zelf de consequenties van de wet inzake de huursombenadering kunnen doorzien. Ik denk dat het niet redelijk is om die wet al te behandelen, want dan krijgen wij tijdens de behandeling een debat over wat er in de Eerste Kamer is gebeurd en de consequenties daarvan. Dat vind ik niet verstandig.

Ik ben met de heer Van Erp van mening dat het belangrijk is dat de staatssecretaris reageert. Wat mij betreft kunnen wij ieder moment beginnen met de interpellatie. Ik vind het wel belangrijk dat de staatssecretaris van tevoren aangeeft wat zijn beweegredenen zijn geweest. Dat mag mondeling, maar het mag ook schriftelijk.

De voorzitter:

Het verzoek om een interpellatie betreft de behoefte om zo snel mogelijk feitelijke inlichtingen te krijgen. Dat kan leiden tot een motie of tot een inhoudelijk standpunt. Ik zou graag opheldering willen hebben over de gedachte bij de heer Duivesteijn, bij de heer Van Erp en mogelijk bij de Kamer dat de staatssecretaris voor dinsdag zijn standpunt kenbaar maakt over de gang van zaken bij de Eerste Kamer op dit punt. Men zou kunnen redeneren dat een interpellatie dan overbodig is, omdat de feitelijke informatie is verkregen, hetgeen niet wil zeggen dat daarover geen gedachtenwisseling kan plaatsvinden. Dat moeten wij overwegen. Een interpellatie naar aanleiding van een brief is een relatief curieus verschijnsel. Als men een brief wil, maakt dat wat uit voor wat wij in de richting van het kabinet ondernemen. Dat zou ik dan graag nu willen vernemen, zodat ik straks met een voorstel kan komen over hoe wij daarmee omgaan.

De heer Duivesteijn (PvdA):

Ik handhaaf mijn verzoek tot het houden van een interpellatie. Ik denk dat het erom gaat zo spoedig mogelijk een interpellatie te houden.

De voorzitter:

"Zo spoedig mogelijk" wil dus zeggen: vandaag of dinsdag.

De heer Jeekel (D66):

Voorzitter! Ik kan mij zeer goed vinden in uw voorstel. Dat lijkt mij een veel beter voorstel dan het op de allerkortst mogelijke termijn houden van een interpellatie.

De voorzitter:

Om niet in ingewikkelde procedures verzeild te raken: lettend op het totaal, stel ik voor, het stenogram van dit deel van de vergadering aan de staatssecretaris door te zenden. Het kenmerk is daarbij een brief waarin hij zijn opvattingen geeft naar aanleiding van datgene wat in de Eerste Kamer gebeurd is en over hoe hij verder tegen de zaken aankijkt. Ik stel voor, dinsdag te debatteren naar aanleiding van die brief, samen met de wetsvoorstellen die wij hedenmiddag zouden bespreken. Wij kunnen dan, afhankelijk van de inhoud van de brief, altijd bezien of wij dat achtereenvolgens en separaat doen dan wel gecombineerd, ook al omdat bij een van de wetsvoorstellen – ik meen door de heer Duivesteijn, uiteraard via zijn fractie – een koppeling is gelegd met het probleem dat hij zojuist heeft aangekaart. Het zou dus praktisch kunnen zijn dat de zaak gecombineerd wordt behandeld, maar dat hangt af van de brief. Dan is er helderheid, maar daar kan over worden gedebatteerd. Is de brief van dien aard dat er afzonderlijk over gedebatteerd moet worden, dan doen wij dat eerst en daarna de wetsvoorstellen. Dat is mijn voorstel. Als de brief er dinsdag niet is, besluiten wij dinsdagmiddag tot een interpellatie – dat moeten wij alsdan doen – die dan onmiddellijk zal worden gehouden. Dan weten de leden wat hun boven het hoofd hangt.

De heer Duivesteijn (PvdA):

Even voor de helderheid: ik wil die twee dingen volstrekt scheiden. Wat mij betreft staat de behandeling van de wet dus...

De voorzitter:

Dat maakt mij allemaal niet uit. Laten wij het kort houden. Bij een brief gelden uiteraard spreektijdbeperkingen. Ik zal de tijden van één termijn maar in gedachten houden, namelijk vijf minuten. Na dat debat krijgen wij het debat over de beide wetsvoorstellen. Als de brief er niet is, zullen wij dinsdag formeel besluiten over de interpellatie van de heer Duivesteijn, die dan onmiddellijk zal worden gehouden. Ik geloof dat wij dan een ordelijk besluit hebben. Het tijdstip van 1 juli houden wij bij de behandeling van volgende week in gedachten, maar als voorzitter van deze Kamer veroorloof ik mij de opmerking dat wij gehouden zijn om zorgvuldig met de wetgeving om te gaan en dat wij thans geroepen zijn om de besluitvorming aan de overzijde te verdisconteren in onze eigen besluitvorming. Daar mogen wij nog wel even over nadenken als wij later niet wederom, ten onrechte, een verwijt willen krijgen.

Aldus wordt besloten.

Naar boven