Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van orde.

De voorzitter:

Allereerst deel ik mede, dat de mondelinge vragen van het lid De Hoop Scheffer aan de minister van Defensie over berichten in de pers inzake het opstellen van een lijst van gewonde Bosniërs door Dutchbat, niet hedenmiddag maar donderdagmiddag aanstaande aan de orde zullen komen, zulks in verband met het verblijf van de minister in het buitenland.

De heer Van Oven (PvdA):

Voorzitter! Mijn fractie heeft er uiteraard geen bezwaar tegen dat hierover mondelinge vragen worden gesteld. Niettemin zijn wij van mening dat dit onderwerp niet los gezien kan worden van het gehele onderzoek dat de minister van Defensie heeft laten instellen naar het functioneren van Dutchbat. Mijn fractie zou het op prijs stellen, wanneer de resultaten van dat onderzoek mede datgene zullen bevatten wat op dit punt kan worden geconstateerd. Zij gaat ervan uit dat de minister van Defensie zijn toezegging gestand zal doen om dat rapport half oktober aan de Kamer te doen toekomen.

De voorzitter:

Dat laat onverlet dat ik voornemens ben die mondelinge vragen donderdagmiddag aan de orde te stellen.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Voorzitter! Ik constateer, niet zonder genoegen overigens, enige huiver bij een van de coalitiepartners voor de mondelinge vragen van donderdag, maar ik zou ze toch maar willen stellen. Uiteraard wordt alles meegenomen in het onderzoek, want dat hebben wij hier afgesproken.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Is dit nu een verlengde regeling van werkzaamheden, waarbij de Partij van de Arbeid zegt iets bij het onderzoek te willen betrekken? Het ontgaat mij even.

De voorzitter:

Nee, dit is geen verlenging van de regeling. Ik heb de mededeling gedaan dat de vragen van de heer De Hoop Scheffer nu niet aan de orde zullen komen. Daar werd op gereageerd. Dat heeft op zichzelf niets met de regeling te maken.

Vragen van het lid M.B. Vos aan de ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Economische Zaken, over de CO2-brief (15-09-1995) en de reacties van RIVM/CPB en ECN daarop (NRC 23-09-1995).

De voorzitter:

Ik zie dat alleen de minister van EZ aanwezig is. Betekent dit dat de minister van VROM niet zal komen?

Minister Wijers:

Zij zit in het buitenland, voor zover ik weet.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! Wij kunnen dit kabinet niet beschuldigen van een pessimistische toekomstvisie, als wij kijken naar de CO2-brief, die vorige week naar de Kamer is gestuurd. Met een zeer bescheiden pakket van aanvullende maatregelen zegt dit kabinet de doelstelling van min 3% in 2000 te gaan halen.

Afgelopen zaterdag bleek dat de onderzoeksinstituten het Centraal planbureau, het RIVM en het ECN daar anders over denken. Zij zeiden dat het kabinet zich rijk rekent door de effecten van het lopend en het aangekondigd beleid onrealistisch hoog in te schatten. Voorwaar, nogal ongezouten kritiek op de CO2-brief. Wij hebben het niet over zomaar wat instituten die tot een standpunt zijn gekomen, maar over ongeveer alle deskundigheid die op dit terrein verenigd is. Deze instituten zeggen dat zelfs in het gunstigste groeiscenario, dus met een lage economische groei, wij zullen uitkomen op ruim 4,5% groei van de CO2. In een realistischer scenario waarbij de huidige economische groei doorzet, komen wij uit op een groei van 7,5%. Dat is wel even iets anders dan min 3% waarop het kabinet uitkomt.

Voorzitter! Dit alles roept een heleboel vragen op, die ik bij dezen wil stellen aan de minister van Economische Zaken.

1. Waarom hecht het kabinet geen waarde aan het oordeel van de eigen planbureaus, te weten het Milieuplanbureau, het RIVM en het Centraal planbureau op het punt van de CO2-uitstoot? Heeft de minister geen vertrouwen in de deskundigheid van deze instituten? Als dat het geval is, kan de minister dan aangeven waarom op andere momenten het kabinet zich graag beroept op de deskundigheid van deze instituten, zoals wij bij de Troonrede hebben mogen constateren?

2. Vindt de minister het realistisch, uit te gaan van die 1,6% efficiencyverbetering per jaar op het gebied van energiebesparing, als volgens het Centraal planbureau en het RIVM 1,2% tot 1,3% het hoogst haalbare is?

3. Is de minister het niet met ons eens dat men moet uitgaan van een hoog economisch groeiscenario, zoals nu het geval is?

4. Vindt het kabinet het niet tijd, nu verdergaande maatregelen af te spreken, gezien alle vragen die wij voorleggen?

Minister Wijers:

Voorzitter! Wij hechten als kabinet buitengewoon veel waarde aan het oordeel van instituten als CPB, RIVM en ECN. Die vraag is niet aan de orde. Het betreffende kranteartikel geeft de gang van zaken niet helemaal goed weer.

Wat is het geval? Sinds de voorbereiding van het NMP 2 en de vervolgnota Energiebesparing wordt er door de instituten en de departementen anders aangekeken tegen de besparingseffecten op het gebied van de energiebesparing. Dat is primair ingegeven door verschillende methoden van werken. De instituten werken met macromodellen en macromodellen kunnen naar hun aard een aantal beleidseffecten niet goed vangen. Je zou kunnen zeggen dat de instituten werken met modellen die top-down proberen in te schatten wat de effecten zijn van de maatregelen. De discussie daarover bestaat al veel langer.

De departementen onderzoeken op het niveau van sectoren en doelgroepen wat de effecten zouden kunnen zijn van het beleid dat zij voorstaan. Je bekijkt daarbij wat de effecten zijn van meerjarenafspraken, wat de mogelijke effecten zijn van gedragsveranderingen enzovoorts. Dat per saldo de methode van de instituten tot een ander resultaat leidt dan van de departementen, is sinds 1993 bekend. Dat is niets nieuws en heeft niets te maken met het schrijven van de CO2-brief. Het kranteartikel is daarin op zijn minst suggestief.

De instituten en de departementen hebben tegen elkaar gezegd: let's agree to disagree hierover. Laten wij proberen, de methoden meer naar elkaar te brengen. Daaraan wordt al tweeënhalf jaar gewerkt. Er is nog geen conclusie aan verbonden. Eén van de zaken die daarin een rol speelt, los van de methodologie, is dat de instituten ervan uitgaan dat het beleid dat achtereenvolgende kabinetten op dit gebied proberen te realiseren, niet geheel zal worden gerealiseerd. Het zou toch op zijn minst eigenaardig zijn als departementen en bewindspersonen nog voordat hun beleid gerealiseerd is, er van tevoren van uitgaan dat het beleid niet helemaal gerealiseerd wordt! Om die reden kunnen de departementen niet anders redeneren dan zij doen.

Ten aanzien van het gebied waarvoor ik zelf verantwoordelijk ben, energiebesparing, heb ik geen reden, te veronderstellen dat wij het beleid niet zullen realiseren. Misschien mag ik een voorbeeld noemen. Bij de meerjarenafspraken zien wij dat wij keurig op koers liggen, ondanks de bezuinigingen, zoals ook onlangs is aangegeven in de reparatiebrief die ik voor het reces de Kamer heb doen toekomen. Het verschil tussen 1,6% en 1,2% hangt hiermee samen. Dat is niets nieuws. De tijd zal leren wie op dat punt gelijk heeft. Het is ook niet een kwestie van elkaar verketteren; nogmaals: het is vooral een verschil in methode. Of door het kabinet moet worden uitgegaan van een hoger economische-groeiscenario, is nu niet aan de orde. Er wordt, althans als het over de efficiencydoelstellingen gaat, uitgegaan van een gemiddelde economische groei over de periode 1990-2000 van 1,9%. We zullen dat van tijd tot tijd moeten monitoren. Overigens is het effect van een hogere economische groei op de efficiencydoelstelling positief. Ten aanzien van de reductie van de CO2 is het negatief. Het lijkt mij dat de vraag naar verdergaande maatregelen aan de orde is naar aanleiding van de bespreking van de CO2-brief en niet nu.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! Ik dank de minister voor zijn antwoorden, maar ik ben er absoluut niet tevreden mee. Ik vind dat het kabinet hier op een volstrekt geflatteerde wijze de CO2-doelstelling probeert te realiseren. Het lijkt alsof we te maken hebben met een onderneming die ziet dat haar omzet en haar inkomsten sterk teruglopen, maar toch maar liever tegen haar aandeelhouders blijft roepen dat het allemaal wel goed komt en dus geen adequate maatregelen neemt. Daar gaat het natuurlijk om. Wij hebben met z'n allen afgesproken dat wij die doelstelling gaan halen. Ik vind dan ook dat de minister zich in dit geval meer moet realiseren wat de realiteit is. Het CPB en het RIVM zeggen dat we de laatste vijf jaar niet meer dan 1,1% per jaar aan efficiencydoelstellingen hebben kunnen bereiken. Hoe komt het kabinet dan toch aan deze zeer optimistische inschatting dat het die 1,6% wel zal halen? De minister zegt dat de tijd het zal leren, maar hebben we die tijd? Als we die doelstelling willen halen, is het nu tijd om een realistische inschatting te maken en een scherper pakket voor te leggen. De hoge economische groei doet er nu blijkbaar niet toe. Daar staan we anders in deze Kamer altijd om te juichen; laten we dan ook de keerzijde daarvan accepteren en extra inzetten op milieugebied.

Tot slot wil ik ook graag de fracties van de PvdA en D66, gezien hun verkiezingsprogramma's, die op dit punt toch behoorlijk ambitieuze doelstellingen hebben, over deze kwestie horen. Ik heb de heer Crone al horen spreken van een storm in een glas water. Het lijkt me dat we op deze manier de geloofwaardigheid van de politiek, waar we vorige week in deze Kamer bij de algemene beschouwingen nog over spraken, wel eens ter discussie zouden kunnen stellen. Dat lijkt mij niet goed.

Ik wil dus heel graag van de minister een sterker antwoord. Hoe zit het nou met de realiteit van de energie-efficiency? Hoe denkt de minister die 1,6% te gaan realiseren? Hoe denkt de minister om te gaan met de economische groei die wij allemaal verwachten?

Minister Wijers:

Voorzitter! Ik dacht dat ik het toch zo duidelijk had gezegd. Hoe komen we erbij dat we die doelstelling van 1,6% realiseren? Ik zal nog iets specifieker zijn. In de eerste plaats zijn er de meerjarenafspraken. Ik ga nu dus in feite de tekst herhalen van de reparatiebrief, die voor de zomer aan de Kamer is gestuurd. Het gaat eigenlijk om drie gebieden, in de eerste plaats om compensatie voor de bezuiniging op mijn begroting ter zake van het stimuleren van duurzame energie. Als de regulerende energieheffing wordt gerealiseerd, kunnen we – ik probeer het heel kort samen te vatten – die effecten compenseren, zoals in die brief aannemelijk wordt gemaakt. In de tweede plaats hebben we de meerjarenafspraken, die lopen vanaf 1989 tot ongeveer 2000, tot en met 1993 geëvalueerd. We hebben daar begin dit jaar ook nog een congres over gehad om met alle deskundigen te bekijken of onze analyse klopt dat we goed op koers liggen. De conclusie daarvan was: het klopt; we liggen keurig op koers en we halen de doelstellingen als we doorgaan zoals nu. Het derde element bestaat uit de milieu-actieplannen. Daar zijn we druk mee bezig. Ook op dat punt heb ik nu geen redenen om te veronderstellen dat we het niet halen. Ik zeg niet dat het vanzelfsprekend gaat; we moeten ons ervoor inzetten en we zijn op allerlei gebieden in beweging, bijvoorbeeld met het energienet en het midden- en kleinbedrijf. Al die plannen lijken echter in redelijke mate gerealiseerd te zullen worden. We weten natuurlijk pas aan het eind of we het allemaal volledig realiseren, maar ik heb nu in alle eerlijkheid geen reden om te veronderstellen dat we die 1,6% efficiency niet halen.

Ik herhaal: als de economische groei hoger is, zal dat eerder een positieve dan een negatieve impact hebben op de efficiencydoelstelling. Ik ben het wel met mevrouw Vos eens dat het consequenties zou hebben voor de CO2-doelstelling, die nu eenmaal ook afhankelijk is van het volume-effect. We moeten echter vreselijk uitkijken dat we op dat punt niet constant achter nieuwe prognoses van de economische groei aanlopen. Het gaat nu goed met de economische groei, maar twee jaar geleden ging het heel slecht met de economische groei. Ik vind het in ieder geval nog geen reden om te veronderstellen dat we nu alle plannen op een hoop moeten gooien, omdat de economische groei hoger lijkt te zijn.

De heer Crone (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Ik wil de vraag van mevrouw Vos beantwoorden met een wedervraag. Ik heb in het artikel van NRC Handelsblad van zaterdag niks nieuws gelezen. Het stond allemaal in de brief van het kabinet en het was in veel gevallen al veel langer bekend. Ik zou haar dus willen vragen om het inhoudelijke debat met de fracties te voeren in het algemeen overleg en het plenaire debat dat wij binnenkort zullen houden. Zij heeft vorige week niet gevraagd om dat te bespoedigen. Ik was dus rijkelijk verrast door het feit dat dit opeens allemaal hier moest.

Ik wil overigens wel van de gelegenheid gebruik maken om aan de minister drie vragen te stellen. Er zijn immers wel politieke problemen. Daar hebben wij het overleg voor gepland. De politieke problemen betreffen voor mij ten eerste dat ook wij een grote onzekerheid zien in het bereiken van de efficiencyverbetering en dus in de effecten van de convenanten, de meerjarenafspraken. De minister zal daar toch met garanties voor moeten komen en, zoals ook in de brief staat, nauwlettend moeten volgen wat er gebeurt. Dat is wat anders dan aan het einde constateren dat het niet gelukt is. Wie vrede wil, moet zich op de oorlog voorbereiden.

Mijn tweede vraag. De minister doet het makkelijk af: als de economische groei hoger is, bereik ik meer efficiency. Het CO2-probleem gaat dan verloren, omdat er meer emissies komen. Dat is toch precies het probleem? Hoe krijgen wij economie en milieu op één lijn? Uw formulering leidt ertoe dat u kiest voor economische groei en dan is er vervolgens een probleem met CO2. Ik denk niet dat dit het evenwicht is dat ik van u zou mogen verwachten.

Mijn derde vraag. Wij hadden in het debat hier in mei een reeks instrumenten genoemd die zouden kunnen worden ingezet, al vanaf vandaag. Waarom staan die niet in de brief? Komen die alsnog aan de orde? Ik noem, bijvoorbeeld, het verlengen van de terugverdientijd van de energiebesparingsprojecten en de inzet rond het produktbeleid en de beperking van materiaalgebruik. Dat zijn zeer beloftevolle ontwikkelingen die al vanaf vandaag kunnen worden ingevoerd, maar in ieder geval al vanaf het algemeen overleg dat wij binnenkort zullen hebben.

Minister Wijers:

Mijnheer de voorzitter! Ik ga natuurlijk niet over de orde, maar ik denk dat het vragenuurtje vooral bedoeld is om actuele dingen aan de orde te stellen en niet om nu ten principale te gaan spreken over de geagendeerde CO2-brief. Ik heb dus ook geen behoefte om nu antwoord te geven op vragen over zaken die niet in de brief staan. Daar is het overleg voor.

Ik heb net wat gezegd over de efficiencydoelstellingen. Daar gaan de vragen over en daar gaat het artikel in NRC Handelsblad over. Wat er in de krant staat, is niets nieuws. In die zin heeft de heer Crone gelijk. De kop was waarschijnlijk goed voor de verkoop van de losse kranten op zaterdag, maar had niets te maken met wat er feitelijk aan de hand is. Over de 1,6% heb ik voor de zomer een uitgebreide brief aan de Kamer gestuurd. Daarin wordt tot in detail uitgelegd waarom ik nog steeds voor die 1,6% efficiencyrealisatie kies. Dat is met onzekerheden omgeven in die zin dat je meerjarenafspraken maakt en je afhankelijk bent van het gedrag van je convenantpartners. Ik heb net al gezegd dat ik geen reden heb om te veronderstellen dat de partners zich niet zullen houden aan de afspraken. Garanties kan ik daar niet over geven. Die kan ik alleen geven als ik zelf de investeringsbeslissingen neem en ik zelf in de ondernemingen de beparingsmaatregelen realiseer. Maar, zoals ik het ook in mijn brief heb geschreven, ik zet mij daar voor in, ondanks de bezuinigingen. Ik heb nog steeds redenen om te veronderstellen dat wij die doelstellingen gaan realiseren.

Naar aanleiding van de vragen over de efficiency heb ik uitgelegd hoe de relatie wordt gelegd met de economische groei. Het is zo dat meer economische groei leidt tot meer efficiency. Dat staat, denk ik, niet ter discussie. In antwoord op de vraag van mevrouw Vos of dat waar is, geef ik aan dat ik tegelijkertijd het probleem heb opgemerkt en wel dat meer economische groei ook leidt tot meer gebruik. Daar zullen wij dus in deze Kamer goed met elkaar over moeten praten: hoe vinden wij het goede evenwicht? Daarbij is natuurlijk één van de grote beleidsmatige discussiepunten de vraag wanneer je overgaat van no-regret-beleid naar regret-beleid. Welnu, dat is een discussie waarbij ik ervan uitga dat wij die zullen voeren enerzijds naar aanleiding van de CO2-brief en de reparatiebrief en anderzijds, misschien nog wel veel principiëler, naar aanleiding van de klimaatnota en de energienota aan het einde van dit jaar of het begin van het volgende jaar.

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Mijnheer de voorzitter! Ik heb een vraag aan de minister. Ik maak ook een opmerking richting GroenLinks omdat die een vraag aan D66 hebben gesteld. Ik ga kort in op de voorgeschiedenis. In maart is op voorstel van de fractie van D66 een motie in deze Kamer aangenomen die vroeg om een extra pakket aan maatregelen. Dat is nu gekomen in de vorm van de CO2-brief van het kabinet. Wij hebben met elkaar afgesproken dat wij daarover een algemeen overleg zullen hebben op een nader door ons allen te bepalen tijdstip. Bovendien komt er dit jaar een discussie over de nota over energie en klimaat. Ik wijs de fractie van GroenLinks op de woorden die daarover uitgesproken zijn door mijn fractievoorzitter. Het is allemaal na te lezen. Dan zal er ook een discussie komen over de energie-efficiency. Dat is ook mijn vraag aan de minister. Ik wil graag van de minister de bevestiging hebben dat wij op dat tijdstip nader kunnen ingaan op economische groei, energie-efficiency enzovoorts.

Minister Wijers:

Voorzitter! Het antwoord is: ja.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Voorzitter! Even een opmerking vooraf. Ik denk dat de Kamer er verstandig aan doet, eerst een hoorzitting te beleggen met de wetenschappelijke instituten, alvorens de brief over de CO2-uitstoot te bespreken. Het methodische punt dat hierbij speelt en waarover ik mijn vragen heb, moet namelijk zo snel mogelijk verhelderd en uit de wereld geholpen worden.

In NRC Handelsblad lees ik dat vanuit de instituten met verwondering en met grote bitterheid is gereageerd op de gang van zaken. Mag ik aannemen, de minister gehoord hebbend, dat hij er op zijn beurt verwonderd over is en dat er kennelijk geen enkele aanleiding voor een dergelijke reactie is omdat het methodische verschil van mening al sinds jaar en dag bestaat? Als dat zo is, waarom is dan na de klimaatconferentie in Berlijn een adviesverzoek – nota bene om een spoedadvies – aan de drie instituten gericht? Dat verzoek is gedaan, wetende dat die instituten met methoden werken waar het departement niet direct iets mee kan doen. Ik begrijp dan ook niet dat het adviesverzoek is gedaan. Ik vraag de minister, dit te verhelderen.

Ten slotte stel ik de simpele vraag wat erop tegen is of wat de minister of het kabinet ervan weerhoudt om aan de instituten te vragen, een zodanig model toe te passen dat de adviezen pasklaar zijn. Dan kan de geloofwaardigheid van zowel de instituten als het kabinet niet op deze manier in het geding komen.

Minister Wijers:

Voorzitter! Naar aanleiding van deze publiciteit ben ik inderdaad wat verwonderd, maar niet verbitterd. Overigens zijn het niet de instituten die hier spreken. Voor de goede orde zeg ik dat de instituten naar mijn weten vallen onder de politieke verantwoordelijkheid van de betrokken ministers. Wie hier gesproken heeft, is mij volstrekt onduidelijk. Ik kan alleen maar vaststellen dat degenen die gesproken hebben en die verbitterd zijn, dat in hun vrije tijd hebben gedaan.

Waarom vragen wij adviezen aan de instituten en waarom doen wij er niks mee, vat ik de tweede vraag van de heer Van Middelkoop wat huiselijk samen. Dat is niet zo. Het werk van de instituten is wel degelijk nuttig. Zoals men in de brief van mevrouw De Boer ziet, wordt er vervolgens op voortgeborduurd en worden er aanpassingen op gepleegd. Het staat dus niet geheel tegenover elkaar dat de instituten vanuit een bepaalde benadering naar het verschijnsel kijken en het departement vanuit een andere benadering. Met name als het gaat om effecten van beleid is het voor de departementen heel goed mogelijk om voort te borduren op het werk dat de instituten doen. Zo liggen de verantwoordelijkheden ook.

Ten slotte de methodologische vraag van de heer Van Middelkoop. Dat is een heel terechte vraag, die ik ook heb gesteld toen mij dit op een gegeven moment duidelijk werd. Tweeënhalf jaar geleden is er al een project begonnen om te bekijken of wij deze zaken in elkaar kunnen steken. Ik zeg er direct bij dat er wel een probleem in zit, namelijk dat macro-economische modellen of het type modellen waarmee de instituten werken, op een heel andere filosofie zijn gebaseerd dan de micro- en meso-achtige modellen waarmee departementen werken. Macro-denken is naar zijn aard nu eenmaal anders dan bottom-up-denken, dat je bij het onderzoek naar beleidseffecten probeert te doen. Er wordt echter aan gewerkt. Ik zeg ook toe dat ik er wat dieper in zal duiken om te bekijken of het überhaupt mogelijk is. Als het niet lukt, moeten wij dat op een gegeven ogenblik constateren. Dan moeten wij goede afspraken maken. Ik ben het met de heer Van Middelkoop eens dat het buitengewoon onprettig is dat de beeldvorming ontstaat alsof er helemaal langs elkaar heen gewerkt wordt. Naar mijn mening heeft dat meer met de beeldvorming dan met de realiteit te maken.

De heer Stellingwerf (RPF):

Voorzitter! Ik constateer dat de minister redelijk content is met zijn beleid en dat hij de hoop heeft dat het allemaal wel goed komt. Toch stel ik hem een vraag over de consistentie. Vorig jaar hebben wij in de begrotingen een enorme besparing op energiebesparing doorgevoerd. Nu moet er weer 80 mln. bij. Dat bedrag wordt met name voor de energiebesparing ingezet. Hoe ziet de minister de consistentie van het beleid op dit punt?

Een interdepartementale werkgroep heeft een inventarisatie uitgevoerd. Er is een groot aantal maatregelen voorgesteld. Wij hebben er helaas maar zes onder ogen gekregen. Dat is het beperkte pakketje dat het kabinet en de minister naar voren hebben gebracht. Is het mogelijk dat de Kamer inzicht krijgt in het totaal van de inventarisatie van de interdepartementale werkgroep?

Minister Wijers:

Als het gaat over de consistentie, mijnheer de voorzitter, dan is deze er wel degelijk. Als ik er tevredenheid over uitstraal hoe het nu gaat met het energiebesparingsbeleid, dan is dat met name in de context van het feit dat ik een begroting had waar fors op moest worden bezuinigd, met name ook op dit gebied, en dat wij er desalniettemin, met heel veel krachtsinspanning en met medewerking van de partners, bijvoorbeeld in de industrie, toch in lijken te slagen de doelstellingen te realiseren. Dat mag tijdelijk tot enige tevredenheid leiden, omdat daarmee het beleid van de vervolgnota Energiebesparing in hoge mate overeind wordt gehouden. Dat vind ik positief. Tegelijkertijd ben ik het met de heer Stellingwerf eens dat wij daar even tevreden mogen zijn, om dan weer fors door te gaan en te kijken of wij meer kunnen. Er zal dan steeds een afweging moeten worden gemaakt, als het erom gaat waar het geld vandaan komt en waar het betreft het nieuwe beleid, hoe de effecten van dat beleid zich verhouden ten opzichte van andere doelstellingen. In die zin is die inconsistentie er niet.

Wij hebben moeten constateren dat, voor een belangrijk deel door exogene factoren, de CO2-ontwikkeling negatiever is dan destijds met NMP 2 is gedacht. Daar proberen wij, binnen de grenzen van de mogelijkheden en ook door op korte termijn nog nieuw beleid te ontwikkelen, nu iets aan te doen. Dat is het pakket dat wij u in de brief hebben gepresenteerd.

Voorzitter! De vraag die wordt gesteld over de andere pakketten met maatregelen, acht ik, met alle respect, een element van een discussie die wij zullen hebben naar aanleiding van de CO2-brief en de reparatiebrief. Ik vind het een goed principe dat een kabinet niet alles wat er in zijn eigen denkproces aan de orde komt en op een gegeven moment, op basis van verschillende overwegingen, als niet interessant wordt bevonden, naar de Kamer stuurt, want anders, zo voorspel ik u, wordt u met een berg papier geconfronteerd die niet altijd even nuttig is.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Reagerend op twee fracties, wil ik eerst het volgende opmerken. De fractie van D66 zeg ik dank voor de procedurele adviezen, maar deze waren op zichzelf bij ons bekend.

Tegen collega Crone zeg ik dat wij juist hadden voorgesteld om het algemeen overleg over die brief te bespoedigen, maar dat dit niet lukte. Vervolgens is het logisch dat wij, na alle commotie die er eind vorige week over is ontstaan, de gelegenheid van de mondelinge vragen te baat nemen. Dat merk ik op over onze positie.

Voorzitter! Dan mijn vragen aan de minister. Gezien het onderwerp lijkt mij de kernvraag te zijn of deze minister van energiebeleid hier, ook namens het kabinet, nog eens kan bevestigen dat men, als kabinet, onverkort vasthoudt aan de min-3%-reductiedoelstelling CO2. Dat is de eerste vraag.

Mijn tweede vraag is deze. Ik heb niet helemaal de indruk dat de minister de onzekerheden die de afgelopen week via de media tot ons gekomen zijn, geheel kan wegnemen. Hij voegt er natuurlijk ook iets aan toe. Hij zegt zelf ook met betrekking tot de energie-efficiency, dat dit met de nodige onzekerheden is omgeven en dat hij dit niet zelf in de hand heeft. Dat roept natuurlijk de vraag op dat het – waar de eerste vraag ongetwijfeld straks met ja beantwoord zal worden, zo neem ik toch aan – niet uitgesloten moet worden dat aanvullende maatregelen – ondanks al het optimisme dat het kabinet zelf heeft met betrekking tot zijn beleidsvoornemens en alles in de hand hebbend – nodig zijn, om de min-3%-reductiedoelstelling op z'n minst te halen.

Minister Wijers:

Voorzitter! Wij krijgen nu dus een discussie over de brief zoals deze door collega De Boer is geschreven. Er staat in die brief wat er staat en ik heb geen enkele behoefte om over wat er in die brief staat, over de 3%-doelstelling, nu weer allerlei discussies en allerlei mitsen en maren te hebben.

Wat betreft de efficiency herhaal ik dat het concept van de meerjarenafspraken op zichzelf impliceert, dat je met partijen afspraken maakt en dat je het niet per wet regelt. Dat betekent dat je er afhankelijk van bent in het proces of je het met elkaar eens wordt, ook als het erom gaat dat de afspraken die worden gemaakt, worden gerealiseerd. Dat kun je niet afdwingen. Dat is het concept van de meerjarenafspraken.

Ik moet zeggen dat ik er, gegeven de voortgang die er nu is, alle vertrouwen in heb dat die afspraken worden gerealiseerd. Nogmaals, de feiten spreken voor zich. Ik wil alleen niet meer zekerheid suggereren dan je in dit soort processen in redelijkheid kunt geven. Het zal steeds iedere keer afhankelijk zijn van investeringsbeslissingen van de bedrijven, van gedragsveranderingen van bepaalde doelgroepen, of het wordt gerealiseerd. Ik kan die zekerheid niet geven. Maar ik kan u wel de zekerheid geven dat het mijn inzet is, dat die doelstellingen worden gerealiseerd. Daar ben ik voor ingehuurd en dat commitment heb ik eerder uitgesproken.

Naar boven