Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

Ik bepaal nader, dat het nota-overleg van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport over Jeugdwelzijn en -zorg van 18 december a.s. niet doorgaat.

Ik geef het woord aan de heer Schutte.

De heer Schutte (GPV):

Voorzitter! De Kamer heeft onlangs gestemd over een wijziging van de Mediawet. Die wijziging was met name nodig om reclame ook na 1 januari 1996 mogelijk te laten zijn op de regionale en lokale omroep. Dat op zichzelf simpele wetsvoorstelletje was bij de indiening, en daarna in de Kamer nog wat meer, opgetuigd alsof het om een kerstboom ging in plaats van een wetsvoorstel dat nodig was om een mogelijk vacuüm te voorkomen. De staatssecretaris is toen geconfronteerd met waarschuwingen dat het problemen zou kunnen geven bij de Eerste Kamer, maar hij had alle vertrouwen in de bereidheid van de Eerste Kamer om mee te werken. Inmiddels is gebleken dat dit vertrouwen toch een beetje te groot is geweest en dat de Eerste Kamer haar taak als medewetgever zeer serieus opvat. Dat is uiteraard te prijzen. De gevolgen liggen nu echter wel op het bordje van de staatssecretaris: per 1 januari 1996 is er geen rechtsgrond meer voor reclame op regionale en lokale omroep.

Uit de media heb ik begrepen dat dit tot enige paniekreacties op het departement heeft geleid. Er schijnt gesproken te worden over een novelle, die er nog snel moet komen. Misschien nog belangrijker is dat er ook gesproken wordt over een afspraak met het Commissariaat voor de media over een door het commissariaat te voeren gedoogbeleid, waarbij later het reclame verbod met terugwerkende kracht ongedaan zou kunnen worden gemaakt. Dat is een wat bizarre situatie, dunkt mij, want de staatssecretaris vraagt daarbij een toezichthoudende instantie om haar wettelijke taak tijdelijk niet uit te oefenen om hem uit de politieke moeilijkheden te helpen. Als ik even herinner aan de politieke rede van collega Bolkestein vorige week over het fenomeen gedogen, kan ik mij niet anders voorstellen dan dat het zeker in die fractie een gruwel moet zijn dat een nieuwe vorm van gedogen wordt ingevoerd.

Dit alles is, dunkt mij, reden voldoende om de staatssecretaris te vragen, de Kamer nog deze week schriftelijk opheldering te bieden. Daarbij denk ik met name aan de volgende vragen.

1. Waarop was zijn verwachting gebaseerd, zowel vóór, tijdens als na de behandeling van het wetsvoorstel, dat de Eerste Kamer het voorstel wel op een zodanig tijdstip zou behandelen dat inwerkingtreding per 1 januari a.s. geen problemen zou opleveren?

2. Welke maatregelen denkt de staatssecretaris te nemen om de gerezen problemen op te lossen?

3. Toegespitst op het element van een mogelijk gedoogbeleid, wat is de rechtsgrond voor een dergelijk beleid om het commissariaat op die manier af te houden van zijn wettelijke taak?

Als deze brief de Kamer nog vóór het weekeinde kan bereiken, kan de Kamer aan de hand daarvan bezien of er aanleiding is de staatssecretaris volgende week nader aan de tand te voelen.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Voorzitter! Ik voeg er nog een vraag aan toe, namelijk of de staatssecretaris ook de mening van het Commissariaat voor de media wil vragen over dit geheel. Wil hij dat aan de Kamer meedelen?

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter! Ik steun het verzoek van de heer Schutte van harte. Ik heb ook graag antwoord op de vraag waarom de staatssecretaris het aanbod van de CDA-fractie, tot drie keer toe gedaan, om een amendement in te dienen dat een soort noodwet mogelijk maakte, van de hand heeft gewezen omdat hij zo vol vertrouwen was in de afloop.

Mevrouw Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD):

Voorzitter! Wij zijn het zeer eens met de opmerkingen en de argumentatie van de heer Schutte. Misschien is het goed, de staatssecretaris eraan te herinneren dat wij woensdagavond ook met reces gaan. Als hij ons vertelt wat er moet gebeuren en als hij een novelle of een noodwetje wil, dan moet dat ook nog door deze Kamer heen. Wilt u dat er nog aan toevoegen, voorzitter?

De voorzitter:

Ik neem aan dat het laatste de staatssecretaris bekend is.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter! Ik sluit mij aan bij het verzoek van collega Schutte.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar de staatssecretaris.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven