Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI) voor het jaar 1996 (24400-XI)

, en van:

- de motie-Assen inzake renovatie van woningen van eigenaar-bewoners (24400-XI, nr. 18);

- de motie-Lansink inzake het hoofdstuk Afvalstoffen van de Wet milieubeheer (24400-XI, nr. 19);

- de motie-Duivesteijn c.s. inzake het tegengaan van ruimtelijke segregatie (24400-XI, nr. 20);

- de motie-Crone c.s. inzake de hoogte van milieuheffingen (24400-XI, nr. 21);

- de motie-Dijksma inzake een duurzaamheidscontract met Roemenië (24400-XI, nr. 22);

- de motie-Dijksma c.s. inzake financiering van de EPCEM (24400-XI, nr. 23);

- de motie-M.B. Vos inzake het budget voor natuur- en milieu-educatie en milieu-organisaties (24400-XI, nr. 24);

- de motie-M.B. Vos inzake het bestrijden van nadelige milieu- en energie-effecten (24400-XI, nr. 25);

- de motie-M.B. Vos inzake een premieregeling voor nieuwbouwwoningen (24400-XI, nr. 26);

- de motie-Klein Molekamp c.s. inzake bodemsaneringen (24400-XI, nr. 27);Voorzitter

- de motie-Klein Molekamp c.s. inzake een beleidsnotitie over afvalverwerking (24400-XI, nr. 28);

- de motie-Jeekel/Duivesteijn inzake gedifferentieerde woonmilieus (24400-XI, nr. 29);

- motie-Jeekel c.s. inzake het budget voor stadsvernieuwing in 1997 (24400-XI, nr. 30);

- de motie-Nijpels-Hezemans/Oedayraj Singh Varma inzake een normkader voor de huurquote (24400-XI, nr. 31);

- de motie-Nijpels-Hezemans/Oedayraj Singh Varma inzake de stichtingskosten van sociale huurwoningen (24400-XI, nr. 32);

- de motie-Stellingwerf c.s. inzake milieuhygiënisch rendement (24400-XI, nr. 33);

- de motie-Poppe inzake de huurverhoging in 1996 (24400-XI, nr. 34);

- de motie-Poppe inzake de IHS en een maximaal redelijke huurquote (24400-XI, nr. 35);

- de motie-Poppe/M.B. Vos inzake milieuvervuiling door bestrijdingsmiddelen (24400-XI, nr. 36).

(Zie vergadering van 22 november 1995.)

De voorzitter:

Ik deel de Kamer mede, met het oog op de orde der dingen, dat de fracties van de PvdA, het CDA, GroenLinks en de SP geen spreektijd meer hebben en strikt genomen zelfs moeten inleveren indien dat zou kunnen. De overige fracties verkeren op de rand van het nog kunnen uitspreken van woorden en het niet meer kunnen uitspreken daarvan. Als men geen spreektijd meer heeft, dan sta ik toe dat moties worden ingediend of worden gewijzigd. Als daar een beschouwing aan wordt gekoppeld, dan zal ik u het woord moeten ontnemen. Dan had u het maar anders moeten plannen met uw collega's. Degenen die nog tijd hebben, mogen hun tijd uiteraard opmaken. Als dat is gebeurd, dan geldt de regel die ik zojuist heb uitgesproken.

Beschouwingen kunnen dus, als men geen tijd meer heeft, niet worden uitgesproken. Men kan wel een motie wijzigen of indienen. De toelichting daarop zullen wij, na alles wat al is gezegd, in gedachten houden. Als een toelichting onder een amendement staat, dan hoeft die ook niet meer te worden uitgesproken. Ik denk dat dit een heldere lijn is. Ik verheug mij op deze bijeenkomst.

De algemene beraadslaging wordt heropend.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! Ik wil graag een gewijzigde motie indienen. De minister heeft toegezegd dat zij voor 1996 niet zal bezuinigen op de bijdrage aan natuur- en milieu-organisaties. Ik ga ervan uit dat dit ook betekent dat daarmee de cijfers uit de interne notitie die hier tijdens de begrotingsbehandeling circuleerden, voor het overleg met de natuur- en milieu-organisaties, van tafel zijn. Ik dien de volgende gewijzigde motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de natuur- en milieu-educatie van groot belang is voor het creëren en behoud van draagvlak voor het milieubeleid;

verzoekt de regering het budget voor natuur- en milieu-educatie in de jaren 1996, 1997 en 1998 minimaal te handhaven op het niveau van het in 1995 beschikbare budget,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 24 is dus gewijzigd. Deze gewijzigde motie is voorgesteld door het lid M.B. Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 40 (24400-XI).

Mevrouw Verbugt (VVD):

Voorzitter! U noemde mijn fractie zojuist niet toen u het had over de fracties die geen spreektijd meer hebben. Ik denk twee minuten nodig te hebben.

De voorzitter:

U heeft nog veel meer, maar ik zal het getal niet onthullen.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Voorzitter! Ik zal een aftrap doen. Ik wacht wel af of u ingrijpt, maar het wordt kort.

De fractie van de VVD heeft kennis genomen van de aanvullende brief van de regering over de uitwerking van het beleid om de segregatieproblematiek tegen te gaan. Mijn fractie ziet een belangrijke risicofactor in het eenzijdige woningaanbod waarover sommige grote steden beschikken. Zoals eerder verwoord, zien wij een samenhang met het grote-stedenbeleid en met de afspraken die in het convenant zijn gemaakt over het bouwen van duurdere woningen of koopwoningen in bestaand stedelijk gebied, of woningen voor de doelgroep in de nieuwe uitleggebieden. Mijn fractie is verheugd te constateren dat het belang van de woning- en woonmilieudifferentiatie nu ook in de kring van de PvdA wordt onderkend. In dat opzicht zien wij dus een goede basis voor samenwerking. Daarom hebben wij de desbetreffende motie op stuk nr. 20 medeondertekend. Een andere overweging is dat in het convenant wordt aangekondigd dat Rijk en steden binnen drie maanden na ondertekening gezamenlijk zullen nagaan welke concrete maatregelen voorts noodzakelijk zijn om ongewenste ruimtelijke segregatie tegen te gaan of te beheersen.

Zoals in eerste termijn door mij is verwoord, ziet mijn fractie de oplossing van het leefbaarheidsprobleem vooral in het bieden van een perspectief aan mensen op het vinden van werk en van aansluiting bij de samenleving; dus maatregelen op het gebied van de volkshuisvesting, in combinatie met maatregelen op andere beleidsterreinen. Zowel met betrekking tot de stedelijke herstructurering alsook voor de samenhang met andere beleidsmaatregelen ziet mijn fractie graag een plan van aanpak tegemoet. Omdat de termijn van drie maanden, zoals genoemd in de tekst van het convenant, al ruim overschreden is, wil mijn fractie er bij de regering op aandringen hier zo spoedig mogelijk op terug te komen. Als de staatssecretaris dit kan toezeggen, kan mijn fractie verder leven met de wijze waarop de regering invulling en uitvoering wil geven aan de motie.

In afwachting van dat plan van aanpak en in het licht van de aangekondigde nadere financiële analyse van het zelfoplossend vermogen van de corporaties in het voorjaar van 1996, vindt de VVD-fractie het nu nog te vroeg om te oordelen of aanvullende financiële middelen nodig zullen zijn. Met het oog hierop hebben wij wat problemen met de moties op de stukken nrs. 29 en 30, dus ook als het erom gaat nu al te vragen om een bijstelling van de meerjarenraming van de stadsvernieuwing, omdat wij daar bij de evaluatie, die voor 1997 is gepland, nog op terugkomen. Wij vinden dat het dan aan de orde is en willen nu niet te ver voor de muziek uitlopen.

De heer Jeekel (D66):

Voorzitter! Het kabinet heeft op drie belangrijke moties, handelend over het anti-segregatiebeleid, die bij de behandeling van de begroting van VROM zijn ingediend, niet direct uitbundig gereageerd. Er lijkt wat licht te zitten tussen de interpretatie van de moties van de indieners en die van het kabinet. Wij hebben daarom behoefte aan de duidelijkheid die deze heropening biedt.

De motie op stuk nr. 20 gaat over de bestrijding van de ruimtelijke segregatie. Het kernprobleem tussen de visie van de indieners en die van het kabinet is een eventuele noodzaak om een aanvulling op het bestaande convenant te realiseren. De regering acht dit, gelet op de reeds gesloten convenanten, G4 en G15, overbodig. Als je dan vervolgens teruggaat naar de teksten van die convenanten – het is absoluut nodig om dat te doen – dan zijn er een paar conclusies te trekken. Ik wil er direct twee trekken. De eerste is dat de regering formeel gelijk heeft. Een aanvullend convenant is overbodig. Segregatiebestrijding is voldoende opgenomen in de gesloten convenanten. Het zijn tamelijk scherpe teksten op dit punt, zowel over de woonmilieudifferentiatie, als over het gezamenlijk door Rijk en steden bekijken welke concrete maatregelen verder nog nodig zijn om anti-segregatie te bewerkstelligen. De regering heeft op dit punt formeel dus absoluut gelijk. D66 is van mening dat het hier gaat om aanvullende afspraken over de invulling van het convenant. Daar moet het dictum over gaan.

De tweede conclusie is dat er sprake lijkt te zijn van vertraging in de realisatie van de afspraken. Het G4-convenant is getekend in juli. Binnen drie maanden zou men gezamenlijk kijken naar concrete maatregelen van anti-segregatie. Dat had nu dus ongeveer klaar moeten zijn. Als dat klaar was geweest, hadden wij bij de behandeling van de begroting van VROM een iets andere beschouwing gehouden. Er is dus sprake van een zekere vertraging in de realisatie. Dat kan te maken hebben met de wijze waarop er gerapporteerd wordt. Dat punt vinden wij heel belangrijk. Als het over anti-segregatie gaat – het betreft onderdeel 5 van de tekst inzake leefbaarheid van de G4- en G15-convenanten – moet in het vervolg ook aan VROM gerapporteerd worden, omdat dat heel nauw raakt aan het Vinex-beleid en aan de verdere invulling aan de ruimtelijke kant en aan de volkshuisvestingskant.

De motie op stuk nr. 20 voegt drie elementen toe aan hetgeen in de convenanten staat. Daarin worden de woningcorporaties nadrukkelijk aangesproken. Verder vinden wij het belangrijk, dat een tijdstip van rapportage wordt verbonden aan het pakket concrete maatregelen om segregatie tegen te gaan. Nu staat nog "zo spoedig mogelijk" in de tekst. Voorts zien wij de motie als een uitnodiging aan de staatssecretaris om zo snel mogelijk het plan van aanpak voor de woonmilieudifferentiatie te maken. Om die reden vinden wij het de moeite waard om deze motie te steunen. Hierbij maken wij echter de nadrukkelijke kanttekening, dat wij het dictum – in een aanvulling op de reeds bestaande convenanten – zo uitleggen dat het daarbij gaat om aanvullende afspraken over de invulling van de reeds bestaande convenanten voor de G4 en G15. Dat is voor ons essentieel.

Dan ga ik in op de moties-Jeekel op de stukken nrs. 29 en 30. De regering noemt deze moties voorbarig. In dat licht stel ik voor, beide moties aan te houden totdat de contouren van de inhoud van de kaderbrief voor 1997 zichtbaar zijn.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Jeekel stel ik voor, de motie-Jeekel/Duivesteijn (24400-XI, nr. 29) en de motie-Jeekel c.s. (24400-XI, nr. 30) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

Minister De Boer:

Voorzitter! Mevrouw Vos heeft een gewijzigde motie ingediend over de natuur- en milieu-educatie. Daarin wordt de regering verzocht om het budget van NME in de jaren 1996, 1997 en 1998 minimaal te handhaven op het niveau van het in 1995 beschikbare budget. Ik heb vanmorgen nogmaals staatjes uitgedeeld. Daarin staan de tabellen waaruit blijkt wat wij ter beschikking stellen. Het is misschien goed, deze toch nog even te bespreken.

Het eerste staatje gaat over de extra impuls die ook is opgenomen in de brief van LNV. Volgens mij heeft de Kamer daarover kortgeleden gesproken. Daaruit blijkt dat het eindbedrag dat wij, de gezamenlijke departementen, ter beschikking stellen 34 mln. is. Dat is 4 mln. meer dan aanvankelijk werd gevraagd. Wij vinden het echter belangrijk dat dit bedrag ter beschikking wordt gesteld. Dat is de extra impuls. Er wordt gevraagd naar het bedrag tot en met 1998, maar dit is het totale bedrag tot en met 1999.

De reguliere middelen en de extra middelen te zamen vormen een bedrag van 85 mln. Uit het staatje blijkt, dat daarbij wel sprake is van een aflopende reeks. Dat is ook afgesproken met de organisaties, omdat dit hetgeen is waarover men eerder heeft gesproken. De puur reguliere middelen zijn 50 mln. VROM houdt zijn bijdrage voortdurend op hetzelfde niveau, namelijk op 2 mln. De 6 mln. die voor 1995 aan de orde waren en waarover wij vorig jaar hebben gediscussieerd, zijn de 2 mln. plus de 4 mln. die vorig jaar erbij gevoegd is via de begrotingsbehandeling en een verschuiving binnen de begroting. Daar heeft de Kamer een aandeel in gehad.

Voorzitter! Ik kan niet anders dan concluderen dat de motie, als je haar letterlijk interpreteert, zelfs een vermindering inhoudt ten opzichte van het huidige budget. Dat kan natuurlijk niet de bedoeling zijn van mevrouw Vos. Het niveau dat wij hebben afgesproken, ook met de organisatie voor natuur- en milieu-educatie, is conform de afspraken. Dat is meer dan men tot nu toe had. Er is dus geen enkele reden om het bedrag nog eens te verhogen.

Staatssecretaris Tommel:

Voorzitter! Ik kan mij zeer goed vinden in de lijn die mevrouw Verbugt heeft uitgezet en die in feite ook is onderschreven door de heer Jeekel. Wij hebben geconstateerd dat het eenzijdige woningbestand dat in het verleden is opgebouwd, op dit moment de belangrijkste risicofactor is bij de ruimtelijke segregatie. Dat moet dan ook worden aangepakt. In de brief heb ik daar de nadruk op gelegd, omdat niet iedereen ervan overtuigd is dat dit de beste aanpak is. Het veelvuldig aangehaalde Sociaal en cultureel planbureau ziet niet zoveel in die aanpak. Dat bureau zegt: bespaart u zich al die moeite, zorgt u maar voor een goed anti-verloederingsbeleid, en dat is het wel. Dat vind ik te weinig ambitie hebben. Ik ben dus blij dat ook mevrouw Verbugt zegt: woonmilieudifferentiatie is het kernpunt. Dat zit in het convenant van de grote steden.

Ik heb mij gerealiseerd, toen ik naar mevrouw Verbugt en de heer Jeekel luisterde, dat de informatie over hetgeen er in het grote-stedenbeleid op dit gebied gebeurt, door de Kamer als te mager wordt ervaren. Er wordt ons gevraagd om snel een rapportage met informatie te sturen. Namens de heer Kohnstamm zeg ik dit graag toe. Er gebeurt overigens van alles op dit gebied. En het loopt ook goed.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Wanneer kunnen wij die rapportage tegemoetzien? De termijn van drie maanden van het convenant is al overschreden. Er moet intussen toch wel iets gerijpt zijn wat u de Kamer kunt presenteren.

Staatssecretaris Tommel:

Het gaat om wat de heer Kohnstamm de Kamer kan presenteren. Even het volgende voor alle helderheid. De rapportage over hetgeen er in het kader van het grote-stedenbeleid gebeurt, loopt via collega Kohnstamm. Hij coördineert dat. Ik moet namens hem antwoorden dat er snel gerapporteerd wordt. Ik kan niet precies aangeven wanneer dat gebeurt. Er is zoveel op de rails gezet dat naar mijn gevoel de rapportage daarover binnen enkele weken gereed kan zijn.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Het gaat hierbij om de aanpak van de zijde van Volkshuisvesting. U bent de staatssecretaris van Volkshuisvesting. Ik verwacht ook een inbreng van u.

Staatssecretaris Tommel:

Zeker, die is er ook. Ik zal iets vertellen over wat er op het ogenblik feitelijk gebeurt. Misschien geeft dat ook wat inzicht. Wij hadden een organisatiestructuur voor overleg met de grote steden over het tot stand brengen van een convenant over het grote-stedenbeleid. Die structuur is bij de uitvoering intact gebleven. Dat betreft een politieke regiegroep, een interdepartementale projectgroep en gemengde themagroepen, waarin de steden ook vertegenwoordigd zijn. De gemengde themagroepen leefbaarheid voor de G4 en de G15, dus voor de vier grote steden en de vijftien andere, worden voorgezeten door VROM. De aanpak van de zijde van Volkshuisvesting staat daarbij centraal. Die groepen houden de uitvoering van de afspraken ook in het oog.

Behalve met die groepen is er apart overleg gestart met de vier grote steden over differentiatie van het woningaanbod, ook onder voorzitterschap van VROM. Uit dat overleg komt cijfermateriaal, maar tot op heden is dat niet zoveel.

Intussen hebben de vier grote steden de integrale wijk- en buurtbeheerplannen gereed. Men zal zich herinneren dat ook die onderdeel zijn van het grote-stedenbeleid. Zo heeft Amsterdam dertien wijken geselecteerd voor de gebiedsgerichte aanpak in het kader van het grote-stedenbeleid. Voor vier wijken zijn er intussen plannen ingediend. Ik noem de Fanny Scholtenbuurt, Zuidwest quadrant of Osdorp, Oosterpark Transvaalbuurt en de Bloemen-, Vogel- en Pekbuurt. Amsterdam heeft voor die gebieden een resultaatsindex gemaakt die streefwaarden aangeeft ter zake. Dat betreft werkgelegenheid, verlaging van het aantal langdurig werklozen, van de aantallen werklozen en de schoolverlaters zonder diploma. Er is ook een doelstelling voor de veiligheid: verlaging van het aantal misdrijven en verhoging van het veiligheidsgevoel. Er is voorts een doelstelling voor de leefbaarheid: verlaging van het vertrek uit de buurt, het verbeteren van woningen en verhoging van de kwaliteit van de openbare ruimte. Dan is er nog de doelstelling van de segregatiebestrijding. Ik noem verlaging van de uitkeringsafhankelijkheid, werk en verhoging van de allochtone middenklasse, alsook variatie in het woningbestand.

Deze resultaatsindex zullen de andere grote steden gebruiken. Ik kan een heel verhaal houden over de wijken die de andere steden aangegeven hebben. Dat wil ik met plezier doen, maar ik heb het gevoel dat de Kamer precies dat wil ontvangen. Ik zal de heer Kohnstamm vragen om daarover te rapporteren. Het lijkt mij goed om de rapportage niet alleen te sturen naar de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, maar ook aan de commissie voor VROM. Dan worden zij rechtstreeks op de hoogte gesteld van hetgeen er in dit kader gebeurt.

Ik wijs er nog op dat de convenanten ook met de Kamer besproken zijn in een algemeen overleg. Daarin heeft een aantal fracties aandacht besteed aan de ruimtelijke segregatie. Ik denk dan aan de heer Gabor, die namens de fractie van het CDA heeft gesproken, en aan de fractie van GroenLinks, namelijk mevrouw Oedayraj Singh Varma, die er ook aandacht aan besteed heeft. Ook de SP heeft in het algemeen overleg aandacht besteed aan de voortgang op dit gebied. Maar nogmaals, wij rapporteren over de voortgang op het gebied van het grote-stedenbeleid, via de staatssecretaris voor het grote-stedenbeleid. Ik zeg de Kamer graag toe dat er snel een rapportage komt, opdat de resultaten die bereikt zijn, ook te bespreken zijn voor de Kamer. Er zal een rapportage aan de vaste commissie voor VROM worden uitgebracht. Het lijkt mij dat ik dan handel in de geest van de opmerkingen die mevrouw Verbugt heeft gemaakt.

Mevrouw Verbugt heeft...

De heer Duivesteijn (PvdA):

Voorzitter! Het is toch heel vreemd dat ik niet kan praten over mijn eigen motie? Dat is toch heel merkwaardig?

De voorzitter:

U heeft nu niet het woord. Eerst is de staatssecretaris aan het woord. U moet even wachten. U is door uw spreektijd heen. Dat betekent dat u ook bij interruptie niet kunt inhalen wat eerder door uw fractie en door uzelf is opgemaakt. Het woord is aan de staatssecretaris.

Staatssecretaris Tommel:

Voorzitter! Ik ga in op de vorm van de afspraak. Ik ben gelukkig met de opmerkingen die de heer Jeekel op dit punt heeft gemaakt. Hij zegt: alles wat wij willen, dus ook de woonmilieudifferentiatie, staat tot in punten en komma's in het convenant. Wat wij moeten doen, is invulling geven aan de afspraken met de grote steden. En dus moeten wij meer getalsmatig bekijken wat er moet gebeuren. Dat betekent dat wij onder andere bekijken wat de corporaties kunnen doen. De heer Jeekel maakte er een opmerking over dat de corporaties nadrukkelijk bij de uitvoering worden betrokken. Zij worden er al ook al bij betrokken. Het overleg met de grote steden en de corporaties daarover loopt al. Wij bekijken wat er op dit moment gebeurt. Daarna wordt bekeken of er op dit punt aanvullende maatregelen nodig zijn, wat dan ook de financiële consequenties daarvan zijn. Dat moet allemaal rond het voorjaar klaar zijn, want de Kamer is op dat moment een rapportage hierover beloofd, krachtens de ingediende motie. Die rapportage komt er dus ook, compleet, met het plan. Daaraan zit wellicht een financiële component, die ik nu nog niet kan overzien. Op dat punt ben ik de heer Jeekel er erkentelijk voor dat hij zijn motie aangehouden heeft. Ik denk dat dat het goede moment is om opnieuw te bezien of er aanvullende rijksmiddelen nodig zijn naast datgene wat corporaties en gemeenten inzetten en, zo ja, of wij op dat moment in staat zijn om die aanvullende middelen te leveren. Echt vertraging in de realisatie van de afspraken is er naar mijn gevoel niet. Als er vertraging is, is dat misschien in de rapportage erover. Het overleg heeft een flink tempo. De heer Jeekel heeft gevraagd wanneer de rapportage er komt. Het antwoord is dat ik de heer Kohnstamm zal vragen hier heel snel een tussenbericht over te sturen.

De voorzitter:

De heer Duivesteijn krijgt één zin om iets te zeggen.

De heer Duivesteijn (PvdA):

Ik kan alleen maar zeggen dat de interpretatie die de staatssecretaris aan mijn eigen motie geeft, te beperkt is en dat ik daar niet mee kan instemmen.

De heer Jeekel (D66):

Het is wat lastig dat de heer Duivesteijn maar één zin heeft gekregen, maar ik vraag hem toch, te reageren op de interpretatie die ik heb gegeven.

De voorzitter:

Mijnheer Jeekel, dat zijn trucs waar een kamervoorzitter zelden intrapt! Maar goed, u heeft een vraag gesteld. De heer Duivesteijn was heel kort en bondig en daarom wil ik dat met de nodige welwillendheid nog wel een keer in één zin horen.

De heer Duivesteijn (PvdA):

Ik sta veel dichter bij de interpretatie die door de heer Jeekel is gegeven, omdat het wel degelijk gaat om een samenhangend pakket van maatregelen binnen de volkshuisvesting, in aanvulling op het convenant.

De voorzitter:

Het wordt nu opeens helder. Mevrouw Verbugt krijgt ook de gelegenheid om een vraag te stellen.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Ik vraag de heer Duivesteijn wat de kloof is tussen de interpretatie die de heer Jeekel en ik aan de motie geven, en de uitleg die de regering eraan geeft?

De voorzitter:

Eén zin, mijnheer Duivesteijn.

De heer Duivesteijn (PvdA):

In het hele convenant staat nergens dat er een pakket van maatregelen moet worden samengesteld, niet alleen met de gemeenten, maar ook met de regiogemeenten en de gezamenlijke woningcorporaties. Het is aanvullend, complementair aan het convenant en het gaat om een breder pakket binnen de volkshuisvesting dan alleen woonmilieudifferentiatie. Als dat de uitleg is, heb ik liever dat de Kamer de motie niet steunt.

De heer Jeekel (D66):

Het wordt een beetje een woordenspel. De staatssecretaris was er volstrekt duidelijk over dat wordt gekeken naar een hele serie maatregelen tussen Rijk en gemeenten om de segregatie te bestrijden. Het enige punt waar de heer Duivesteijn wèl gelijk in heeft, is dat de woorden "corporatie" en "regiogemeenten" niet worden genoemd. Die punten zijn aanvullend in de motie. Dat heb ik ook aangegeven ten aanzien van de corporaties.

Staatssecretaris Tommel:

Inzake de rapportage bereikt mij het bericht dat de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken al een overleg over het grote-stedenbeleid heeft gepland voor januari aanstaande. Ik meld het nog, omdat het misschien wijs is als daar vanuit de vaste commissie voor VROM een directe betrokkenheid bij is. Er ligt kennelijk al wat materiaal. Ik zal de heer Kohnstamm vrager of er nader gerapporteerd moet worden, ook ten behoeve van dat overleg.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven