Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting in verband met de invoering van een regulerende energiebelasting (24344).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Reitsma (CDA):

Voorzitter! Aan de orde is de terugsluis regulerende energiebelasting. Als het aan de CDA-fractie had gelegen, hadden wij niets hoeven terug te sluizen. Het wetsvoorstel dat wij enige weken geleden behandeld hebben, het voorstel van de ecotax, is in de ogen van de VVD-fractie een onding. De CDA-fractie sluit zich van harte bij dat standpunt van de VVD aan. Wij waren ook van mening dat dit wetsvoorstel niet in de Tweede Kamer aangenomen had moeten worden. Misschien biedt de Eerste Kamer nog redding en dan zou er ook niets terug te sluizen zijn. Maar goed, nu de Tweede Kamer dit wetsvoorstel toch heeft aanvaard, zijn wij genoodzaakt het geld op een fatsoenlijke manier terug te sluizen. Als je dat woord in de mond neemt, beginnen eigenlijk de problemen al. Het geld is namelijk niet op een fatsoenlijke manier terug te sluizen. Hoe je het ook wendt of keert, er vallen klappen en er vallen slachtoffers. Ook komt een aantal mensen in de plus. Daarom kun je constateren dat het wetsvoorstel dat nu aan de orde is ook een onding is. Alleen, het brengt wel voor een aantal mensen wat in het laatje. Dat geld is er echter eerst uitgehaald. Er is zelfs meer uitgehaald dat er nu weer in komt.

Wij blijven van mening dat het verstandiger zou zijn geweest om beide wetsvoorstellen in een keer te behandelen. Nu doen wij namelijk een deel van de discussie over. De staatssecretaris heeft op dit punt in de schriftelijke behandeling een uitleg gegeven.

De opbrengst van dit wetsvoorstel is in de ogen van de CDA-fractie – dat heeft de staatssecretaris in de schriftelijke voorbereiding ook enigszins erkend – niet structureel. Er doet zich een daling voor als de doelstelling van de ecotax tot haar recht zal komen, maar wij twijfelen er zeer aan of die doelstelling zal worden bereikt. Wij betwijfelen dus dat milieuwinst te behalen is en dat er op grond daarvan minder geld zal binnenkomen. De opbrengst wordt echter als structureel ingeboekt, maar die zal waarschijnlijk dalen. Dus de terugsluis kan eigenlijk niet structureel van aard zijn. Op dit punt hebben wij grote zorgen.

Het kabinet zegt dat de komende jaren voor genoemde doelgroep een constant energieverbruik wordt verwacht. Dat staat letterlijk in de nota. Hiermee zegt het kabinet echter met terugwerkende kracht, dat er in feite geen milieuwinst te behalen is. De opbrengst in verband met de extra centen op de gas- en de elektriciteitsprijs zal dan gelijk blijven. Maar het was toch de bedoeling dat het gasverbruik minder werd en dat minder elektriciteit verbruikt zou worden en dat er dus sprake zou zijn van een lagere opbrengst? Ik begrijp het niet meer. De staatssecretaris zegt nu dat voor de genoemde doelgroep een constant energieverbruik verwacht wordt. Rara, hoe kan dat? Het een spoort niet met het ander. Het verhaal dat bij het eerdere wetsvoorstel werd gehouden klopt niet met de noten die zijn aangebracht bij dit wetsvoorstel. Eigenlijk is dat met terugwerkende kracht een heel hard bewijs, dat de regulerende energiebelasting geen milieuwinst geeft. Dat zegt het kabinet nu dus ook. Vanwaar deze poespas, waarom dit onding? Ik begrijp er niets meer van. Laten wij alsjeblieft stoppen met deze grappenmakerij. Ik constateer in ieder geval, dat collega Lansink gelijk krijgt.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

In het vorige traject van deze wet hebben wij er ook uitgebreid met collega Lansink van het CDA over gesproken. Ook het CDA heeft indertijd een regulerende energieheffing voorgesteld, vanuit het oogpunt dat het belangrijk was om bepaalde lasten van de arbeid af te halen en te verschuiven naar het milieu. Toen heeft het CDA ook gezegd dat dit een goede maatregel was. Nu blijft daar helemaal niets van over. De heer Reitsma zegt nu dat het een onding is en dat het op geen enkele manier goed in te passen is. Hoe had het CDA dit dan indertijd voor ogen? Ik begrijp daar niets van!

De heer Reitsma (CDA):

Ik wil daar wel inhoudelijk op ingaan, maar ik constateer wel dat wij dat gedeelte van het debat overdoen. Ik verwijs naar de argumenten die mijn collega Lansink hier twee, drie, vier keer op een rijtje heeft gezet. Ik heb daar niets aan toe te voegen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Dan nog het volgende. Van de heer Lansink kon ik dat ook maar moeilijk volgen. Hoe had het CDA het idee van dat terugsluizen destijds dan voor ogen?

De heer Reitsma (CDA):

Wij hebben altijd gezegd: als je een regulerende energiebelasting introduceert, dan in Europees verband. Daar voldoet dit niet aan. Ook hebben wij gezegd dat, als je een regulerende energiebelasting introduceert, je dat via de vergroening van het belastingstelsel moet aanpakken. Dan moet sprake zijn van een directe lijn, waarbij je iets heft en vervolgens teruggeeft, in die zin dat er een stimulerende werking in zit om tot minder energieverbruik te komen. Dit wetsvoorstel heft iets, maar de terugsluisoperatie heeft alleen te maken met het repareren van koopkracht en inkomensdaling, zonder dat prikkels zijn ingebouwd om tot een zuiniger energieverbruik te komen. Nog sterker, veel bedrijven kunnen geen enkele prikkel uit laten gaan om tot minder verbruik te komen. Die voorbeelden zijn de vorige keer voldoende aan de orde geweest. Ik erken dat het een moeilijke zaak is om te komen tot terugsluizen, ook via een werkelijke vergroening van het belastingstelsel. De heer Lansink heeft het in dat kader over een 1:1-relatie, via stimulerende maatregelen die het energieverbruik werkelijk terugdringen. Dit is echter gewoon een ordinaire verhoging van de tarieven, met een aantal macro-gevolgen. Daarvoor in de plaats komt een pakket maatregelen, waar geen prikkels in zitten om tot een zuiniger energieverbruik te komen, althans onvoldoende. Wij leggen daar sterk de nadruk op. Daar voldoet dit niet aan.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Toch kan ik de heer Reitsma niet volgen. Ik ben het met hem eens dat het zinvol is om een sterkere prikkel in te bouwen. Ik hoor de fractie van het CDA ook zeggen dat zij zich zorgen maakt over de zelfstandige, de landbouwer, gezinnen met kinderen die erop achteruitgaan, maar in het voorstel van het CDA zouden die er nog veel meer op achteruitgaan, omdat dan helemaal geen sprake meer is van het terugsluizen richting inkomens of richting zelfstandigen.

De heer Reitsma (CDA):

Voor alle duidelijkheid: de weg die nu is ingeslagen, leidt ertoe dat een groot deel van de gezinnen in de min komt, dat ouderen in de min komen, dat gehandicapten in de min komen en dat de land- en tuinbouw in de min komt. Als je de weg van een ordinaire heffing op gaat, dan moet je ook een terugsluisoperatie hanteren, zodat de zojuist genoemde zwakke categorieën niet in de min komen. In dit voorstel van het kabinet komen die wel in de min. Daarom zeg ik: begin niet aan die grappenmakerij, want het heeft geen effect op het milieu en de werkgelegenheid. Het werkt micro zeer slecht uit. Begin daar niet aan. Dan wordt voorkomen dat de mensen worden opgezadeld met iets wat zij niet kunnen opvangen. Dat is mijn harde kritiek op het wetsvoorstel, maar dat heeft collega Lansink ook helder verwoord.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik ben het met de heer Reitsma eens, waar het gaat om ouderen en gezinnen met kinderen, dat zeer zorgvuldig moet worden teruggesluisd. Daar dragen wij ook zorg voor. De heer Reitsma zegt dat je het geld juist moet inzetten voor gerichte prikkels om het milieu te sparen, maar ik zie daar helemaal niets van terugkomen. In dat geval zullen ook huishoudens moeten bijdragen aan een energieheffing. Dat geld moet je dus teruggeven aan die huishoudens, want anders gaan er verkeerde dingen gebeuren. Ik vind het heel tegenstrijdig dat de heer Reitsma dan zegt dat dat geld helemaal niet naar die mensen terug moet, maar dat het gebruikt moet worden voor gerichte milieuprikkels. Dat kan ik niet volgen.

De heer Reitsma (CDA):

Het kernpunt is dat als je een regule rende heffing wilt introduceren, die heffing een werkelijke invloed moet hebben op het energieverbruik en de belasting van het milieu. Wij komen tot de conclusie dat deze heffing niet of nauwelijks leidt tot die belangrijke doelstelling. Er moet dus een andere instrument komen. Daarna ontstaat de discussie over de terugsluis, maar over ecotax denkt de CDA-fractie anders dan de fractie van GroenLinks; dat blijkt ook wel uit de verkiezingsprogramma's.

Mevrouw Giskes (D66):

De heer Reitsma doet nu precies hetzelfde als de heer Lansink heeft gedaan, vele uren lang, bij de behandeling van het andere wetsvoorstel, namelijk suggereren dat je een 1:1-compensatie kunt creëren, zonder uit te leggen hoe die eruit zou moeten zien. Ik krijg alleen het beeld dat er niet goed wordt gecompenseerd, omdat er ergens wellicht iemand in de min gaat. De heer Reitsma lijkt impliciet voor te stellen om het zo te doen dat overal mensen in de plus gaan, zodat er niemand in de min gaat. Dat is natuurlijk een malle voorstelling van zaken. Ik heb nog steeds niet van het CDA gehoord hoe je daadwerkelijk 1:1 kunt compenseren, zonder iedereen rechtstreeks precies het geld terug te geven dat hij betaalt. Daarvoor zijn wij hier niet bezig. Ik vind het dan ook langzamerhand een vrij vervelende en langdradige discussie worden.

De heer Reitsma (CDA):

Dat gebeurt ook als de regeringspartijen dit wetsvoorstel er doorheen jassen. Het is niet uit te leggen, want het is echt een onding. Dan begint het ook een beetje een vervelend verhaal te worden als je steeds moet verdedigen dat het toch doorgaat. Daarom is onze harde stelling, dat je niet aan deze grappenmakerij moet beginnen. Als je werkelijk – daar is de CDA-fractie voor – vergroening van ons belastingstelsel wilt hebben, zul je het via een andere invalshoek moeten doen. Het is ook tekenend dat de Kamer tegen de staatssecretaris heeft gezegd: komt u eens met een uitgebreide notitie, waarin staat hoe wij werkelijke vergroening in het belastingstelsel kunnen realiseren. Dit heeft dus eigenlijk niets met vergroening te maken.

Mevrouw Giskes (D66):

Het is ieders goed recht om steeds te roepen dat het anders moet, maar als je nooit aangeeft hoe het er dan uit moet zien, vind ik dat je op een gegeven moment het recht van spreken verliest.

De heer Reitsma (CDA):

Ik verwijs naar de uitgebreide toelichting die collega Lansink heeft gegeven.

Mevrouw Giskes (D66):

Maar die heeft ook geen suggesties gedaan.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

De vraag die ik wil stellen, is eigenlijk al gesteld, maar ik zal haar in een andere vorm nogmaals stellen. Hoe houdt de heer Reitsma staande dat hij zich zorgen maakt over gezinnen met kinderen, zelfstandigen en dergelijke, als hij er tegelijkertijd voor pleit de energiebelasting gepaard te laten gaan met het terugsluizen van de opbrengst en het nemen van energiebesparende maatregelen? Dat lijkt mij op zijn minst gezegd inconsistent. Verder wil ik hem vragen of hij zich ervan bewust is dat ook het Centraal planbureau zegt dat het voor de doelgroep uiteindelijk toch gaat om een energiebesparing van 7%. Ik wijs erop dat er vele andere studies zijn, die zeggen dat de energiebesparing wellicht veel hoger is. Het is ook enigszins inconsistent dat de heer Reitsma zegt dat de mensen geconfronteerd worden met een veel hogere energierekening, terwijl ze die juist kunnen vermijden door wat te besparen door allerlei besparingsmaatregelen in huis te nemen. Dus ook op dat punt is het betoog van de heer Reitsma inconsistent. Het lijkt mij dan ook beter dat hij zijn aandacht richt op de terugsluisvariant waarvoor wij hier vandaag bij elkaar zijn.

De heer Reitsma (CDA):

Wij komen tot de conclusie, ondersteund door velen uit de samenleving – de rapportages zijn bekend – dat dit wetsvoorstel niet of nauwelijks leidt tot milieuwinst. Verder komen wij tot de conclusie dat, als je een regulerende heffing introduceert met als doel vergroening van het belastingstelsel, je deze invalshoek niet moet kiezen. Dat moet je Europees doen, omdat de effecten van dit wetsvoorstel negatief zijn op het punt van de werkgelegenheid en de terugsluisoperatie. Daarom lijkt het mij goed dat ik mij verder beperk tot het terugsluizen, want dat heeft forse consequenties.

Mevrouw B.M. de Vries (VVD):

Het kabinet sluist terug door middel van lastenverlichting en dat staat ook in het verkiezingsprogramma van het CDA.

De heer Reitsma (CDA):

Daar heeft mevrouw De Vries gelijk in en dat zal ik niet ontkennen, maar het gaat nu om de manier waarop wordt teruggesluisd. Wij hadden echter liever niets teruggesluisd. Ik wil op dit punt graag een nadere toelichting van de staatssecretaris, omdat de aangekondigde lastenverlichting wel structureel moet zijn. Die onzekerheid blijft nu hangen. Het mag toch niet zo zijn dat paars de burgers twee keer pakt.

Het regeerakkoord verplicht paars tot deze ecotax en dus ook tot de terugsluis en ondersteuning van werkgelegenheid en koopkracht. Dat heeft een aantal negatieve effecten, die vooral op microniveau merkbaar zijn, zoals in het midden- en kleinbedrijf, maar vooral ook in de sector land- en tuinbouw. Het is aardig dat de staatssecretaris in ieder geval compensatie biedt in de sfeer van de Vpb en dat er een bepaalde zelfstandigenaftrek komt, maar dat is voor een deel van de ondernemers niet genoeg. Zij blijven in de min zitten. Dat schrijft de staatssecretaris zelf ook in de memorie van toelichting. Bovendien profiteren ondernemers niet of nauwelijks van lastenverlichtende maatregelen als zij tijdelijk of structureel een laag inkomen hebben.

Het is natuurlijk leuk en aardig dat de staatssecretaris zegt dat zij altijd nog verliescompensatie kunnen toepassen. Als zij echter acht jaar lang nauwelijks een inkomen hebben, dan valt er niets te compenseren. De betrokken ondernemers komen dan wel in grote liquiditeitsproblemen. Het gaat vaak om gezinsbedrijven en die kunnen zich die liquiditeitsproblemen niet permitteren. Bij sommige ondernemers is er zelfs sprake van een negatief effect van bijna ƒ 10.000. Ik heb geen idee waar die ondernemers van moeten eten. Zij hebben maar één oplossing en dat is stoppen met de bedrijfsvoering. Dat kan toch niet de bedoeling zijn van dit kabinet.

Mevrouw B.M. de Vries (VVD):

Voorzitter! De heer Reitsma zegt terecht dat acht jaar wel erg lang is om gebruik te maken van verlies compensatie. Als een ondernemer acht jaar lang met verlies draait, dan moet hij zich afvragen of hij wel moet doorgaan. Ik begrijp het punt van de heer Reitsma. Ik zal hier ook nog kort op ingaan en de staatssecretaris vragen of hij nadere ideeën over dit onderwerp heeft. Als ik echter als ondernemer acht jaar lang met verlies had gedraaid, dan had ik al veel eerder op mijn hoofd gekrabd.

De heer Reitsma (CDA):

Mevrouw De Vries zou de ondernemers eens de kost moeten geven die de afgelopen tien jaar gemiddeld een ondernemersinkomen hebben gehad van ongeveer ƒ 10.000 en die wel de bedrijfsvoering hebben doorgezet. Dat zijn er zeer veel en doordat die ondernemers bereid zijn met hulp van hun familie de onderneming voort te zetten, hebben wij in Nederland heel wat werkgelegenheid. Die bedrijven kunnen niet afgeschreven worden, zoals mevrouw De Vries wil. Zij zegt in feite dat deze mensen maar moeten stoppen. Daarmee geeft zij de betrokkenen met terugwerkende kracht een schop in de rug.

Mevrouw B.M. de Vries (VVD):

U moet realistisch zijn. Iedere ondernemer berekent of zijn bedrijf rendabel is. Er zijn voorstellen die de liquiditeit in gunstige of ongunstige zin kunnen beïnvloeden, maar wij moeten wel nuchter zijn. Ik heb geen specifieke groep van bedrijven op het oog, maar als er acht jaar lang verlies wordt geleden, moet de ondernemer zich op zijn hoofd krabben.

De heer Reitsma (CDA):

Het is wel duidelijk: de VVD-fractie kiest voor de sterken en heeft geen oog voor ondernemers die in een zwakke positie verkeren. De laatste groep is bereid genoegen te nemen met een laag inkomen en kan gedurende vele jaren interen op het bedrijf, omdat er geen opvolger voor het bedrijf is. De VVD-fractie zegt daarvan: laag inkomen, pech gehad. Deze groep krijgt niet of nauwelijks compensatie en moet er dan maar mee stoppen. Dat is de keuze van de VVD-fractie. Die mag zij maken, maar ik veroordeel die keuze.

Mevrouw B.M. de Vries (VVD):

Mijn fractie zegt niet: laag inkomen, dan maar stoppen. De heer Reitsma moet goed naar mij luisteren. Ik heb gesproken over bedrijven waarmee het jarenlang slecht gaat. Ik heb niet gezegd dat iedere ondernemer elk jaar winst moet maken. Daar gaat het ook niet om. Ik heb gezegd dat dit punt in zijn algemeenheid beoordeeld moet worden. Ik ben het met de heer Reitsma eens dat bepaalde groepen het als gevolg van de maatregelen uit dit wetsvoorstel moeilijk kunnen krijgen. Daar kunnen wij de staatssecretaris alsnog op aanspreken. Ik wijs de heer Reitsma erop dat niet alleen de overheid hierin een rol speelt, maar ook de banken. Banken maken een bedrijfseconomische beoordeling. Soms stoppen ondernemers ook uit eigen beweging. Ik zeg niet dat bepaalde ondernemers moeten stoppen. Ik zeg alleen: als je ondernemer bent, loop je bepaalde risico's. Dat zijn de risico's van het ondernemerschap.

De heer Reitsma (CDA):

Voorzitter! De VVD-fractie verdoezelt hier een probleem. Zowel in de agrarische sector als in het midden- en kleinbedrijf zijn er zeer veel ondernemers die structureel een laag inkomen hebben, een inkomen in de orde van grootte van ƒ 10.000 à ƒ 15.000 op jaarbasis. De statistieken zijn bekend. Het gaat om een behoorlijk percentage van deze beroepsgroepen.

Ik vind dat er maatregelen genomen moeten worden om de inkomenspositie van deze ondernemers te verbeteren. Mevrouw De Vries noemt zelf de ecotax ook een onding. Maar zij zegt toch: dat is jammer voor die mensen, maar zij krijgen nog even een hogere rekening gepresenteerd voor gas en elektriciteit; wij bieden geen mogelijkheden tot compensatie, omdat die namelijk niet meer vallen onder de fiscale faciliteiten. Daarmee laat mevrouw De Vries die categorie ondernemers als een baksteen vallen. Het gaat hierbij om een grote groep ondernemers die hard werken en er met hun gezin achterstaan. De CDA-fractie vindt dat onverantwoord.

De voorzitter:

Ik zou graag een punt over de orde willen aanroeren. Wij hebben de ecotax hier zeer uitvoerig behandeld. Natuurlijk is er enige overlap. Die ruimte moet er zijn, maar het voert toch te ver wanneer wij tot een complete herhaling komen. Ik moet dan punten buiten de orde gaan verklaren.

Ik dring er dus bij iedereen op aan, zich te beperken tot het aan de orde zijnde punt, wetsvoorstel 24344, en in gedachten te houden dat de andere zaken enige tijd geleden, overigens nog niet zo lang geleden, zeer uitvoerig en uitputtend zijn besproken.

De heer Reitsma (CDA):

Voorzitter! Ik kan heel concreet zijn: in de agrarische sector werkt deze compensatie, deze terugsluis zeer onrechtvaardig uit. De bezwaren zijn helder. Bepaalde bedrijven krijgen geen enkele wijze van compensatie. De sector als totaal krijgt te weinig. De staatssecretaris schrijft in de stukken "min 20 mln.". De sector profiteert onvoldoende van de verlaging van de OT. Er is alleen een tegemoetkoming door de verhoging van de zelfstandigenaftrek. Bovendien komen er in deze sector nauwelijks BV's voor. Ze profiteren dus ook niet van het opstapje. De conclusie is dat bij deze sector de negatieve uitwerking van de terugsluisoperatie in feite op een andere manier gerepareerd zou moeten worden. Ik doe hiervoor straks ook een voorstel.

Ik kijk nu naar het microniveau. Ik geef een voorbeeld, een willekeurige agrarische ondernemer met een bedrijf met 80.000 vleeskuikens en een inkomen van ƒ 10.000. Die zijn er genoeg in Nederland. Zij krijgen in 1998 geen enkele compensatie van dit kabinet. Wat is de heffing, de ecotax? Meer dan ƒ 10.000. Het inkomen van ƒ 10.000 dat ze hadden is dus in een keer weg. Het inkomen is nul. Hier wordt geen compensatie voor gegeven. Ik kan dat niet aan deze ondernemer uitleggen.

Ik geef een ander voorbeeld, een varkensbedrijf met 150 zeugen en een aantal vleesvarkens. Dit type bedrijf komt heel veel voor. Inkomenspositie ƒ 10.000. Dit bedrijf krijgt door de ecotax een heffing van ongeveer ƒ 7500. Compensatie: nul. Deze ondernemer houdt dus door de grappenmakerij van dit kabinet ƒ 2500 aan inkomen over. Ik kan dit aan deze ondernemer niet uitleggen. Ik vind het ook onrechtvaardig.

Ik kijk nu naar het midden- en kleinbedrijf. Er is een rapport van het EIM. Hierin staat dat de heffing voor het bedrijfsleven oploopt tot meer dan 800 mln. Het kabinet heeft in de stukken staan dat de heffing voor het bedrijfsleven 585 mln. is. Kan de staatssecretaris een toelichting geven op het verschil tussen die getallen? MKB-Nederland komt tot de conclusie dat er een netto heffing, een tekort voor de kleine bedrijven is van 128 mln. Daarom stelt de CDA-fractie voor, de zelfstandigenaftrek met ongeveer ƒ 700 te verhogen, zodat het voor de bedrijven die ik heb genoemd, wat rechtvaardiger uitwerkt. Op microniveau is het nog niet rechtvaardig, maar ik weet op dit moment ook geen betere oplossing. De dekking voor de voorgestelde verhoging zoeken wij in het verlagen van de generieke belastingverlaging die het kabinet heeft aangekondigd. Ik denk hierbij aan de OT, maar van ons mag het ook een andere invalshoek zijn. In elk geval moet het voor de staatssecretaris budgettair neutraal zijn; zo reëel ben ik wel. Ik heb getracht, dit in een amendement neer te leggen, maar dat is technisch nog niet helemaal rond. Ik kondig het nu vast aan en hoor graag de reactie van de staatssecretaris.

Omdat er groepen blijven die met verlies werken, ook als mijn amendement zou worden aangenomen, vraag ik mij af of de staatssecretaris aanvullende mogelijkheden ziet, bijvoorbeeld door de regelingen van het borgstellingsfonds en het bijstandsbesluit zelfstandigen wat verder op te rekken. Er is nog een tweede mogelijkheid: misschien kan het kabinet het profijtbeginsel dat voor de agrarische sector is geïntroduceerd, gedeeltelijk terugdraaien. Dat is ook een vorm van lastenverlichting.

Zou voorts nog eens kunnen worden bekeken of in de structuurversterkende maatregelen niet wat meer overheidsgeld kan worden gestopt?

Mevrouw B.M. de Vries (VVD):

Voorzitter! Ook de VVD zou in zijn algemeenheid de zelfstandigenaftrek verder willen verhogen. Maar voor bedrijven die rondom de nul winst halen, heeft dit toch geen enkele zin? Ik ben het met de heer Reitsma eens dat het als een oplossing of verzachting werkt als er winst wordt gemaakt, maar als een ondernemer reeds verliescompensatie ontvangt, of rondom de nul winst haalt, gaat het verhaal op dat de heer Reitsma zojuist vertelde. Het klinkt heel sympathiek wat hij zegt, maar ik vraag mij af of het wel een zodanig effect heeft dat de betrokken groepen hiermee uit de problemen geraken. Voor hen is dit volstrekt niet voldoende. In mijn ogen heeft het geen zin, omdat de betrokkenen al in de verliescompensatie zitten.

De heer Reitsma (CDA):

Het zou het mooiste zijn wanneer dit hele onding weer werd teruggedraaid, maar daar heb ik de VVD voor nodig en die is niet bereid om mee te werken. Maar die fractie zegt wel dat door het CDA een onrechtvaardige terugsluisoperatie wordt voorgesteld. Ik probeer van die operatie maar te redden wat er te redden is en daarom doe ik twee voorstellen. Omdat de agrarische sector op min 20 mln. zit, wil ik dat eerst corrigeren. Dat is een macro-verhaal dat neerkomt op het verhogen van de zelfstandigenaftrek met ƒ 700. Ik constateer dat hiervan ook wordt geprofiteerd door het MKB, dat zelf ook in de min zit, ook al houdt het kabinet een ander verhaal. Voor de sector is deze correctie echter mooi meegenomen.

Vervolgens blijven er op microniveau ook nog ondernemers op nul zitten en daarvoor wilde ik enkele voorstellen uitwerken die ik zojuist heb genoemd, zoals het profijtbeginsel en de structuurversterkende maatregelen. Als de Kamer nog andere voorstellen heeft om deze ondernemers uit de min te halen, houd ik mij aanbevolen. Mijn creativiteit houdt op een gegeven moment ook op.

Voorzitter! De werkgelegenheidseffecten zijn twijfelachtig. Het kabinet zegt dat het maatschappelijke draagvlak voor de regulerende energiebelasting een voorwaarde is voor enige effecten. Ik heb daar kennis van genomen. De gevolgen zijn dat de werkgelegenheidseffecten negatief zijn en dat er nauwelijks energiebesparende effecten van uitgaan. Waar beginnen wij dan aan? De fractie van het CDA vindt het zorgelijk dat de netto-effecten voor de gezinnen in 1996 en 1997 negatief zijn. Het kabinet zegt dat deze effecten structureel wel positief zijn, maar het is eigenlijk niet aanvaardbaar dat de gezinnen in de jaren 1996 en 1997 behoorlijk in de min zitten. Ik vraag het kabinet om daar toch een oplossing voor te zoeken, want er wordt een zoveelste aanslag op het gezin gedaan. Wij hebben de forse verlaging van de kinderbijslag nog maar net achter de rug en dan komt nu weer de aanslag via het gas en de elektriciteit.

Wat is trouwens het oordeel van de zogenaamde minister van gezinszaken die zich in het kabinet ontpopt heeft? Kan de staatssecretaris daar eens wat over zeggen? De positie van de gezinnen, met name in de laagste inkomensklasse, komt door dit paarse kabinet nog meer in de verdrukking. Dan vraag ik mij in alle eerlijkheid af waar het sociale gezicht van de Partij van de Arbeid blijft. Laat die dit allemaal over zich heen komen?

Wij vinden dat aanvullende maatregelen nodig zijn, want bij de ouderen en gehandicapten vallen de klappen. Macro kloppen de cijfers wel. Daarin heeft de staatssecretaris gelijk, maar het gaat niet om macro; het gaat om de vraag welke effecten het heeft voor gehandicapten en bepaalde categorieën ouderen. Daar vallen de klappen en die zijn bikkelhard. De voorgestelde mix van terugsluismaatregelen heeft voor bepaalde categorieën onverantwoorde negatieve inkomenseffecten. Het kabinet kiest voor generieke instrumenten. De klappen vallen in de agrarische sector en bij gezinnen met een sociaal minimum, zieken en gehandicapten. Mijn fractie vindt dat niet sociaal en niet te verdedigen. De terugsluisoperatie zal, als die dan toch moet geschieden, specifieker moeten gebeuren. Dit is haastwerk en dat was het wetsvoorstel van de ecotax ook. Dit is niet meer uit te leggen, laat staan te verdedigen.

Mevrouw B.M. de Vries (VVD):

Voorzitter! Ik zal vandaag eens lekker kort zijn. Wij praten niet over de ecotax. Daar hebben wij het inderdaad uitgebreid over gehad. Wij hebben het over de terugsluis. In het regeerakkoord staat dat dat via lastenverlichting gaat. De VVD-fractie steunt dat.

Ik heb de heer Reitsma helaas niet gehoord over het jojo-effect dat de heer Lansink in het ecotax-debat met betrekking tot de terugsluis heeft genoemd, namelijk het koppelen van de opbrengst van deze wet aan die terugsluis. Misschien kan de heer Reitsma daar in tweede termijn nog iets over zeggen.

De minister-president heeft ook gezegd dat je niet voor iedereen een sluitende rekening kunt maken. Dat is zo; dat blijkt ook uit dit wetsvoor stel en de staatssecretaris beaamt dat ook. Bepaalde bedrijfstakken komen er goed uit, andere wat minder. Misschien kan de staatssecretaris een korte beschouwing geven over hoe hij bijvoorbeeld tegen de agrarische sector aankijkt. Ook de LTO en het MKB-Nederland hebben brieven gestuurd. Zij vragen om de overhevelingstoeslag niet te verminderen met die 0,19%, maar de zelfstandigenaftrek te verhogen. Ik vraag mij af of dat wenselijk is. Zoals het pakket er nu ligt, heeft het de instemming van de VVD-fractie. Nogmaals: in het algemeen zijn wij voorstander van het verhogen van de zelfstandigenaftrek, maar als je daarmee de probleemgevallen wilt oplossen, raak je volgens mij geen doel. Dan is het de vraag of je dat zou moeten doen.

Wat je ook niet kunt doen en waar wij het ook over hebben gehad, is dat je specifieke doelgroepen fiscaal een bepaalde faciliteit geeft. De belastingmaatregelen moeten zo generiek mogelijk zijn en het lukt inderdaad niet om dat voor iedereen helemaal goed te krijgen.

Ik ben aan het eind. Wij stemmen dus in met dit terugsluiswetsvoorstel en wij geven daar alle zegen aan.

De heer Reitsma (CDA):

Mag ik dan een vraag stellen? Als de staatssecretaris in de stukken schrijft dat de agrarische sector met de terugsluisoperatie, macro gezien, op min 20 mln. uitkomt, vindt u het dan, macro gezien, niet rechtvaardig dat dat gerepareerd wordt? U zegt immers dat u er micro niets aan doet.

Mevrouw B.M. de Vries (VVD):

De tuinbouw valt er al buiten. Dat is gelukkig gerepareerd in het hele wetsvoorstel. Dit is inderdaad een zorgelijk punt en ik heb de staatssecretaris zojuist gevraagd of hij nog een beschouwing kan geven: wat zijn de mogelijkheden? Wij hebben gezien dat het VAMIL-budget verhoogd wordt en ik heb begrepen dat er ook in de begroting van Landbouw extra aandacht aan wordt besteed om dat uit te breiden, juist om die sector tegemoet te komen. Net als u vraag ik op dat punt dus een nadere beschouwing van de staatssecretaris van Financiën. Ik realiseer mij ook dat specifieke compensatie via fiscale instrumenten ontzettend moeilijk is. Dit geldt zeker als ik mij aansluit bij uw verhaal dat het gaat om ondernemingen die rond de nulpositie zitten, dus geen winst maken. Dan kun je via lastenverlichting überhaupt weinig doen. Immers, men zit dan toch in de verliescompensatie. Vandaar mijn verzoek aan de staatssecretaris van Financiën om een nadere beschouwing.

De heer Schutte (GPV):

Mijnheer de voorzitter! Na de discussie over de regulerende energiebelasting spreken wij nu over de manier waarop wij de negatieve inkomenseffecten hiervan kunnen compenseren.

Het gaat er nu dus om, de micro-effecten van een macro-economische maatregel tegen het licht te houden. Zoals ik in het voorgaande debat hierover al heb opgemerkt, is voor mij een rechtvaardige compensatie het uitgangspunt bij de terugsluizing. De compensatie kunnen wij niet los zien van de regulerende energiebelasting. Het doel van deze belasting is om tot energiebesparing aan te zetten: wie meer verbruikt, zal meer belasting moeten betalen. Maar hiermee is niet alles gezegd.

Niet iedereen heeft immers een zelfde onvermijdbaar verbruik; dus is ook de na te streven energiebesparing niet in alle gevallen gelijk. De vastgestelde heffingsvrije voet van 800 m3 houdt echter geen rekening met dit verschil in verbruik. Bij de compensatie zal hiermee nadrukkelijk wel rekening moeten worden gehouden. Dit houdt in dat de compensatie gedifferentieerd moet zijn. Wij moeten namelijk in gedachten houden dat een onvoldoende compensatie voor de regulerende energiebelasting demotiverend kan werken en het draagvlak kan ondermijnen om tot meer energiebesparing te komen.

Een rechtvaardige compensatie beschouw ik dan ook als een compensatie waardoor een gemiddeld huishouden of bedrijf uit een bepaalde inkomensgroep of huishoudensgrootte slechts minimaal voor- of nadeel ondervindt. De energiebesparingsprikkel zal uit de energiebelasting moeten voortkomen en de compensatie zal zo volledig mogelijk moeten zijn. Anders gezegd: de regulerende energiebelasting regelt de macro-effecten, dit wetsvoorstel de micro-effecten.

Indien dit uitgangspunt onder de voorgestelde generieke compensatie wordt gelegd, is er mijns inziens niet in alle gevallen sprake van een rechtvaardige compensatie. Dat is vooral te wijten aan het feit dat er gekozen is voor een generieke aanpak, waardoor in specifieke gevallen bij groepen er geen volledige compensatie is. In het algemeen valt het op dat er gekozen is voor een compensatie in de sfeer van de directe belastingen. Zo wordt een verlaging van de belastingtarieven in de eerste schijf voorgesteld. De consequentie hiervan is dat belastingplichtigen met een inkomen van twee keer modaal met kinderen, meer gecompenseerd worden dan belastingplichtigen op het niveau van het sociaal minimum.

De regering stelt nog wel enkele compensatiemaatregelen voor voor de laatstgenoemde groep, maar ik vraag mij af of geen evenwichtiger spreiding van de lastenverlichting bereikt had kunnen worden door verlenging van de eerste schijf. De werkgelegenheidseffecten van de belastingverlaging in de eerste schijf zijn marginaal. Bovendien is er een ander wetsvoorstel dat iets aan de wigproblematiek zal doen.

Als voor verlenging van de eerste schijf wordt gekozen, wordt de compensatie voor met name eenverdieners gunstiger. Voor de lagere inkomens kan extra compensatie via een verdere verhoging van de belastingvrije voet worden overwogen. Houdt dit per saldo niet in dat grotere gezinnen, gezinslandbouwbedrijven en alleenstaanden, chronisch zieken en gehandicapten meer dan via het onderhavige voorstel gecompenseerd kunnen worden?

Ik ben niet echt tevreden over het antwoord van de regering in de nota naar aanleiding van het verslag op de vraag over de compensatie voor gezinnen. Zo kon er geen eenduidig beeld worden gegeven over de compensatie van gezinnen met bijvoorbeeld vier kinderen. Het bleef bij een aantal algemene conclusies en de constatering dat de kinderbijslag met ƒ 25 per kind verhoogd zou worden. Ik blijf het in dit verband versluierend vinden dat er in de tabellen waarin de compensatie voor gezinnen is weergegeven, slechts rekening wordt gehouden met een standaardgezin met twee kinderen. Dat verdringt het probleem van de grotere gezinnen naar de achter grond. Ik pleit er dan ook voor dat voortaan ook de koopkrachteffecten voor gezinnen met bijvoorbeeld vier kinderen in kaart gebracht worden. Juist deze groep huishoudens wordt door overheidsmaatregelen snel in de portemonnee getroffen. De effecten van dit soort maatregelen moeten dan ook voortdurend bewaakt worden. Is de regering daartoe bereid?

De regering is bereid, van jaar tot jaar te bezien of er extra voorzieningen getroffen moeten worden ter compensatie van huishoudens met kinderen. Mijns inziens is dat zeker noodzakelijk, als het gaat om grotere gezinnen, dus die met twee of meer kinderen. Wil de regering dit nadrukkelijk in haar jaarlijkse afweging betrekken en die aan de Kamer meedelen?

Uit de memorie van toelichting op het wetsvoorstel blijkt mijns inziens dat ook voor 1996 al aanvullende compensatie nodig is. Ik zou er nogmaals voor willen pleiten om de kinderbijslag voor 1996 met ƒ 40 te verhogen. Indien na 1996 mocht blijken, dat de compensatie afdoende is, kan een meer structurele compensatie worden afgesproken.

Door de systematiek van de generieke compensatie in de sfeer van de directe belastingen is de groep mensen die chronisch ziek of gehandicapt is, niet als bijzondere compensatiegroep in de tabellen ondergebracht. Ik zou hier nogmaals de aandacht voor willen vragen. Het antwoord van de regering in de nota naar aanleiding van het verslag vond ik minimaal en getuigde van weinig invoelingsvermogen met deze groep mensen. Deze mensen kunnen hun onvermijdbare energieverbruik noodgedwongen minder dan anderen terugdringen door het toepassen van energiebesparingsmaatregelen. Daarom is een bijzondere rechtvaardiging nodig om deze groep mensen, die ook overigens vaak met bijzondere kosten worden geconfronteerd, extra te belasten. Dat kan niet zomaar worden afgedaan met een beroep op het generieke karakter van het compensatiepakket. Ik begrijp dat deze problematiek moeilijk te kwantificeren is, maar ik blijf het zeer onbevredigend vinden dat juist voor deze kwetsbare groep mensen zelfs geen gegevens over energieverbruik beschikbaar zijn en ook geen specifieke maatregelen zijn overwogen. Ik zou de regering willen uitnodigen, te onderzoeken in hoeverre de invoering van de regulerende energiebelasting daadwerkelijk financieel nadeel voor deze mensen oplevert.

De compensatie voor de landbouw blijft ook voor mij een punt van aandacht en zorg. Het is vooral de vraag of er voldoende evenwicht in het pakket zit. Sectoren die zowel energie-intensief als arbeidsintensief zijn, betalen enerzijds een relatief hoge heffing en profiteren anderzijds sterk van de terugsluis via de verlaging in de overhevelingstoeslag. Dat geldt echter in veel mindere mate voor landbouwbedrijven. Ook de verhoging van de zelfstandigenaftrek zal niet altijd uitkomst bieden. Ik verwacht dat gezinsbedrijven geconfronteerd zullen worden met een negatief netto effect van de regulerende energiebelasting.

De regering spreekt over een relatief bescheiden effect, waarbij op mesoniveau relatief geringe positieve en negatieve effecten kunnen optreden. Opvallend vind ik het dat niet over de micro-effecten wordt gesproken. Zullen juist daar niet de klappen vallen? Dat de regering in dit verband wijst naar het MKB- en BTW-pakket is weliswaar begrijpelijk omdat hierin diverse lastenverlichtingsmaatregelen ten behoeve van de landbouw zijn opgenomen, maar mijns inziens waren deze maatregelen niet bedoeld als compensatie voor de regulerende energiebelasting. Dus kunnen ze door de regering ook niet als compensatie worden gehanteerd. Dit pakket zal toch ook niet als compensatie worden aangemerkt als de regering met maatregelen komt om de mestproblematiek terug te dringen?

Voorzitter! De compensatie voor de invoering van de regulerende energiebelasting oogt niet op alle punten evenwichtig. Dat heeft vooral te maken met het feit dat gekozen is voor een generieke compensatie. Hiervan zullen vooral grotere gezinnen, specifieke landbouwbedrijven en chronisch zieken en gehandicapten wel eens de dupe kunnen worden. Ik behoud mij daarom het recht voor, in het belastingplan hierop concreter terug te komen.

Mevrouw Giskes (D66):

Mijnheer de voorzitter! Gelukkig wordt in de preambule bij dit wetsvoorstel niet heel direct een relatie gelegd met de opbrengst van de regulerende energiebelasting, want de fractie van D66 hoopt dat die opbrengst ernstig tegenvalt. Dat zou namelijk betekenen dat het pas echt goed gaat met het besparen van energieverbruik en dus met het afremmen van de CO2-produktie.

Voor ons ligt het wetsvoorstel dat regelt wat er zoal aan lastenverlichting gaat plaatsvinden in het kader van deze regulerende energiebelasting. In het regeerakkoord is lastenverlichting afgesproken ter ondersteuning van werkgelegenheid en koopkracht en ons algemene beeld is dat dit voorliggende wetsvoorstel daar heel goed aan voldoet. Desondanks hebben wij wel enkele vragen.

In de eerste plaats hebben wij in de schriftelijke ronde de vraag voorgelegd of er overwogen is om voor de terugsluizing niet zo heel nadrukkelijk de verdeling in opbrengst bij zakelijk en niet zakelijk gebruik, te volgen. Onzes inziens is het namelijk denkbaar dat door het stimuleren van koopkracht uiteindelijk de werkgelegenheid heel goed gediend wordt. Je zou je dan ook kunnen afvragen of je die opbrengsten en de terugsluizing zo heel rigide parallel zou moeten laten lopen. Ik zou daarop graag een korte beschouwing van de staatssecretaris krijgen.

Verbonden daaraan is het feit dat wij in dit wetsvoorstel overgaan tot een geringe verlaging van het tarief in de eerste schijf. Dat wordt ook als een prestatie gemeld. We weten echter ook, dat per saldo het tarief voor wat betreft het belastingdeel het komende jaar weer omhoog gaat. Dat brengt mijn fractie toch weer tot de constatering, dat er een samenhang is met de grondslag waarover je belasting en premies heft. Die grondslag lijkt steeds smaller te worden. De staatssecretaris is kort ingegaan op onze opmerkingen en ik zou er graag iets meer over horen. Bij de behandeling van het belastingplan zullen wij daar uitvoeriger op terugkomen.

Voorzitter! Ook de fractie van D66 is niet echt blij met het feit, dat men zowel in de landbouwhoek als in de horeca en het MKB in het algemeen de indruk heeft er ernstig op achteruit te gaan. Ik wacht met belangstelling het antwoord van de staatssecretaris af. Ik kan mij voorstellen, dat hij daarbij een relatie legt met de andere wetsvoorstellen die ook tot een lastenverlichting leiden. Op zichzelf is dat mogelijk, maar tegelijkertijd hebben we onszelf een beetje in de problemen gewerkt door die terugsluis zo nadrukkelijk apart te willen presenteren om te kunnen beoordelen of hij al dan niet voldoende is. D66 is geen voorstander van een benadering via diverse koopkrachtplaatjes, ook niet ten aanzien van de bedrijven. Dat ergens problemen zullen ontstaan, is nooit te vermijden. Ik blijf bij mijn verwijt aan de heer Reitsma, dat je alleen helemaal zuiver kunt compenseren als je – 1:1 – precies teruggeeft wat je geheven hebt. En daar zijn we natuurlijk niet op uit.

De heer Reitsma (CDA):

Voorzitter! Ik neem kennis van de opmerking van mevrouw Giskes, dat zij niet naar het micro- maar wel naar het macroniveau kijkt. In de stukken wordt ten aanzien van de landbouw gesproken over min 20 mln. Ik neem aan, dat zij zich dat aantrekt. Als zij dat wil repareren, zal zij toch gevoelig zijn voor mijn voorstel?

Mevrouw Giskes (D66):

Ik sta open voor alle voorstellen, maar ik ben er niet van overtuigd dat dit zo'n goed voorstel is. Ik wacht in ieder geval eerst de reactie van de staatssecretaris af. Dat we natuurlijk proberen om dit zo goed mogelijk te organiseren, lijkt mij duidelijk. Nogmaals, ik zal de discussie daarover met belangstelling volgen.

Voorzitter! Ik heb in de schriftelijke ronde al gezegd, dat het gebruik van het woord "gezinnen" mij in dit verband niet erg aanstaat. De staatssecretaris antwoordt, dat hij dit doet omdat het woord "huishoudens" verwarring kan wekken met bedrijven. Ik stel voor, het andersom te doen: daar waar het woord "huishoudens" verwarring zou wekken in termen van bedrijven, moet worden omschreven wat de bedoeling is. In de definitieve wettekst kan daarmee het woord "gezinnen" geschrapt worden, want dat vind ik echt zeer misplaatst. Niet omdat ik een hekel heb aan gezinnen, maar het dekt gewoon de lading helemaal niet.

De heer Schutte (GPV):

Voorzitter! Begrijp ik hieruit, dat de fractie van D66 van mening is, dat wij het daarmee altijd over het "gezin" in de traditionele zin van het woord hebben?

Mevrouw Giskes (D66):

Neen, "gezin" is een heel goede omschrijving van een eenheid waarin kinderen opgroeien. Als dat nu ook al wordt uitgebreid tot huishoudens waarin dat niet het geval is, schept dat alleen maar verwarring. Juist omdat we zo graag discussiëren over "het gezin", moeten we dat woord niet in dit verband gebruiken.

De heer Schutte (GPV):

Welke uitbreiding wilt u daaraan geven?

Mevrouw Giskes (D66):

Er zijn heel veel alleenstaanden, die je niet als gezin kan omschrijven. Zij hebben ook een huishouden, zij stoken ook en zij gebruiken ook elektriciteit.

De heer Schutte (GPV):

Ik ben zeer benieuwd wat de staatssecretaris daarvan zal zeggen!

Mevrouw Giskes (D66):

Voorzitter! Als er op termijn sprake van is dat ook grootverbruikers van elektriciteit in de heffing betrokken worden, zal er ook sprake zijn van een terugsluismaatregel. Ik ben benieuwd of het de bedoeling is om dat weer in twee aparte wetsvoorstellen te doen dan wel of dat één wetsvoorstel wordt.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mijnheer de voorzitter! Er hebben in de afgelopen weken reeds genoeg woorden geklonken over de invoering van de regulerende energiebelasting, waarbij onder meer aan de orde kwam of die invoering gewenst was, ja dan nee. Die discussie is gevoerd en die wil ik uiteraard niet opnieuw voeren.

De compensatiemaatregelen in verband met de invoering van de energiebelasting zijn ook aan de orde gekomen. De opbrengsten die voortvloeien uit de heffing van de energiebelasting zullen worden teruggegeven aan hen die de heffing betalen, de zogenoemde terugsluismaatregelen. Daarover gaat het voorliggende wetsvoorstel, althans voor één deel. Immers, slechts de terugsluis aan ondernemingen is aan de orde. De terugsluis aan particulieren komt straks bij de behandeling van het belastingplan aan de orde.

De fractie van de SGP heeft nog enkele vragen over de compensatie voor bedrijven. Ik wil vooropstellen dat uitgangspunt van de compensatie dient te zijn dat er zo volledig mogelijke compensatiemaatregelen moeten worden genomen, die daarbij zo goed mogelijk over de belastingplichtigen moeten zijn verdeeld. Daaraan kunnen wij de vraag koppelen in hoeverre de duurzaamheid van de compensatiemaatregelen kan worden gegarandeerd. Als de maatregelen effect hebben, zal de opbrengst van de energiebelasting in de loop van de tijd een neerwaartse tendens laten zien. Hoe paradoxaal dat wellicht ook klinkt: als het goed loopt, hoopt de staatssecretaris op een verminderende belastingopbrengst op dit punt. De structureel vormgegeven terugsluismaatregelen leggen een beslag op de begroting, die in de tijd genomen ongeveer gelijk zal blijven. Een en ander betekent dat er een steeds groter wordend verschil ontstaat tussen de opbrengsten en de terugsluis.

Is het waar dat dat verschil moet worden opgebracht uit de algemene middelen? Zal dit nadrukkelijk geen gevolgen hebben voor de vormgeving van de belastingmaatregelen die genomen zijn in verband met de terugsluis van energiebelasting.

Naar de mening van de fractie van de SGP is het wetsvoorstel op onderdelen niet helemaal evenwichtig. Een blik op tabel 1 in de memorie van toelichting leert ons dat de structurele effecten van het wetsvoorstel voor alle daar genoemde doelgroepen positief zijn, behalve dan voor de agrarische sector. Die dreigt er zo'n 20 mln. bij in te schieten. Dat kan twee dingen betekenen. Of er moeten specifieke, op de sector gerichte maatregelen worden genomen om dit structureel nadelige effect weg te nemen, of de sector moet een extra inspanning verrichten om te komen tot een extra energiebesparing, die de nadelige gevolgen op microniveau ook opheft.

Welnu, een ieder die de sector enigszins kent, weet dat er juist in de agrarische sector op dit punt enorme inspanningen zijn en worden verricht. Dit kan niet "beloond" worden met een extra lastenverzwaring op dit punt. Dus zullen er naar de mening van de fractie van de SGP andere oplossingen moeten worden gezocht. Zijn die voor de regering ook daadwerkelijk in beeld geweest? Naar mijn oordeel is hieraan bij de schriftelijke voorbereiding al te gemakkelijk voorbijgegaan. Overigens wijst de staatssecretaris er in de nota naar aanleiding van het verslag op, dat de effecten voor de agrarische sector relatief bescheiden zijn, te weten 0,1%, uitgedrukt als percentage van de bruto toegevoegde waarde. Dat kan waar zijn, maar tegelijk constateer ik dat het negatieve netto effect voor de sector, in guldens uitgedrukt, structureel de helft bedraagt van het totale positieve effect van de totale terugsluis. Als wij het zo bekijken, valt het wat tegen met het relatief bescheiden effect. Daaraan moet de staatssecretaris toch ook aandacht besteden.

Ik herinner hem er overigens nog aan dat mij in het debat over de ecotax in de bedrijvensfeer een toezegging is gedaan, namelijk dat bepaalde categorieën van bedrijven nog apart zullen worden bezien. Het gaat om bedrijven die milieu-investeringen pleegden met een relatief hoog energieverbruik. Daar heb ik in de stukken nog niets van gevonden, al moet ik ook toegeven dat die toezegging nog maar een paar weken oud is. Maar ik ga er wel van uit dat die toezegging voluit gestand wordt gedaan.

De MKB-sector Nederland constateert een negatief effect voor zo'n 150 mln. voor deze sector. Zij stellen voor om de zelfstandigenaftrek verder te verhogen en de overhevelingstoeslag minder dan voorzien te verlagen. Collega Reitsma heeft misschien de gedachte mede daaraan ontleend. Ook ik zou een reactie van deze staatssecretaris op die suggestie willen vernemen.

Naast aandacht voor de landbouwsector en de sector van het midden- en kleinbedrijf hebben wij in een eerder stadium ook aandacht gevraagd voor onder meer de positie van grote gezinnen, gehandicapten, chronisch zieken en de sociale minima. De grote gezinnen krijgen te maken met een ophoging van de kinderbijslag met ƒ 25 per kind, mede ter tegemoetkoming in de kosten van de energiebelasting. Dat is redelijk hoewel wellicht ook nog niet optimaal.

Op het punt van de gehandicapten en chronisch zieken sluit ik mij kortheidshalve maar aan bij wat collega Schutte zojuist daarover zei.

Dan blijft over het knelpunt van de sociale minima. De regering erkent dat er sprake is van een hoger dan gemiddeld energiegebruik bij deze doelgroep. De tabellen leren ons dat bij een hoger energieverbruik juist de minima er het meest op achteruitgaan. Mijn fractie hoort graag van de staatssecretaris een nadere verduidelijking van de volledigheid van de compensatiemaatregelen in dit opzicht.

Overigens merk ik op dat wij in het kader van het belastingplan van volgend jaar nog zullen terugkomen op de effecten van de maatregel voor gezinnen. Daarin zijn immers de terugsluismaatregelen voor de gezinnen in verband met de energiebelasting ook opgenomen.

De heer Stellingwerf (RPF):

Voorzitter! Ik sta hier in plaats van de heer Van Dijke. Die moest plotseling ergens heen.

Het nut van een aparte behandeling van de terugsluismaatregelen naar aanleiding van de energieheffing blijft mij ontgaan. Het verslag geeft een soort herhaling van zetten van de discussie die gevoerd is bij de behandeling van de energieheffing. De groepen die minder gunstig worden bedeeld bij het terugsluizen komen ook weer terug in de vragen die in de plenaire behandeling zijn gesteld. Ik wijs bijvoorbeeld op de maatregelen ten behoeve van gezinnen met kinderen, de landbouwsector, de horeca, het midden- en kleinbedrijf en de lagere-inkomensgroepen. Een gezamenlijke behandeling van deze twee voorstellen had deze herhaling kunnen voorkomen.

Het bepalen van terugsluismaatregelen is een afweging tussen een eerlijke verdeling en een overzichtelijke regeling. Wanneer de fractie van de RPF het huidige plaatje van terugsluismaatregelen bekijkt, is er, behoudens een enkele vraag en opmerking, waardering voor het geheel. Het is een voorzichtige start om te leren hoe zo'n regeling uitpakt en om stap voor stap verder te komen op dit traject.

Voorzitter! De verlaging van het tarief van de eerste schijf werkt in de prognoses positief uit voor de werkgelegenheid. De verhoging van de belastingvrije voet daarentegen werkt negatief uit. Zou op grond van deze gegevens niet te overwegen zijn, de terugsluizing door middel van een verhoging van de belastingvrije voet te vervangen door een extra verlaging van het tarief van de eerste schijf?

De staatssecretaris voert ter onderbouwing van de terugsluizing door middel van een verhoging van de belastingvrije voet aan, het voorkomen van mogelijke ondercompensatie van de laagste inkomens. Het moge duidelijk zijn dat ik niets wil afdoen aan een evenwichtige compensatie voor die inkomensgroep. Ik ben echter wel benieuwd naar de omvang van die ondercompensatie – uitgedrukt in aantal gezinnen en het gemiddelde bedrag – als wij de voorgestelde verhoging van de belastingvrije voet vervangen door een verdere verlaging van het tarief van de eerste schijf.

Voorzitter! Op de vraag naar mogelijkheid van speciale maatregelen voor zieken en gehandicapten, die naar alle waarschijnlijkheid een hoger energieverbruik hebben, is het korte antwoord van de staatssecretaris, dat er enkel voor generieke maatregelen is gekozen. Dit is niet in lijn met de speciale regeling die getroffen is voor de ouderen; een groep die volgens mij qua energieverbruik te vergelijken is met zieken en gehandicapten. Wat is de reactie van de staatssecretaris in dezen?

Voorzitter! De compensatie voor gezinnen met kinderen is minimaal. De eenmalige verhoging van de kinderbijslag wordt een compensatie voor de energieheffing genoemd, al maakt die geen onderdeel uit van de terugsluisregelingen. Ik hoop van harte dat de positieve reactie op het verzoek van de fractie van de PvdA om extra compensatiemaatregelen voor de jaren na 1996 voor gezinnen met kinderen, geen loze belofte blijkt te zijn.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Voorzitter! De meeste punten rondom het terugsluizen van energiebelasting zijn reeds aan de orde geweest. Het hoofdpunt is dat de verhoging van de energielasten gepaard gaat met een verlaging van de belasting op arbeid. Ik wijs in dit verband op de verlaging van de inkomstenbelasting en de overhevelingstoeslag.

De fractie van de PvdA stemt ermee in dat de terugsluismaatregelen zoveel mogelijk worden ingezet voor ondersteuning van de werkgelegenheid. Meer in het algemeen zijn wij ons bewust van de kanttekeningen die geplaatst kunnen worden bij het aan twee kanten snijdende zwaard: het idee dat de zonden – het vervuilen van het milieu – zwaarder belast worden en de deugden – het verrichten van arbeid – minder worden belast.

Een belasting op energie wordt voor een kleine open economie als Nederland, in hoge mate afgewenteld op de factor arbeid. Het gaat niet alleen om een lastenverlichting maar ook om een lastenverschuiving. Precies om die reden was het mooier geweest als de energiebelasting en de terugsluismaatregelen op Europees niveau ingevoerd hadden kunnen worden. Ik wil de regering nogmaals vragen in overleg te blijven met onze Europese partners om dit in de toekomst alsnog mogelijk te maken.

Overigens laat de economische literatuur zien, dat zowel een verbetering van het milieu als een bescheiden stijging van de werkgelegenheid kan plaatsvinden als de uitgangssituatie er een is van zeer hoge belasting op arbeid en relatief lage belasting op energieverbruik en tevens als het mogelijk is de burden van belastingheffing af te schuiven op andere immobiele produktiefactoren. Mijn argument is dat in Nederland in ieder geval aan de eerste eis is voldaan, dus dat onze situatie niet optimaal is. Mede daardoor wijst veel recent onderzoek uit – ook deze opmerking is met name aan de heer Reitsma gericht – dat zowel de energiebesparende effecten als de werkgelegenheidsbevorderende effecten van deze maatregel relatief groot zullen zijn. De PvdA-fractie is heel blij met de maatregel, omdat de kans groot is dat ze inderdaad een tweesnijdend zwaard zal blijken te zijn.

Er zijn kanttekeningen te plaatsen bij het Athene-model dat het Centraal planbureau hanteert, maar zelfs berekeningen met dat model suggereren een bescheiden werkgelegenheidsgroei. En dat is dus waarschijnlijk een onderschatting. Ook de 7% energiebesparing bij de doelgroep is waarschijnlijk een onderschatting. Beide ontwikkelingen leiden ertoe dat de PvdA-fractie blij is met het wetsvoorstel.

De PvdA-fractie verzoekt de regering om een inschatting te maken van het effect van de energiebelasting en de terugsluis op de zogenaamde marginale kosten van publieke middelen. In het Engels heten ze "marginal cost of public funds". Het probleem met publieke goederen is dat de kosten hoger zijn dan alleen de investering. Als je bijvoorbeeld een project van 100 mln. hebt, zijn dat niet de totale kosten. Het project wordt gefinancierd uit belastingen en die hebben verstorende effecten. Deze hele operatie van energiebelasting plus terugsluis zal leiden tot een lagere marginal cost of public funds, lagere verborgen beleidskosten en dus tot goedkopere publieke goederen. Dergelijke berekeningen zijn al verricht voor Noorwegen en een aantal andere landen die misschien met milieubeleid wat verder zijn gevorderd. Er zijn ook standaardberekeningen in de literatuur over openbare financiën. Wij zien dat het internaliseren van externe milieu-effecten, precies zoals wij er nu over spreken, leidt tot een forse daling van de marginal cost of public funds. Dit heeft belangrijke politieke implicaties, want het suggereert dat er meer ruimte is voor publieke goederen. In Nederland is de nieuwe onderdirecteur van het Centraal planbureau, prof. Bovenberg, een expert op dit terrein.

De PvdA-fractie vraagt de regering concreet om zo spoedig mogelijk te komen met een kwantitatieve schatting van de marginal cost of public funds van de verschillende belastinginstrumenten en een schatting te maken van de effecten van de energiebelasting en de terugsluis op deze belangrijke maatstaf die in de openbare financiën gehanteerd wordt. Wil de regering toezeggen deze berekeningen te laten uitvoeren door het Centraal planbureau?

De PvdA-fractie constateert dat, als de energiebelasting een daverend succes blijkt te zijn in de zin dat het energieverbruik en dus ook de opbrengsten voor de overheid drastisch zullen afnemen, het regulerende effect van deze energiebelasting fantastisch is. Evenals mevrouw Giskes ben ik van mening dat het prachtig zou zijn als dit inderdaad gebeurde. Ik verzoek de regering ons te verzekeren dat, als dit het geval zou zijn, er niet gemorreld zal worden aan de terugsluis. Ik denk overigens dat ik het antwoord van de regering al ken. Als de energiebelasting dus een daverend succes wordt vanuit het oogpunt van milieuverbruik, is dat een tegenvaller voor de minister van Financiën. Maar dat betekent niet dat de terugsluis die wij vandaag als onderdeel van het wetsvoorstel bespreken, dan aan de orde zal zijn. Die tegenvaller moet dan gewoon meelopen in het financieringstekort. Overigens is de PvdA-fractie van mening dat dergelijke "tegenvallers" inderdaad zullen optreden, als rekening gehouden wordt met dergelijke gedragseffecten. Hoe schat de regering deze gedragseffecten en hun budgettaire gevolgen op lange termijn in?

Zelfs het meest liberale blad, The Economist, dat zelfs een PvdA'er als ik elke week leest, stelt dat een energiebelasting met terugsluis een fantastisch instrument is. Als het goed regulerend werkt, is dat een daverend succes voor het milieubeleid. En als het dat niet doet, is het een fantastisch instrument om overheidsmiddelen binnen te halen. Er zijn dus twee redenen om deze hele operatie te willen. De regering kiest voor de terugsluis voornamelijk voor een verlaging van het tarief van de eerste schijf. Volgens het werk van Gelauf, dat min of meer voor het Centraal planbureau de bijbel vormt, heeft dit inderdaad meer positieve gevolgen voor de werkgelegenheid dan bijvoorbeeld de verhoging van de belastingvrije voet of een verlenging van de eerste schijf. De PvdA vindt dat de invoering van een werknemersaftrek wellicht nog betere gevolgen heeft voor de werkgelegenheid. Daarop hebben wij ook bij de financiële beschouwingen gewezen. Terecht zal de regering in haar antwoord wijzen op het probleem dat verschillende groepen en verschillende bedrijven verschillend gecompenseerd zullen worden. Kan de regering desalniettemin de gevolgen van het instrument van de werknemersaftrek op zo kort mogelijk termijn onderzoeken? Ik doel nu op de gevolgen voor de werkgelegenheid en de koopkracht.

Ik wil vervolgens nog een paar kleine kanttekeningen maken bij de terugsluis. De heer Schutte heeft een aantal waardevolle vragen gesteld en bij die vragen wil ik mij aansluiten. Bij die vragen ging het om het feit dat geen gegevens beschikbaar zijn over het energieverbruik van chronisch zieken en gehandicapten en dat daarom geen inzicht bestaat in de financiële consequentie van deze operatie voor deze groep mensen. Ook onze vraag is dus of de regering in ieder geval wil onderzoeken hoe groot deze financiële consequenties zijn, zodat wij er zeker van kunnen zijn, dat deze kwetsbare groep mensen niet onevenredig zwaar benadeeld wordt.

De regering antwoordt dat vanaf 1997 van jaar tot jaar gekeken zal worden naar compensatie voor huishoudens met kinderen in het kader van de ontwikkeling van het totale koopkrachtbeeld. De PvdA stemt hier van harte mee in, natuurlijk op voorwaarde dat – en dat zal natuurlijk gebeuren – rekening gehouden wordt met het feit dat gezinnen met kinderen relatief veel energie verbruiken.

Meer in het algemeen stel ik dat de energiebelastingterugsluis niet slecht hoeft uit te pakken voor de koopkracht. Sterker, gezinnen die hun energieverbruik laag weten te houden, zullen profiteren van de operatie, terwijl gezinnen die een te hoog energieverbruik zullen blijven hebben, meer zullen moeten betalen. Precies deze vermijdbare prikkel zal een bijdrage moeten leveren aan de gewenste energiebesparing. Bovendien stemt de PvdA in met het feit dat met de heffingsvrije voet de laagste inkomens enigszins worden ontzien.

Toch heb ik nog een kritische opmerking. De PvdA is voorstander van het vervallen van de vrijstelling voor grootverbruikers bij de heffing op elektriciteit. Dat zou naar ik meen 85 mln. opleveren. Daarmee zou bijvoorbeeld de zelfstandigenaftrek verhoogd kunnen worden. Kan de regering nog eens precies aangeven wat haar standpunt met betrekking tot deze zaak is?

Ik heb nog een ander puntje. Ik snap het antwoord van de regering niet op de vraag over ondernemers die het 60%-tarief in de inkomstenbelasting ontwijken door bijvoorbeeld een vennootschapsplichtige onderneming te gebruiken. Het argument begrijp ik niet. Het punt is dat ondernemers in bijvoorbeeld de zakelijk dienstverlening die niet veel energie verbruiken, door de verlaging van het tariefopstapje dat in de terugsluis besloten ligt, toch onverwacht winfull profit krijgen. Is dit nu een onbedoeld neveneffect van de operatie? Hoe belangrijk vindt de regering dit effect?

Mijn laatste punt betreft de glastuinbouw. Dit is een sector met een grote toevoer van relatief goedkope energie. Voor deze sector is een uitzondering gemaakt. Als gevolg van deze operatie komt de glastuinbouw uit op een plus. Dit geldt niet voor de gehele agrarische sector, maar dus wel voor de glastuinbouw. De regering heeft naar de mening van de Partij van de Arbeid nog steeds geen goed antwoord kunnen geven op de vraag of deze bevoordeling van één specifieke, desalniettemin zeer belangrijke sector, gewenst is. De PvdA – en ik hecht eraan dit met nadruk te stellen – vindt het geen goede zaak als ook op lange termijn de glastuinbouw vrijgesteld blijft van de gasheffing. Kan de regering daarom zo spoedig mogelijk rapporteren over varianten waarmee de glastuinbouw deze vrijstelling niet krijgt en waarmee tegelijkertijd het geld dat daardoor binnenkomt teruggesluisd wordt naar de sector om energiebesparende maatregelen te nemen? Dit laat onverlet dat de PvdA er begrip voor heeft, dat de regering ervoor gekozen heeft de terugsluis niet te gebruiken om bijvoorbeeld maatregelen zoals de VAMIL-regeling te intensiveren.

De PvdA betreurt het verder dat de CDA- en VVD-woordvoerders – ik doel nu niet op mevrouw De Vries, maar op de heer Remkes – de regulerende energiebelasting als een onding bestempeld hebben. De verschuiving van lasten van arbeid naar energie staat eigenlijk in verkiezingsprogramma's van veel partijen in deze Kamer, namelijk in die van de PvdA, D66, de VVD en het CDA. Ik snap daarom niet waarom een zo belangrijke operatie als een onding bestempeld wordt. Zoiets valt niet uit te leggen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! De heer Van der Ploeg sprak zojuist over die vrijstelling voor grootverbruikers. Hij verzocht de regering om te bekijken of daarop kan worden teruggekomen, zodat ook grootverbruikers voor dat eerste deel, die 50.000 kWh, een heffing gaan betalen. Dat levert geld op, namelijk 85 mln. In de schriftelijke bijdrage van de fractie van de PvdA las ik dat men dat bedrag eventueel wil bestemmen voor een verdere verlaging van het opstapje in de vennootschapsbelasting. De heer Van der Ploeg heeft nu alleen over de zelfstandigenaftrek gesproken. Betekent dit dat het voorstel over die grootverbruikers van tafel is?

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Ik wacht eerst de reactie van de staatssecretaris af. Ik ben benieuwd naar zijn mening over de vraag, als de vrijstelling niet wordt gebruikt, wat de beste manier is om dat geld in te zetten. Wij hebben in het verslag inderdaad beide zaken genoemd. De nadruk ligt echter op de zelfstandigenaftrek. Het kan namelijk zijn, gelet op de andere maatregelen die worden genomen, dat het tariefopstapje dadelijk toch helemaal wordt geëlimineerd.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Als dat tariefopstapje helemaal wordt geëlimineerd vanwege die andere zaken, dan ziet de heer Van der Ploeg van die optie af?

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Dat niet! Wij zijn geen voorstander van de vrijstelling voor grootverbruikers, als het de heffing op elektriciteit betreft. Dat is overigens al bij de behandeling van de vorige wet besproken. Vervolgens gaat het erom, als dat geld oplevert, die 85 mln., hoe dat wordt ingezet. Daarvoor wijzen wij vooralsnog op de mogelijkheid van het verhogen van de zelfstandigenaftrek.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Het gaat hier om een bijdrage van de grootverbruikers. Dat zullen voor een flink deel bedrijven zijn met meerdere mensen in dienst. Heeft de heer Van der Ploeg niet overwogen om dat bedrag gericht in te zetten voor het bevorderen van arbeid, bijvoorbeeld door een gerichte afdrachtskorting via deeltijdbanen tot 32 uur?

De heer Van der Ploeg (PvdA):

De vraag hoe je deeltijd kunt bevorderen, is bijzonder interessant. Daar komen wij overigens uitgebreid op terug bij de behandeling van het belastingplan. De kwestie hierbij was dat er een zekere asymmetrie bestond tussen grootverbruikers van gas en grootverbruikers van elektriciteit. Die wilden wij weghalen. Anderzijds, met het verhogen van de zelfstandigenaftrek en het weghalen van het tariefopstapje voor de vennootschapsbelasting, konden wij iets doen voor het midden- en kleinbedrijf. Door dat te stimuleren, verhoog je de werkgelegenheid ook.

Mevrouw Giskes (D66):

Twee vragen ter toelichting. De heer Van der Ploeg vraagt om een nader onderzoek in verband met de gezinnen. Gaat het om een onderzoek na invoering van het wetsvoorstel, of hangt zijn instemming met het wetsvoorstel daarvan af?

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Neen.

Mevrouw Giskes (D66):

De heer Van der Ploeg bepleit verder een doorrekening van die marginal cost of public funds. Hoe zeg je dat eigenlijk in het Zweeds?

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Knäckebröd.

Mevrouw Giskes (D66):

Wat verwacht de heer Van der Ploeg van de uitkomst van die doorrekening?

De heer Van der Ploeg (PvdA):

In de literatuur zie je dat dit vrij sterke politieke implicaties heeft, maar men spreekt altijd over een tweesnijdend zwaard, wanneer het om dit soort operaties gaat. Daarmee wordt bedoeld dat zowel de kwaliteit van het milieu wordt verbeterd als de werkgelegenheid. In een kleine open economie wordt de belasting op energie uiteindelijk echter afgewenteld op arbeid, dus dat effect moet worden verminderd. In de literatuur komt verder naar voren dat wellicht sprake is van een driesnijdend zwaard, in die zin dat de kosten van publieke goederen, inclusief alle verborgen beleidskosten, omdat publieke goederen moeten worden gefinancierd met belastingen, danig zullen dalen bij een ecologisering van het belastingstelsel. Voor Noorwegen bedroeg de marginal cost of public funds 1,8. Dat betekent dat een project van 100 mln. in feite 180 mln. kost, vanwege alle verstorende effecten van de belastingen. Nadat alle milieu-effecten waren geïnternaliseerd en er een prijs voor was gerekend, daalde die marginal cost naar 1,3. De kosten van een project voor klasse-assistenten zouden dan in plaats van 180 mln. slechts 130 mln bedragen. Met een ecologisering van het belastingstelsel zullen de totale, dus de directe en de indirecte kosten van publieke goederen dalen. Een groener beleid gaat dan gepaard met een beleid, waarmee je meer ruimte kunt creëren voor de collectieve sector. In de literatuur is het voornamelijk een academische kwestie geweest, maar het heeft belangrijke politieke implicaties. Het geeft ook andere inzichten in het groener maken van het belastingstelsel.

Mevrouw Giskes (D66):

Ik ken uw achtergrond, maar ik had nog een andere vraag gesteld.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Wij stemmen in met dit wetsvoorstel, maar wij willen wel twee dingen. Ten eerste het punt dat de heer Schutte heeft aangegeven en dat betreft de groep van chronisch zieken en gehandicapten. Wij willen dat daar onderzoek naar wordt gedaan en dat wij dat kunnen volgen. Ten tweede willen wij de huishoudens met kinderen volgen. De regering heeft eigenlijk al toegezegd dat die van jaar tot jaar gevolgd zullen worden.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Mijnheer de voorzitter! Mijn fractie heeft tijdens het debat over de invoering van de regulerende energiebelasting kritische kanttekeningen geplaatst bij de omvang, de hoogte en de breedte van de door de regering voorgestelde heffing. Ik zal deze opmerkingen nu niet herhalen. Ook heb ik geen behoefte om de discussie ten principale over de heffing vandaag dunnetjes over te doen. Mijn fractie heeft na het debat hierover een finale afweging gemaakt en, met weliswaar behoorlijk getemperd enthousiasme, voor de invoering van de heffing gestemd.

In dit debat staat de terugsluis centraal en dan met name de terugsluis naar de bedrijven. In het belastingplan 1996 wordt de terugsluis naar de gezinnen definitief vastgelegd. In het verslag heeft mijn fractie geopperd dat het kabinet mogelijk had gekozen voor een vorm van terugsluizen naar het bedrijfsleven, waarbij niet het maximaal mogelijke effect voor de bevordering van de werkgelegenheid zou worden bereikt. De nadere motivering van de staatssecretaris voor de keuze om ook een verlaging van het tariefstapje in de vennootschapsbelasting en een hogere zelfstandigenaftrek te betrekken bij de compensatie voor de bedrijven, heeft mijn fractie wat meer gerustgesteld. Het doel om de lasten te verleggen van arbeid naar milieu mag tot een voordeel van de arbeidsintensieve bedrijvigheid leiden, maar het moet niet zo zijn dat kleine bedrijven, van één tot acht gekwalificeerde werknemers, daar de dupe van worden. Dat zijn wij met de staatssecretaris eens. Wel blijf ik mij afvragen of de verlaging van het tariefstapje in de vennootschapsbelasting niet al te zwaar is ingezet. Had het kabinet bijvoorbeeld niet met een verlaging van het stapje met 1,5% in plaats van 3% kunnen volstaan? Zo was er meer geld overgebleven voor een hogere afdrachtskorting lage lonen of een afdrachtskorting volwaardig deeltijdwerk.

Het mag zo zijn dat onze twijfel bij de huidige terugsluis naar bedrijven wat is weggenomen, maar dat neemt niet weg dat wij van mening zijn dat een mogelijke opbrengst van het wegvallen van de vrijstelling voor grootverbruikers bij de heffing op elektriciteit in beginsel volledig zou moeten worden aangewend voor lagere lasten op arbeid. Het betreft hier immers grote energie- en kapitaalintensieve bedrijven, die best geprikkeld mogen worden om meer arbeidsplaatsen te realiseren. Ik hoor hierop graag een reactie van de staatssecretaris.

De terugsluis naar de landbouw is per saldo licht negatief. De sector heeft hierop bij monde van de LTO in een brief gereageerd. Wij vragen de reactie van de staatssecretaris op deze brief. In mijn eigen oordeel ben ik toch wat twijfelachtig over het voorstel dat de LTO hier doet. Er is inderdaad een ondercompensatie voor de landbouwsector, een substantiële ondercompensatie, maar ook weer niet een buitensporig grote ondercompensatie. Het probleem met het voorstel van de LTO – dat is ook het voorstel dat de heer Reitsma hier aan de Kamer heeft gedaan – is dat de gekozen oplossing ten koste zal gaan van de lagere lasten op arbeid, waardoor er dus lasten niet zozeer van arbeid naar milieu worden verschoven, maar van kapitaal naar milieu. Dat zal betekenen dat die overcompensatie van de glastuinsector – die immers al is vrijgesteld van de heffing – nog groter zal worden en dat vinden wij toch een probleem bij dat voorstel van de LTO. Ik ben in ieder geval benieuwd naar de reactie van de staatssecretaris en ik vraag hem of hij nog andere mogelijkheden ziet om iets aan het probleem van de licht negatieve terugsluizing naar de landbouwsector te doen.

Het kabinet kiest verder bij de terugsluizing naar bedrijven voor een verlaging van het percentage van de overhevelingstoeslag. Tijdens de algemene beschouwingen heeft mijn collega Rosenmöller een voorstel gedaan, namelijk om gericht de arbeidskosten voor deeltijdbanen tot en met 32 uur te verlichten voor de werkgever door hiervoor een specifieke afdrachtskorting in te voeren. Het oordeel van het kabinet over dit alternatief was toen en is nu negatief. Graag zou ik zien dat de regering in het kabinetsstandpunt, dat zij over het pas uitgekomen rapport van de commissie, Toekomstscenario's voor herverdeling van onbetaalde zorgarbeid, zal opstellen, concreet in zal gaan op de voor- en nadelen van dit alternatief. Dit moet mogelijk zijn, omdat ook de genoemde commissie op dit punt met een specifiek voorstel komt. Analoog aan de afdrachtskorting die is gebaseerd op voltijdwerk zou volgens de commissie ook een afdrachtskorting voor het scheppen van volwaardige deeltijdbanen mogelijk zijn. De commissie denkt hierbij aan ƒ 2000 voor iedere werknemer die per week minimaal 20 en maximaal 32 uur werkt. De hoogte van de korting zou kunnen variëren naar duur en functieniveau, opdat deeltijdarbeid ook voor middenfuncties en hogere functies wordt ingevoerd.

De commissie adviseert de regering om een nader onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden voor een dergelijke afdrachtskorting. Kan de staatssecretaris mij toezeggen dat een dergelijk onderzoek zal worden ingesteld? Wanneer kan de Kamer het standpunt van de regering over dit rapport tegemoetzien? De Kamer heeft besloten om een nogal zwaar "adviescircus" in werking te stellen, voordat er uiteindelijk een kabinetsstandpunt komt en wij vragen ons af of dit niet tot onnodig veel vertraging leidt. Wij hebben graag voor de behandeling van de wetsvoorstellen die de verlaging van de overhevelingstoeslag en de invoering van de afdrachtskorting voor lage lonen en langdurig werklozen regelen, meer duidelijkheid over het standpunt van het kabinet over deze afdrachtskorting voor volwaardig deeltijdwerk.

Ik heb nog een aantal opmerkingen over de terugsluis voor de huishoudens, of misschien moet ik over gezinnen spreken. In de nota naar aanleiding van het verslag stelt de staatssecretaris dat door invoering van de heffingsvrije voeten in de energiebelasting gedeeltelijk wordt voorkomen dat het effect van de belasting relatief te zwaar op de gezinnen met lage inkomens drukt. De woorden "gedeeltelijk" en "voorkomen" intrigeren mij. Waarom kan niet volledig worden voorkomen dat deze heffing te zwaar drukt op deze gezinnen? Waarom denkt de staatssecretaris dat hij kan volstaan met een verwijzing naar de zeer bescheiden algehele koopkrachtstijging van de minima in 1996? Zou een iets groter accent op de verhoging van de belastingvrije voet niet letterlijk en figuurlijk de kou uit de lucht kunnen nemen voor deze groep? Wij zijn uiteraard ook benieuwd of de staatssecretaris ervoor zal zorgen dat de compensatie na 1996 voor de minima met kinderen op een goede manier wordt geboden.

Het heeft mij verheugd dat de staatssecretaris nu ook heeft berekend wat de inkomenseffecten zijn voor de sociale minima met kinderen. Ik zet echter vraagtekens bij het woord "berekend", omdat de staatssecretaris heeft gezegd dat de effecten voor alle minima, of zij nu kinderen hebben of niet, hetzelfde zijn. Dat heeft ons verrast. Ik hoor graag een nadere toelichting van de staatssecretaris. De heer Van der Ploeg zei dat gezinnen met veel kinderen meer energie gebruiken. Hij heeft hier blijkbaar ook twijfels over. Kan de staatssecretaris laten onderzoeken hoe hoog het energiegebruik is in de categorie van de minima? Is er een verschil binnen deze inkomenscategorie en wat zijn de effecten van een dergelijke maatregel? Naar onze mening is er alle reden voor dit onderzoek.

Ik sluit mij aan bij de zorg die de heren Schutte en Van der Ploeg hebben uitgesproken over de gevolgen van deze operatie voor de gehandicapten en chronisch zieken. Het is van groot belang dat wordt onderzocht wat die gevolgen zijn voor deze groepen. Kan de Kamer daarover een rapportage krijgen? Ik vraag de staatssecretaris, de resultaten van dit onderzoek niet onmiddellijk te verwerken in een aanpassing van de terugsluis. Het lijkt mij van belang dat de Kamer eerst inzicht krijgt in het energieverbruik en de mogelijke effecten daarvan.

Voorzitter! Inzake de verdeling van de meeropbrengst van het Gronings aardgas verwijst de staatssecretaris naar de dialoog die tot stand lijkt te komen tussen de Staat en de bedrijven Shell en Esso over de duurzame energiebesparing. Daar heeft minister Wijers ook op gewezen tijdens de bespreking van de milieu-aspecten van dit wetsvoorstel. Op welke termijn verwacht het kabinet dat die dialoog concrete resultaten oplevert? Wordt de Kamer daarover volledig en tijdig ingelicht?

Staatssecretaris Vermeend:

Voorzitter! Er is door verschillende afgevaardigden ook gesproken over de regulerende energieheffing zelf. Ik zal daar niet op ingaan. We hebben een uitvoerig debat gehad over de voors en tegens van de regulerende energieheffing. Ik beperk me tot de terugsluis. Dat ligt ook meer voor de hand. Dat wetsvoorstel wordt hier vandaag besproken. Er zijn natuurlijk wel raakvlakken. Daar waar dit het geval is, zal ik vanzelfsprekend wel ingaan op de vragen.

De belangrijkste vragen die gesteld zijn en de kanttekeningen en de opmerkingen die gemaakt zijn, hebben betrekking op de terugsluis als zodanig en met name het samenstel van de terugsluis. Wij hebben, ook in het licht van de doelstelling van de terugsluis, voortdurend gezocht naar een evenwichtig pakket dat zoveel mogelijk recht zou doen aan de terugsluisoperatie zelf. Dat betekent dat er ook gekeken is naar de effecten op de werkgelegenheid, naar de verschillende sectoren, naar gezinnen, naar huishoudens en naar het zakelijk en het niet-zakelijk gebruik. Kortom, er is gepuzzeld om te komen tot een zo evenwichtig mogelijke terugsluis.

Ik ben blij met de opmerking van de heer Stellingwerf dat de terugsluis over het algemeen op een redelijk evenwichtige wijze is vorm gegeven. Hij heeft hierbij wat kanttekeningen geplaatst, waar ik nog op terugkom.

Ik wil hier een opmerking maken die ik ook heb gemaakt tijdens het debat over de energieheffing zelf. We zijn uitgegaan van het gemiddelde verbruik, bijvoorbeeld per inkomensklasse en we hebben gezocht naar een vormgeving, een samenstel van terugsluis waarbij het eigenlijke effect per saldo neutraal zal zijn.

Er zijn verschillende opmerkingen gemaakt over mogelijke alternatieven. Wij hebben zelf desgevraagd natuurlijk ook andere alternatieven in beeld gehad. Wij hebben bijvoorbeeld in het kader van het energieverbruik van de minima gekeken of het wellicht beter zou zijn om binnen een saldo-neutrale operatie de belastingvrije som te verhogen. Ik zeg dit in de richting van mevrouw Vos. Aan de andere kant is ook de mogelijkheid aan de orde geweest de belastingvrije som niet te verhogen maar iets te verlagen en te kijken of een tariefverlaging een beter effect zou hebben. Kortom, ik heb ook zelf achter de computer gezeten om te kijken welke mix per saldo het meest evenwichtig zou kunnen zijn. Ik heb talloze plaatjes en uitdraaitjes op mijn bureau gehad. Uiteindelijk is dit naar mijn oordeel het beste resultaat, gegeven de doelstelling van een budgettair-neutrale operatie en het voorliggende wetsvoorstel. Ik verdedig dit resultaat dan ook voluit.

Ik zal straks ingaan op een aantal specifieke punten, zoals waarom we niet gekozen hebben voor een extra verhoging van de belastingvrije som of – andersom – voor een extra verlaging van het tarief of voor een andere terugsluis die meer effect zou kunnen hebben op de werkgelegenheid. De heer Van der Ploeg heeft gelijk. Het is best mogelijk te zoeken naar een terugsluis waarbij je meer nadruk legt op de factor arbeid, op een lastenverlaging voor werkgevers, waardoor arbeid goedkoop wordt en je zelf aan de onderkant nog eens zou kunnen terugsluizen. De heer Van der Ploeg heeft gewezen naar Gelauf, de bijbel van het CPB. Ik heb de Kamer op dat punt op verzoek van de heer Van der Ploeg ook een notitie toegestuurd. Hierin zijn de modelmatige effecten te zien van de verschillende maatregelen. De heer Van der Ploeg heeft gelijk als hij opmerkt dat de modelmatige effecten van een terugsluis die zich uitsluitend zou toespitsen op het verlagen van de kosten van arbeid voor werkgevers, uit werkgelegenheidsoogpunt een hoger effect zou hebben. Ik zeg er nadrukkelijk bij dat hier een andere doelstelling een rol heeft gespeeld, namelijk een evenwichtige terugsluis. We hebben hierbij ook gekeken naar die sectoren in de huishoudens waardoor de opbrengst is gerealiseerd en vervolgens hebben we dat pakket zo evenwichtig mogelijk samengesteld. Vervolgens is het pakket zo evenwichtig mogelijk samengesteld.

Ik ga niet in op het betoog van de heer Reitsma over de ecotax. Ik ken de opvatting van het CDA en ik respecteer die. Wat mij overigens nog steeds niet duidelijk is, is wat nu het plan van het CDA op dit punt is. Ook het betoog dat de heer Lansink hierover hield, heb ik tot op heden niet begrepen. Ik houd mij dus aanbevolen voor een initiatief van het CDA ter zake.

Voorzitter! De heer Reitsma merkt op dat de opbrengst van de terugsluis niet structureel is en dat deze kan dalen, bijvoorbeeld als gevolg van een verminderd energieverbruik. Hij verwijst daarbij naar bladzijde 2 van de nota naar aanleiding van het verslag en vraagt mij, uit te leggen hoe het precies zit. In gewoon Nederlands kan ik hem zeggen dat het "minder meer" betekent. Enerzijds is er de autonome groei van het energieverbruik en anderzijds is er in de plaatjes rekening gehouden met het energiebesparingsbeleid waarvan dit wetsvoorstel onderdeel is.

De heer Reitsma merkt vervolgens op dat sommige sectoren en gezinnen negatief zouden kunnen uitkomen als gevolg van de terugsluisoperatie. Daarbij ga ik er wel van uit dat hij doelt op de structurele terugsluis. Wij moeten ons namelijk realiseren dat er een verschil zit tussen 1996, 1997 en het einddoel, dus de structurele operatie. In 1996 wordt bijvoorbeeld al volledig de verhoging van de belastingvrije som doorgevoerd. Een aantal maatregelen gaat dus onmiddellijk in, terwijl de energieheffing in drie jaar wordt opgebouwd. De cijfermatige exercitie van de heer Reitsma betreft dus de structurele effecten van het wetsvoorstel en de effecten die optreden door de uitvoering van de structurele terugsluis.

In de brief van het MKB die de heer Reitsma aanvoert, valt op dat het EIM de bron is, zoals blijkt uit het bijgevoegde plaatje. Hierin zit ook het verschil met het kabinetsvoorstel. Wij hebben bij voortduring aangegeven, ook in de stukken, dat het EIM heeft aangesloten bij de cijfers van het Centraal planbureau. Daarvan is later komen vast te staan dat zij een overschatting van de heffingsopbrengsten te zien geven, en dan ontstaat natuurlijk een heel ander beeld. Die cijfers kunnen dan ook niet als uitgangspunt worden genomen voor de stellingname en de opmerkingen van de heer Reitsma. Wij moeten afgaan op de cijfers die het kabinet hierover heeft verstrekt, en op de terugsluis van het kabinet. Macro gesproken is zelfs te zien dat de terugsluis hoger ligt: er zit een verschil in van ongeveer 75 mln. Hierover zijn vragen gesteld in de stukken en wij hebben aangegeven waaraan dat ligt. Macro gaat er meer terug dan er macro aan heffing binnenkomt. Ik stel voor, dat wij bij deze discussie voortaan uitgaan van de cijfers van het kabinet en dan ontstaat een ander beeld.

De heer Reitsma heeft met enkele andere leden een belangrijk punt naar voren gebracht en dat is de agrarische sector. Ik moet eerlijkheidshalve zeggen dat het met het fiscale instrument van de terugsluis buitengewoon moeilijk is om op de millimeter nauwkeurig te rekenen. De heer Schutte maakte daar een opmerking over, namelijk dat het vooral generiek is. Op zichzelf is dat juist, maar tegelijkertijd zijn een aantal voorstellen gedaan die specifiek zijn, zoals de zelfstandigenaftrek. Dat is een specifiek instrument. Het probleem is alleen dat in de fiscaliteit geen echte instrumenten voorhanden zijn waarmee je heel nauwkeurig specifieke situaties een fiscaal voordeel zou kunnen geven. Daar ligt ook de problematiek. Wij hebben verschillende berekeningen gemaakt en op basis van de thans voorliggende berekeningen – ik heb al gezegd dat zij het beste resultaat zijn – zijn wij tot de conclusie gekomen dat bepaalde sectoren in de plus komen en dat, als je het helemaal uitsplitst, een sector in de min kan komen.

Als je onze cijfers als uitgangspunt neemt, zie je overigens wel dat de hele MKB-sector een plus vertoont. Als je het gaat onderverdelen, kun je in een aantal situaties plussen zien en beperkte minnen. Bij de agrarische sector is die min op zichzelf aanwezig, zij het beperkt. Op dat punt is in de gedachtenwisseling die ik met mijn collega van Landbouw heb gehad, wel degelijk ook gekeken naar de samenstelling van de pakketten MKB en BTW. Ik zeg niet dat die daarvoor in de plaats kunnen komen, hoewel de heer Schutte en ook anderen opmerkten dat daar wel naar verwezen zou worden. De maatregel voor de VAMIL, het extra bedrag dat bij de VAMIL is uitgetrokken, specifiek overigens voor milieu-investeringen in de landbouwsector, houdt wel degelijk verband met de cijfers die wij in de terugsluisoperatie kenden met betrekking tot de agrarische sector. Zo is de discussie ook gegaan: kijk eens naar specifieke mogelijkheden om bijvoorbeeld die min 20 te compenseren. In die discussie heb ik gezocht naar een mogelijke maatregel en toen zijn wij uitgekomen bij die VAMIL-operatie. Het was dus een heel specifiek gerichte fiscale maatregel, toegespitst op de landbouwsector als het gaat om investeringen die zich voor die lijst kunnen kwalificeren. De lijst zal – mevrouw Vos heeft daar een vraag over gesteld – ook met die milieu-investeringen worden uitgebreid en zal dus met ingang van 1 januari 1996 worden aangepast, mede met het oog hierop.

De heer Reitsma heeft gevraagd of wij nog andere mogelijkheden hebben bezien. Ik heb al gezegd dat de creativiteit in de fiscaliteit op dat punt echt uitgeput was, omdat zijn voorstel, de verhoging van de zelfstandigenaftrek, op zichzelf natuurlijk slechts beperkte effecten sorteert. Ook een verhoging met ƒ 700 heeft natuurlijk, zoals mevrouw De Vries terecht opmerkte, slechts beperkte effecten. De heer Reitsma heeft gezegd dat hij ervan uitgaat en ervan mag uitgaan dat de staatssecretaris op dat punt een budgettair-neutrale operatie pleegt. Dat wil zeggen dat die ƒ 700 moet worden opgevangen in de terugsluis, bijvoorbeeld met een korting op het generieke deel. Dat betekent tegelijkertijd wel dat die korting op het generieke deel bijvoorbeeld vorm zou kunnen krijgen – zei de heer Reitsma – door een vermindering van de OT-verlaging die nu voorligt in het wetsvoorstel. Wij moeten ons realiseren dat dat natuurlijk wel een aantal andere effecten heeft. De OT-verlaging is met name van belang voor bedrijven met werknemers. Met andere woorden: het gaat feitelijk om een verlaging van de arbeidskosten voor bedrijven. Als je de OT-verlaging vermindert en dus minder budgettaire middelen terugsluist, heeft dat een negatief effect voor de bedrijven die één of meer werknemers hebben. Ik weet niet of dat de bedoeling is van de heer Reitsma. Het lijkt mij niet verstandig. Ik heb ook tegen de heer Van der Ploeg gezegd dat juist de effecten op de kosten van arbeid, bijvoorbeeld via de OT, uit werkgelegenheidsoogpunt veel belangrijker zijn dan een verhoging van de zelfstandigenaftrek.

De heer Reitsma (CDA):

Het gaat om een afweging van twee maatregelen: enerzijds de verhoging van de zelfstandigenaftrek – welke werkgelegenheidseffecten heeft dat? – en anderzijds het verminderen van de OT. Kan de staatssecretaris de effecten toelichten op het volume van de werkgelegenheid? Daarnaast is er de reparatie; dat is een zelfstandige doelstelling. Het is dus niet het enige.

Staatssecretaris Vermeend:

Ik kan de effecten globaal wel aangeven. Wij gaan uit van een beperking van het OT-percentage. Die zal op zichzelf heel beperkt zijn, als de door de heer Reitsma voorgestelde verhoging met ƒ 700 van de zelfstandigenaftrek wordt doorgevoerd. Deze verhoging komt budgettair grosso modo neer op ruim 100 mln., dus belasting plus premies.

De heer Reitsma (CDA):

Ik heb een ander cijfer gekregen: 65 mln.

Staatssecretaris Vermeend:

Ik heb uitdrukkelijk gezegd dat het gaat om belasting plus premies. Dat is wat anders.

Welnu, aan de andere kant is er dus een verlaging van het OT-percentage. Om de gevolgen hiervan aan te geven, moet ik echt technisch worden, want het is ingewikkeld. Het heeft in ieder geval geleid tot een lichte stijging van de tarieven eerste schijf (TES). Als ik namelijk een verhoging van de zelfstandigenaftrek doorvoer, ontstaan een grondslagversmalling en een lichte verhoging van de TES. Ik kijk nu naar mevrouw Giskes. Het is dus een grondslagversmallende maatregel.

Er zijn ook herverdelingseffecten. Weer heel globaal gaat het grootbedrijf van plus 5 (in de stukken) naar min 30. De overheid zit nu op plus 35 en gaat naar min 5. De stijging van de TES heeft, hoe je het ook wendt of keert, evenwel een nadelig effect voor de gezinnen.

Als ik uitga van de CPB-modelmatige benadering van de werkgelegenheid, heeft een mindere verlaging van de kosten voor arbeid een negatief effect op de werkgelegenheid. Ik voeg er uitdrukkelijk aan toe dat het om heel geringe effecten gaat, maar de richting is wel negatief. Ik denk niet dat dit gecompenseerd wordt door de door de heer Reitsma voorgestelde beperkte verhoging van de zelfstandigenaftrek.

Ik geef dan ook de voorkeur aan de onderhavige terugsluis. Ik doe dit uit een oogpunt van zowel een evenwichtige compensatie voor gezinnen als een evenwichtige terugsluis naar het bedrijfsleven. Het is niet gewenst dat door het voorstel van de heer Reitsma bedrijven met werknemers minder gecompenseerd worden. Naarmate het om meer werknemers gaat, wordt het verschil groter. Dat heeft negatieve effecten.

Mevrouw Giskes (D66):

Is er wellicht een oplossing te vinden in de fiscale behandeling van meewerkende gezinsleden?

Staatssecretaris Vermeend:

Dat is een probleem. Niet in alle bedrijven is een meewerkend gezinslid. Ik neem aan dat mevrouw Giskes aan de zogeheten meewerkaftrek denkt. Ook in dit kader blijft de mogelijkheid dat er geen sprake is van de toepassing van de meewerkaftrek. De verhoging levert dus alleen een bescheiden voordeel op in de specifieke situatie dat de meewerkaftrek wordt toegepast. Dat is iedere keer het probleem als je zoekt naar een instrument.

Daar komt bij dat wij ons moeten realiseren dat er ook in de landbouwsector mogelijkheden voor energiebesparing zijn. Ik moedig die ook aan door de VAMIL juist voor de agrarische sector uit te breiden. Ik zie niet in dat een meewerkaftrek een compensatie op maat zou geven die specifiek is voor deze sector. Ik heb al gezegd dat de totale MKB-sector in de 10-plus zit. Dus als ik een meewerkaftrek ten koste van het budget extra zou verhogen, dan wordt die meewerkaftrek over het hele midden- en kleinbedrijf uitgesmeerd en niet specifiek toegespitst op de landbouwsector. Ik moet dan relatief veel geld uitgeven om een beperkt aantal bedrijven in de landbouw waar die meewerkaftrek wordt toegepast, te compenseren. Ik ben daar niet voor.

Mevrouw Giskes (D66):

Maar in de andere sectoren binnen het MKB waar sprake is van zo'n meewerkaftrek, is er waarschijnlijk geen profijt van de overhevelingstoeslag?

Staatssecretaris Vermeend:

Maar als je kijkt naar het totale beeld, dan zitten de MKB en ook de kleine bedrijven juist in de plus.

Mevrouw Giskes (D66):

Het probleem doet zich meer binnen die MKB-sector voor. Als je vindt dat er een probleem is, zou het wellicht...

Staatssecretaris Vermeend:

Door de verschillende leden is in dit debat de problematiek van de agrarische sector binnen het MKB gesignaleerd. Daar praat ik over.

Mevrouw B.M. de Vries (VVD):

Je zou zelfs nog kunnen overwegen om van die meewerkaftrek af te stappen, omdat het een ingewikkelde regeling is, en meer toe te willen naar de reële beloning, de tegenhanger.

Staatssecretaris Vermeend:

Die discussie loopt.

De positie van de gezinnen is door verschillende leden, waaronder de heer Reitsma, aan de orde gesteld en door alle leden is de positie van de gehandicapten en de chronisch zieken aan de orde gesteld. Ik heb al aangegeven dat er een toezegging is geweest, ook bij de discussie over de energieheffing, om jaarlijks in relatie tot de heffing een beoordeling te doen plaatsvinden van het koopkrachtbeeld. Nu is uitdrukkelijk gevraagd om in de effectrapportage, die overigens ook door mij is toegezegd bij de behandeling van de energieheffing zelf, de verschillende effecten in beeld te brengen. Ik ben best bereid om te onderzoeken of het mogelijk is om een meer specifiek beeld te krijgen van de positie van gehandicapten en chronisch zieken en ook van het energiegebruik voor gezinssituaties met verscheidene kinderen. Mevrouw Vos en de heer Schutte vroegen hiernaar. De gegevens die ik de Kamer in de stukken heb doen toekomen, zijn alles wat ik op dit moment heb. Meer heb ik niet. Dat is het beste wat wij kunnen bieden. Maar ik kan mij voorstellen, gehoord de vragen uit de Kamer, dat het mogelijk is om een meer specifiek beeld te krijgen van het energiegebruik van gehandicapten, chronisch zieken en gezinnen met meer kinderen. Ik ben bereid om in overleg met de collega's te proberen om daar een nader beeld van te krijgen. Dat nadere beeld zou dan een rol kunnen spelen in de effectrapportage en in het jaarlijkse koopkrachtbeeld dat in de stukken is toegezegd.

De heer Schutte (GPV):

Mag ik hieruit begrijpen dat deze vragen hoe dan ook expliciet zullen worden beantwoord in de eerstvolgende voortgangsrapportage?

Staatssecretaris Vermeend:

Ja. Helaas heb ik die cijfers nu niet. Dat is op zichzelf een teleurstellend antwoord, maar ik heb niet meer. Behalve door u is ook door andere leden gevraagd om daar onderzoek naar te doen en om die gegevens te betrekken bij de toegezegde effectrapportage. Daar ben ik toe bereid en wat mij betreft kan het daarin een rol spelen.

De heer Reitsma (CDA):

Dat is de structurele situatie die wij afwachten. Wat overblijft is de vraag over de incidentele situatie. De staatssecretaris schrijft ons dat voor gezinnen in de jaren 1996 en 1997 er wel degelijk negatieve inkomenseffecten zijn. Waarom was dat niet budgettair neutraal op te lossen?

Staatssecretaris Vermeend:

We moeten daarbij twee dingen onderscheiden. Kijkend naar het gemiddelde energieverbruik, ook voor de verschillende gezinnen, is de uitkomst grosso modo nul, structureel. Voor 1996 en 1997 kan er incidenteel een min optreden. Dat is ook in discussie geweest bij de heffing zelf. Daarover zullen wij jaarlijks bij het koopkrachtbeeld een oordeel geven. Nu wordt eraan toegevoegd, dat het beeld vervolmaakt moet worden door tegelijkertijd ook meer specifiek de koopkrachteffecten van het grotere energieverbruik door bijvoorbeeld chronisch zieken en gehandicapten in beeld te brengen. Dat moet nog onderzocht worden.

De heer Reitsma (CDA):

Dat begrijp ik. Dat hebt u zojuist ook al uitgelegd en toegezegd. Ik vind het een belangrijke toezegging, maar dan blijft het punt dat u schrijft, dat de netto effecten voor gezinnen voor 1996 en 1997 negatief zijn. Structureel zijn de effecten wel positief. Als u per jaar maatwerk wilt leveren, waarom levert u dan voor 1996 niet dat maatwerk opdat dit negatieve effect wordt opgelost? U erkent het namelijk zelf in uw brief.

Staatssecretaris Vermeend:

Waar haalt u de cijfers dan vandaan?

De heer Reitsma (CDA):

Ik zoek ze even op!

Staatssecretaris Vermeend:

Ik heb hier voor mij de inkomenseffecten voor de sociale minima met kinderen, op bladzijde 20 van de nota naar aanleiding van het verslag. Op verzoek zijn deze effecten aan de nota toegevoegd. Voor 1996 wordt het energieverbruik onder laag, middel en hoog aangegeven. Dan zie je plus 70 bij laag, plus 15 bij middel en min 50 bij hoog. Bij hoog is dat natuurlijk wel het geval.

Mevrouw B.M. de Vries (VVD):

Voorzitter! Als ik het mij goed herinner, is dit ook allemaal exact in het debat aan de orde gekomen. Er vindt een discussie plaats, die we uitgebreid hebben gehad en we zitten ook enigszins met een tijdsdruk.

De voorzitter:

De staatssecretaris gaat verder.

Staatssecretaris Vermeend:

Voorzitter! Ik wil de heer Reitsma graag verwijzen naar het uitvoerige debat en naar bladzijde 20.

De heer Reitsma (CDA):

Ik heb het gevonden. Het staat op bladzijde 16.

Staatssecretaris Vermeend:

Bladzijde 20 komt later en dat zijn de cijfers die ik gegeven heb.

De heer Reitsma (CDA):

Dat begrijp ik, maar nu gaat het even om de specifieke situatie in 1996 en 1997 naar aanleiding van de vraag van D66. U schrijft dat in 1996 en 1997 een beperkt negatief saldo ontstaat. Waarom hebt u dat niet gerepareerd? U zegt, dat u maatwerk per jaar wilt leveren.

Staatssecretaris Vermeend:

Voorzitter! Ik heb gezegd dat het om afrondingsverschillen gaat. De heer Reitsma moet ook wel volledig citeren: te veel cijfers achter de komma, dat wil zeggen 0,015 procentpunt. Het gaat om afrondingsverschillen. Vervolgens heb ik op bladzijde 20 nog eens de effecten voor laag, middel en hoog aangegeven. Daar is wel degelijk te zien, bijvoorbeeld voor de sociale minima, dat er sprake is van een plus en voor hoog een min.

Voorzitter! De heer Reitsma heeft over de extra compensatiemogelijkheden voor de agrarische sector gesproken en hij heeft het borgstellingsfonds genoemd. Deze mogelijkheden staan op de begroting van LNV. Ik heb begrepen, dat deze begroting net door de Tweede Kamer is goedgekeurd en daarom was het misschien verstandig geweest om dat punt daar aan de orde te stellen. De competentie inzake de bijzondere bijstand ligt bij de gemeente.

De heer Reitsma (CDA):

Voorzitter! Dit vind ik fraai! Als de staatssecretaris bij de behandeling van de begroting van Landbouw was geweest – ik was er namelijk wel bij – had hij de minister van Landbouw kunnen horen zeggen, dat het maar bij de behandeling van de belastingvoorstellen aangekaart moest worden. Ik had het echter over BF en over BZ. Over dat laatste gaat natuurlijk de minister van Landbouw niet alleen.

Staatssecretaris Vermeend:

Nee, zoals u weet ligt de competentie van de bijzondere bijstand bij de gemeente en niet bij het Rijk. Dus daarvoor zoudt u bij de gemeente moeten zijn.

Er zijn verschillen vragen gesteld over de opbrengsten van de energiebelasting en over de effecten als het beleid zeer succesvol zou zijn. De meest indringende opmerking is gemaakt door de heer Van der Ploeg, die stelde dat een en ander niet tot gevolg mag hebben dat de terugsluis ter discussie komt. Tijdens het vorige debat heb ik al opgemerkt dat de terugsluis niet ter discussie staat als zou blijken dat door de regulerende effecten de opbrengst van de energiebelasting afneemt.

Overigens verwacht ik niet dat de komende jaren het energieverbruik per saldo zal dalen. Ik heb dit ook in de nota naar aanleiding van het verslag toegezegd. Het regulerende effect wordt door het kabinet gezien als een endogene factor op de belastingopbrengst. Dit is tevens een antwoord aan het adres van de heer Van der Vlies, die ook op dit punt een vraag stelde.

De heer Van der Ploeg heeft gevraagd of het wellicht beter zou zijn om in het kader van bijvoorbeeld de terugsluis te denken aan de werknemersaftrek, vanwege de effectiviteit voor de werkgelegenheid. Ik heb al aangegeven dat wij bij de terugsluis ook gekeken hebben naar andere effecten die verband houden met de sectoren. Ik noem in dit verband de evenwichtige compensatie en de inkomenseffecten. Bij een eerder debat is al aangegeven dat wij zullen kijken naar de mogelijke vormgeving van een werknemersaftrek, die wij dan in een notitie zullen vastleggen, die aan de Kamer zal worden voorgelegd. Als de vormgeving van zo'n werknemersaftrek bekend is, zal ik het Centraal planbureau vragen naar de mogelijke werkgelegenheidseffecten van alternatieve vormen van werknemersaftrekken. Ik denk dat deze discussie geen rol kan spelen in het kader van het voorliggende wetsvoorstel, omdat de notitie pas in de loop van 1996 zal verschijnen.

Naar aanleiding van vragen van mevrouw Vos en de heer Van de Ploeg kan ik meedelen dat laten vervallen van de vrijstelling van grootverbruikers bij de heffing op elektriciteit 85 mln. oplevert. Daarmee zou je, zoals de heer Van der Ploeg vroeg, de zelfstandigenaftrek kunnen verhogen, maar het is de vraag of dat een goede zaak is. Het is natuurlijk wel heel specifiek. Dan moeten wij de vraag beantwoorden of dat een evenwichtige compensatie is. Overigens merk ik aan het adres van de heer Van der Ploeg op dat ook bij de bespreking van de heffing een uitvoerige discussie is gevoerd over die 85 mln., dat er afspraken over gemaakt zijn en dat er ook amendementen ingediend zijn op de artikelen 36p en 36q. In artikel 36p is geregeld dat bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de vrijstelling vervalt en in artikel 36q is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur kan worden voorzien in een bijzondere teruggaveregeling. Met andere woorden, tijdens het debat is uitvoerig gediscussieerd over modaliteiten op dit punt. Bovendien is, om het nog ingewikkelder te maken, tijdens dat debat ook gesproken over de introductie van eventuele meerjarenafspraken en de mogelijke effecten. Wij hebben op dat punt de toezegging gedaan om dat in een breder verband te bezien en wij komen daarop terug. Daarover zijn afspraken gemaakt met de Kamer.

De heer Van der Ploeg sprak over het 60%-tarief in de inkomstenbelasting en bedrijven die onderworpen zijn aan de vennootschapsbelasting. Mevrouw Vos vroeg zich in dit verband af, of er geen overcompensatie plaatsvindt voor bedrijven in de BV-vorm.

Ook hier hebben wij berekeningen gemaakt en zijn uiteindelijk op 3% uitgekomen, omdat bij een lager percentage het middenbedrijf onvoldoende compensatie krijgt. Wij zijn op 3% uitgekomen om zoveel mogelijk recht te doen aan het middenbedrijf. Die verlaging van de Vpb sorteert vooral effect bij het middenbedrijf. Als wij lager gaan zitten, wordt het middenbedrijf onvoldoende gecompenseerd. Dat is de achtergrond van onze keuze.

Het is natuurlijk niet zo dat, juist vanwege de regulerende energieheffing, er als het ware een overstap zal plaatsvinden van de eenmanszaak naar de besloten vennootschap. Die keuze wordt door een groot aantal factoren bepaald. Dat is niet uitsluitend een zaak van tarieven.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Wij willen alleen benadrukken dat het een enigszins bot instrument is. Allicht zijn er veel andere factoren die de keuze beïnvloeden. Wanneer men zich echter in die gelukkige situatie bevindt, kan met name de zakelijke dienstverlening daar een behoorlijk groot voordeel halen. Dat is jammer.

Staatssecretaris Vermeend:

U heeft gelijk, mijnheer Van der Ploeg. Er zijn situaties denkbaar dat men door het wegnemen van dat opstapje in een voordeliger situatie komt. Dat is inherent aan deze generieke maatregel. Maar ook hier zat ik met een probleem. Wij wilden een evenwichtige situatie realiseren voor de verschillende sectoren. Deze keuze is ingegeven door de effecten van de maatregel voor het middenbedrijf.

De vrijstelling voor de glastuinbouw is uitvoerig gemotiveerd bij de behandeling van de heffing. In de stukken bij de heffing is zeer breed aangegeven, waarom wij de glastuinbouw hebben vrijgesteld. De achtergrond is duidelijk. Het heeft te maken met het feit dat de glastuinbouw een grote energieverbruiker is en dat de heffing buitengewoon sterke negatieve effecten kan hebben. Wij hebben natuurlijk wel varianten overwogen maar uiteindelijk is, op basis van de afweging van de andere terugsluismogelijkheden, gekozen voor de vrijstelling. Die vrijstelling kwam namelijk het meest tegemoet aan de problematiek. In het licht van de doelstelling die wij wilden bereiken voor de glastuinbouw, heb ik geen andere variant kunnen bedenken die even effectvol is als deze vrijstelling.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

De vraag was, of de regering bereid was het effect te onderzoeken van een eventueel vervallen van de vrijstelling voor de glastuinbouw en het naar de sector terugsluizen van het geld dat dit genereert voor het nemen van energiebesparende maatregelen.

Staatssecretaris Vermeend:

Ik ga ervan uit dat u in beginsel instemt met de compensatie voor de glastuinbouw, doch dat u mogelijke andere varianten in beeld zou willen zien. Wij hebben gekozen voor de vrijstelling. Bij het debat over de heffing hebben wij toegezegd dat wij de mogelijkheden bezien om voor verbruikers met een MJA een teruggaveregeling te treffen. In dat kader kan de glastuinbouw ook aan de orde komen. Maar ik ga er nadrukkelijk van uit dat daarbij wel overeind staat dat de compensatie voldoende moet zijn. Ik ben dus bereid ernaar te kijken, maar dan alleen in het kader van de hele teruggaveregeling die wij moeten bekijken bij de MJA's.

De heer Van der Ploeg heeft verder een vraag gesteld over de publieke sector. Het begrip "marginal cost of public funds" is afkomstig uit de welvaartseconomie. Het is de vraag of deze interessante invalshoek nader kan worden bezien. De heer Van der Ploeg vroeg om een schatting van die effecten. Hij wees in dit verband op de Scandinavische landen. Wij beschikken niet over de mogelijkheden om een dergelijke schatting te maken. Het is mij bekend dat bij het CPB die kennis waarschijnlijk wel aanwezig is. Waarschijnlijk, zeg ik met nadruk. De heer Van der Ploeg heeft immers al gewezen op de bekende mensen die daar werken. Ik ben bereid om het CPB te vragen om een dergelijk onderzoek te doen. Ik kan het niet toezeggen, omdat ik afhankelijk ben van de medewerking van het Centraal planbureau. Misschien vindt het bureau het de moeite waard om dit op zichzelf interessante onderzoek te verrichten. Ik zal mij dus wenden tot het Centraal planbureau en het resultaat daarvan aan de Kamer berichten.

De heer Schutte heeft gevraagd of een verlenging van de eerste schijf beter is voor alleenverdieners. Wij moeten ons realiseren dat heel specifiek de categorie mensen met een marginaal tarief tussen 50% en 60% profiteert van zo'n verlenging. Het stukje verlenging zit immers net op die grens. Men moet dan vooral denken aan dat stukje verlenging. Vervolgens wordt dat in z'n effect vervangen door een tarief van 37,5%. Ik denk dus dat dit niet in algemene zin een adequate compensatie is. Je kunt dus niet in algemene zin stellen dat het beter is voor de desbetreffende categorie inkomens. Daarbij komt dat welvarende tweeverdieners dubbel zouden profiteren. Dat moeten wij ons wel realiseren.

Ik kom toe aan de verlaging van het tarief in de eerste schijf in plaats van verhoging van de basisaftrek, of andersom. Die andere variant is door mevrouw Vos voorgesteld. Wij hebben beide mogelijkheden bezien. Mevrouw Vos heeft er gelijk in dat door een verhoging van de belastingvrije som met name aan de onderkant ten opzichte van de huidige situatie een plus kan worden bereikt. Maar het heeft tegelijk het effect van een soort grondslagversmalling, zeg ik mede in de richting van mevrouw Giskes. Dat heeft ook weer effect op de TES. Je krijgt dus tegen elkaar in werkende krachten. Uiteindelijk kan het effect van een verhoging van de belastingvrije som een plusje betekenen aan de onderkant, maar dat is ook afhankelijk van de mate waarin je verhoogt. Het tegengestelde effect treedt op als je kiest voor een tariefverlaging. Beide mogelijkheden hebben wij overwogen. Ik heb ook gedacht aan de belastingvrije som en de plaatjes die in dat verband zijn gemaakt. Een en ander zou betekenen dat je daardoor weer een onevenwichtig beeld krijgt voor de andere inkomenscategorieën. Beide mogelijkheden zijn dus overwogen, maar uiteindelijk heb ik gekozen voor een mix van de voorgestelde tariefverlagingen en de verhoging van de belastingvrije som. In beginsel is het juist dat je door een verhoging van de belastingvrije som een hogere plus kunt bereiken, met name aan de onderkant.

Op de opmerkingen van mevrouw De Vries over de agrarische sector heb ik al gereageerd. Ik wijs er nog op dat de genoemde cijfers van het EIM zijn. Wij hanteren echter onze eigen cijfers.

Ik heb toegezegd dat ik de lasten voor de gehandicapten en chronisch zieken in beeld wil brengen, althans voor zover wij in staat zijn daarover via het onderzoek cijfers te verstrekken.

Mevrouw Giskes heeft gevraagd om het punt van de grondslagversmalling opnieuw aan de orde te stellen in het kader van de behandeling van het belastingplan. Op vragen van D66 ben ik in de stukken wel op dit punt ingegaan. Daaruit blijkt dat ondanks het feit dat de grondslagversmalling optreedt, voor de belasting plus premies een verlaging is opgetreden. Dat blijkt uit de cijferreeks.

Vooruitlopend op de gedachtenwisseling over het belastingplan, merk ik nog op dat wij op dit punt wel degelijk een afweging maken. Wij zien ook dat die grondslagversmalling optreedt. Je hebt dus wel degelijk iedere keer te maken met die afweging, ook als het gaat om het arbeidskostenforfait. Je vraagt je dan af wat de effecten zijn. Het is dan toch een kwestie van letten op de doelmatigheid en de eenvoud van uitvoering. Een aantal afwegingsfactoren speelt dus steeds een rol. Op zichzelf kan een grondslagversmalling vervelende effecten hebben. Dat onderkennen we. Het is daarom niet zo, dat wij niet letten of de effecten die op kunnen treden als gevolg van de grondslagversmalling. Een grondslagversmalling heeft wel het effect dat je een opwaartse druk krijgt op het tarief in de eerste schijf. Ik heb al aangeven dat alle onderdelen van de terugsluis op hun eigen merites beoordeeld zijn. Vooral is daarbij gelet op het macro-beeld.

Over het punt van de LTO heb ik al iets gezegd. Ik heb aangegeven dat ik in de sfeer van de fiscaliteit geen andere, extra instrumenten kan bedenken dan die we nu hebben. Ik heb ook verwezen naar de VAMIL-regeling. Als je fiscale maatregelen treft, zullen die betrekking hebben op de hele MKB-sector. Daarvan is een belangrijk deel van de agrarische sector eigenlijk een onderdeel. Je kunt de zelfstandigenaftrek niet uitsluitend verhogen voor de agrarische sector. Dat zou in strijd zijn met het gelijkheidsbeginsel. Zoiets kan dus niet. Dit betekent dat alle maatregelen die je treft, een generiek karakter zullen moeten hebben en niet uitsluitend gericht kunnen zijn op de agrarische sector. De enige mogelijkheid zou zijn de agrarische sector te stimuleren in het kader van de VAMIL-regeling. De lijst zal worden uitgebreid met zogenaamde milieuvriendelijke investeringen in de sector van de landbouw.

Zodra er concrete resultaten zijn met betrekking tot de toezegging van minister Wijers inzake Esso en Shell, zullen wij de Kamer daarover berichten. Ik weet niet wanneer de besprekingen zullen zijn afgerond. Als er concrete resultaten zijn, zal ik contact opnemen met collega Wijers en dan zullen wij de Kamer per brief mededelingen doen.

De voorzitter:

Gelet op de uitputtendheid van de beantwoording, is het misschien niet te veel als ik veronderstel dat er geen behoefte is aan een tweede termijn, maar ik zie dat de heer Reitsma nog het woord wil voeren.

De heer Reitsma (CDA):

Voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording van de vragen die ik in eerste termijn heb gesteld. Mijn fractie blijft van oordeel dat de compensatie onvoldoende evenwichtig is. Macro klopt het, per sector is sprake van minnen en micro vallen er klappen. Wij danken de staatssecretaris voor de toezegging dat de vinger aan de pols wordt gehouden wat betreft gezinnen en gehandicapten. Wij hopen dat de rapportage zo snel mogelijk komt, zodat correcties kunnen plaatsvinden, als dat nodig is.

De agrarische sector zit echter in de min. Ik heb in eerste termijn een tweetal voorstellen gedaan, betrekking hebbend op het borgstellingsfonds en het bijstandsbesluit zelfstandigen. Ik heb een beetje het gevoel dat ik wat dit betreft van het kastje naar de muur word gestuurd. Als wij de kwestie aan de minister van Landbouw voorleggen, dan zegt deze dat wij het met de minister en de staatssecretaris van Financiën moeten regelen, maar nu hoor ik het omgekeerde. Op die manier komen wij niet verder. Ik doe een dringend beroep op de staatssecretaris om nog eens naar dit instrument te kijken en om te bezien of er niet meer financiële ruimte moet komen, zodat dit tot enige compensatie op microniveau kan leiden.

Dan de generieke benadering van de agrarische sector. Mijn fractie blijft het betreuren dat de landbouw uiteindelijk blijft zitten met een min van 20 mln. De staatssecretaris zegt met betrekking tot het gestelde over een verdere ophoging van de zelfstandigenaftrek – die brengt 100 mln. met zich – en een correctie in de OT, dat hij blijft kiezen voor het plan van het kabinet. De argumenten die op dat punt naar voren zijn gebracht en die het kabinet over de streep blijven trekken, vind ik echter niet al te zwaar. Daarom lijkt het mij beter dat de CDA-fractie het amendement over het ophogen van de zelfstandigenaftrek van ƒ 700 toch indient. Ik realiseer mij dat ik in het kader van dit wetsvoorstel moeilijk de andere kant kan aangeven, omdat dit een bredere strekking heeft. Dat zal dus bij de behandeling van het belastingplan moeten. Ik doe dat ook, want ik kies voor een budgettair-neutrale oplossing. Daarvoor kent de staatssecretaris mij goed genoeg. Het lijkt mij verstandig dat de stemming over dit wetsvoorstel tegelijk met die over het belastingplan wordt gehouden. Als dat niet mogelijk is, dan komt mijn fractie op de dekking terug bij de behandeling van het belastingplan. Het amendement leg ik na de tweede termijn neer.

Staatssecretaris Vermeend:

Voorzitter! Een suggestie aan de heer Reitsma wat betreft zijn amendement. Ik heb er begrip voor dat hij de kwestie van de terugsluis niet onmiddellijk in verband kan brengen met die ƒ 700. Ik ben verheugd, maar dat verwacht ik ook van hem, dat hij voorstander is van een budgettair-neutrale operatie. Ik kan mij ook voorstellen dat de heer Reitsma zijn amendement indient bij de behandeling van het belastingplan. Ook in dat kader kan worden gekozen voor een verhoging van de zelfstandigentrek.

De voorzitter:

Ik zie de heer Reitsma "ja" knikken. Betekent dit dat hij daarmee instemt?

De heer Reitsma (CDA):

Voorzitter! Ook ik hecht aan een zorgvuldige afweging van de voors en tegens, de rekening en de plus. Als het technisch kan, dan is mijn fractie bereid om het amendement bij de behandeling van het belastingplan in te dienen, want de discussie wordt dan toch vervolgd.

Staatssecretaris Vermeend:

Voorzitter! Wij zullen de heer Reitsma, voor zover dat kan, technisch behulpzaam zijn bij het vormgeven van het amendement.

De heer Reitsma is nog ingegaan op het onvoldoende evenwicht. Die discussie zal ik niet overdoen. Wij zijn van oordeel dat het best mogelijke resultaat hier is neergelegd.

Het borgstellingsfonds is onderdeel van de landbouwbegroting en die begroting is goedgekeurd. Het enige wat ik heb opgemerkt is dat als de Kamer wat zou willen bij een begroting, bijvoorbeeld een ophoging van het borgstellingsfonds, zij dat aan de orde moet stellen bij de begroting van Landbouw.

De heer Reitsma merkte nog op dat het min 20 mln. is. Op zichzelf is dat juist. Ik heb echter opgemerkt dat wij in het kader van het MKB-pakket en het BTW-pakket gezocht hebben naar een specifieke compensatiemogelijkheid. Ik heb al aangegeven dat het VAMIL-budget met het oog op de landbouwinvesteringen wordt verhoogd. Die min 20 mln. wordt daardoor verkleind.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt, na goedkeuring van de onderdelen, zonder stemming aangenomen.

Naar boven