Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen in verband met het aftappen van GSM (24108).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Soutendijk-van Appeldoorn (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Er zijn voor de CDA-fractie drie redenen om het woord te voeren over dit heel kleine wetsvoorstelletje dat eigenlijk niets anders doet dan de kosten die gemaakt moeten worden om het aftappen van GSM-telefonie mogelijk te maken, ten laste van de vergunninghouders, dus PTT en Libertel, te brengen.

De eerste reden betreft het principiële punt dat op deze wijze opsporingskosten, kosten in het kader van misdaadbestrijding, in de vorm van de aftapvoorziening anders dan normaal niet geheel ten laste van de overheid komen.

De tweede reden is het feit dat kennelijk over de financiële en de praktische problemen van deze aftapverplichtingen niet met het bedrijfsleven is overlegd.

De derde reden is het feit dat er wel gewerkt wordt aan een Europese standaard, maar dat die Europese standaard er nog niet is. De vraag is hoe dat moet worden verenigd met de introductie van de aftapvoorziening per 1 januari a.s.

Ik wil duidelijk stellen dat wij het eens zijn met de bij wet opgelegde verplichting voor de houder van een vergunning tot het technisch mogelijk maken en het verlenen van medewerking aan het aftappen van GSM-telefonie in het kader van een justitieel opsporingsonderzoek, ook als dat betekent dat de vergunninghouder dient te zorgen voor de technische voorzieningen die dit aftappen mogelijk maken. De criminaliteitsbestrijding moet ook na de introductie van nieuwe communicatiemiddelen, zoals GSM-telefonie, mogelijk blijven.

Waar wij bezwaar tegen hebben, is dat de specifieke kosten van deze verplichting die door de exploitanten moeten worden gemaakt en die een gevolg zijn van wat de overheid hen oplegt, ten laste wordt gebracht van een deel van de samenleving, namelijk de exploitant en waarschijnlijk dus de gebruikers van GSM-telefonie en dus het bedrijfsleven. En dit terwijl men bij criminaliteitsbestrijding uitgaat van de gedachte dat daarmee het algemeen belang wordt gediend en dat dit daarom dus ook ten laste moet komen van de overheid. Het betreft hier een kerntaak van de overheid. De keerzijde van die kerntaakgedachte is dat de overheid dan ook het monopolie heeft bij de opsporing en de vervolging van strafbare feiten.

De motivering van de minister om van dit wezenlijke principe af te wijken vinden wij, alles lezend, niet overtuigend. De impliciete gedachte dat het kennelijk redelijk is dat degene die bedrijfsmatig aan derden bepaalde diensten verleent, op voorhand structureel bijdraagt in de kosten van opsporing van strafbare feiten waarvan deze derden eventueel verdacht zouden kunnen worden, indien aan die dienstverlening gegevens kunnen worden ontleend die van belang kunnen zijn voor de opsporing, is een gedachte die wij verwerpen. Wij moeten niet denken aan een verdere uitbouwing of doortrekking van die gedachte. Je hoeft je maar bij het wegverkeer een aantal voorstellingen te maken.

Het feit dat de kosten in toenemende mate stijgen, zoals de minister zegt, als gevolg van het feit dat steeds vaker moet worden afgetapt, rechtvaardigt in onze ogen deze unieke stap voor GSM-telefonie niet. Het argument roept zelfs de vraag op of wij voor andere telecommunicatiemiddelen straks dezelfde weg inslaan. Daar zullen immers ook steeds vaker aftapactiviteiten moeten worden ondernomen, gelet op de stijging van en de aard van de criminaliteit. Op een vraag van de CDA-fractie of wij inderdaad voor andere telecommunicatiemiddelen straks dezelfde weg gaan inslaan, worden wij niet gerustgesteld door de antwoorden van de minister. Zij antwoordt daar helemaal niet op en ik zou de minister toch graag die duidelijkheid op dit moment willen ontlokken.

Mijnheer de voorzitter! Het feit dat nieuwe vormen van telecommunicatie steeds nieuwe investeringen eisen, rechtvaardigt op zichzelf nog niet in een specifiek geval inbreuk op het uitgangsprincipe dat de overheid de kosten van opsporing en vervolging draagt. Het feit dat met de kostentoedeling een prikkel wordt ingebouwd voor de vergunninghouders om op de meest voordelige wijze de aftapbaarheid te realiseren, lijkt redelijk en praktisch, maar het is ook niet overtuigend inbreuk te maken op dit principe. De opgevoerde kostenfactoren vinden wij juist bij uitstek aspecten waarover de minister met de vergunninghouders, het bedrijfsleven, overleg had kunnen en moeten voeren om na te gaan of men op andere manieren tot een inbouw van een prikkel had kunnen komen om de kosten zoveel mogelijk te beperken. Ook dat, mijnheer de voorzitter, vormt voor ons een punt van kritiek. Het gaat ons om het feit dat geen overleg is gevoerd met het bedrijfsleven over de financiële en de praktische problemen van de aftapverplichting. Wij ontvangen namelijk signalen waaruit blijkt dat dit niet is gebeurd. Kan de minister aangeven waarom zij dit overleg niet heeft gevoerd en of zij van plan is dat alsnog te voeren?

Mijnheer de voorzitter! Dat overleg zou in onze ogen ook nodig zijn geweest om de complicerende factor van het Europese streven naar uniformering van aftapvereisten met het bedrijfsleven te bespreken. Hiermee ben ik toe aan ons derde punt van kritiek.

Loopt het bedrijfsleven en lopen de exploitanten nu niet het risico investeringen te doen die op termijn als gevolg van Europese uniformering weer moeten worden aangevuld en in het ergste geval opnieuw moeten worden gedaan? Het zou de minister – en ik ken de minister als iemand die zo'n opmerking ter harte neemt – sieren als zij op dit punt met het bedrijfsleven tot afspraken zou kunnen komen over de mogelijke botsende consequenties van de Nederlandse stappen ten aanzien van de Europese maatregelen.

Kortom, mijnheer de voorzitter, het is een klein voorstelletje met voor de CDA-fractie onoverzienbare consequenties ten aanzien van de toerekening van opsporingskosten en kosten voor de criminaliteitsbestrijding. Hiermee wordt dus principieel inbreuk gemaakt op overheidsverantwoordelijkheid met het oog op de criminaliteitsbestrijding. Dit is de reden waarom wij onder de in het wetsvoorstel opgevoerde condities niet akkoord kunnen gaan met de voorgestelde regeling.

Mevrouw Roethof (D66):

Voorzitter! Vindt mevrouw Soutendijk nu werkelijk, dat al die Nederlanders die er om de een of andere reden niet over piekeren om een mobiele telefoon te kopen, bijvoorbeeld omdat zij een laag inkomen of een uitkering hebben, wel moeten meebetalen aan het aftapbaar maken van het GSM-net?

Mevrouw Soutendijk-van Appeldoorn (CDA):

Dat is toch het principe van onze criminaliteitsbestrijding. Alle Nederlanders betalen voor de verkeersovertredingen die alleen automobilisten maken. Alle Nederlanders betalen voor de criminaliteit van een enkeling. Dat is nu eenmaal het uitgangspunt.

Mevrouw Roethof (D66):

Maar niet om de genoemde voorzieningen in een nieuw net aan te brengen.

Mevrouw Soutendijk-van Appeldoorn (CDA):

De voorzieningen zijn tot nu toe steeds van overheidswege gefinancierd. Dat gebeurde voor de telefonie en in het kader van de controle ingevolge de Wegenverkeerswet. Ook bij elke vorm van criminaliteitsbestrijding heeft de overheid deze kosten gefinancierd.

Mevrouw Roethof (D66):

Wij hebben dit jaar snelheidsbegrenzers op de vrachtwagens laten plaatsen. Denkt u dat de overheid al die snelheidsbegrenzers heeft betaald? Wij hebben wel de verplichting ingesteld, maar de bedrijven betalen zelf de snelheidsbegrenzer.

Mevrouw Soutendijk-van Appeldoorn (CDA):

Dat is een heel ander punt. Het plaatsen van een snelheidsbegrenzer is niet hetzelfde als een verkeersovertreding.

De heer Schutte (GPV):

Mijnheer de voorzitter! We bespreken hier een betrekkelijk klein voorstel dat echter een belangrijke precedentwerking zou kunnen gaan krijgen. De regering stelt namelijk voor om de kosten die worden gemaakt om de technische voorzieningen te treffen om de telecommunicatie af te tappen bij de GSM-vergunninghouders in rekening te brengen. Dat hier een regeling voor moet komen is te begrijpen, omdat het aftappen van telecommunicatie een steeds belangrijker middel wordt bij de bestrijding van met name de georganiseerde criminaliteit en bij de bescherming van de staatsveiligheid. Ook de kosten hiervan nemen toe.

Ondertussen zoekt een interdepartementale werkgroep naar een structurele oplossing voor de financieringsproblematiek bij het aftappen van telecommunicatie in het algemeen. Het is dan ook de vraag of dit wetsvoorstel wel op het juiste moment wordt behandeld en men hiermee niet vooruitloopt op de algemene discussie hierover. Aan de vraag wie verantwoordelijk is voor de kosten van het aftappen in het algemeen zijn immers principiële aspecten verbonden die voortvloeien uit de directe overheidsverantwoordelijkheid voor het opsporen van strafbare feiten. Indien op dit moment reeds een besluit inzake de kostenverdeling zou worden genomen, is het zeer de vraag of de principiële discussie hierover nog wel zinvol zal zijn. De regering laat dat mijns inziens ook wel doorschemeren als zij opmerkt dat voor de andere systemen dezelfde beleidslijn zal worden gevolgd.

Bovendien vind ik het argument van de regering niet sterk dat geen duidelijkheid over de financiële consequenties zou bestaan indien dit voorstel niet doorgaat. Het zou toch slechts betekenen dat de overheid voor de kosten verantwoordelijk zou blijven? De gewenste duidelijkheid is dan toch wel aanwezig?

De principiële vraag waar wij nu mee geconfronteerd worden, wordt ons eigenlijk te vroeg gesteld. Desalniettemin, is de gekozen systematiek nu de juiste? De aftapbaarheid van de toekomstige twee GSM-netten waarover telecommunicatie wordt afgewikkeld is een in de regelgeving gestelde eis, waaraan de bevoegde gezagen ook duidelijk behoefte hebben. Terecht acht de regering de beschikbaarstelling van de aftapfaciliteit als een kwaliteitseis noodzakelijk in het algemeen belang. Als vergelijkend voorbeeld wordt de auto-industrie genoemd, die de kosten financiert van door de overheid geëiste voorzieningen, waarmee de overheid maatschappelijk ongewenste effecten van autogebruik wil bestrijden. Op deze wijze maakt het bedrijfsleven haar medeverantwoordelijkheid waar voor de maatschappelijke gevolgen van overigens volstrekt toelaatbare activiteiten.

Ik denk dat deze vergelijking niet geheel opgaat. Immers, bij het aftappen gaat het om het leveren van een specifieke technische voorziening ten behoeve van opsporing en vervolging van strafbare feiten, wat nu bij uitstek een overheidsverantwoordelijkheid is en dient te blijven. Het gaat dus niet om het (mede) beschikbaar stellen van informatie om aan een bepaalde wettelijke verplichting of maatschappelijke verantwoordelijkheid te voldoen. Concreet betekent dit dat de overheid in dit geval uiteraard gebruik kan maken van de diensten van de vergunninghouder, maar mijns inziens de vergunninghouder niet kan verplichten ook nog eens de kosten van het beschikbaar stellen van de aftapfaciliteit te betalen.

Het is mij dan ook niet duidelijk waarom financiering uit de algemene middelen principieel wordt verworpen. Dit zou betekenen dat alle belastingbetalers uiteindelijk de kosten dragen, ongeacht de vraag of ze een GSM-abonnement hebben. Bezien vanuit de publieke verantwoordelijkheid van de overheid om strafbare feiten op te sporen en te vervolgen en getuige de opmerking van de regering zelf dat aftappen een algemeen belang is, is dat toch beter te begrijpen dan de mogelijkheid dat de vergunninghouder de kosten doorberekent aan zijn abonnees. Indien het laatste het geval is, welk bedrag zou een abonnee dan extra moeten gaan betalen?

Tot slot nog een laatste vraag. Volgens de regering is het niet toegestaan de kosten via de lijnhuur aan de Staat door te berekenen. Het zou echter wel mogelijk zijn dat de vergunninghouder de kosten aan de abonnees doorberekent. De minister moet mij maar eens uitleggen waarom dit laatste wel mag en het eerste niet. De overheid is bij lijnhuur toch ook een abonnee?

Voorzitter! Het mag duidelijk zijn dat ik niet overtuigd ben van de noodzaak en wenselijkheid van dit wetsvoorstel. Ik wacht de reactie van de regering uiteraard wel met belangstelling af.

Mevrouw Roethof (D66):

Voorzitter! Het voorstel tot wijziging van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen in verband met het aftappen van GSM regelt alleen de financiering van het aftapbaar maken van het net. Het gaat dus niet om het aftappen op zichzelf. Het gaat erom wie de kosten voor het aftapbaar maken van de GSM-infrastructuur zou moeten dragen: de concessiehouder of de overheid. Dat is stof genoeg voor discussie. Het kabinet en de Raad van State verschillen van mening.

De fractie van D66 is het met de minister eens dat een regeling van de mogelijkheid tot het aftappen van GSM niet op de algehele herziening van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen kan wachten. Daarvoor groeit het gebruik van GSM te snel. Het vermoeden dat criminele organisaties ook van deze vorm van communicatie gebruik maken is, zeker bij ontstentenis van aftapfaciliteiten, niet denkbeeldig. TNO heeft berekend dat door KPN en Libertel als operators in totaal 34 mln. geïnvesteerd zou moeten worden om GSM technisch aftapbaar te maken. De minister gaat ervan uit dat de kosten 13 mln. à 14 mln. bedragen. Dat lijkt dus mee te vallen. Hoe komt de minister aan dit bedrag? Is de schatting gebaseerd op verwachtingen van KPN of is het een berekening van het ministerie van Verkeer en Waterstaat?

Aan het principe van wie de kosten voor het mogelijk maken van aftappen moet dragen doet het allemaal niets af. De D66-fractie is van mening dat degenen die deze telecommunicatie-infrastructuur aanleggen, ook zorg dienen te dragen voor de bouw en het onderhoud van de afritten ervan. Dat geldt niet alleen voor de bereikbaarheid van de abonnees, maar ook voor de mogelijkheid van aftappen. De variabele kosten, dus de kosten van het aftappen zelf, zijn uiteraard voor rekening van de overheid. Beide GSM-vergunninghouders waren, aldus de minister in de nota naar aanleiding van het verslag, nadrukkelijk op de hoogte van het feit dat zij de in het wetsvoorstel genoemde kosten zouden moeten dragen.

D66 is het niet met het CDA en het GPV eens dat de kosten voor de aanleg van deze aftakvoorzieningen van GSM gewoon als kosten voor opsporing en vervolging moeten worden gezien. Wanneer de concessiehouders overheidsbedrijven zouden zijn, dan is het logisch dat de aanleg- en onderhoudskosten voor rekening van de gemeenschap zouden komen. De overheid kan in onze ogen niet de investeerder zijn van onderdelen binnen een particuliere onderneming die de infrastructuur complementeren, ook al betreft het, zoals in dit geval, voorzieningen ten gunste van de gemeenschap.

Verder menen wij dat de voorgestelde kostenverdeling zelfs tot voordeel van de concessiehouder kan strekken. De concessiehouder levert op deze manier niet alleen een compleet produkt, maar hij kan door de geïnvesteerde research en development ook profijt trekken bij toekomstige tenderprocedures voor GSM in het buitenland of bij tenderprocedures voor andere telecommunicatievormen, zoals DCS 1800 in het binnenland. Bovendien is de ontwikkeling van deze problematiek in de ons omringende landen net zo geregeld als het kabinet voorstelt, of neigen die landen daartoe.

De heer Kamp (VVD):

Voorzitter! Mevrouw Roethof maakt het mij mogelijk om mijn inbreng heel kort te houden, omdat wat zij heeft gezegd, overeenkomt met het standpunt van de fractie van de VVD als het gaat om dit voorstel. Mevrouw Roethof zegt terecht dat concessiehouders voor mobiele GSM-telefonie al verplicht waren om voorzieningen te treffen ten behoeve van het afluisteren door justitie. Het gaat hier alleen maar om de kosten. Wij kunnen ons vinden in het voorstel van de regering om die kosten te laten bij de concessiehouders. Wij hebben daarvoor een vijftal overwegingen.

De eerste is dat GSM-telefonie een alternatieve vorm van telefonie is, die echter op het punt van afluisteren vergelijkbaar moet zijn met de oorspronkelijke vorm van telefonie. De oorspronkelijke vorm van telefonie is afluisterbaar. Een alternatief moet dat ook zijn. Wij zijn van mening dat het afluisterbaar zijn een noodzakelijk, onlosmakelijk onderdeel is van de verschijningsvorm telefonie in ons land. De tweede overweging is dat de regering noch aan KPN, noch aan Libertel geld heeft gevraagd voor de DSM-concessie. Ook daarin is dus geen reden gelegen om nu een deel van de totale kosten van die vorm van telefonie voor rekening van het Rijk te laten komen. Ten derde: zelfs als de regering wel geld zou hebben gevraagd, of ooit in de toekomst nog eens geld zou vragen voor iets als dit, dan wordt bij het bepalen van de prijs rekening gehouden met de kosten die voor dit onderdeel gemaakt moeten worden. Het standpunt kan dan hetzelfde blijven. De vierde overweging is dat wij van mening zijn dat de concessiehouder, als hij ook deze kosten voor eigen rekening moet nemen, er een heel direct belang bij zal hebben om die kosten laag te houden. Dat is ook het meest praktisch. De vijfde overweging luidt als volgt. De overweging die wij hebben gemaakt, is dezelfde als die in Duitsland, Frankrijk en Engeland is gemaakt. Europese afstemming zal ook op deze lijn liggen. Daarmee zitten wij wat dat betreft goed. De VVD-fractie kan zich vinden in het voorstel van de regering.

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

Voorzitter! Het zou niet raar zijn geweest als u mij zou hebben overgeslagen, want ik heb niet veel nieuws te melden. Ik sluit mij aan bij de twee voorafgaande sprekers.

De wetswijziging voorziet in een oplossing voor een reëel, relatief nieuw probleem. Vergunninghouders als KPN en Libertel worden niet alleen verplicht medewerking te verlenen aan een bevoegd gegeven bijzondere last tot het afluisteren of opnemen van telecommunicatie, die ook voor de telecommunicatie-infrastructuur wordt afgewikkeld, maar zij moeten ook de technische voorzieningen treffen die het mogelijk maken, gehoor te geven aan deze last. De kosten hiervoor worden bij de vergunninghouders gelegd, mede omdat de exploitant zo geprikkeld is om de kosten laag te houden en omdat hij de mogelijkheden daarvoor beter kent. De directe kosten die de vergunninghouder maakt ten behoeve van het uitvoeren van een tapopdracht, het transporteren van dit signaal naar een opnamefaciliteit van een opsporingsinstantie en de verwerking daarvan, behoren tot de opsporings- en vervolgingskosten en zijn dus voor rekening van de overheid. Waar elders al een regeling is, gebeurt dit op soortgelijke wijze. Bovendien waren de vergunninghouders hier tijdig en duidelijk van op de hoogte. De fractie van de PvdA kan dus instemmen met de voorgestelde wetswijziging.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Mijnheer de voorzitter! Dit wetsvoorstel heeft een al wat langere geschiedenis. Al bij het mondelinge overleg van 28 februari 1994 heeft mijn voorgangster de Kamer toegezegd om met een wetsvoorstel te komen over de kostenproblematiek van het aftappen van GSM. Ik ben blij dat het wetsvoorstel nu in de Kamer wordt besproken en niet als een hamerstuk wordt afgedaan, want daar leek het aanvankelijk op. Er zijn een paar kanten aan het wetsvoorstel, die het verdienen nog eens te worden belicht.

De heer Schutte en mevrouw Soutendijk hebben gesteld dat het wetsvoorstel te maken zou hebben met de opsporing zelf. Ik denk dat zij hierover een verschil van mening hebben met mij en, naar ik beluister, het overige deel van de Kamer. Wat mij betreft hebben wij het duidelijk over iets anders dan de opsporing zelf, namelijk over het mogelijk maken van opsporing en van het beschermen van de veiligheid van de staat. Er is een zeer goede vergelij king te maken, niet met de auto-industrie zelf, maar met de kentekenregistratie.

Vroeger waren er maar weinig auto's en was kentekenregistratie niet nodig. Als er in een dorp vijf auto's rondrijden die ook nog verschillen van kleur, is het voor de politie buitengewoon eenvoudig om het systeem te handhaven. Zo was het eigenlijk ook met het oude telefoonsysteem. De politie had weinig instrumenten nodig om het te kunnen aftappen. Sterker nog, als iemand mij in mijn auto op ATF 3 belt, kunnen de kamerleden mij bijna zelf afluisteren; daar is nauwelijks apparatuur voor nodig. Maar de techniek staat niet stil. Er wordt een massamarkt gecreëerd, ook voor GSM, een zeer ingewikkelde techniek, en inmiddels is de auto-industrie gegroeid. Er rijden geen zes auto's meer in een dorp maar 6.000.000 in Nederland. Het is daardoor niet meer mogelijk om op het oog te handhaven en op te sporen. Daarom is er kentekenregistratie ingevoerd, die volledig en geheel betaald wordt door de automobilist en die er enkel en uitsluitend op gericht is om het de overheid mogelijk te maken haar opsporingsbevoegdheid uit te oefenen. Wat mij betreft is daarin de overeenkomst met het huidige wetsvoorstel gelegen.

Ik vind dat de overheid mag vragen van bedrijven die investeren in informatie-infrastructuur, dat zij de technische mogelijkheden aanbrengen en betalen – ook het onderhoud daarvan – die de uitvoering van overheidstaken mogelijk maken. Ik zie er dus geen enkel principieel probleem in, sterker, ik vind dat het heel normaal is. Ik ben het eens met de opmerking die onder anderen mevrouw Roethof hierover heeft gemaakt. Het zou heel oneerlijk zijn om, als steeds ingewikkelder apparatuur de uitvoering van die taken steeds moeilijker maakt, de kosten daarvan over de belastingbetalers uit te smeren, terwijl niet elke belastingbetaler de keuze heeft om er vervolgens gebruik van te maken. Eén ding weten wij zeker: degenen die kwaad willen, maken altijd van de meest ingewikkelde apparatuur gebruik.

De heer Schutte heeft ook gevraagd waarom wij het wetsvoorstel nu al behandelen en niet wachten tot de interdepartementale werkgroep die zoekt naar een structurele oplossing van het financieringsvraagstuk van het aftappen van telecommunicatie, haar rapport heeft uitgebracht. Ik heb in de nota naar aanleiding van het verslag al aangegeven dat het kabinet en ik voor de financiering van het aftappen van toekomstige telecommunicatiesystemen dezelfde lijn zullen volgen als die in het huidige wetsvoorstel. De interdepartementale werkgroep hoeft dus niet meer te vergaderen over het principe. De discussie in die werkgroep is veel breder en richt zich op een groot aantal belangrijke uitgangspunten die verband houden met het aftappen van telecommunicatie. Gelet op mijn eerder ingenomen standpunt zie ik dus geen reden om met de behandeling van dit wetsvoorstel te wachten op de uitkomsten van het overleg in de werkgroep. Kortom, het principe achten wij zeer verdedigbaar.

De heer Schutte heeft vervolgens gezegd dat, ook als het wetsvoorstel niet zou worden aangenomen, de financiële consequenties van het aftappen duidelijk zouden zijn, want dan zou immers de overheid alles moeten betalen. Het zij voorop gesteld dat dit niet zonder meer uit de wet is af te leiden, want daarin worden er tot nu toe in het geheel geen uitspraken over gedaan. Er is tot nu toe de uitleg aan gegeven dat de Staat die kosten voor zijn rekening neemt. Een expliciete bepaling daarover ontbreekt echter in de WTV. Men kan tot de conclusie komen dat de Staat ingevolge de wet de door beide GSM-vergunninghouders gemaakte kosten voorlopig moet vergoeden. Ik ben echter van mening dat deze kosten niet langer voor rekening van de Staat moeten komen. Naar mijn mening zijn de infrastructurele kosten gewoon voor rekening van de vergunninghouder.

De heer Schutte heeft ook gevraagd waarom de kosten niet via de lijnhuur aan de Staat kunnen worden doorberekend. Dit wordt belet door het door mij ingezette beleid. Dat voorkomt namelijk dat de Staat via toerekening van de lijnhuur alsnog opdraait voor de investeringskosten. Uitgangspunt van het beleid is dat die juist niet voor rekening van de Staat zijn. Het is een ondernemersverantwoordelijkheid van de vergunninghouder om de gemaakte kosten te verdisconteren in zijn bedrijfsvoering. De heer Schutte heeft natuurlijk wel gelijk dat de Staat net als andere klanten een deel van die kosten krijgt doorberekend als hij gebruik maakt van GSM-apparatuur. De overheid heeft er echter als klant belang bij dat de veiligheid van de Staat hiermee kan worden gediend. Ik heb er niets op tegen om mee te betalen aan die abonnementskosten.

Dan heeft mevrouw Soutendijk nog gevraagd waarom er geen overleg is gevoerd met het bedrijfsleven. De bedrijven die hiermee direct hebben te maken, KPN en Libertel, waren ervan op de hoogte dat zij rekening moesten houden met het betalen voor de technische voorzieningen die gemaakt moeten worden om te voldoen aan een last tot aftappen. Daarvan waren zij al op de hoogte voordat de vergunningen werden verstrekt. FEL/TNO heeft onderzoek verricht naar de praktische problemen en daarover overleg gepleegd met KPN, maar dat was in de fase dat nog niet bekend was dat ook Libertel op die markt ging opereren. Ik realiseer mij evenwel dat over het wat bredere principe – en daar heeft mevrouw Soutendijk gelijk in – nog geen overleg is gevoerd met de RCO. Ik kan haar toezeggen dat wij dat zeker zullen herstellen in de verdere uitwerking. Ik mag toch aannemen dat ook de RCO zich moet kunnen vinden in het principe dat de Staat zijn taken naar behoren moet kunnen blijven uitvoeren, ook als de techniek zich ontwikkelt.

Mevrouw Soutendijk heeft gevraagd of wij het risico lopen dat de aftapeisen moeten worden aangepast als gevolg van de Europese harmonisatie. De algemene aftapvereisten zijn al een aantal jaren geleden geharmoniseerd. Dat heeft zijn beslag gekregen in de raadsresolutie over de wettelijk toegestane interceptie van telecommunicatie. De invulling van de nationale aftapvereiste is gebaseerd op dit algemene vereiste en aanpassingen verwacht ik niet.

Voorzitter! Er is naar de kosten gevraagd. TNO-onderzoek kwam oorspronkelijk uit op een bedrag van 34 mln., terwijl wij nu schatten dat er 13 à 14 mln. mee gemoeid is. De kosten zijn gebaseerd op het aantal te verwachten centrales. In het begin, met twee centrales, zijn die kosten 3 à 4 mln., zoals becijferd door TNO. Bij de uiteindelijke veertig centrales bedragen de kosten 13 à 14 mln. Dit zijn de minimale kosten om aan de vereisten te voldoen. Doorberekening van de kosten aan de klant is afhankelijk van de uiteindelijke omvang van de markt. Over een periode van een jaar of tien betekent dit een stijging van ongeveer 0,3% van de abonnementskosten of een stijging van 0,1% van de gesprekskosten per minuut. Men moet zich realiseren dat dit een zeer ruwe schatting is.

Voorzitter! Ik ben en blijf van mening dat dit wetsvoorstel alleszins te verdedigen is. Sterker nog, het is een alleszins te verdedigen principe dat degene die de investeringen doet ook voor dit soort kosten opdraait.

De heer Schutte (GPV):

Voorzitter! Ik dank de minister voor haar heldere beantwoording. Nu zwijgen zou de indruk kunnen wekken dat ik door die beantwoording volledig overtuigd was en dat zou te snel geoordeeld zijn. De minister heeft de principiële discussie goed geschetst. Ik heb ook geprobeerd dezelfde afweging te maken. Ik ben nog steeds van mening dat de afweging moet uitvallen op de manier zoals ik in eerste termijn heb aangegeven. Het aftappen van het telefoonnet en straks ook van het GSM-net is bij uitstek een opsporingsmethode, zoals er meer opsporingsmethoden zijn en er straks misschien nog meer geregeld moeten worden als de commissie-Van Traa klaar is met haar werk. Wat dat betreft zie ik een duidelijk verschil – op z'n minst een gradueel verschil – met de kentekenregistratie. Natuurlijk speelt daarbij ook het element van het belang van de opsporing mee. Er zou over gediscussieerd kunnen worden of dat doorberekend moet worden. In ieder geval heeft de kentekenregistratie in mijn overtuiging een bredere, meervoudige functie dan alleen die van opsporingsmethode. In die zin zou het argument van doorberekening geen rol moeten spelen. Dus voorlopig blijf ik bij mijn conclusie dat ik dit wetsvoorstel beter niet kan steunen.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Voorzitter! Ik ga nog een kleine poging wagen om de heer Schutte over te halen. Ik ben het natuurlijk met hem eens dat aftappen een opsporingsmethode is, evenals het fotograferen van kentekens of het bekeuren van mensen omdat zij niet verzekerd zijn of hun motorrijtuigenbelasting niet betaald hebben. Maar het mogelijk maken van die opsporing is geen opsporingsmethode. Er is, dunkt mij, een verschil tussen het betalen van het aftappen zelf, dat natuurlijk door de overheid dient te geschieden, en het mogelijk maken van het aftappen. Wat dit laatste betreft ben en blijf ik van mening dat dit mede een verantwoordelijkheid is van de bedrijven die de produkten leveren.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag over dit wetsvoorstel te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 14.42 uur tot 15.00 uur geschorst.

Naar boven