Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Kabinet voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken (IV) voor het jaar 1996 (24400-IV);

het wetsvoorstel Wijziging van hoofdstuk IV (Kabinet voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken) van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten voor het jaar 1994 (slotwet/rekening) (24298).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Mulder-van Dam (CDA):

Voorzitter! Uit de berichten van de collega's die met eigen ogen de gevolgen van de orkaan Luis hebben kunnen aanschouwen, blijkt wel dat de kaalslag die op Sint Maarten heeft plaatsgevonden ernstiger is dan de TV-beelden deden vermoeden. De gevolgen hiervan zullen nog lange tijd invloed hebben op het leven op Sint Maarten.

De fractie van het CDA heeft niet alleen waardering voor de inzet van de militairen, de brandweer en vele anderen bij de eerste hulpverlening, maar zeker ook voor gezaghebber Richardson die in deze wat chaotische situatie de kalmte en het overzicht goed heeft kunnen bewaren. Daarnaast heeft ook de bijdrage van de eigen bevolking aan de opruimingsoperaties er mede toe geleid dat er met betrekking tot het toeristenseizoen sprake is van een voorzichtig optimisme.

Wat het uiteindelijke bedrag dat gemoeid is met de wederopbouw zal zijn, veel hulp ook vanuit Nederland is noodzakelijk. De eerste reacties van het kabinet waren positief.

De discussie in het algemeen overleg van afgelopen donderdag heeft duidelijkheid verschaft over de werking van de noodwet en de verdere plannen van het kabinet over de hulp bij wederopbouw. Wij hebben waardering voor de voortvarendheid waarmee dit wordt aangepakt. Hoewel ook na de uitleg van de minister onze zorg over de gekozen procedure voor planning en financiering niet geheel is weggenomen, geven wij in dezen de minister het voordeel van de twijfel. Wel vragen wij hem, als eerstverantwoordelijke voor Antilliaanse en Arubaanse Zaken, erop toe te zien, dat de gekozen structuur de voortgang van het proces niet zal belemmeren.

In het kader van de wederopbouw van Sint Maarten wil de fractie van het CDA wijzen op de reeds lang bestaande problematiek van het eigendom van onroerend goed. Zou dit een ordelijke opbouw van Sint Maarten niet kunnen belemmeren en in de toekomst tot nieuwe problemen kunnen leiden? Ik verneem in dezen graag een reactie van de minister.

Voorzitter! De behandeling van deze begroting wordt behalve door de ramp op Sint Maarten, ook overschaduwd door de ernstige financiële situatie waarin de Antillen en met name Curaçao zich bevinden. Deze financiële problematiek speelt overigens ook bij Aruba, zij het in veel mindere mate. Een goed beeld van de totale situatie kan pas worden verkregen als het rapport van de commissie-Van Lennep gereed is. Toch zullen de Antilliaanse regering en de eilandregering al op korte termijn niet kunnen ontkomen aan het treffen van ingrijpende maatregelen om het begrotingstekort terug te dringen. De toespraak van minister-president Pourier van 5 september geeft aan dat de ernst van de situatie niet meer kan worden gemaskeerd. De fractie van het CDA heeft respect voor de houding van de heer Pourier, die geconfronteerd met dit feit dat reeds speelde vóór zijn aantreden, niet wegloopt voor de verantwoordelijkheid en maatregelen aankondigt die kunnen leiden tot een oplossing van dit structurele probleem. Wij hopen en vertrouwen erop dat zijn realiteitszin en zijn openheid tegenover de bevolking zullen resulteren in een voldoende draagvlak bij de Antilliaanse samenleving om maatregelen werkelijk te kunnen doorvoeren. Gezien de uitspraken die daarover worden gedaan – ik citeer: "Er zal heel wat water door de Sint Annabaai moeten vloeien voordat maatregelen worden ingevoerd" – zal er nog heel wat overwonnen moeten worden. Wij gaan er overigens van uit, dat bij de uitwerking van de maatregelen die in het rapport worden genoemd, de minst draagkrachtigen zoveel mogelijk zullen worden ontzien.

De band die bestaat tussen de Antillen, Aruba en Nederland is niet vrijblijvend. Het schept voor de betrokken landen afzonderlijk en gezamenlijk rechten en plichten. Dat schrijft het kabinet in de inleiding bij deze begroting. De plicht tot een goed financieel beleid en beheer is een van de taken van de afzonderlijke regeringen. Natuurlijk moet men bereid zijn waar nodig elkaar te helpen bij de oplossing van problemen, zonder dat daarbij sprake is van het overnemen van verantwoordelijkheid. Voor de CDA-fractie zal gewenste of gevraagde hulp verbonden moeten zijn aan duidelijke voorwaarden. Dat is wel wat anders dan inmenging of betutteling, zoals ons vaak wordt verweten. Deelt het kabinet deze visie. Is de hulp ook gewenst? Zo ja, welke voorwaarden hanteert het kabinet daarbij?

Voorzitter! De voor augustus toegezegde evaluatie van de task force is op de valreep dit weekend nog gearriveerd. De CDA-fractie vindt dit rapport te belangrijk om in het kader van deze gedachtenwisseling af te doen. Ik wil de Kamer en de minister dan ook voorstellen, binnen niet al te lange termijn over deze brief inzake de task force een overleg te houden. Ik verkrijg op dit punt graag een toezegging van de minister. In dit verband permitteer ik mij een opmerking over het onderwijs. Het CDA betreurt het dat met name op het terrein van het onderwijs een stagnatie is opgetreden in het beleid. Van noodzakelijke vernieuwing is geen sprake, zo schrijft het kabinet. Toch is dat juist van groot belang voor de toekomst van de Antillen en Aruba. Jongeren die een goede start missen door gebrek aan adequaat onderwijs of adequate scholing komen in grote problemen, ook of juist als zij elders hun heil zoeken. De minister geeft in de beantwoording van de vragen aan dat de oplossing ligt op de Antillen en Aruba zelf. Ik ben het daarmee eens. Het kabinet heeft echter wel vanaf 1990 technische ondersteuning gegeven – in 1995 was dat zelfs 46 mln. en voor 1996 is 40 mln. uitgetrokken – waarvan de feitelijke resultaten volgens het kabinet beperkt zijn. Heeft deze conclusie van het kabinet geleid tot een nadere bezinning op de efficiency van deze hulp?

Op een aantal andere terreinen is het de minister die onduidelijkheid en traagheid veroorzaakt. Om het anders te zeggen: de minister is soms te optimistisch. Ik wijs bijvoorbeeld op het optimisme met betrekking tot de kustwacht. Een van de belangrijkste speerpunten in de samenwerking tussen de koninkrijkspartners is de bestrijding van de criminaliteit. Ik verwijs naar de inbreng van het CDA bij de vorige begrotingsbehandeling. Wij hebben daarover een- en andermaal met elkaar gesproken. De CDA-fractie vindt het dan ook onbegrijpelijk dat over zo'n aangelegen punt met de koninkrijkspartners, waarbij een aanzienlijke bijdrage wordt geleverd door Nederland, nog geen overeenstemming is bereikt. Er worden steeds weer verwachtingen uitgesproken, zo ook bij de beantwoording van de vragen. Er zullen toch eens knopen moeten worden doorgehakt. Wanneer kunnen wij een definitief akkoord verwachten over de operationalisering van de kustwacht als noodzakelijk instrument ter bestrijding van met name de illegale drugshandel?

In dit kader wil ik ook aandacht vragen voor de voortgang van de wetgeving met betrekking tot de bestrijding van de internationale grensoverschrijdende criminaliteit in het Caribisch gebied. In een door mij gevraagde brief van 28 juli jl. zei de minister te verwachten dat eind augustus op ambtelijk niveau overeenstemming kon worden bereikt over een voorstel van rijkswet. Hoe staat het hier thans mee? Ook herinner ik aan een vraag die herhaaldelijk vanuit de Kamer, ook de CDA-fractie, naar voren is gebracht met betrekking tot de invoer van bedreigde diersoorten via de Antillen. Ik verwijs tevens naar de uitspraak die minister Van Aartsen in de commissie voor Landbouw heeft gedaan, dat er maatregelen op dat terrein zouden worden getroffen. Wat is er inmiddels gebeurd om deze criminele praktijken tegen te gaan?

Met betrekking tot de toelatingsregeling vragen wij de minister, zijn toezegging aan de Kamer gestand te doen en deze regeling op termijn aan de Kamer voor te leggen.

Gezien de tijd wil ik slechts kort stilstaan bij het protocol met Aruba. De CDA-fractie hecht zeer aan de uitvoering van de motie-Van Middelkoop, die mede door het CDA is ondersteund. Met betrekking tot deze rapportage heb ik enkele vragen. Wat is het standpunt van het kabinet aangaande de uitvoering van de protocolafspraken? Is de constatering van de commissie-Aarts/Muyale juist met betrekking tot de onbekendheid van de reeds verschenen rapporten bij betrokkenen en belanghebbenden? Wat is de oorzaak en wat wordt daaraan gedaan? Is het kabinet bereid om positief in te gaan op de vraag van de commissie om de verslagen als wit kamerstuk ter bespreking aan de Kamer voor te leggen?

Voorzitter! Op initiatief van staatssecretaris Terpstra werden dit jaar de koninkrijksspelen nieuwe stijl in ere hersteld en met succes, als ik de berichten mag geloven. De primaire doelstelling was jongeren het besef bijbrengen dat wij tot één Koninkrijk horen. Ik denk overigens dat het voor ouderen ook heel goed zou zijn om zich dat te realiseren. De bijkomende factor is een stimulans om meer sport te bedrijven. Sport is, zoals de staatssecretaris vaak zegt, meer dan bewegen alleen. Ik wil graag wijzen op de betekenis van sport als bijdrage aan integratie, het opheffen van isolement en achterstand en het bevorderen van sociale cohesie; zaken die ook op de Antillen van belang zijn. Op Curaçao, waar in 1997 deze koninkrijksspelen zullen worden gehouden, zijn er gevorderde initiatieven om te komen tot een multifunctioneel sportcentrum op Scherpenheuvel. Het primaire doel is de jeugd gelegenheid geven voor meer sportbeoefening, maar het sportcentrum kan natuurlijk ook dienst doen als onderkomen voor grote evenementen. Er moet nog veel gebeuren om dit plan van de grond te krijgen, hoewel er de bereidheid is van KabNA en NOC-NSF om ondersteuning te bieden. De CDA-fractie wil de minister vragen, in overleg met de landsregering van de Antillen een plan op te zetten om met de inzet van werkloze jongeren uitvoering van dit initiatief mogelijk te maken. Wij zouden daardoor twee vliegen in één klap kunnen slaan: sport en werk door en voor jongeren. In afwachting van het antwoord van de minister overwegen wij in tweede instantie hierover een motie in te dienen.

Afsluitend zou ik willen zeggen dat de moeilijke situaties die wij hierboven hebben geschetst, je sterker kunnen maken, als je ze te boven komt. Ik hoop dat dit ook voor deze dossiers geldt: sterker, ook ten opzichte van elkaar als partners. Dat kan de relatie tussen ons alleen maar beter maken.

De heer Van Oven (PvdA):

Voorzit ter! De Nederlandse Antillen zijn recentelijk door twee verschillende rampen getroffen. De orkaan Luis heeft op een vreselijke manier huisgehouden op Sint Maarten. Wij hebben dat als kamerdelegatie kunnen waarnemen. Wij hebben trouwens waardering voor de snelle en doeltreffende manier waarop ook vanuit Nederland daadwerkelijk materiële hulp is geboden. Het is uiteraard korte-termijnhulp. Voor de lange termijn is een wederopbouwplan nodig. Dat is nog niet klaar. De kosten daarvan zijn nog niet bekend, maar ze zullen ongetwijfeld hoog zijn. Wij wachten dat af.

Het is in ieder geval duidelijk dat de restauratie van alleen al de publieke sfeer van het eilandgebied de draagkracht van Sint Maarten en ook van de Nederlandse Antillen verre te boven gaat. De koninkrijksband die Nederland met Sint Maarten heeft, verplicht naar de mening van mijn fractie tot solidariteit en dus ook tot een substantiële bijdrage aan de wederopbouw. Terecht heeft de minister zich in die richting uitgelaten. Ook op dat gebied hebben wij evenwel nadere informatie af te wachten voordat er meer precieze besluitvorming kan plaatsvinden.

Inmiddels is door de Staten van de Nederlandse Antillen een nood-landsverordening aanvaard. Daarin is een regeling getroffen waarbij de gezaghebber bijzondere bevoegdheden zijn verleend. De controle op de uitgaven van een te stichten noodfonds is aan een driemanschap overgelaten, bestaande uit vertegenwoordigers van Nederland, de Nederlandse Antillen en het eilandgebied. De koninkrijksregering heeft die regeling wel goedgekeurd, maar daarbij aantekeningen gemaakt. De uit Nederland komende geldstroom zou buiten die structuur moeten vallen. Daardoor zou de indruk kunnen worden gewekt dat de Nederlandse regering een regeling aan de bevestiging waarvan zij zelf in koninkrijksverband heeft deelgenomen, toch onvoldoende vindt. Mijn vraag is dan ook: vanwaar deze distantie?

Met het oog op die geldstroom uit Nederland is er een task force van maar liefst zeven ministers opgezet met daaraan gekoppeld een ambtelijk team van verschillende personen. Mijn fractie staat niet te juichen over deze oplossing, omdat ze dreigt te leiden tot een dubbele bureaucratie. De vraag is dan ook of de minister alsnog de samenvloeiing van beide structuren eventueel op enige termijn zou willen bevorderen.

Voorzitter! Voorts geldt voor Sint Maarten nog steeds het hoger toezicht. Voordat de orkaan Luis had huisgehouden was het de bedoeling om dit najaar een einde te maken aan het hoger toezicht onder introductie van een andere vorm van begeleiding van het bestuur van Sint Maarten. Het is begrijpelijk dat die besluitvorming door Luis is vertraagd. Mijn fractie vraagt zich af of het zinvol is om naast de nu voor Sint Maarten in werking getreden nood-landsverordening ook nog eens het hoger toezicht te laten bestaan. Verwacht mag immers worden dat het leeuwedeel van de voorlopig te nemen beslissingen in het kader van die nood-landsverordening zal zijn verzekerd. Kan de minister zich ook daarover uitlaten?

De tweede ramp die de Nederlandse Antillen heeft getroffen is de recent gebleken schuldenproblematiek. Het schemerde natuurlijk al een tijdje door, maar de aperte omvang daarvan is pas recentelijk gebleken. Dat heeft geen natuurlijke oorzaak. Het moet geweten worden aan onvoldoende controleprocedures of onvoldoende uitvoering van controleprocedures. Over die crisis komen wij nog te spreken na het uitkomen van de rapportage van de commissie-Van Lennep begin december.

Op dit ogenblik rest niet anders dan het volgende vast te stellen.

a. De verantwoordelijkheid voor het weer op de rails brengen van de financiële situatie ligt bij de regering van de Nederlandse Antillen. Volstrekt terecht heeft minister-president Pourier dan ook zelf een aantal zeer vergaande – je zou zelfs kunnen zeggen: draconische – maatregelen aangekondigd. Dat is inherent aan de zelfstandigheid van het land Nederlandse Antillen binnen het Koninkrijk.

b. Nederland zal zich wat dat betreft terughoudend op moeten stellen. Er kan geen sprake van zijn dat Nederland zonder meer financiële tekorten van de Nederlandse Antillen zou gaan aanvullen. Mijn fractie wacht nadere rapportage hieromtrent van de regering af, maar hoopt ervan uit te kunnen gaan dat de Nederlandse regering in dit kader geen verplichtingen op zich zal nemen dan na raadpleging van het parlement.

Door mijn fractie is eerder verklaard dat wat de staatkundige vernieuwing betreft door Nederland pas op de plaats gemaakt moet worden om de Nederlandse Antillen de gelegenheid te geven na de referenda een eigen standpunt in te nemen. Inmiddels is recentelijk het rapport-De Castro verschenen. Ik weet niet of dat rapport inmiddels door de Antilliaanse regering is overgenomen. Het rapport "Make it work" is interessant genoeg. Voorgesteld worden onder meer de invoering van het beslissend referendum – daarmee is trouwens in het verleden behoorlijk gescoord door de Nederlandse Antillen – gedeputeerden van buiten de eilandraad en de gekozen burgemeester. Het woord "gezaghebber" mogen wij niet meer gebruiken in het verband van het rapport-De Castro. De verleiding is te groot om niet aan de minister te vragen wat hij, uiteraard ook uit een oogpunt van concordantie, van deze voorstellen vindt. Voorts wordt in het rapport-De Castro aangekondigd dat er in mei 1996 een ronde-tafelconferentie zou kunnen worden gehouden. Dat is kennelijk het tijdpad dat wordt gevolgd. Is dat volgens de minister een haalbare kaart? Hoe denkt de Nederlandse regering zich daarop voor te bereiden?

Voorzitter! Dan nog een paar opmerkingen over Aruba. Economisch gaat het Aruba voor de wind. Na de Bahama's scoort Aruba het beste in geheel Latijns-Amerika. De financiële positie van het land als zodanig blijft daar echter bij achter. Uit de derde rapportage van Aarts/Muyale over de voortgang van de implementatie van de protocolafspraken kunnen wij weinig conclusies trekken.

Er worden een aantal zorgwekkende opmerkingen gemaakt, met name over de jaarrekeningen. Ook mevrouw Mulder sprak hierover. De Arubaanse rekenkamer wordt niet in staat geacht haar controlerende taken te vervullen. Het is de vraag hoe, als dat niet wordt opgelost, de eindverantwoordelijkheid van het Koninkrijk voor deugdelijk financieel bestuur gestalte zou kunnen krijgen.

Onduidelijk is voorts of en, zo ja, in hoeverre de Arubaanse samenleving zich een beleid als nu kennelijk bestaat ten opzichte van de Arubaanse vrijgestelde vennootschap zou kunnen veroorloven. Het gaat om 4000 vennootschappen met volledige vrijstelling van belasting. Dat is een zware claim op de financiële huishouding.

Mijn fractie zet ook vraagtekens bij de manier waarop de Arubaanse regering bezig is het overheidsapparaat te saneren. Uit het rapport-Aarts/Muyale valt op te maken dat er een lump-sum-regeling is ingevoerd, waarvan onbedoeld ook moeilijk misbare functionarissen profiteren. Bovendien is er na de laatste regeringswisseling flink geschoven met directeursposten. Hoe beoordeelt de minister een en ander?

Voorzitter! De criminaliteitsbedreiging van het Caribisch gebied met al zijn kleinschalige, cultureel versnipperde eenheden blijft acuut. Ook in Europees verband weten wij al dat het in toenemende mate noodzakelijk is om grensoverschrijdend samen te werken. Dat geldt zeker ook voor de landen van het Koninkrijk. Het structurele karakter van de samenwerking van de drie justitieministers is dan ook ten zeerste te waarderen. Daarbij valt dan wel op dat de in het protocol van 1993 tussen Nederland en Aruba overeengekomen koninkrijkscommissie niet tot stand is gekomen. Kan de minister aangeven hoe dat komt en welke pogingen in het werk worden gesteld om dat alsnog te realiseren?

Voorzitter! Mijn fractie heeft zorgen over de besluitvorming inzake de kustwacht. Het blijft maar duren. De minister schrijft nu weer dat een concept-AMvRB aan de regering van de Nederlandse Antillen en Aruba is voorgelegd. Ik neem aan dat die concept-AMvRB is opgesteld op basis van het door de Raad van State over het eerdere concept uitgebrachte advies. Dat advies leek te sporen – ik zeg: leek, omdat wij de inhoud ervan alleen uit een persbericht kennen – met het standpunt van de Staten van de Nederlandse Antillen. Een oplossing zou dan, na het advies van de Raad van State, niet zo moeilijk moeten zijn. Het advies van de Raad van State dateert echter van mei en wij leven nu inmiddels vijf maanden verder. Wanneer is het nieuwe concept gereedgekomen en wat is het standpunt van de Nederlandse regering daarover? Bestaat er inmiddels een concreet tijdpad wat de effectieve start van de kustwacht betreft? Of is het probleem soms artikel 38, lid 3, van het Statuut dat tot een rijkswettelijke regeling in kustwachtverband lijkt te verplichten? Toepassing daarvan zou betekenen dat een AMvRB, zelfs al zou het vooruitlopend op de totstandkoming van de rijkswet zijn, helemaal niet mogelijk zou zijn.

Voorzitter! De gang van zaken rond het uitleveringsbesluit bevalt mijn fractie maar matig. Op zich is de totstandkoming ervan toe te juichen, maar in de memorie van toelichting wordt opgemerkt dat het besluit per 1 januari 1996 werking zal krijgen. De Raad van State heeft daar commentaar op geleverd en gezegd dat het niet waarschijnlijk is dat het Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen en Aruba dan al zal zijn ingevoerd. Dat wetboek zou nu juist een regeling bevatten met betrekking tot de overdracht van strafexecutie.

In zijn reactie zegt de minister dat dat niet geeft. Ik heb daar wat twijfels over gezien de antwoorden die de minister van justitie van de Nederlandse Antillen gaf aan mevrouw Römer. In vragen van mevrouw Römer over het uitleveringsbesluit zegt minister Atacho: Een Antilliaan die na uitlevering in de verzoekende staat tot vrijheidsstraf wordt veroordeeld, zal in de opzet van de voorgestelde wijzigingen deze straf dienen te ondergaan in de verzoekende staat. De regering is evenwel fel gekant tegen een dergelijke opzet. Ik moet daaruit opmaken dat de regering van de Nederlandse Antillen zich dan ook zal verzetten tegen inwerkingtreding van de AMvRB waarin dat nieuwe uitleveringsbesluit zou zijn geregeld, zolang een deugdelijke wettelijke regeling ten aanzien van de executie van de straf binnen de Antillen en Aruba ontbreekt. Hoe verhoudt zich een en ander?

Een andere vraag aan de minister is wat nu precies de verhouding is van het nieuwe protocol inzake de criminaliteitsbestrijding tot het oude protocol van 1993? Is het oude protocol daarmee wat de criminaliteitsbestrijding betreft van de baan? Is het "opgegeten" door het nieuwe of bestaan de beide protocollen onverkort naast elkaar voort?

Voorzitter! Ik sluit mij aan bij de opmerking van mevrouw Mulder over de Task force Antilliaanse jongeren. Het rapport dat wij gekregen hebben is nog vers. Wij hebben wel zorgen over die situatie. Wij vinden dat daar een heel zorgvuldige gedachtenwisseling met de regering over moet plaatsvinden. Wij vragen ons eerlijk gezegd ook af of de besluitvorming binnen KabNA zich voldoende snel afspeelt. Wij scharen ons echter van harte achter het voorstel van mevrouw Mulder om daar op korte termijn een algemeen overleg over te houden. Dat zou wellicht ook de gelegenheid geven om alsnog het oordeel van de Antilliaanse regering daarbij te betrekken.

Voorzitter! Het is overigens de vraag of de samenwerking overzee tot regeringsinstanties beperkt zou moeten blijven. Er bestaan wellicht over en weer talloze non-gouvernementele groeperingen die van elkaars kunde en ervaring kunnen profiteren. Tijdens het wereldvrouwencongres in Beijing bleek er grote belangstelling van de kant van de Nederlands-Antilliaanse emancipatiebeweging voor samenwerking met verwante Nederlandse groeperingen. De Nederlands-Antilliaanse vrouwen bevinden zich niet altijd in een gemakkelijk positie. Heeft de regering enig inzicht in dit soort samenwerkingsvormen? Bestaan er mogelijkheden om die te stimuleren?

Voorzitter! Ik sluit af met enige opmerkingen over de relaties binnen het Koninkrijk. In de periode voor 1994 zijn de spanningen tussen de verschillende delen van het Koninkrijk behoorlijk opgelopen. Onzekerheid over de toekomstige staatkundige structuur was daar zeker mede oorzaak van. Daarna kregen wij het aantreden van drie nieuwe regeringen in de landen van het Koninkrijk. Er was een weg vrij om tot verbetering van de situatie te komen. Op het gebied van de staatkundige vernieuwing zijn wij nog niet veel verder gekomen, maar recentelijk zijn er wel ernstige financiële problemen ontstaan. Het is duidelijk dat er ingrijpende maatregelen nodig zijn, die de onderlinge verhoudingen behoorlijk op de proef kunnen stellen. Juist in een dergelijke periode is het noodzakelijk om extra irritaties door procedurele problemen te vermijden. Daarbij moet worden bedacht dat er in toenemende mate sprake is van intensieve samenwerking op regeringsniveau en ambtelijk niveau. Maar de parlementaire controle is gebrekkig. Wij kennen geen koninkrijksparlement. De parlementen zijn in hun controle beperkt tot de inbreng van hun eigen regering. Wanneer die parlementen dan, zoals bij de kustwacht, ook nog eens op verschillende ogenblikken en op verschillende wijzen worden geïnformeerd, komt dat het besluitvormingsproces niet ten goede. Er ontstaan dan gemakkelijk irritaties.

Daarbij komt dan nog dat volstrekt onduidelijk is wanneer een onderwerp bij rijkswet wordt geregeld en wanneer bij algemene maatregel van rijksbestuur. Ik vraag de minister of hij ten aanzien van de informatievoorziening bereid is om te bevorderen dat een regeling tot stand wordt gebracht op grond waarvan de parlementen van de drie landen van het Koninkrijk gelijktijdig en op dezelfde wijze worden geïnformeerd over ontwerpen van rijkswet en ontwerpen van algemene maatregelen van rijksbestuur. Is hij bovendien bereid om, wellicht met ons, na te denken over criteria op grond waarvan kan worden beslist om een onderwerp bij rijkswet dan wel bij algemene maatregel van rijksbestuur te regelen? Een andere procedurele weg zou zijn – ik ga nog niet zo ver – om de minister te vragen, alle algemene maatregelen van rijksbestuur 30 dagen voor afkondiging aan de verschillende parlementen toe te zenden opdat zij in staat zijn, te kennen te geven dat zij het onderwerp liever bij rijkswet geregeld willen zien. Ik wacht het antwoord van de minister op beide vragen met belangstelling af.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Ik vraag de minister voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken bij gelegenheid van de behandeling van de begroting voor 1996 om in de komende periode wat meer aandacht aan dit deel van zijn werk te besteden. Ik licht deze vraag toe aan de hand van een aantal belangrijke zaken.

Allereerst is er de schokkende ramp op Sint Maarten, schokkend voor de mensen die dat hebben moeten ervaren, voor alle mensen op de Antillen en Aruba en eigenlijk voor het gehele Koninkrijk. De minister en wij hebben het gezien en zullen daarover geen meningsverschil hebben. Er wordt dan ook om omvangrijke steun gevraagd, in financiële en in algemene zin. Voorzitter! Snelle en effectieve besluitvorming in het wederopbouwproces is wat ons betreft cruciaal. Wij hebben hierover vorige week gesproken. Ik heb op dit terrein twee wensen. In de eerste plaats zouden donoren hun bijdrage moeten laten lopen via één fonds, opdat er niet allerlei separate onderhandelingscircuits vanuit Sint Maarten naar alle donoren ontstaan. Een en ander kan beter via het ene fonds lopen, waarvoor in de landsverordening een lans is gebroken.

De heer Van Oven (PvdA):

Bepleit de heer Rosenmöller, nu die scheiding er nog maar net is en er kennelijk instemming van alle partijen is, alweer samenvloeiing van de fondsen?

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Wij hebben daar tijdens het algemeen overleg met elkaar over gediscussieerd en de minister voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken heeft ons niet kunnen overtuigen van de nadelen, die de kanttekeningen die het kabinet heeft gemaakt bij die landsverordening, op het punt van dat ene fonds, met zich brengen. Ik heb aandachtig geluisterd naar wat de heer Van Oven hierover heeft gezegd en ik ben met hem van mening dat het gevaar van bureaucratie en van lange onderhandelingstrajecten op de loer ligt. Ik heb zelf het idee dat het een groot voordeel is voor degenen die beleidsmatig verantwoordelijk zijn voor het proces van de wederopbouw als de hulpverlening via het fonds organisatorisch wordt gestroomlijnd en als Nederland daar zeggenschap in heeft. Dat is ook de mening van de heer Richardson, althans dat heb ik begrepen uit de discussies. De heer Van Oven is ook op de hoogte van wat er tijdens die discussies is besproken, want dat is vorige week tijdens het overleg ter sprake gekomen. Ik ben er een groot voorstander van dat Nederland het initiatief neemt en de andere donoren het signaal geeft om de hulpverlening nu al zoveel mogelijk via het fonds te laten lopen.

De heer Van Oven (PvdA):

Dat betekent dus dat de heer Rosenmöller alles via de nood-landsverordening wil laten lopen?

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voor zover ik het nu kan overzien, verdient dat de voorkeur als het gaat om de organisatie van de hulpverlening. Dit zou ook het concrete antwoord kunnen zijn op het gevaar van bureaucratie dat de heer Van Oven zelf al signaleerde in zijn bijdrage. Ook de minister heeft hier vorige week iets over gezegd.

Mevrouw Mulder-van Dam (CDA):

Betekent dat dan dat de commissie-Roozemond, die zich al op de Antillen bevindt en in overleg is getreden met gezaghebber Richardson, moet stoppen met haar werkzaamheden en alles dus kan laten voor wat het is?

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Naar mijn mening werkt dat niet zo. Die commissie zit nu op de Antillen en de minister heeft ons duidelijk gemaakt dat zij met het bestuur aldaar in overleg is getreden over de projecten die prioriteit hebben en hoe zij adequaat moeten worden gefinancierd. Ik heb daar ook vertrouwen in. Het gaat mij er niet om, een commissie die de minister heeft ingesteld, met het eerstvolgende vliegtuig naar Nederland terug te sturen. Ik wil hiermee duidelijk aangeven hoe de hulpverlening naar mijn mening moet worden georganiseerd. Mevrouw Mulder en de heer Van Oven hebben hierbij kritische kanttekeningen geplaatst, evenals andere collega's tijdens het algemeen overleg. Dat dong in ieder geval af op datgene wat de minister daar namens het kabinet zei. Ik heb daar een heel concreet antwoord op gegeven, en ik hoop dat ik hierop van de minister een reactie krijg. In tweede termijn kunnen wij dan bekijken wat de stand van zaken op dit punt is.

Voorzitter! Nu de onderhandelingen over het bestuursakkoord op het punt staan afgerond te worden en, zoals bleek uit het debat van de vorige keer, het hoger toezicht op Sint Maarten materieel nauwelijks iets voorstelt, kan wat mij betreft de algemene maatregel van rijksbestuur ingetrokken worden.

Ik kom op de financiële ramp op de Nederlandse Antillen en Curaçao. De tekorten die circuleren, zijn natuurlijk zeer zorgelijk. Ik nodig de minister uit, de actuele stand van zaken bij de behandeling van deze begroting te melden. Een normaal bedrijf of een normale instelling zou al lang in surséance hebben verkeerd of failliet zijn gegaan. De sanering van de overheidsfinanciën gaat natuurlijk ook de kracht van de Nederlandse Antillen te boven, hoewel daar de primaire verantwoordelijkheid ligt. Nederland zal naar onze mening bij moeten springen: een financiële task force lijkt derhalve onafwendbaar, waarbij de Nederlandse hulp en de Antilliaanse verplichtingen helder overeengekomen moeten worden. Spoed lijkt geboden, en ik vraag de minister dan ook of wel gewacht kan worden tot de commissie-Van Lennep haar rapport begin december zal presenteren. Is er al sprake van een kredietgarantie? Wat is de rol van de internationale financiële instellingen op dit gebied?

Als de noodzaak en urgentie erkend worden, blijft het uitermate belangrijk dat er bij de bevolking een draagvlak ontstaat voor een financiële saneringsoperatie op de lange termijn. Mijn fractie maakt zich grote zorgen over twee vormen van potentiële spanning die ingebakken liggen. Enerzijds is dat de spanning die mogelijk zal ontstaan tussen de Nederlandse Antillen en Nederland, en anderzijds de spanning binnen de Nederlands-Antilliaanse samenleving. Om al die klippen te omzeilen en er op een goede manier uit te komen, is niet alleen een nadrukkelijke rol van de minister vereist, maar ook de nodige politieke lenigheid.

De referenda in 1994 hebben in 1995 op het gebied van de staatkundige herstructurering helaas geleid tot een soort verloren jaar. Ik vraag de minister een exposé te geven over hetgeen hij in 1996 in ieder geval voornemens is te entameren. Er is natuurlijk een relatie met de uitvoering van het protocol Aruba. De toekomstconferentie waarmee wij in 1993 zijn gestart, zal echter ook een keertje moeten worden afgerond. Het was ook een verloren jaar op het gebied van de invoering van de kustwacht, een organisatie waar mijn fractie nog steeds erg veel belang aan hecht. Daarbij gaat het immers om bestrijding van drugscriminaliteit, milieucriminaliteit, illegale visserij, etcetera. Degene die iets vernomen heeft van het advies van de Raad van State, moet tot de conclusie komen dat de Antillen op dit punt terechte kritiek hebben laten horen. Graag hoor ik de opvatting van de minister hierover evenals zijn reactie op mijn pleidooi om die kustwacht daadwerkelijk per 1 januari in te stellen.

De heer Van Oven (PvdA):

De heer Rosenmöller spreekt over een verloren jaar op het gebied van de herstructurering. De commissie-De Castro heeft echter op basis van gesprekken met alle eilandgebieden zorgvuldig een rapport samengesteld. Zo'n rapport kan toch niet zo makkelijk als een overbodig werk terzijde worden geschoven?

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Daarin heeft de heer Van Oven gelijk. Dat is natuurlijk zinvol werk. Ik refereer eventjes aan hetgeen men direct na de referenda voornemens was. Toen is van de ambitie om binnen zes of acht weken, ook binnen de Nederlandse Antillen, over een gezamenlijke koers op het gebied van vernieuwing en modernisering van het Statuut op één lijn te komen – ik doel op het hoofdstuk staatkundige herstructurering – weinig terechtgekomen. Ik vraag mij dus af wat de positie van Nederland daarbij precies is geweest. Wij weten allemaal dat er toen lang gewacht is, tot de verkiezingen in maart/mei. Mijn ongeduld op dit terrein laat zich een beetje verklaren door die niet altijd vreemd zijnde "uitschuifoperaties". Het rapport waarvan de heer Van Oven melding heeft gemaakt, is natuurlijk een waardevol rapport, maar het biedt een van de weinige wapenfeiten op dit terrein. De ambities lagen iets hoger. Dat gebeurt wel vaker. Daarvoor wilde ik waarschuwen.

De heer Van Oven (PvdA):

Ik wil de heer Rosenmöller voorhouden dat het ene jaar commissiewerk op de Nederlandse Antillen vergaande voorstellen op staatkundig gebied heeft opgeleverd. Daarvoor hebben wij in Nederland veel meer tijd nodig gehad.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Dat zal de toekomst moeten leren. Ik ben het met collega Van Oven eens, dat het rapport zinvol is. Welk effect dat het in het proces zal hebben, kunnen wij pas achteraf beoordelen. Ik heb liever dat hij gelijk heeft dan ik. Dit zal in 1996 in ieder geval een forse push moeten krijgen.

Voorzitter! Soms worden de eilanden afgeschilderd als ideale oorden voor het witwassen van crimineel geld, voor infiltratie van de georganiseerde misdaad. Maar wat mag van deugdelijk bestuur in kleine landen worden verwacht als zelfs een land zoals Amerika – toch niet het kleinste land – zelfs zijn "war on drugs" eerder verliest dan wint? Die aantijgingen, dat beeld van de eilanden van de Antillen en Aruba, irriteert de mensen daar. Dat is natuurlijk niet helemaal onterecht. Weten wij eigenlijk echt waar wij het over hebben? Nee. Is dat belangrijk om te weten? Ja. Daarom doe ik het voorstel om een zware onderzoekscommissie in te stellen die onderzoek doet naar de invloed van de internationale misdaadorganisatie op de eilanden. Het is een onderwerp dat ook op het symposium over deugdelijk bestuur kleine landen in het voorjaar op Aruba aan de orde is geweest.

De minister zal zich ook moeten bemoeien met de Antillen en Aruba omdat daar teveel wordt geklaagd over de KabNA-organisatie als zodanig. Dat geldt zowel in algemene zin als op het gebied van ontwikkelingssamenwerking of task force. Kent de minister de kritiek op de KabNA-organisatie, bijvoorbeeld dat zij een te weinig voortvarende houding aanneemt? Wat is zijn opvatting daarover?

De heer Remkes (VVD):

Voorzitter! Eerst wil ik de heer Te Veldhuis verontschuldigen. Hij had graag aan deze gedachtenwisseling deelgenomen, maar hij is helaas door ziekte geveld.

Voorzitter! Ik val maar gelijk met de deur in huis. De fractie van de VVD is buitengewoon bezorgd over de escalatie van de financiële crisis op de Nederlandse Antillen. Er is of er dreigt op z'n minst een reële noodsituatie.

a. De schulden zijn bijna 80% van het bruto binnenlands produkt.

b. Het begrotingstekort bedraagt in totaal 170 mln. Antilliaanse guldens. Dit bedrag kan wellicht worden teruggebracht tot 90 mln. voor 1996, aldus mevrouw George-Wout, parlementsvoorzitter van de Nederlandse Antillen, tijdens het onlangs gehouden overleg op Curaçao. Wat is de mening van de minister over deze uitspraak? Is die inschatting niet te optimistisch?

c. De tragische ramp op Sint Maarten zal nu nog niet overzienbare financiële gevolgen hebben. Ik zal daar verder geen opmerkingen over maken, want collega Te Veldhuis heeft tijdens dat algemeen overleg de opvattingen van mijn fractie ter zake gegeven.

d. De jaarrekening voor het eilandgebied Curaçao is door de Algemene Rekenkamer pas afgedaan tot en met het dienstjaar 1988, die van Bonaire tot en met 1970, die van de andere eilanden tot en met het jaar 1988. Van de jaren na 1988 is er door de Algemene Rekenkamer nog geen enkele rekening afgedaan.

e. De inning van de achterstallige winstbelasting ziet er ook zorgelijk uit. Over de jaren 1991, 1992 en 1993 staat nog een te innen bedrag van ongeveer 800 mln. Antilliaanse guldens open. De aanslagen over 1995 ten bedrage van ongeveer 356 mln. Antilliaanse guldens gaan pas in 1996 de deur uit.

Kortom, voorzitter, naar de mening van de VVD-fractie staan de financiële seinen op rood. Het zit niet goed met de begrotingstekorten. Het zit niet goed met de rekeningen. Het zit niet goed met de staatsschuld. Het zit niet goed met de terugdringing van de uitgaven. Het zit niet goed met de inning van belastingen en met het bestrijden van de liquiditeitstekorten, met name op Curaçao. De Nederlandse Antillen komen zichzelf nu tegen, maar het Koninkrijk misschien ook. En in de slipstream daarvan wellicht ook Nederland.

Bij mijn fractie leven de volgende vragen. Hoe heeft het zo ver kunnen komen? Waren de vorige kabinetten en ministers voor Antilliaanse Zaken wel kritisch en hard genoeg? De tripartiete commissie-Van Lennep brengt momenteel de schuldpositie van de Nederlandse Antillen en de Arubaanse overheden in kaart en zal naar verwachting in december aanbevelingen doen; hopelijk beter laat dan nooit.

Voorzitter! De VVD-fractie heeft nu reeds, vooruitlopend op de gedachtenwisseling over de aanbevelingen van de commissie-Van Lennep, een aantal opvattingen over deze problematiek.

De heer Van Oven (PvdA):

Voorzitter! De heer Remkes heeft een zorgwekkend beeld geschetst van de financiële positie van de Nederlandse Antillen. Ik deel zijn zorg, maar waardeert hij ook datgene wat minister-president Pourier heeft gedaan om die positie te verbeteren, met een pakket van draconische maatregelen? Ik nodig hem uit daarover een beschouwing ten beste te geven.

De heer Remkes (VVD):

Ik kom daar nog op.

Voorzitter! De VVD-fractie is vrij stellig van opvatting dat het primair de verantwoordelijkheid van de Nederlandse Antillen zelf is om schoon schip te maken. Vrijheid brengt ook verantwoordelijkheid met zich. Leunen en afwentelen op Nederland kan en mag nooit de structurele oplossing zijn. Nu al betaalt Nederland ongeveer ƒ 1000 per persoon per jaar; de hoogste bijdrage van moederlanden ter wereld. Het komt er nu op aan dat de Nederlandse Antillen ook zelf de realiteit onder ogen gaan zien en hun verantwoordelijkheid gaan nemen.

In de tweede plaats: zachte heelmeesters maken stinkende wonden. Het water staat de Nederlandse Antillen aan de lippen. Pappen en nathouden kan niet meer, en vluchten nog minder. Een financieel-economische crisis moet absoluut worden voorkomen en een eventuele ondercuratelestelling kan ook geen serieus na te streven optie zijn. Bij vorige begrotingsbehandelingen hebben mijn vroegere collega's Wiebenga en Terpstra en mijn huidige collega Te Veldhuis uitvoerig bij dit onderwerp stilgestaan. Ik citeer mijn collega Terpstra tijdens de behandeling van de begroting voor het jaar 1994: "Een positie binnen het koninkrijksverband betekent namelijk niet alleen wederkerige hulp en bijstand maar ook waarborgen voor een deugdelijk bestuur." Ook toen al: "De tijd van pappen en nathouden is voorbij."

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Dit is een buitengewoon krijgshaftig verhaal van de VVD-fractie. Het deed mij een beetje denken aan haar oppositionele rol in het vorige kabinet. Toen ging het echter om de eigen begroting. Vindt de heer Remkes dat het belangrijk is, te werken aan een draagvlak onder de bevolking voor een financiële sanering? Die sanering is natuurlijk noodzakelijk. Daar mag geen misverstand over bestaan. Vindt de heer Remkes het belangrijk dat het draagvlak onder de bevolking meegewogen moet worden in de politieke afweging van de maatregelen die je neemt, bijvoorbeeld als Antilliaanse regering?

De heer Remkes (VVD):

Die afweging zal natuurlijk dáár gemaakt moeten worden. Daar zal het element dat de heer Rosenmöller noemt, ongetwijfeld bij de besluitvorming betrokken worden. Waar het mij om gaat – dat is onze verantwoordelijkheid hier – is dat, als er een te gemakkelijke houding vanuit Nederland bestaat, er onvoldoende druk op de ketel staat, terwijl dáár in de eerste plaats de verantwoordelijkheid ligt en ook werkelijk thuishoort. Men zal die verantwoordelijkheid ook nadrukkelijk moeten willen nemen. Dat zal men zich goed moeten realiseren.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Als stand-in vanavond begrijp ik dat dit wel een heel erg algemeen antwoord is.

De heer Remkes (VVD):

De vraag naar het draagvlak is natuurlijk ook een heel algemene vraag.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Nee, niet als je het plaatst in de context van de Nederlandse Antillen en Aruba, in dit geval in de context van de Nederlandse Antillen. Wij weten dat er 25 jaar geleden een geweldige escalatie is geweest op Curaçao, waarvan weinigen vinden dat die voor herhaling vatbaar is. Wij weten ook dat het niet al te moeilijk is, gesteld voor de problemen waarmee de Nederlands-Antilliaanse regering geconfronteerd wordt, het lont in het kruitvat te krijgen. Vandaar dat het de nodige hardheid, maar ook de nodige subtiliteit en een draagvlak veronderstelt om die maatregelen te nemen.

De heer Remkes (VVD):

Ik probeer, namens de VVD-fractie over te brengen dat de Antillen op dit ogenblik meer gediend zijn met duidelijkheid dan met een te grote subtiliteit.

De heer Van Oven (PvdA):

Wil de heer Remkes nu al, dat wil zeggen vóór het antwoord van de minister, suggereren dat in Nederland een te gemakkelijke houding wordt aangenomen ten opzichte van deze financiële crisis?

De heer Remkes (VVD):

Nee, ik heb juist gezegd dat ik namens de VVD-fractie een aantal opvattingen weergeef, vanuit het financiële beeld dat nu bestaat en vooruitlopend op de gedachtenwisseling die nog zal plaatsvinden over de aanbevelingen uit het rapport-Van Lennep. Ik ben buitengewoon benieuwd naar de reactie van de minister daarop.

Voorzitter! In de derde plaats zeg ik ook aan het adres van de heer Van Oven dat minister-president Pourier al enkele saneringsvoorstellen heeft gedaan. Het is inderdaad niet niks wat er gedaan is. Wij hebben echter ook geconstateerd dat die voorstellen pas op wat langere termijn of de echt lange termijn structureel effect zullen krijgen. Vanuit dat acute beeld moet er ook heel acuut aan maatregelen voor de korte termijn worden gewerkt. Welke mogelijkheden ziet minister Voorhoeve? Kan met behulp van Nederlandse deskundigen geen inhaalslag worden gemaakt, bijvoorbeeld via gepensioneerde belastingambtenaren en -inspecteurs en via samenwerking van de Antilliaanse rekenkamer en de Nederlandse dan wel via Nederlandse hulp bij de begrotingsopstelling? Hoe dan ook, wij dringen er bij de regering op aan, in overleg met de regering van de Nederlandse Antillen te bevorderen dat er een soort actieplan schoon schip wordt opgesteld, waarin de hele financiële cyclus beter wordt geregeld: begrotingsopstelling, aanslagregelingen, belastinginning, controle van rekeningen, etc. Is de minister bereid dit te bevorderen?

Ik kom vervolgens tot een enkele opmerking over de specifieke positie van Aruba. Het derde rapport-Aarts/Muyale stemt opnieuw somber. Deels vindt er vooruitgang plaats, maar er blijven nog veel zorgen over. Ik geef een paar voorbeelden.

Succes op het punt van melding van ongebruikelijke transacties hangt af van de inzet van politie en justitie en van know-how en expertise. Die lijken nog niet voldoende verzekerd. Graag de visie van het kabinet daarop, alsmede op het artikel dat in NRC Handelsblad van 21 oktober jl. stond, en waarin ook de Nederlandse Antillen worden genoemd.

De Arubaanse overheid laat zo'n 4000 Arubaanse vrijgestelde vennootschappen ongemoeid – het werd al eerder gezegd – zoals overigens ook elders in het Caribisch gebied niet ongebruikelijk is. Maar wij weten niet wie de bestuurders en aandeelhouders zijn. Ze kennen geen publikatieplicht. Ze zijn vrijgesteld van de visumbeperkingen en ze genieten 100% vrijstelling van belasting. Wordt er op deze wijze geen witwascircuit gekoesterd? Gaat de regering hier nog wat mee of, eerder, tegen doen?

Voorzitter! Er is ook op Aruba, naar de opvatting van de VVD-fractie, nog een stevige inhaaloperatie nodig met betrekking tot het opstellen van achterstallige rekeningen over vele jaren. Ik houd dus ook hier een pleidooi voor een schoon-schip-operatie, zo nodig door het inzetten van accountants uit Nederland of door samenwerking van de Rekenkamer van Nederland met die van Aruba. Wat vindt de minister van deze opvattingen?

Ambtenaren worden weggesaneerd, soms met een gouden handdruk, maar hun functie blijft vaak in stand. Wordt hier geen geld over de balk gesmeten, omdat nu externe krachten moeten worden ingehuurd, waarbij het soms, althans naar de indruk van mijn fractie, om dezelfde mensen gaat? Aruba is relatief rijk ten opzichte van bijvoorbeeld de mediterrane landen. Daarom moet en kan een beter begrotingsbeleid worden bereikt, opdat grote tekorten worden vermeden.

Voorzitter! Wij wachten met veel belangstelling, als het justitie-onderzoek klaar is, de berichten van de minister af. Collega Te Veldhuis heeft in dit verband schriftelijke vragen gesteld over de vermeende donaties aan de verkiezingskas van de AVP. Kan de minister al iets zeggen over de procedures in dat opzicht?

In de derde plaats, voorzitter, wil ik een paar opmerkingen maken over de kennelijke irritaties die in de richting van Nederland op de Nederlandse Antillen bestaan. Het parlement van de Antillen lijkt nogal geïrriteerd door wat men noemt: Nederlandse bemoeizucht of betutteling. Dit bleek tijdens de bijeenkomst op 2 oktober 1995, toen de vaste kamercommissie de Antillen bezocht naar aanleiding van de ramp op Sint Maarten. Ik noem de beschuldigingen over maffiose ontwikkelingen, de kustwachtorganisatie – hoe staat het daar trouwens precies mee; wanneer gaat die echt draaien? – en de hulpverlening voor Sint Maarten. Met erkenning van het beginsel van eigen verantwoordelijkheid en decentralisatie is echter naar onze mening ook Nederlandse medezeggenschap reëel, waar het gaat om beschikbaarstelling van vaak veel Nederlands geld, materieel en personeel. Bovendien houdt de financiële situatie op de Nederlandse Antillen bepaald geen stimulans in om kritiekloos te zijn. Er moet geen misverstand over bestaan: ook de VVD-fractie hecht de komende jaren aan convergerende ontwikkelingen, maar dat moet ons wel mogelijk gemaakt worden.

Ik kom tot slot, voorzitter, tot een enkele opmerking over het onderwijs en de werkloosheid. Wat het onderwijs betreft, spreekt de VVD-fractie haar bezorgdheid uit over met name twee zaken. In de eerste plaats zijn de resultaten van allerlei onderwijsvernieuwingen op de Antillen nog zeer beperkt. Zo zijn er per jaar nog steeds zo'n 1000 drop-outs. In de tweede plaats betreft dit het tekort aan leerkrachten in het basisonderwijs. In dat verband hebben wij de volgende vragen.

1. Is verdere steun vanuit Nederland gewenst en, zo ja, in welke vorm?

2. In hoeverre is het bijvoorbeeld aan te bevelen Nederlandse leerkrachten tijdelijk aan te stellen op de Nederlandse Antillen en Aruba?

3. Waarom verloopt het overleg met de Antilliaanse regering over het onderwijsprobleem zo moeizaam? Hoe kan dat worden verbeterd?

Voorzitter! De werkloosheid onder vooral jongeren op de Antillen blijft grote zorgen baren.

Mevrouw Mulder-van Dam (CDA):

Voorzitter! De heer Remkes heeft het zojuist gehad over de eigen verantwoordelijkheid en de eigen zelfstandigheid, maar als ik hem nu beluister, wil hij daar allerlei dingen droppen. Ik denk dat dit niet de goede manier is, als wij naar zelfstandigheid streven voor ook die eilanden.

Hoe ziet u dit eigenlijk, mijnheer Remkes? U zegt: stuur er leraren en onderwijzers heen en stuur er dit heen en dat heen. Wij zeggen dat dit gewenst en gevraagd moet zijn door de Antillen zelf, want er is een eigen verantwoordelijkheid. Als de mensen erom vragen, is het wat anders, maar ik heb het idee dat u alles daar wilt droppen.

De heer Remkes (VVD):

Nee, voorzitter. Ik heb, heel simpel, de vraag aan de minister gesteld. Ik heb geconstateerd dat er kennelijk een probleem is en de vraag is hoe wij mee kunnen helpen dat probleem op te lossen. Er moet geen enkel misverstand over bestaan dat ook mijn fractie, vanzelfsprekend, bereid is om in een aantal opzichten, gelet op de maatschappelijke problemen die daar liggen, de helpende hand te bieden.

Dat geldt ook, voorzitter, voor het probleem van de werkloosheid. In de brief aan de Tweede Kamer geeft de minister aan, dat fondsen zijn gereserveerd voor de werkgelegenheidsbevordering. Aan het geld ligt het dus niet. Wij hebben wel de indruk, dat het aan inzicht in concrete uitvoering van plannen en projecten ontbreekt. Ik krijg hierover graag opheldering, want in de brief van 19 oktober wordt wel een erg beschrijvend overzicht van procedures gegeven en geen overzicht van feitelijke resultaten. Hoeveel jongeren kwamen er in 1994 en 1995 naar Nederland? Hoeveel gingen er terug naar de Antillen? Hoevelen kwamen in een perspectiefvolle en hoevelen kwamen in een kansarme positie terecht? Hoe wordt een en ander gemonitord? Kortom, wat komt er van de afspraken terecht?

Voorzitter! Wanneer komt er een voorstel over de toelatingsproblematiek van rijksgenoten binnen elkaars landsgrenzen? De minister heeft toezeggingen gedaan over een nieuwe regeling, waarin Nederlanders, Antillianen en Arubanen zich binnen elkaars landsgrenzen kunnen vestigen. Een voorstel in dezen heeft de Kamer nog niet bereikt. Vorig jaar, tijdens een zelfde gelegenheid, werd door het CDA om aandacht voor een wettelijke toelatingsregeling gevraagd. Toen heeft de minister aangegeven nog geen oordeel te hebben. Ik neem aan, dat hij dit dossier tot zijn gedachtengoed heeft gemaakt. Wellicht kan de minister nu iets zeggen over de stand van zaken en zijn opvattingen ter zake. Mijn fractie is daarin zeer geïnteresseerd. De opvatting van mijn fractie is, dat de Antillianen in de eerste plaats hun thuis horen te vinden op de Antillen zelf en niet hier, in het belang van alle partijen.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Dat kan niet het standpunt van de VVD-fractie zijn. Blijft het daartoe beperkt of erkent de heer Remkes ook dat, misschien onder condities, op zichzelf sprake behoort te zijn van een vrij verkeer van personen voor al die mensen met hetzelfde paspoort en dezelfde Koningin?

De heer Remkes (VVD):

Op dit ogenblik is dat nog zo. Ik stel de vraag, ook in vervolg van de discussie van het vorige jaar, of er gedacht en gewerkt wordt aan een wettelijke toelatingsregeling.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Dat heb ik heel goed begrepen, maar u zei dat de VVD-fractie op het standpunt staat – even in mijn vertaling – dat het thuis voor de Antillianen de Antillen behoren te zijn. Daar zou het ongeveer bij moeten blijven.

De heer Remkes (VVD):

Zo ongenuanceerd hebt u mij dat niet horen uitdrukken. Ik heb in de eerste plaats gezegd "in de eerste plaats".

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Kunt u dan even zeggen wat dan precies het standpunt van de VVD-fractie is met betrekking tot het vrije personenverkeer in het Koninkrijk?

De heer Remkes (VVD):

Wij hebben op dit moment geen aanleiding om dat volledig ter discussie te stellen, maar wij willen de mogelijkheid voor een wettelijke toelatingsregeling wel terdege open houden. Dat is de reden waarom ik de vraag net aan de minister heb gesteld.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Dan was het misschien wijs geweest om het bij die vraag te laten.

De heer Van Oven (PvdA):

Voorzitter! Ik betreur de laatste uitlatingen van de heer Remkes wel. Als hij enerzijds zegt, dat Antillianen in de eerste plaats op de Nederlandse Antillen thuishoren, neem ik aan dat hij dit ook voor Arubanen bedoelt en ook voor de vele Europese Nederlanders die zich buiten de landsgrenzen bevinden. Als hij daarnaast zegt, dat er op dit ogenblik geen paspoortregeling bestaat, suggereert de combinatie van die mededelingen dat hij een dergelijke regeling zou voorstaan, waarbij die toelating onderling binnen de delen van het Koninkrijk zou worden beperkt. Ik zou dat bijzonder betreuren.

De heer Remkes (VVD):

Je kunt ook zonder paspoortregeling daar nadere regels aan stellen.

De heer Van Oven (PvdA):

Het gaat niettemin om een regeling, die tot strekking zou hebben de toelating over en weer te beperken?

De heer Remkes (VVD):

Die mogelijkheid houd ik dus open!

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Voorzitter! Betekent dit ook, dat hij het koninkrijksverband wil openbreken en daar een ander verband voor in de plaats wil stellen? Hij doet het nu gemakkelijk via de weg van toelating, maar het betekent naar mijn gevoel dat er een geheel andere koninkrijkssituatie ontstaat.

De heer Remkes (VVD):

Voorzitter! In het verleden zijn daarover door de VVD-fractie wel eens opmerkingen gemaakt, maar dat pleidooi houd ik nu dus niet. Anders had ik dat bij deze gelegenheid wel gedaan.

Mevrouw Schuurman (CD):

Mijnheer de voorzitter! De erfenis van het koloniale verleden klinkt in grote lijnen door in de problematiek van dit begrotingshoofdstuk. Nederland heeft de Antillen in de nadagen van het koloniale tijdperk slecht voorbereid op de onafhankelijkheid, een onafhankelijkheid die zich in de jaren zestig duidelijk mondiaal begon af te tekenen. Onze regering uit die dagen heeft de zaak gelaten voor wat ze was en heeft nagelaten stappen te zetten om het onafhankelijkheidsproces in goede banen te leiden. Daarbij kan worden gevoegd dat de bevolking van de eilanden en hun leiders zich mede tengevolge van de Nederlandse nalatigheid niet rijp achtten voor die onafhankelijkheid. Daarmee gaven zij aan wel een goed gevoel voor de realiteit te bezitten.

De overheden van de eilanden willen zich voorlopig niet wagen aan een volledige onafhankelijkheid. Dat lijkt terecht. Niet alleen zouden zij een speelbal worden van hen omringende politieke machten, maar ook zouden de eilanden niet in staat zijn zich staande te houden, gezien de vele problemen op diverse maatschappelijke terreinen van hun eigen samenleving. Zij kiezen dus voor een nog nader uit te werken verband binnen het Statuut van het Koninkrijk.

Naar concretisering van de inhoud van die samenwerking wordt naarstig gezocht. Ook onze regering heeft geen passende antwoorden gegeven of voorstellen gedaan inzake de problematiek van de hedendaagse ontwikkelingen. Diverse aspecten van de nieuwe inhoud worden aangegeven. Er is begrip op te brengen voor het nalaten van voorstellen van de zijde van de Nederlandse regering, daar die snel uitgelegd kunnen worden als een Nederlands dictaat. Dat zou averechts werken.

Over de toenemende relaties tussen de landen zijn in het voorstel opmerkingen gemaakt. De CD wil graag van de minister weten hoe de opmerking moet worden verstaan dat in de sfeer van de familierelaties de drie landen steeds meer met elkaar verbonden raken. Dat is een voorstelling van zaken die goed geplaatst kan worden in middeleeuwse samenlevingen, maar in onze moderne maatschappij nauwelijks meer te passen is, zeker niet waar het het bezit betreft en de verdeling van politieke macht en economische rijkdom.

Voor zover die relaties ons land betreffen, is die verwante familierelatie mogelijk een aanwijzing dat de migratie naar ons land nog steeds niet wordt gestopt en in dat opzicht voor diverse families van de eilanden zou gaan gelden. Het moge bekend worden verondersteld dat de CD daarvan een fervent tegenstander is. Het wringt te meer daar de mobiliteit van de bevolking tussen de eilanden sterk aan banden is gelegd. Het is de CD een doorn in het oog dat de reis van de Antillen naar Nederland nagenoeg niet aan administratieve beperkingen onderhevig is en in de praktijk zonder moeite kan worden ondernomen, terwijl door de overheden de weg naar de eilanden wordt afgeschermd.

Wanneer gaat onze regering hierbij het gelijkheidsbeginsel toepassen om de toegankelijkheid van de eilanden net zo groot te maken als de toetreding tot ons land? Of nog beter: wanneer wordt aan de migratie een halt toegeroepen, ook binnen het Koninkrijk, door het opwerpen van wettelijke barrières?

De begrotingen van de Antilliaanse overheden vertonen dezelfde mankementen als de onze: er zijn tekorten en er is een staatsschuld. De problemen zijn des te dringender, daar ons land miljoenen aan ontwikkelingsgelden in die eilanden pompt. De CD-fractie vindt dat de eilandregeringen orde op eigen financiële zaken moeten stellen. Men kan daarbij niet altijd terugvallen op het moederland. Als dat wel wordt gedaan, moet onze regering daaraan voorwaarden verbinden. Wij willen niet ontkennen dat ook voor de eilanden de problemen groot zijn. De bevolking is hier deels onderontwikkeld. Des te schrijnender is het, dat zelfs ambtenaren bijgeschoold moeten worden. Dat betekent immers dat zij voor hun huidige taken en diensten niet of onvoldoende toegerust zijn.

Het onderwijssysteem laat ook te wensen over volgens de begroting. Welke wijzigingen moet het onderwijs ondergaan als het draagvlak bij de bevolking voor het volgen van onderwijs onvoldoende is? In de praktijk wil dit zeggen, dat de persoonlijke inzet voor het volgen van onderwijs onvoldoende is of geheel ontbreekt. Het hoeft niet te betekenen dat de mensen liever lui dan moe zijn, maar misschien zijn de vruchten die na het volgen van een moeilijke opleiding geplukt moeten kunnen worden, mogelijk afwezig. Die situatie werkt demotiverend, zoals ook in ons land regelmatig blijkt. Het zal evenwel onmogelijk blijken het onderwijs zodanig aan te passen dat mensen die er zelf weinig nut in zien, toch ontwikkeld worden. Dat is niet te doen. De bevolking moet het zelf willen en kunnen, anders is het verspilde moeite en energie. Geld is in dit geval niet het middel dat smeert en dus ook niet nodig om intensiever onderwijs te bevorderen.

De criminaliteit viert ook op de eilanden hoogtij. Daarbij speelt de internationalisering van de georganiseerde misdaad een belangrijke rol. Dat die vorm van criminaliteit ook daar toeslaat, was te voorzien. Dat de eilanden last hebben van de drugshandel mag weinigen verbazen. Dat betekent evenwel dat de regering op dit punt terughoudend dient te zijn met het bieden van een helpende of adviserende hand. Daaraan ligt volgens de fractie de CD de praktijk ten grondslag die de regering in ons land heeft toegepast, waarbij zij de drugshandel op zijn minst de helpende hand heeft geboden zo niet zelf daaraan heeft deelgenomen. Deze blaam is nog lang niet uitgewist, ook niet door het instellen van een parlementaire enquêtecommissie. Op het punt van de bestrijding van de drugshandel zij beter gezwegen, willen wij scherpe terechtwijzing door de eilanden voorkomen. Wij hebben eerder zo'n situatie meegemaakt tengevolge van de door minister Hirsch Ballin ingevoerde wetgeving, die seksuele relaties met 12-jarigen mogelijk buiten de strafwetgeving houdt. Ook daarin volgde de eilandenregering ons lang niet en dat was zeer terecht.

De internationale aanpak van de criminaliteit is nog lang niet van de grond; sterker nog, de benadering op internationaal niveau loopt dermate achter dat de bendes meer vrijheid van handelen genieten dan in situaties waarin nationale overheden de strijd aanbinden. De versterking van de kustwacht die de eilandenregering doorvoert, is een goede zet in de bestrijding van drugslijnen.

Het is bekend dat veel Antilliaanse jongeren vervallen in criminaliteit als zij weinig of geen kans hebben op een zinvol bestaan in de eigen samenleving. Toch kan dat geen reden zijn om jongeren na het uitzitten van hun straf, naar Nederland te loodsen. Zijn op dat punt doeltreffende afspraken gemaakt en hoe groot is de stroom jonge delinquenten vanuit de Antillen naar ons land op dit moment?

De werkgelegenheid zal moeten worden gestimuleerd. Wij zien daarbij vooral grote mogelijkheden in de toeristische sector. Wij juichen het toe als het Nederlandse hotelwezen daarin investeert. Het Van der Valk-concern heeft in dezen de goede weg gewezen.

In de begroting wordt de milieuproblematiek aan de orde gesteld. Volgens mijn fractie is het milieu aldaar er niet zo slecht aan toe als de regering ons wil doen geloven. Het heeft onze fractie niet verbaasd dat de regering bij de natuurramp tengevolge van de orkaan Luis, onmiddellijk maatregelen neemt in de vorm van financiële bijstand en daarmee onmiddellijk over de brug komt. Voor Sint Maarten stelt de regering direct miljoenen ter beschikking. Doet zich in ons land echter een natuurramp van dergelijke grootte voor – ik verwijs naar de watersnood – dan wil de regering eerst een bedelactie organiseren om mogelijke financiële steun op de bevolking zelf af te wentelen. Dat zijn praktijken die de CD-fractie tegen de borst stuiten. Natuurlijk moeten de mensen daar worden geholpen. Dat staat buiten kijf. Maar het kan ook in Nederland van belang zijn om te helpen.

Mijnheer de voorzitter! De conclusie van de CD-fractie is dat de problemen op de eilanden een weerspiegeling zijn van de problemen hier, zij het op kleinere schaal. De CD-fractie vindt het juist dat uit historische overwegingen de eilanden worden gesteund. Wel zou onze fractie aan die steun de voorwaarde willen verbinden dat de eilanden bereid moeten zijn, de remigratie van hier verblijvende eilandbewoners te steunen en maatregelen voor opvang te nemen. Gaarne ziet onze fractie dat de regering dit standpunt overneemt en dit in haar antwoord kenbaar maakt.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Mijnheer de voorzitter! Ik zal proberen mijn tekst voor te lezen. Zoals u hoort, is mijn stem schor. Wordt het te erg, dan zal collega Fermina het van mij overnemen.

De behandeling van deze begroting voltrekt zich helaas onder een ander gesternte dan waaronder zij werd opgesteld. Toen kon nog worden gesproken over een relatief minder ongunstige positie van Sint Maarten. De orkanen Luis en Marilyn hebben daar duidelijk verandering in gebracht. Vooral op Sint Maarten werden diepe sporen getrokken en volgde een immense ravage en ontreddering. Niet alleen de materiële schade is groot. Een bedrag van 1 mld. Antilliaanse guldens wordt nu genoemd. Maar ook de psychische schade blijkt fors. Veel mensen worden nu nog geplaagd door angsten als gevolg van de indringende ervaring van meer dan zestien uur orkaan.

Voorzitter! Ik heb wel een erg schorre stem. Het lijkt mij beter als collega Fermina het van mij overneemt!

De voorzitter:

Daar hebben wij alle begrip voor!

De heer Fermina (D66):

Mijnheer de voorzitter! De D66-fractie hecht eraan vanaf deze plaats haar medeleven uit te spreken met alle betrokkenen en waardering te uiten aan het adres van al diegenen – onder wie ook de Nederlandse militairen, de Rotterdamse brandweer en de mensen van het Rode Kruis – die met grote inzet zijn begonnen aan het weer op gang brengen van het openbare leven, aan het herstel van de infrastructuur, aan het ruimen van de onvoorstelbare hoeveelheden puin en aan de wederopbouw. Tijdens het bliksembezoek van de kleine kamerdelegatie aan het eilandengebied heeft dit ook op mij diepe indruk gemaakt. Ook de niet aflatende inzet van gezaghebber Dennis Richardson om een en ander in goede banen te leiden en ervoor te zorgen dat het naderende toeristenseizoen niet verloren behoeft te gaan, heeft grote indruk gemaakt.

Voorzitter! Er is veel hulp nodig. Daarvoor zullen, naast Nederland, ook internationale fondsen moeten worden aangesproken. De UNDP heeft reeds forse bijdragen beschikbaar gesteld. De noodhulp van Nederland zal niet beperkt blijven tot de reeds beschikbaar gestelde 25 mln. De minister-president gaf dat reeds aan. Aan de hand van de adviezen van de commissie-Roozemond zullen daarover nadere concrete beslissingen moeten worden genomen en prioriteiten worden gesteld. Wij houden onze twijfels ten aanzien van de gekozen constructie van een eigen traject via de forse ministeriële task force (zeven bewindslieden) en ambtenaren. Als iets voorkomen moet worden, is het wel nodeloze bureaucratie. Ik acht het daarbij niet denkbeeldig dat de Nederlandse prioriteitenstelling wel eens een andere zou kunnen zijn en minder zou kunnen aansluiten bij wat Sint Maarten denkt het meest nodig te hebben. Ik zou de minister willen vragen om er nauwgezet op toe te zien dat deze vrezen niet bewaarheid worden en om ons regelmatig te rapporteren. De wederopbouw van Sint Maarten gaat mijn fractie zeer ter harte. Waar een en ander financieel in zal uitmonden, valt nu nog niet te overzien. Het is niet onwaarschijnlijk dat de KabNA-begroting niet toereikend zal blijken te zijn. Is de minister bereid de Kamer tijdig van de ontwikkelingen op de hoogte te stellen?

Mijnheer de voorzitter! In het onlangs gehouden overleg bleek dat particuliere schades niet zullen worden vergoed, ook niet als er verzekeringsproblemen waren. Ik denk dan aan frauduleuze verzekeringsmaatschappijen en onderverzekering, zoals bij het Eben Haëzer-project. Ik maak mij dan ook zorgen om de mensen die door de orkaan huis en haard verloren hebben en zich geen nieuw onderkomen kunnen veroorloven. Wat wordt er voor hen gedaan? Zij komen toch wel voor enige vorm van herhuisvesting in het kader van de wederopbouw in aanmerking?

De problemen van Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius komen bovenop de grote financiële problemen waarin de Nederlandse Antillen, maar vooral Curaçao, zijn komen te verkeren. In zijn brief van 15 september jl. noemt de minister een begrotingstekort ten bedrage van 170 mln., waarvan 135 mln. alleen al voor Curaçao. Daar komt nog een schuldenlast van 2,1 mld. bij, waar de tripartiete commissie-Van Lennep een onderzoek naar instelt, evenals naar de 1,1 mld. aan Arubaanse schulden, en begin december over zal rapporteren. Mijn fractie maakt zich grote zorgen om deze penibele financiële situatie. Ook al onderkent de regering-Pourrier de ernst van de problemen en heeft zij bij monde van de minister-president op 5 september een aantal maatregelen aangekondigd – zie ook brief van 15 september – onze zorgen worden er niet minder om. Er zal ook een politieke bereidheid moeten ontstaan om de uiterst forse maatregelen daadwerkelijk te treffen en daarvoor ook bij de bevolking een draagvlak te creëren. De eerste reactie van de vakbonden geeft ons weinig hoop. Zij verzetten zich in ieder geval tegen een verhoging van de benzineprijs en van de water- en elektriciteitstarieven. Ik krijg sterk de indruk dat van alle maatregelen alleen de inning van achterstallige belastingen op enig begrip kan rekenen. En dat is veel en veel te weinig.

Geen misverstand, het is vanzelfsprekend in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de regering van de Nederlandse Antillen en van het bestuurscollege van Curaçao om orde op zaken te stellen en oplossingen voor de grote financiële problemen aan te dragen. Maar het moet nu wel gebeuren, ook al is een fors bezuinigingstraject uiterst pijnlijk en politiek niet aantrekkelijk. De D66-fractie zou zich gezien de uiterst precaire financiële situatie zeer goed kunnen voorstellen dat in koninkrijksverband wordt aangestuurd op een financieel restauratieplan, een stappenplan voor de aanpak van de gerezen financiële problemen. Een betere begrotingsdiscipline en een betere controle door de Algemene Rekenkamer horen daar onvermijdelijk bij. Het gaat toch niet aan dat er vanwege onderbezetting bij de Rekenkamer zo'n grote achterstand in de controle blijft. Welke taak ziet de minister hierbij voor Nederland weggelegd?

Voorzitter! Ik kom bij het punt rechtshandhaving. De D66-fractie hecht aan een spoedige realisatie van de kustwacht. Zonder deze kan op de Antillen en Aruba onvoldoende worden opgetreden tegen criminaliteit op het terrein van de verdovende middelen, het milieu en de visserij. De concept-AMvRB is nu aan de rijksdelen overzee voorgelegd en er zal hopelijk eind oktober worden gereageerd. Verwacht de minister nog problemen ten aanzien van de voorgestelde aansturing of anderszins? Tijdens de vorige begrotingsbehandeling werd al uitvoerig over de kustwacht gesproken. Waarom duurt het toch zo lang? Hoe staat het overigens met de eveneens noodzakelijke samenwerking met de Verenigde Staten en Frankrijk? De hoofdofficier van justitie op Aruba, mr. J. van Eck, heeft in NRC Handelsblad van zaterdag jongstleden de noodklok geluid ten aanzien van de financiële criminaliteit, vooral op Aruba. Hij bepleit zelfs een soort kustwacht-achtige bestrijdingsorganisatie. Hoewel de term wellicht niet de meest gelukkige is, is het signaal wel erg belangrijk.

Ik ga over naar de melding ongebruikelijke transacties en de pluk-ze-wetgeving. Dat zijn belangrijke uitgangspunten, maar ze moeten wel kunnen worden uitgevoerd. Dat moet voor onze fractie duidelijk zijn. Wat komt ervan terecht als de benodigde capaciteit en deskundigheid bij de politie, justitie en het OM ontbreken? Waarom is de samenwerking op het terrein van justitie, zoals afgesproken in 1993, nog steeds niet tot stand gekomen? Graag krijg ik een reactie van de minister.

Mijnheer de voorzitter! Het onderwijs en het opleidingsniveau zijn een blijvende zorg in de Nederlandse Antillen en Aruba: veel schooluitval, te weinig vervolgcapaciteit en een scheve verhouding tussen vraag en aanbod van arbeidskrachten. Hoogopgeleiden moeten van elders worden aangetrokken, terwijl het aanbod van laag- of niet-opgeleiden te groot is. Terecht streeft het kabinet naar een meer structurele aanpak. Hoe denkt men dat te verwezenlijken? Zou de VNG hierin misschien een belangrijke rol kunnen spelen?

Voorzitter! Dan kom ik bij de jongerenproblematiek. In de Volkskrant van 2 september jl. sloeg de Antilliaanse minister van onderwijs alarm over het grote aantal drop-outs. Het aantal voortijdige schoolverlaters zou tot 40% zijn gestegen en ongeveer een derde van de jongeren blijkt werkloos. Zij vluchten in de criminaliteit of gaan naar Nederland, waar zij vaak even kansloos zijn. Voor die groep werd in juli 1992 de Task force Antilliaanse jongeren ingesteld. Er zou aan jongerenbeleid worden vormgegeven. Projecten en programma's zouden worden gestimuleerd. Het beleidsplan 1993-1997 werd in deze Kamer toentertijd warm ontvangen.

De task force heeft wel een aantal projecten in gang gezet, heb ik begrepen, die ook directe resultaten afwerpen: cursussen voor alleenstaande moeders, trainingen on the job voor het opdoen van ervaring als bouwvakker en de opvang van schoolverlaters. Er zou echter veel meer kunnen gebeuren. Waarom slaagt de task force daar niet in? Ik heb begrepen dat hierop binnenkort in een algemeen overleg uitvoerig zal worden ingegaan. Ik laat dit onderwerp dus voor wat het is. Ik kom er echter op terug, want het ligt mijn fractie nauw aan het hart.

Ik vrees het ergste als het waar is dat op slechts 10 van de 30 sinds 1993 door KabNA voorgestelde projecten een beslissing is genomen. Daarin zal snel verandering moeten komen. Graag hoor ik van de minister wat hij daaraan denkt te doen.

Mijnheer de voorzitter! Ik ga afsluiten. Nu door alle partners gekozen is voor het voortbestaan van het koninkrijksverband is herziening en modernisering van de onderlinge verhouding voor de hand liggend. Wij zijn dat zeker met het kabinet eens. Het 40-jarige Statuut kan wel een kleine facelift gebruiken. Ons staat voor ogen om op moderne leest geschoeid gezamenlijk de 21ste eeuw tegemoet te gaan. Dat daarbij gewacht wordt op een interne staatkundige herstructurering van de Antillen is alleszins redelijk.

Mijnheer de voorzitter! Het zou overigens wel eens zo kunnen zijn dat de Antillen staatsrechtelijk meer durven dan Nederland. Een gekozen minister-president bijvoorbeeld. De plannen liggen klaar. Misschien kan Nederland ook daar iets van leren.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Voorzitter! Ik spreek mede namens de RPF- en de SGP-fractie. Zowel de gevolgen van de orkaan Luis voor Sint Maarten als de financiële problematiek voor de Antillen c.q. Curaçao geven aan dit jaarlijkse beleidsdebat een extra accent. Na het informatieve overleg dat wij vorige week over beide onderwerpen hadden, wil ik mij nu tot de hoofdlijnen beperken. Ik begin met Sint Maarten.

Het eiland moet weer worden opgebouwd en dan niet zoals het was. Het eiland moet in alle opzichten een facelift ondergaan. De geboden kans moet worden benut om infrastructurele werken nu eens echt op te pakken: afvalverwerking, riolering, sociale woningbouw, openbaar vervoer enz. De gezaghebber, het bestuurscollege en de commissie-Roozemond zijn inmiddels aan de slag gegaan. Wat is hun werkwijze? Komt er een opbouwplan met toekomstwaarde of gaat het maar om één ding, het zo snel mogelijk weer kunnen ontvangen van toeristen? De gezaghebber heeft extra bevoegdheden gekregen op grond van een noodverordening. Dat was nodig. Ik blijf het echter vreemd vinden dat de hoger-toezichtmaatregel gehandhaafd blijft. Waarom is dat nodig? Heeft het bestuur op Sint Maarten thans niet iets beters te doen dan extra administratieve verantwoording af te leggen?

Wij moeten overigens ook rekening houden met de kans dat het eiland volgend jaar door een nieuwe orkaan wordt bedreigd. Met het oog daarop zullen risicoverzekeringen worden afgesloten. Ziet de minister mogelijkheden om met verzekeraars een constructie uit te werken waarbij investeringen verzekerbaar blijven voor orkaanvernielingen? De financiële schade die er nu is zal voor een belangrijk deel door Nederland moeten worden gedragen. Welke begroting zal daarvoor moeten worden aangesproken?

Over Aruba heb ik een tweetal vragen. Er zijn afspraken gemaakt over samenwerking op het gebied van criminaliteitsbestrijding. Zo komt er op 1 januari 1996 een meldpunt ongebruikelijke transacties. Zullen, evenals sinds kort in Nederland, ook casino's een meldingsplicht opgelegd krijgen? Ik zou dat in elk geval willen bepleiten.

Met waardering las ik het uitvoerige derde verslag van de commissie-Aarts/Muyale. Mogen wij daarop een reactie van de regering als partner in het protocol ontvangen? Hoe oordeelt de regering bijvoorbeeld over de gewraakte rechtsfiguur van de Arubaanse vrijgestelde vennootschap en over personele steun aan de Arubaanse rekenkamer, maar natuurlijk ook over de vele andere onderwerpen die in dat verslag vermeld staan?

Ik kom bij de Antillen en Curaçao. Zoveel is wel duidelijk dat de financiële schuldproblematiek onaanvaardbare proporties is gaan aannemen. De oorzaken zijn niet uitsluitend van financieel-administratieve aard, maar ook en vooral politiek en bestuurlijk. Evenals de laatste jaren met Aruba gaat het derhalve om het handen en voeten geven van de eis ex artikel 43 Statuut van deugdelijk bestuur. En daarmee is het een zaak van het hele Koninkrijk.

In de Antilliaanse pers lees ik dat gesproken wordt over of gevreesd wordt voor een maatregel van hoger toezicht. Ik zou daar niet te snel mee komen. Laat zo lang mogelijk alle verantwoordelijkheden liggen waar ze allereerst thuishoren, namelijk in de West. Trekt de koninkrijksregering te snel bevoegdheden naar zich toe, dan ontslaat dat de landsregering en het eilandbestuur van de zware plicht zelf een draagvlak te mobiliseren voor pijnlijke maatregelen. Dat was bij alle krijgshaftige taal misschien nog de meest opmerkenswaardige zin uit het geharnaste betoog van de heer Remkes. Hij merkte op, niet te geloven in een al te snel onder curatele stellen van de Antillen. Op dat punt val ik hem graag bij, al moet ik zeggen dat hij voor het overige met een vrijpostigheid over de problemen in de West sprak als ware hij niet alleen een Nederlands parlementariër, maar ook nog eens een Arubaans en een Antilliaans parlementariër en dat is een onbestaanbare figuur. Ik moet zeggen dat ik zijn verhaal af en toe bijna ongepast vond.

Voorzitter! Er vindt thans overleg plaats over oplossingsrichtingen. Als Nederland financieel zal moeten bijspringen, van welke begroting zal dat dan gaan? Is de minister het met mij eens dat financiële hulp gekoppeld zal moeten worden aan harde afspraken over deugdelijk bestuur, te weten maatregelen op het gebied van belastinginning, comptabele verantwoording, financieel beheer etcetera? Eventueel vastgelegd in een soort convenant? Hoe is het mogelijk, zoals ik las in de Amigoe van 22 september, dat er nog 800 mln. aan winstbelasting moet worden geïnd, terwijl vermoedelijk slechts 200 mln. daarvan inbaar zal zijn? Leg dat maar eens uit aan de burgers, die eerstdaags met pijnlijke maatregelen worden geconfronteerd.

Zonder enige vreugde wil ik nog waarschuwen voor een mogelijk sociaal effect van uitvoering van noodzakelijke harde maatregelen. Ik doel op het risico dat Antilliaanse burgers het voor gezien houden en naar Nederland komen. Dat is geen goede zaak. Onderkent de minister dat risico? En zo ja, wil hij dan tijdig maatregelen nemen om dit te voorkomen?

Tot slot nog enkele andere vragen. Op welke wijze wordt de Kamer betrokken bij de voorgenomen herziening van de staatkundige structuur van de Antillen? Wij moeten hier niet voor voldongen feiten worden geplaatst, bijvoorbeeld dat wij weer opmerkingen in stukken tegenkomen over een zelfbeschikkingsrecht voor de eilanden, waarna wij geen discussieruimte meer hebben voor de al eerder voorgenomen algehele herziening van het Statuut. Graag een substantieel antwoord.

Hoe staat het met het solidariteitsfonds? Moeten we nu wel of niet verdergaan met de behandeling van het wetsvoorstel? Ik weet best dat het ook een eigen verantwoordelijkheid is, maar niet zonder reden is een en ander stopgezet.

Ten slotte dit. Het Europees comité ter voorkoming van marteling heeft vorig jaar schrijnende toestanden aangetroffen in de gevangenis op Curaçao. Twintig man in één cel, achterstallig onderhoud, een water-en-broodregime en onvoldoende medische zorg. Een beschamende zaak voor het hele Koninkrijk. Er moet, zo schreef het comité, een eind worden gemaakt aan de – ik citeer – "onmenselijke en vernederende behandeling van gevangenen". Wat gebeurt hieraan en door wie?

De heer Van Oven (PvdA):

Voorzitter! Zou ik de heer Van Middelkoop mogen vragen hoe hij aan dit rapport komt? Voor zover mij bekend, is het niet gepubliceerd.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Ik heb dat rapport niet.

De heer Van Oven (PvdA):

Maar u citeert eruit.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Ik heb daar uitvoerig verslag van aangetroffen in een van de kranten die ons is geworden. Wij maken vaak gebruik van dat soort bronnen.

De heer Van Oven (PvdA):

U citeert dus indirect?

De heer Van Middelkoop (GPV):

Ja, als u dat relevant vindt. Maar waarom stelt u die vraag eigenlijk? Heb u enige reden om te veronderstellen dat het comité iets aan de orde heeft gesteld dat niet aan de orde gesteld zou moeten worden?

De heer Van Oven (PvdA):

Ik stel die vraag omdat ik, als u dat rapport zou hebben, geïnteresseerd zou zijn in een kopie. Ik denk dat het voor een dergelijk debat goed zou zijn als wij allen op dezelfde manier zouden zijn geïnformeerd.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Ik ben meer geïnteresseerd in de zaak zelf overigens. Maar goed, als ik dat rapport ooit nog eens krijg, kunt u van mij een kopie krijgen.

De voorzitter:

Ik heb begrepen dat de heer Van Middelkoop geciteerd heeft uit een openbare bron.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Zeker wel, maar als dat niet zo zou zijn, heb ik dat recht ook nog.

De vergadering wordt van 20.50 uur tot 21.10 uur geschorst.

Voorzitter: Deetman

Minister Voorhoeve:

Mijnheer de voorzitter! Ik begin met een algemene inleiding naar aanleiding van een aantal opmerkingen over de staatkundige relatie en de koninkrijksverhoudingen. Verschillende woordvoerders hebben de behoefte geuit om het Statuut te moderniseren. Een enkeling sprak zelfs over een "facelift", maar wij moeten eerder over een verjongingskuur spreken die echt gezonde gevolgen heeft.

De koninkrijksrelatie is gebaseerd op het Statuut van 1954. Het Statuut is geleidelijk restrictiever geïnterpreteerd. In het Statuut staat een aantal artikelen waaraan nader inhoud moet worden gegeven. Wij zijn al veel verder dan de periode van de jaren vijftig en zestig. De wereld is zo veranderd dat de koninkrijksrelatie en de samenwerking van de drie delen in het Koninkrijk verbreed moeten worden. Er moet meer invulling aan worden gegeven. De Antillen, Aruba en Nederland worstelen met een aantal problemen. Het gaat in feite om vergelijkbare problemen, alleen de mate waarin zij voorkomen, is verschillend. Wij hebben allen financiële en sociale problemen en onderwijs- en milieuproblemen. Ook de bestrijding van de georganiseerde misdaad en de internationale drugsproblematiek kennen wij allemaal. Wij spreken hierover regelmatig in koninkrijksverband. De problemen bestaan in andere koninkrijksdelen in meerdere of in mindere mate. Wat ons bindt, is dat wij die problemen willen aanpakken. Dat moet dan ook vooropstaan bij de modernisering van de koninkrijksrelatie. Er moet een agenda worden gemaakt van hetgeen de drie partners te doen staat. Wij moeten nagaan welke wegen daarvoor het best bewandeld kunnen worden en ons daarbij niet binden aan strakke tijdschema's voor statutaire herzieningen of ronde-tafelconferenties. Er moet naar bevind van zaken worden gehandeld. Er moet een draagvlak worden gecreëerd voor het feitelijk aanpakken van de problemen.

Daarbij moet steeds vooropstaan het respect voor elkaars bedoelingen, beleid en prioriteitenstellingen. Er zijn belangrijke vraagstukken die in relatie staan met de verschillende omvang van de drie koninkrijkspartners. In dat kader mag hulp en bijstand worden verwacht en gegeven. Nederland moet dat niet eenzijdig opdringen. Het gaat om een dialoog over de wijze waarop de problemen het best kunnen worden aangepakt. Vervolgens dienen de gezamenlijk gekozen oplossingen te worden vastgesteld en moeten de juiste middelen daarbij worden gevonden. Naar mijn mening moet er in Nederland in toenemende mate een verbreding plaatsvinden van de invulling van de koninkrijksrelatie, dus niet alleen in de dialoog tussen de drie partners, maar ook in Nederland zelf. Niet alleen de minister voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken of KabNA moet zich met dit onderwerp bezighouden, maar ook de ministers van onderwijs zouden, net als de ministers van justitie, met elkaar moeten praten over de problemen, elkaar helpen en waar dat nodig is gezamenlijk programma's samenstellen. Hetzelfde geldt op milieugebied en op financieel gebied. Ik kom zo nader te spreken over het bijzondere probleem van de gigantische financiële crisis waarin de Nederlandse Antillen en Curaçao zich bevinden.

Als wij probleemgericht te werk gaan, kan er in korte tijd een hoop gebeuren. Dat is pas geleden nog gedemonstreerd door de wijze waarop in koninkrijksverband is gereageerd op de afgrijselijke ramp die Sint Maarten heeft getroffen. De vriendelijke woorden van verschillende sprekers over de inzet van Nederlandse militairen en andere betrokkenen zal ik graag doorgeven aan mijn collega van Defensie en zijn personeel. Het personeel heeft zich zeer ingespannen en het heeft mij buitengewoon verheugd dat daar zo positief op is gereageerd door de bevolking van Sint Maarten. Ik kom straks nog te spreken over Sint Maarten.

Verschillende afgevaardigden hebben mij gevraagd naar mijn ideeën over de voorstellen die op de Nederlandse Antillen zijn ontwikkeld voor een herziening van de staatkundige relatie, de verhoudingen tussen de eilanden, de eigen staatsregeling en de statutaire relatie. Naar mijn mening was het goed dat Nederland zich tot nu toe wat terughoudend heeft opgesteld. Het was verstandig om de Antillen eerst alle ruimte te bieden voor de ontwikkeling van eigen ideeën ter zake en die ruimte hebben zij ook genomen. Er is een zeer omvangrijk rapport samengesteld, waarin een groot aantal creatieve ideeën is opgenomen. Het zou wat ver gaan om daar al in deze fase op te reageren. Daar ben ik eerlijk gezegd ook nog niet toe in staat, omdat ik deze gedachten pas kort geleden heb ontvangen en aan de Kamer heb voorgelegd. Het lijkt mij beter om bij een andere gelegenheid, bijvoorbeeld tijdens een algemeen overleg, nader over dit onderwerp van gedachten te wisselen. Voordien wil ik mij overigens binnen de koninkrijksregering nog eens beraden op de wijze waarop wij van Nederlandse kant met de modernisering van de statutaire relatie moeten omgaan. Dit komt immers van drie verschillende kanten. Niet alleen de commissie op de Nederlandse Antillen, waarover de Antilliaanse regering overigens nog haar standpunt moet bepalen, heeft hierover ideeën; ook wij hebben ideeën over de wijze waarop de relaties en de statutaire verhouding gemoderniseerd moeten worden.

De gedachte van de commissie om reeds in mei een ronde-tafelconferentie te hebben, vind ik wat ambitieus. Ik geloof namelijk dat op dit terrein een goede voorbereiding en een goede dialoog, in dit geval trialoog, van wezenlijk belang is om uiteindelijk succes te kunnen boeken. Ik wil graag vermijden dat de Antillen, Aruba en Nederland hun eigen ideeën op tafel leggen, hetgeen het risico inhoudt dat het vervolgens vastloopt, zoals in het verleden wel eens is gebeurd. Naar mijn mening is het goed, hier niet alleen als regeringen en parlementariërs over te praten; ook verschillende maatschappelijke groeperingen zouden betrokken moeten worden bij de verbreding van de koninkrijksrelatie. Zoals de heer Van Oven al zei, zou het goed zijn als ook maatschappelijke, non-gouvernementele organisaties in toenemende mate werken vanuit het besef dat zij in het Koninkrijk met verschillende partners opereren, waardoor men elkaar ook de nodige steun kan geven.

De heer Van Oven (PvdA):

Ik kan dit allemaal wel onderschrijven, maar ik wil de minister toch vragen of hij bereid is om de Kamer op de hoogte te stellen van het standpunt van de regering van de Nederlandse Antillen over het rapport zodra zij dat heeft ingenomen. Dan kan de Kamer bezien of het gewenst is om daarover zelf de beraadslaging te openen.

Minister Voorhoeve:

Zeker.

Een van de kenners van de statutaire verhoudingen, de heer Munnike, schreef onlangs in het Nederlands Juristenblad het volgende: het huidige statutaire bestel is niet toereikend als juridische basis voor de bestrijding van bijvoorbeeld de georganiseerde drugscriminaliteit. Meer in het algemeen zei hij: het statutaire bestel is een wringende schoen die echt begint te knellen op het moment dat een pittige wandelmars moet worden gemaakt. Ik meen dat wij ons steeds voor ogen moeten houden dat het Statuut uit 1954 dateert. Dat was een andere wereld. Het Statuut biedt overigens een hoop ruimte om veel meer te doen dan wij nu doen in het kader van het Koninkrijk. Het is steeds wat restrictief geïnterpreteerd. Ik meen dat wij ook met het huidige Statuut een hoop problemen forser kunnen aanpakken dan misschien in de afgelopen vier decennia soms is gedaan. Als er maar de wil van de drie partners is om die problemen door samenwerking op te lossen.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Wat betekent dit nu in programmatische zin? Wij hebben nog niet zo lang geleden een proeve van een herzien Statuut voorlopig geparkeerd, omdat het al was verouderd. Ik hoor nu erg veel mooie woorden van de minister, maar zij eindigen ten slotte toch weer in de uitspraak dat wij maar zoveel mogelijk gebruik moeten maken van de ruimte die het bestaande Statuut biedt. Maar ik hoor ook dat het in veel opzichten verouderd is omdat het van 1954 dateert.

Als ik dat hoor, denk ik dat wij op dit punt van deze minister niks meer hoeven te verwachten. Of heb ik die conclusie te snel getrokken?

Minister Voorhoeve:

Dat hangt ervan af hoe lang de periode van deze minister duurt. Ik ben wel van plan om een hoop op dit terrein te doen, omdat de problemen er niet om liegen. Ik wil alleen maar betogen dat wij niet moeten wachten met het aanpakken van een aantal ernstige maatschappelijke problemen in koninkrijksverband totdat wij een keurig herzien Statuut hebben. Het kan tijd kosten voordat wij het daarover eens zijn. Bovendien gaat het niet om de juridische teksten, maar om de praktische wil tot samenwerking. Ook binnen het huidige Statuut kunnen wij al een hoop problemen oplossen. Het zou nog mooier zijn als wij dat Statuut in de nabije toekomst kunnen moderniseren.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Voorlopig doet de minister dus niets. Hij stelt geen commissie in, hij vraagt geen advies, hij stelt geen nieuwe proeve op?

Minister Voorhoeve:

Ik zal nu het rapport van de commissie "Make it work" bestuderen. Ik zal zelf in de boezem van de Nederlandse regering onze gedachten op papier zetten over het antwoord op de vraag hoe de statutaire verhouding kan worden gemoderniseerd. Verder ben ik voornemens daarover uitgebreid te spreken, zowel met de koninkrijkspartners als met de volksvertegenwoordiging. Ik wil alleen maar zeggen dat ik niet kan beloven dat wij al in mei van het volgende jaar zover zijn dat wij een ronde-tafelconferentie kunnen houden. Zo'n conferentie heeft immers pas zin als wij kunnen vaststellen dat wij een heel goede kans hebben om met een prachtig resultaat naar huis te gaan, met andere woorden: als daar consensus kan worden gevormd.

De heer Van Oven (PvdA):

Dat betekent dus dat wij voor de ronde-tafelconferentie in ieder geval geen initiatieven tot verandering van het Statuut kunnen verwachten?

Minister Voorhoeve:

Nee. De ronde-tafelconferentie heeft tot doel de ideeën over veranderingen te bespreken en te bewerkstelligen dat wij het traject van statuutsherziening ook formeel inslaan. Ik heb net betoogd, dat ik die trioloog grondig wil voorbereiden en dat het nuttig is daar ook maatschappelijke groeperingen bij te betrekken. Het gaat om het uiteindelijke resultaat. Tegelijkertijd gaat het erom dat nu allerlei dringende problemen moeten worden aangepakt waarmee niet kan worden gewacht totdat daarvoor een mooie tekst in een nieuw Statuut is geformuleerd.

De heer Van Oven (PvdA):

Dat begrijp ik allemaal wel, maar het gaat mij om het formele initiatief tot verandering van het Statuut. U kunt nu niet voorzien of u het voor de ronde-tafelconferentie zult indienen.

Minister Voorhoeve:

Natuurlijk komt dat voor een ronde-tafelconferentie. Ik heb alleen maar gezegd dat het mij wat ambitieus lijkt om dat al voor mei te plannen, zoals de commissie "Make it work" heeft gedaan. Dat voornemen is, voor zover ik weet, nog niet onderschreven door de regering van de Nederlandse Antillen en ik heb ook niet gehoord dat de regering van Aruba zich daar al over zou hebben uitgelaten.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Suggereert de minister nu dat hij, zolang wij niet over een nieuw Statuut beschikken – en dat zal inderdaad nog wel een tijdje duren – van plan is om meer gebruik te maken, anders geformuleerd, extensiever gebruik te maken van de bevoegdheden die het bestaande Statuut biedt?

Minister Voorhoeve:

Niet extensief, maar gewoon gebruik maken van die bevoegdheden. Er staat in het Statuut bijvoorbeeld een duidelijk artikel over deugdelijk bestuur. Verschillende sprekers hebben erop gewezen toen zij het hadden over een aantal gebreken in de financiële controle. Welnu, ik kom er zo nog over te spreken, maar ik geloof dat wij zulke problemen nog wat forser kunnen aanpakken dan in het verleden, en niet alleen met vormen van technische bijstand. Ik wil niet de draad van mijn betoog verliezen; ik kom er nog op terug.

In het kader van de statutaire verhoudingen heeft de heer Van Oven mij gevraagd of het niet verstandig zou zijn om een overzicht te maken van welke dingen je bij algemene maatregel van rijksbestuur regelt en welke bij rijkswet. Ik ben op dat punt vooral praktisch geaard; veel dingen kunnen pas met alle puntjes op de i worden geregeld als er een rijkswet voor is, maar wij weten ook dat een rijkswet vaak een hoop tijd kost. Met een rijkswetprocedure is gemiddeld zo'n anderhalf jaar gemoeid, omdat alle adviesinstanties, de drie volksvertegenwoordigingen en natuurlijk de drie regeringen er allemaal hun licht over moeten laten schijnen. Soms is het noodzakelijk – de kustwacht was een goed voorbeeld – om een probleem niet te laten wachten op een oplossing door middel van een rijkswet maar met een maatregel van rijksbestuur proef te draaien en de opgedane ervaring neer te slaan in een rijkswet waarin het allemaal keurig wordt geregeld. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor een wijziging van het uitleveringsbesluit.

De heer Van Oven (PvdA):

Met alle respect, voorzitter, ik vind de kustwacht geen vreselijk gelukkig voorbeeld, omdat het blijkbaar al anderhalf jaar duurt voordat de algemene maatregel van rijksbestuur op dat punt tot stand kan komen. Maar dat nog even daar gelaten, vraag ik mij af of de minister geen oneigenlijk gebruik maakt van een algemene maatregel van rijksbestuur. Die is toch niet bedoeld als een soort proeftuin voor een rijkswet? Uit de geschiedenis van de begrippen "algemene maatregel van bestuur" en "algemene maatregel van rijksbestuur" leid ik af dat die maatregelen zijn bedoeld om aan de minder belangrijke regelingen vorm te geven. Dat strookt ook met het gegeven dat de parlementen bij de totstandkoming van een dergelijke regeling niet worden betrokken.

Minister Voorhoeve:

Ja. Uit het Statuut blijkt niet helemaal duidelijk in welke gevallen voor een rijkswet en in welke gevallen voor een algemene maatregel van rijksbestuur dient te worden gekozen. Ik heb net betoogd dat een rijkswet het fraaist en het degelijkst is, maar dat die een hoop tijd kost en dat je daar niet altijd op kunt wachten. Wat je wel kunt doen, is de problemen alvast praktisch aanpakken als daarover overeenstemming bestaat tussen de koninkrijkspartners: een aanpak via een algemene maatregel van rijksbestuur, waarin wordt aangekondigd dat het onderwerp op betrekkelijk korte termijn nog beter zal worden geregeld in een rijkswet. Ik zie dus mogelijkheden voor een gefaseerde aanpak.

De heer Van Oven (PvdA):

Voorzitter! Deze gedachtengang heeft een bezwaar. De aanpak waarbij een onderwerp via een algemene maatregel van rijksbestuur wordt geregeld, zij het voorlopig, is alleen mogelijk wanneer er overeenstemming is tussen de koninkrijkspartners, zoals de minister zegt. Maar met "koninkrijkspartners" bedoelt hij de regeringen, want de parlementen komen in die fase op geen enkele wijze aan de totstandkoming van een dergelijk besluit te pas.

Minister Voorhoeve:

Dat is natuurlijk ook aan de regeringen zelf. Wij hebben in het afgelopen jaar gezien dat de parlementen zich wel degelijk fors hebben bemoeid met de totstandkoming van algemene maatregelen van rijksbestuur. Ik haal het voorbeeld van de kustwacht naar voren. Daarbij bleek de aanpak van de algemene maatregel van rijksbestuur ook niet tot zeer spoedige resultaten te leiden.

Nu wij het toch over de kustwacht hebben, zou ik direct de vragen daarover willen beantwoorden. Na het advies dat de Raad van State daarover heeft uitgebracht, is door mij een geheel herziene algemene maatregel van rijksbestuur opgesteld. Die maatregel is voorgesteld aan de koninkrijkspartners. Er werd mij gevraagd naar de timing. Ik kan zeggen dat dit eind juni is gebeurd. Het advies van de Raad van State was van mei. In juni is dat advies verwerkt. Eind juni is de algemene maatregel van rijksbestuur toegezonden. Inmiddels is van de Arubaanse regering vernomen dat zij het voorstel goedkeurt. Ik hoop zeer binnenkort een reactie van de regering van de Antillen te krijgen. Het is mijn voornemen, de kustwacht in november opnieuw in de rijksministerraad aan de orde te hebben, zodat wij de belofte die de drie partners aan elkaar hebben gedaan om zo spoedig mogelijk te gaan draaien, kunnen inlossen voordat het jaar om is. Intussen zitten wij niet stil. Alles is feitelijk voorbereid voor een kustwachtorganisatie om te gaan draaien. Het wacht nu op de slotafhandeling in de rijksministerraad. In dat verband heb ik onlangs de regering van de Nederlandse Antillen gevraagd of ik spoedig een reactie mag ontvangen. Als dat gebeurt, kunnen wij dit onderwerp opnieuw op de agenda zetten.

De heer Van Oven (PvdA):

Ik wijs erop dat het toevallig is als parlementen op de hoogte raken van de ontwerpfase van een algemene maatregel van rijksbestuur. Dat is afhankelijk van het gebaar van een van de regeringen daartoe. Er is dus geen sprake van dat parlementen wat dat betreft zelf initiatieven kunnen nemen. Dat is een belangrijk onderscheid met de algemene maatregel van bestuur die voor de Nederlandse wetgeving geldt. Die algemene maatregel van bestuur is normaal gesproken gegrond op een wet, zodat het parlement zelf de beslissing tot delegatie heeft kunnen nemen.

Minister Voorhoeve:

De drie regeringen in koninkrijksverband zijn natuurlijk zelf tegenover hun parlementen verantwoordelijk. Er gebeurt overigens zelden iets wat die parlementen niet kunnen waarnemen, omdat de regeringen informatieplichtig zijn en omdat de media in het Koninkrijk iedereen goed op de hoogte houden. In de praktijk wordt er dus wel degelijk ook over AMvRB's gesproken, zeker in het kader van de informatieverplichting.

Ik spring even over naar een ander onderwerp. Het is overigens waar dat in de statutaire verhouding een parlementair orgaan ontbreekt. Daar heeft men in 1954 niet aan gedacht. Het is een punt om in gedachten te houden voor een herziening van de statutaire relatie. Ik heb daar geen uitgekristalliseerde ideeën over, maar het lijkt mij toch iets om aan te denken als wij met elkaar spreken over modernisering van het Statuut, zeker omdat er in het kader van allerlei internationale organisaties parlementaire organen, assemblées, zijn.

De heer Van Oven (PvdA):

Wil de minister meteen mijn gedachte meenemen over de informatievoorziening aan die parlementen, voor de tijd dat een dergelijk koninkrijksparlement nog niet tot stand is gekomen?

Minister Voorhoeve:

Ik heb net gezegd dat dit in de huidige omstandigheden de taak van de drie regeringen is.

De heer Van Oven (PvdA):

Dat is de taak van de drie regeringen, maar zij zouden in hun opstelling gestimuleerd kunnen worden door opinievorming daarover binnen de koninkrijksregering.

Minister Voorhoeve:

Ja, maar het ligt niet op de weg van de koninkrijksregering – ik reageer even op uw gedachte – om bijvoorbeeld een termijn van 30 dagen in te bouwen als een soort reactieperiode. Sommige onderwerpen moeten sneller worden geregeld, andere onderwerpen kunnen over een veel langere periode worden uitgesmeerd. Ik wil het echt gewoon aan de verantwoordelijkheid van de drie regeringen overlaten om te bezien hoe zij daar in de huidige omstandigheden mee omgaan.

De heer Van Oven (PvdA):

Daar kan ik wel in komen, maar het ging mij om de afstemming van de informatievoorziening aan de verschillende parlementen. Als de koninkrijksregering eenmaal besluit tot een ontwerp-rijkswet of een ontwerp-maatregel van rijksbestuur, zouden de parlementen van de drie landen gelijkelijk en gelijktijdig moeten worden geïnformeerd. Dat is naar mijn mening wel degelijk iets wat de koninkrijksregering kan besluiten dan wel stimuleren.

Minister Voorhoeve:

Ik verval in herhaling van antwoorden: dat is aan de desbetreffende regeringen zelf. De parlementen werken niet overal hetzelfde. Het is niet aan ons, hier in Den Haag, om voor te schrijven hoe dat in Willemstad of in Oranjestad zou moeten lopen. Ik wil er wel alle gelegenheid voor geven, in die zin dat wij er, als het onderwerp zelf zich daarvoor leent, voldoende tijd voor nemen om die gelegenheid te bieden.

De heer Van Oven (PvdA):

Er is een verschil tussen het als het ware vanuit Den Haag opleggen en het willen bevorderen. Dat laatste is waartoe ik u heb uitgenodigd: het willen bevorderen binnen de koninkrijksregering van een dergelijke regeling.

Minister Voorhoeve:

Ik wil het zeker bevorderen in algemene zin; als u dat maar niet verstaat als het ontwerpen van een uniforme regeling, waar alle drie de koninkrijkspartners zich aan zouden moeten houden. Ik geloof overigens dat uw oproep in zoverre niet dringend is, dat mij geen onderwerpen bekend zijn – het laatste jaar overziende – waar niet uitgebreid in de drie parlementen over is gesproken.

De heer Van Oven (PvdA):

Dat moge op zichzelf juist zijn, maar ik mag u dan de kustwachtproblematiek in herinnering brengen, waarbij eerst de Staten van de Antillen, veel later en vertrouwelijk het Nederlandse parlement en nog weer later – ik weet niet op welke manier – de Arubaanse Staten werden geïnformeerd. Dat heeft tot fricties en tot irritaties geleid – althans, dat kon er mede de oorzaak van zijn.

Minister Voorhoeve:

Wat hier ook een rol speelt, is het feit dat een zorgvuldige gang van zaken moet worden gewaarborgd. Eerst stelt in deze gevallen de koninkrijksministerraad vast, in goed overleg met de beide andere regeringen, wat de beste aanpak is. Vervolgens wordt dat voor advies voorgelegd aan de Raad van State van het Koninkrijk. In het geval van de kustwacht hebben de Staten van de Nederlandse Antillen een discussie met de eigen regering uitgelokt, die tot gevolg had dat die regering haar standpunt en de afspraken die daarover waren gemaakt met Nederland en Aruba, weer heeft herzien.

De heer Van Oven (PvdA):

Een gelegenheid die het Nederlandse parlement niet geboden werd, omdat het niet over die informatie beschikte. Dat is nu juist wat ik probeer te verhelpen.

Minister Voorhoeve:

Wij hebben uitgebreid gesproken over de kustwacht en over de aanpak, zowel plenair, als in algemeen overleg.

De heer Van Oven (PvdA):

Maar op een heel ander tijdstip dan waarop de Staten van de Nederlandse Antillen bij die aangelegenheid betrokken waren.

Minister Voorhoeve:

Kijk, ik moet natuurlijk ook op de juiste procedures in Nederland letten. De normale procedure is dat er eerst een stuk naar de Raad van State gaat, voor advies van de Raad van State. Dat komt terug en dan wordt er een nader rapport opgesteld door de regering; vervolgens gaat het naar het parlement. In het geval van de kustwacht hebben wij een andere procedure gevolgd, eigenlijk door de praktijk gedwongen, omdat er grote commotie over ontstond op de Antillen.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Voorzitter! De minister liet zoëven een ballonnetje op, door erop te wijzen dat er in het Statuut niet zoiets bestaat als een parlementair orgaan. Hij maakte daarbij de vergelijking met assemblées bij internationale organisaties, maar hij weet evengoed als ik dat die doorgaans niets te vertellen hebben. Zij zijn wel waardevol, maar daar gaat het niet om. Het kan en mag toch niet zo zijn dat de minister denkt aan een parlementair orgaan en aan het gelijktijdig afnemen van bijvoorbeeld wetgevende bevoegdheden van het rijksparlement?

Minister Voorhoeve:

Natuurlijk niet. Kijk, de vergelijking gaat helemaal niet op, omdat wij het daarbij hebben over een internationale organisatie. Hier hebben wij het over een statutair verband, waar de soevereiniteit bij het statutaire verband ligt en niet bij de afzonderlijke leden, zoals bij internationale organisaties het geval is. Maar als het in een internationale organisatie al mogelijk is om een parlementair orgaan te hebben, even afgezien van de bevoegdheden ervan, dan zou het zeker ook in een statutair kader mogelijk moeten zijn. Dan praten we ook over andere bevoegdheden van zo'n parlementaire assemblée. Maar laat ik niet teveel in de ruimte weg filosoferen. Het is iets – ik heb het alleen maar op de agenda willen zetten – waaraan wij moeten denken, als wij het hebben over een modernisering van het Statuut. Het is echter nog veel te vroeg om mij uit te laten over de vorm en de bevoegdheden en hoe zich dat verhoudt met de essentiële bevoegdheden van de drie parlementen waarover we hier spreken.

Mijnheer de voorzitter! In de tweede plaats is over de financiële problematiek van in het bijzonder de Antillen gesproken. Aruba verkeert in de "gelukkige" omstandigheid, dat men daar ook financiële problemen heeft, maar dan van een proportioneel veel minder ernstige orde. Wat zeer zorgelijk is, is niet alleen de hoogte van de staatsschuld op de Antillen maar in het bijzonder die hoogte in relatie tot de geringe omvang van de economie en de samenstelling van die staatsschuld. Een niet gering deel bestaat uit niet verhandelbare schuldtitels, zoals het niet hebben afgedragen van grote sommen gelds aan sociale fondsen of pensioeninstellingen. Dat maakt het extra dringend. Wij hebben al een algemeen overleg over dit onderwerp gevoerd. Ik hoop begin december het rapport van de commissie-Van Lennep te krijgen, dat aan de drie betrokken regeringen zal worden aangeboden. Dan kunnen wij ook nader spreken over de nodige maatregelen. De eerste taak van de commissie was om de problematiek te inventariseren, maar dat staat niet los van het feit dat je al inventariserend bepaalde ideeën krijgt over de wijze waarop de problemen moeten worden opgelost. Het is zeer omvangrijk. Ik onderschrijf datgene wat een aantal sprekers daarover heeft gezegd, evenals de opmerkingen over de verantwoordelijkheid. De autonomie binnen de begrenzingen van de statutaire relatie betekent, dat er zoveel mogelijk eigen verantwoordelijkheid wordt gedragen en dat een ieder op de eerste plaats verantwoordelijk is voor de oplossing van de eigen problemen, uiteraard in goed overleg met de koninkrijkspartners en waar nodig met de steun van de koninkrijkspartners.

De oplossing van deze financiële problemen zal alleen op wat langere termijn echt grondig kunnen zijn. Er moeten maatregelen voor de korte termijn, de middellange en de lange termijn worden genomen om te voorkomen, dat de overheidsfinanciën van de Antillen volstrekt buiten controle en beheersbaarheid vallen. Het is het voornemen van de regering van de Nederlandse Antillen om bij de oplossing van deze problemen ook internationaal advies in te roepen. Ik steun de regering daar ook van harte in.

Bij de oplossing van deze problemen zullen inderdaad saneringsmaatregelen niet kunnen worden vermeden. Eerst moet de ernst van de problematiek nog goed duidelijk worden, waarmee het bewustzijn dat forse maatregelen nodig zijn, zal toenemen. Vervolgens zullen wij spreken over de wijze waarop die maatregelen realiseerbaar zijn. De problematiek kan niet worden opgelost door van Nederlandse kant een groot aantal rekeningen te betalen. Daarmee wordt het hart van het probleem namelijk niet opgelost, want het hart van ernstige financiële problemen is meestal niet financiën of economie, maar de wijze waarop men met verantwoordelijkheden omgaat, de wijze waarop een begrotingscyclus plaatsvindt en de wijze van belastingheffing. Een aantal sprekers heeft al gewezen op de nog niet geïnde belasting. Verschillende sprekers hebben ook gewezen op het niet adequaat functioneren van de eigen financiële controle.

In dat kader lijkt het mij goed in te gaan op de opmerkingen over de rekenkamers, accountantscontrole en jaarrekening. Het is mijns inziens goed om in het Koninkrijk een nauwer contact tussen de drie rekenkamers te bewerkstelligen. Ik stel mij ook voor, dat op redelijk korte termijn ter hand te nemen door met de Rekenkamer te overleggen en met de rekenkamers in de West over de wijze waarop de drie rekenkamers nauwer met elkaar kunnen samenwerken en over de wijze waarop de nodige hulp en bijstand kan worden gegeven. Het blijkt namelijk erg moeilijk te zijn om in de betrekkelijk kleine maatschappijen van de Antillen en Aruba de nodige professionele krachten in voldoende aantallen te krijgen voor een adequate accountantscontrole en het functioneren van de rekenkamer. Het is ook van groot belang dat die rekenkamers onafhankelijk functioneren en niet blootstaan aan politieke beïnvloeding.

Een ander probleem dat verschillende sprekers hebben aangesneden, is de problematiek van de criminaliteit. Tijdens het op Aruba gehouden symposium Deugdelijk bestuur is daar ook de aandacht op gevestigd. Los van dat symposium is, zoals u weet, kort geleden, begin september, hier in Den Haag een overleg geweest met de regering van Aruba over de samenwerking bij het aanpakken van internationale criminaliteit. Een groot aantal onderwerpen, die ook al genoemd zijn in het protocol, zijn daarbij nader uitgewerkt. Dat wil niet zeggen dat het een het ander vervangt. De afspraken van 9 september zijn een nadere uitwerking en invulling van die teksten die ook al in het protocol stonden.

Met die afspraken is de problematiek nog niet opgelost; met het instellen van een meldpunt ongebruikelijke transacties is het witwassen nog niet bestreden. Het gaat hierbij om noodzakelijke stappen, die vervolgens zullen moeten uitkristalliseren in heel concrete maatregelen.

Sommige woordvoerders hebben mij gevraagd naar de omvang van met name de problematiek van georganiseerde criminaliteit en witwasnetwerken. Het probleem met deze grijze en zwarte sectoren in onze maatschappijen is dat wij nooit helemaal precies weten wat er aan de hand is. Wij zullen dat dus zeker nader moeten onderzoeken. Dat is ook een van de onderwerpen die in de relatie met Aruba aan de orde is.

Dat is ook de reden waarom er is afgesproken om de problematiek van de AVV's aan een deskundige commissie voor te leggen. Daarbij zal ook worden gekeken naar de casino's en naar de vrije zone, om na te gaan welke maatregelen moeten worden genomen om duidelijk te maken, ook aan de buitenwereld buiten het Koninkrijk, dat deze problemen ernstig en grondig worden aangepakt. Het steekt onze koninkrijkspartners terecht dat zij op die punten worden bekritiseerd, ook internationaal, met name vanuit de Verenigde Staten, en dat er niet altijd voldoende aandacht wordt gevestigd op al die concrete maatregelen die zij nemen.

De beste manier om de reputatie op dit terrein te verbeteren, is niet alleen goede beleidsvoornemens op te schrijven, maar die ook met kracht uit te voeren en aan de buitenwereld te tonen dat men voldoet aan internationale standaarden en deze ingewikkelde internationale problematiek van de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit ook krachtig aanpakt.

Een buitengewoon moeilijke sector zijn de geldwitwasnetwerken. U weet hoe moeilijk het hier in Nederland is om dat probleem op te lossen. Aruba en de Nederlandse Antillen worstelen in hevige mate met dat probleem, omdat het betrekkelijk kleine maatschappijen zijn, die zich tegenover zeer kapitaalkrachtige, grote, internationale netwerken bevinden. Bovendien zijn ze gelegen in een regio in de wereld waar deze organisaties een grote invloed kunnen uitoefenen. Dus terecht wordt in het bijzonder de koninkrijksrelatie gebruikt om zich hier beter tegen te verweren.

Ik kan nu nog niet concreet ingaan op de opmerking die bijvoorbeeld de hoofdofficier van justitie in Oranjestad daarover heeft gemaakt. De vergelijking met de kustwacht spreekt misschien even tot de verbeelding, maar dat is weer een heel ander terrein dan met name de money laundering. Wij zullen daar nader in koninkrijkskader over moeten praten. Het is een onderwerp dat een vast punt is op de agenda van de drie ministers van justitie, die daaraan in toenemende mate aandacht besteden.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

De strijd tegen de georganiseerde misdaad en criminaliteit veronderstelt dat je weet waarover je het hebt. Dat is hier uitermate moeilijk, omdat het allemaal illegaal is wat er gebeurt. Als de minister spreekt over de wenselijkheid dat nader te onderzoeken, mag ik hem dan vragen op termijn een voorstel te doen hoe dit daadwerkelijk onderzocht kan worden? Het is geen kleinigheid, maar het lijkt mij wel noodzakelijk. Ik proef een voorzichtig positieve reactie van de minister op mijn pleidooi in eerste termijn op dat punt. Mogen wij een nadere uitwerking verwachten van de manier waarop dat zou moeten worden onderzocht?

Minister Voorhoeve:

Dat zeg ik graag toe, maar op deze wijze. Wij moeten niet vanuit Nederland een groot onderzoek gaan bepleiten. Wij moeten met de koninkrijkspartners daarover spreken, het gezamenlijk in kaart zien te brengen, de omvang schatten en vooral – dat is nog veel belangrijker dan de omvang – de concrete maatregelen die wij kunnen nemen. Daarvoor is zelfs het Koninkrijk te klein. Zoiets kan alleen in zeer goed internationaal overleg. Wij weten ook dat wij voor de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit in Nederland de samenwerking van de onze partners in de Europese Unie nodig hebben.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Ter voorkoming van misverstand, voorzitter, het was geenszins mijn bedoeling dat Nederland het oplegt aan de overige koninkrijkspartners of anderszins. Het onderzoek moet in goed overleg in koninkrijksverband gestart worden.

Minister Voorhoeve:

Dan zijn wij het daarover eens.

De heer Fermina (D66):

Misschien kan de minister ingaan op mijn vragen over het ontbreken van capaciteit bij de politie en over het ontbreken van samenwerking tussen de OM's?

Minister Voorhoeve:

Er is zowel in de Antillen als op Aruba behoefte aan verdere ondersteuning van politie, recherche en aan nadere samenwerking tussen de procureurs-generaal. Die voeren al regelmatig overleg. Dat overleg wordt geïntensiveerd in het kader van de kustwacht. In dat kader vormen zij een voorbereidingsgroep die nauw met elkaar overlegt. Ik denk dat de praktijk al gauw zal aantonen dat dit een nuttige vorm van overleg is, ook ter voorbereiding van de trilaterale bijeenkomst van de ministers van justitie. Van Nederlandse kant wordt op het punt van technische bijstand ook het een en ander aangeboden en gerealiseerd. Wij moeten verder die weg op gaan, omdat wij het over grote problemen hebben die met betrekkelijk bescheiden middelen moeten worden aangepakt. Ook in Nederland hebben wij onze problemen op dit gebied. Ik moge verwijzen naar de lopende parlementaire enquête. Wij kunnen in dezen niet betuttelend optreden, maar moeten in samenwerking de problemen aanpakken.

Mijnheer de voorzitter! De heer Van Oven heeft mij gevraagd naar de stand van zaken met betrekking tot het uitleveringsbesluit. Ook hier hebben wij een onderwerp dat het beste en het fraaiste kan worden geregeld in een rijkswet. Die procedure is ook gestart. De drie regeringen bereiden op ambtelijk niveau een rijkswet voor. Dat heeft nogal wat voeten in de aarde. Omdat het tegelijkertijd een dringend probleem is, is een eerste stap gezet met een algemene maatregel van rijksbestuur. Daarop heeft de Raad van State inmiddels commentaar geleverd. De Raad van State wijst er terecht op dat het mogelijk moet zijn om een straf die in het buitenland is opgelegd, in het eigen land uit te zitten. Daarop wees de heer Van Oven toen hij het antwoord van minister Atacho citeerde op vragen van mevrouw Römer. Er is in dit kader in juni reeds afgesproken dat de twee regeringen – de Arubaanse en de Nederlands-Antilliaanse – dit najaar dat deel van hun eigen nieuwe wetgeving, die nog in behandeling is, naar voren zullen halen. Dit najaar zal dat gedeelte van het wetboek vervroegd behandeld worden, zodat op dit terrein mogelijkheden ontstaan. Ik wijs er overigens wel op dat er in alle gesprekken over wat er juridisch ideaal zou zijn, een niet gering praktisch vraagstuk aan de orde is. Het kan namelijk in voorkomende gevallen helemaal niet zo aantrekkelijk zijn om mensen die bijvoorbeeld wegens ernstige internationale vergrijpen of vergrijpen tegen de Amerikaanse rechtsorde in Amerika worden veroordeeld, vervolgens het voorrecht te geven de straf op Aruba of de Nederlandse Antillen uit te zitten. Dat zou ook wel eens een ernstig veiligheidsprobleem daar kunnen veroorzaken. Dan denk ik in het bijzonder aan internationaal gezochte drugsbaronnen die vaak over ruime middelen kunnen beschikken om weer het hazepad te kiezen. Die verhalen horen wij ook vaak uit andere landen. Dus ook hier moeten wij niet alleen denken aan wat juridisch gesproken ideaal is. Wij moeten ook praktisch zijn. Wij moeten natuurlijk een regeling ontwerpen – en daar dient het traject van de rijkswet voor – die op termijn tot gevolg zal hebben dat er volledige mogelijkheden zijn voor een gelijke behandeling.

De heer Van Oven (PvdA):

Voorzitter! Uiteraard moeten wij oog hebben voor de realiteit. Dat zegt de minister terecht. Maar Nederland heeft destijds de stap gezet om de uitlevering van eigen onderdanen mogelijk te maken, echter pas nadat de Wet op de overdracht tot strafexecutie van kracht was geworden. Dat heeft men altijd aan elkaar verbonden. Het lijkt mij niet aangaan om dat voor de burgers voor de Nederlandse Antillen en Aruba onmogelijk te maken. Ik wijs er daarnaast nog op dat in het kader van de samenwerking zeker niet is uitgesloten dat risicovolle gedetineerden binnen het Koninkrijk worden verplaatst voor het uitzitten van hun straf.

Minister Voorhoeve:

Ik weet niet of wij moeten bevorderen dat vervolgens op dat gebied de problematiek in Nederland nog eens extra wordt verzwaard. Maar laat ik niet te veel over dit onderwerp zeggen. De eerst aangesprokene voor het onderwerp is mijn collega van Justitie. Met haar gezamenlijk behandelen wij dit onderwerp. Dat gebeurt uiteraard ook in overleg met de koninkrijkspartners. Nu het rapport van de Raad van State ter beschikking is aan de koninkrijksregering moeten wij ons beraden over de inhoud van het nadere rapport, over de wijze waarop wij hiermee omgaan. Dat beraad moet op zeer korte termijn gaan plaatsvinden. Ondertussen vindt ook het chique traject van de voorbereiding van een rijkswet plaats. Die zaken lopen thans parallel. Ik kan nu nog niet zeggen hoe wij dat precies gaan aanpakken. Ik hoop de Kamer voor het einde van het jaar daarover nadere mededelingen te kunnen doen.

Ik blijf nog even bij het onderwerp internationale criminaliteit. Mevrouw Mulder heeft mij gevraagd hoe het staat met de interregionale rechtshulp. Zij wees er in dat verband op dat ik soms wat optimistisch ben in mijn timing. Ik ben inderdaad optimistisch. Ik noem op het punt van de kustwacht wel eens bepaalde data waarop iets, naar ik hoop, gerealiseerd kan zijn. De praktijk valt wel eens tegen. Dat is echter, lijkt mij, geen reden om daar pessimist van te worden en om heel ruime termijnen te gaan formuleren waarbinnen iets gerealiseerd zou kunnen worden. Het is beter om een beetje druk op de ketel te houden en om vast te stellen dat iets binnen een bepaalde periode geregeld zou kunnen worden. It takes two to tango, zo zegt men. In koninkrijksverband zijn er drie voor nodig. Soms is het nodig elkaar te rappelleren aan de uitvoering van zaken die waren afgesproken. Zo heb ik nog geen reactie ontvangen op de ontwerp-rijkswet inzake interregionale rechtshulp. Die reactie was voorzien voor augustus. Daaraan refereerde mevrouw Mulder vanmiddag en ook reeds in de schriftelijke voorbereiding. Ik hoop die reactie binnenkort te krijgen. Dan kunnen wij weer een stap verder zetten.

Op het punt van de rechtshandhaving heeft de heer Van Middelkoop gevraagd naar de situatie in de gevangenis op Curaçao. De toestand in de gevangenis Koraalspecht is inderdaad zorgwekkend. Ook dit is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de autoriteiten op de Antillen. De minister van justitie van de Antillen heeft vorig jaar een reorganisatie van het gevangeniswezen ingezet. Die reorganisatie is helaas enigszins vastgelopen, maar recent weer nieuw leven ingeblazen. Ik zal mede naar aanleiding van de vragen van de heer Van Middelkoop opnieuw bij de collega van Justitie informeren of er nog punten zijn waarop Nederland de nodige steun kan verlenen. Dit onderwerp moet zeker op de agenda van het overleg van de drie ministers van justitie paraisseren, ook omdat het samenhangt met de waarborgfunctie. Mensenrechten moeten typisch in koninkrijkskader gegarandeerd worden.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Voorzitter! Ik dank de minister voor deze toezegging. Het wordt tijd dat ik mijn bron vermeld: het dagblad Trouw van 30 augustus jl., waaruit ik het verhaal van het Europees comité heb gehaald. Het eindigt met de volgende passage: Nederland is in elk geval bereid aan de kosten daarvan bij te dragen – het gaat dan over de vernieuwing van de gevangenis – indien de Antillen een verzoek daartoe indienen, zo laat de woordvoerder van het Kabinet voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken weten. Als dat juist is, draagt de minister de verantwoordelijkheid voor die uitspraak. Dat zou ik hem graag even onder ogen brengen.

Minister Voorhoeve:

Concreet zal hoogstwaarschijnlijk op korte termijn door het ministerie van Justitie in Nederland op verzoek van de minister van justitie van de Nederlandse Antillen technische bijstand worden verleend voor de verbetering van het gevangeniswezen.

Mijnheer de voorzitter! Ik kom op een onderwerp dat was blijven liggen in ons recente algemeen overleg, te weten de kwestie van de naturalisatie en de verschillen in de gehanteerde termijnen, vijf of tien jaar. Ik heb u in het algemeen overleg beloofd om er nu op terug te komen. U hebt mijn belofte zo geloofd dat u het nu niet meer aan de orde hebt gesteld in afwachting van de beantwoording van die vraag. Op basis van het huidige artikel 8 van de Rijkswet op het Nederlanderschap kunnen personen die gedurende vijf jaar woonplaats of werkelijk verblijf hebben gehad in het Koninkrijk een verzoek tot naturalisatie indienen. Ik heb het over het indienen van een verzoek na een bepaalde termijn. Dat wil nog niet zeggen dat men dan ook prompt wordt genaturaliseerd. Indien een vreemdeling is gehuwd of ongehuwd samenwoont, kan dat verzoek na drie jaar worden ingediend. Dan wordt aan de hand van criteria van de rijkswet bezien of dat verzoek voor inwilliging in aanmerking komt. De betrokken vreemdeling mag geen gevaar vormen voor de openbare orde, hij moet in voldoende mate zijn ingeburgerd en er mag geen bezwaar bestaan tegen het verblijf voor onbepaalde duur.

Deze criteria worden gehanteerd in het vreemdelingenbeleid van de drie regeringen. Op basis van dat vreemdelingenbeleid wordt in de landen het verzoek tot naturalisatie onder die voorwaarden ook werkelijk ingewilligd. In Nederland bestaat er geen bezwaar tegen verblijf voor onbepaalde duur automatisch na het verstrijken van de vijfjaarstermijn, dus wanneer men het verzoek tot naturalisatie kan indienen. In de Nederlandse Antillen en Aruba zijn de regeringen van mening dat vanuit het oogpunt van vreemdelingenbeleid in beginsel gedurende een periode van tien jaar bezwaar bestaat tegen het verblijf voor onbepaalde duur in de Nederlandse Antillen of Aruba. In de laatst gehouden ministeriële samenwerkingsraad van de ministers van justitie is dit standpunt bevestigd door beide ministers van justitie en ook schriftelijk aan de Nederlandse minister van Justitie gemeld. Dat betekent dat het verzoek tot naturalisatie pas na tien jaar wordt ingewilligd, ook als aan de andere voorwaarden is voldaan.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Heb ik het dan juist dat dit op gespannen voet staat met die rijkswet?

Minister Voorhoeve:

Neen, de drie regeringen hebben de vrijheid om, nadat het verzoek tot naturalisatie is ingediend, bepaalde voorwaarden te hanteren voordat men geen bezwaar meer heeft tegen verblijf voor onbepaalde duur. Dat bezwaar verdwijnt in de Antillen en Aruba pas nadat aan de voorwaarde van een verblijf van tien jaar in die landen is voldaan.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Daarmee zou het met weinig succes rechtens afdwingbaar zijn voor mensen op Aruba en de Antillen om een verzoek tot naturalisatie ook daadwerkelijk in behandeling te laten nemen.

Minister Voorhoeve:

Ik moet voorzichtig zijn in mijn antwoord op die vraag. Ik weet niet of dat is geprobeerd, of er op dat punt jurisprudentie is. Ik denk dat de regeringen van de Antillen en Aruba zelf deze beleidsvrijheid hebben. Dat weet ik wel zeker. Anders zouden zij het niet doen en anders zou er ook in het justitiële samenwerkingsberaad bezwaar tegen zijn aangetekend.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Dat zou betekenen dat Nederland dezelfde beleidsvrijheid heeft. Als Nederland daarvan gebruik zou maken, overeenkomstig Aruba en de Antillen, dan zou het vereiste van vijf jaar in de wet een volstrekt papieren formulering zijn.

Minister Voorhoeve:

Nee, want dat is een minimumvereiste. Als het zo is, dan zou Nederland ook de ruimte kunnen nemen om daar in de praktijk een langere termijn voor te hanteren.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Hoe oordeelt de Nederlandse regering, gezien het feit dat Nederland dat niet doet, over het hanteren van die termijn van tien jaar op de Antillen en Aruba?

Minister Voorhoeve:

Ik heb daar geen bezwaar tegen, mede in het licht van het feit dat zij met een andere problematiek op dit terrein worden geconfronteerd dan wij.

De heer Van Oven (PvdA):

Voorzitter! Misschien mag ik opmerken...

De voorzitter:

Misschien mag ik opmerken dat u wel een interruptie mag plaatsen, maar dat u geen termijn mag houden. Daar heeft u nog een tweede termijn voor.

De heer Van Oven (PvdA):

Ik zal het kort houden. Naar mijn mening is het niet mogelijk om een aanvraag die na vijf jaar wordt gedaan tegen te houden. Dat zou een vertraging van de termijn opleveren, die op zichzelf weer op onrechtmatigheid kan duiden. Maar dat is uiteraard een beslissing van de rechter.

Minister Voorhoeve:

In Nederland is het goed gebruik om dat na vijf jaar onmiddellijk in behandeling te nemen en als aan de andere voorwaarden is voldaan tot naturalisatie over te gaan. Op de Antillen en Aruba is dat geen gebruik. Ik geloof dat zij die ruimte daarvoor hebben.

Mijnheer de voorzitter! Door verschillende sprekers is gevraagd naar mijn bevindingen op het punt van een toelatingsregeling. Vorig jaar bij de behandeling van de KabNA-begroting zijn daar zowel door het CDA als door de VVD vragen over gesteld. Ik heb toen gezegd dat ik het dossier eerst eens goed wilde bestuderen voordat ik daar antwoorden op gaf. Ik heb dat dossier inmiddels uiteraard bestudeerd en ik wil er het volgende over zeggen.

Ten eerste ontwikkelt de migratie tussen de koninkrijksdelen zich niet op een zorgelijke wijze. Er is een migratiesaldo richting Aruba, mede omdat de arbeidsmarkt daar zeer krap is en er veel werk ligt. Veel Arubanen gaan terug naar Aruba. Er zijn ook Antillianen die op Aruba emplooi vinden. Ik kan geen cijfers geven over de precieze onderverdeling naar bijvoorbeeld Antilliaanse jongeren en anderen uit de Antillen die zich in Nederland vestigen. De statistieken laten dat niet toe. Er wordt niet naar leeftijd geregistreerd. Mijn indruk is dat er geen heel nieuwe ontwikkelingen zijn en dat er ook geen verontrustende migratiestroom plaatsvindt.

Ten tweede zitten er nogal wat haken en ogen, ook juridische, aan de toelatingsregeling, mede omdat wij het hebben over burgers van het Koninkrijk met Nederlandse paspoorten. Het lijkt mij dat dit onderwerp te uitgebreid is om daar nu met elkaar over van gedachten te wisselen. Ik wil de leden daarom voorstellen om hierover nader met elkaar te spreken in het verband van een algemeen overleg, waarbij wij wat meer op de bijzonderheden kunnen ingaan. Het is natuurlijk op zich ook een gevoelig onderwerp. Dat zal iedereen begrijpen. Dat bleek ook uit de interrupties die de Kamer zelf over het onderwerp plaatste, toen hier opmerkingen over werden gemaakt.

Voorzitter! Verschillende sprekers hebben hun zorg uitgesproken over de voortgang van projecten ter oplossing van de problematiek van de Antilliaanse jongeren. Projecten in Nederland, projecten in de Antillen en op Aruba, want natuurlijk doet zich de jongerenproblematiek ook op Aruba voor. Ik sluit mij graag aan bij het voorstel van mevrouw Mulder om daar apart over te spreken in een algemeen overleg naar aanleiding van de inventariserende notitie die ik heb toegezegd. Wij kunnen dan niet alleen over die inventarisatie spreken, maar ook nader vaststellen wat de drie koninkrijkspartners te doen staat om die Antilliaanse jongerenproblematiek werkelijk effectief aan te pakken.

Het is niet zo treurig gesteld met de uitvoering van allerlei projecten als soms wordt gesuggereerd. Zo is de vraag opgeworpen of het waar is dat slechts 10 van de 30 projectverzoeken door KabNA zijn ingediend. Als ik mij niet vergis, zijn op 26 projectvoorstellen positieve beslissingen genomen. Het feit dat het soms tijd kost, heeft minder te maken met bureaucratie maar veel meer met de vaak bestuurlijk ingewikkelde problematiek. Er zijn veel instanties bij betrokken, terwijl ook voordat men projectfinanciering toezegt, duidelijk moet zijn dat het levensvatbare projecten zijn die een goed resultaat zullen bewerkstelligen. Ik moet immers ook goede antwoorden op de kritische vragen van de Kamer kunnen geven op het punt van de besteding van gelden. Soms duurt het even voordat alle vragen die gesteld worden over een projectvoorstel dat bij KabNA wordt ingediend, beantwoord zijn en we in de koninkrijksrelatie kunnen vaststellen dat we het over een project hebben wat gereed is om uitgevoerd te worden.

Voorzitter! Verschillende sprekers hebben hun zorg uitgesproken over het onderwijs, zowel op de Antillen als in Aruba. Ik deel die zorg. Die zorg wordt ook gedeeld door de regeringen. Het is opvallend hoeveel voortijdige schoolverlaters er zijn. Deze mensen gaan dan vervolgens weinig kansrijk door het leven in de Antilliaanse maatschappij of zij vertrekken met valse hoop naar Nederland en lopen hier dan vast in circuits waar men weinig kansen op vooruitgang heeft en juist dreigt in verkeerde handen en onder verkeerde invloeden te komen.

Ik zou graag zien dat de onderwijssamenwerking in koninkrijksverband aanmerkelijk wordt geïntensiveerd. Ik verwees al eerder naar dit terrein, toen ik sprak over verbreding van de samenwerkingsrelatie. Ik zou graag zien dat de drie onderwijsministers op dit terrein frequent bij elkaar komen om gezamenlijk programma's en projecten aan te pakken. Als we de huidige trend in het onderwijs naar de toekomst doortrekken, zien we een steeds verder groeiend sociaal probleem. Er komen steeds meer mensen die niet de opleiding en de attitude hebben die nodig zijn om op een zinvolle manier in een moderne samenleving te kunnen functioneren.

Ik heb het over moderne samenlevingen. De Antillen en Aruba zijn geen ontwikkelingslanden. Dat kan niet vaak genoeg gezegd worden. Het zijn landen met een veel hoger inkomen per hoofd dan ontwikkelingslanden. Het zijn wel landen met aanmerkelijke sociale problemen. Wij moeten deze landen als zodanig daarin helpen.

Mijnheer de voorzitter! Ik kom nu bij de dringende problematiek van Sint Maarten. Verschillende sprekers hebben opnieuw aan de orde gesteld dat het toch wel wat vreemd is dat de rijksministerraad de landsverordening in verband met de noodsituatie op Sint Maarten heeft goedgekeurd, maar vervolgens de aantekening heeft gemaakt dat die goedkeuring niet betekende dat Nederlandse financiële bijdragen via een fondsconstructie zouden lopen. Ik ben mij er goed van bewust dat dit op de Antillen aanvankelijk enige verbazing heeft gewekt. Ik zeg met opzet "aanvankelijk", want inmiddels blijken alle misverstanden op dat punt uit de weg te zijn geruimd. Ik citeer gezaghebber Richardson in The Herald van Sint Maarten van 23 oktober jl. Ik citeer hem vrijelijk uit het Engels: hij heeft geen enkel probleem met het feit dat Nederland zijn taakgroep heeft ingesteld om de hulp te coördineren en te controleren. De vrees dat het geld in de verkeerde handen zou vallen, is begrijpelijk in aanmerking nemend de ervaringen uit het verleden met bijvoorbeeld de luchthaven. Vervolgens zegt hij: men kan over autonomie praten zoveel men wil, maar het gaat wel over belastinggeld van een ander land, in dit geval een koninkrijksrelatie.

Blijkens de opmerkingen van de heer Richardson is er dus geen probleem meer met de door ons gekozen aanpak. Ik stel met nadruk dat de vrees dat de hulp voor wederopbouw in bureaucratie verzandt, ook de mijne is. Dat is dan ook precies de reden waarom de koninkrijksministerraad, in goed overleg en in coördinatie met de regering van de Nederlandse Antillen, het verstandig vond om een zeer rechtstreekse hulplijn naar Sint Maarten tot stand te brengen. Ik geef een voorbeeld van de wijze waarop het overleg is geregeld. Het wederopbouwteam dat Nederland adviseert over de projecten die in aanmerking komen voor financiering bevindt zich nu op Sint Maarten. Het komt binnenkort met een rapport dat is gebaseerd op de rapportage van de heer Richardson en zijn teams. Hij heeft, blijkens kranteberichten, berekend dat een totale inspanning van maar liefst 463,5 mln. nodig is om datgene te bewerkstelligen wat hij wil, namelijk dat Sint Maarten niet alleen hersteld wordt maar er na de ramp en het herstel beter voorstaat dan voordien. Hij wil dus veel problemen oplossen. Bovendien wil hij dat de kwetsbaarheid van Sint Maarten voor orkaanrampen afneemt. Met andere woorden: er moeten betere bouwvoorschriften worden gehandhaafd en openbare nutsvoorzieningen moeten onder de grond worden aangelegd in plaats van boven de grond.

Ik kan nu nog niet zeggen welk deel van deze rekening bij Nederland terechtkomt, omdat ik pas begin volgende maand de rapportage van de commissie-Roozemond ontvang. Het feit dat er ook een ministeriële taakgroep is, betekent geen extra bestuurlijke tussenlaag, maar moet worden gezien als een ad-hoc-onderraad van de rijksministerraad. In die taakgroep spreken de meest betrokken ministers over de projecten die nodig zijn. Zij kunnen dan heel snel met concrete financieringsvoostellen naar de rijksministerraad gaan. Ik denk dat de problemen de omvang van de KabNA-begroting te boven zullen gaan. Nauw overleg met de ministers van Financiën en voor Ontwikkelingssamenwerking is dan ook geboden.

Mijnheer de voorzitter! Het werken via een nieuwe fondsconstructie zou naar mijn mening tot vertraging hebben geleid, omdat het fonds geen levende en uitgeteste organisatie is. Het heeft ook geen personeel. Wij zouden niet weten op welke wijze zo'n extra laag precies zou werken. Morgenochtend heb ik overleg met de staatssecretaris van de Nederlandse Antillen die in het bijzonder is belast met de coördinatie van de hulpverlening aan Sint Maarten, de heer Arends. De lijnen zijn zeer kortgesloten om tot snelle wederopbouwhulp te komen.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Voorzitter! Ik kom nog even terug op de financiën. Ik meen mij te herinneren dat de minister vorige week tijdens het overleg opmerkte of veronderstelde dat er, zoals waarschijnlijk nodig zal zijn, bovenop het budget van de KabNA-begroting extra geld uit het budget van Ontwikkelingssamenwerking zou moeten komen voor de hulp aan Sint Maarten.

Minister Voorhoeve:

Ik heb gesproken over twee collega's, die mij natuurlijk node zien komen, maar wij moeten nu eenmaal proberen Sint Maarten zo goed mogelijk te helpen. Overigens heb ik wel enige marge buiten de KabNA-begroting, want er is in sommige jaren enige onderbesteding geweest en de minister van Financiën heeft toegezegd dat die gelden op de eerste plaats kunnen worden ingezet. Dat geeft dus al wat ruimte bovenop het reguliere budget van de KabNA-begroting en bij elkaar is dat behoorlijk wat. Ik waag het te betwijfelen of dat voldoende is, maar dat kan ik pas vaststellen nadat ik nader heb overlegd met beide collega's en nadat ik de sommen van de commissie-Roozemond heb gezien.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Halverwege zijn betoog heeft de minister omstandig aangetoond en uitgelegd dat het hier niet om ontwikkelingslanden gaat en dat vond ik ook begrijpelijk. Kan de minister nader toelichten waarom hij desondanks in eerste instantie bij minister Pronk te rade gaat als het benodigde budget de KabNA-begroting te boven gaat?

Minister Voorhoeve:

Dat heb ik gedaan, omdat de KabNA-begroting volgens de Nederlandse begrotingssystematiek onder het hulpplafond valt.

Er is gevraagd naar de relatie tussen hoger toezicht en de noodverordening. Een dubbele zorgvuldigheidscontrole is natuurlijk niet nodig. De aard van de noodvoorziening houdt in dat de gouverneur op een en ander toeziet, maar dat hoeft hij niet dubbel te doen. Wat via de procedure van de noodverordening gaat, hoeft dus niet nog eens onder het hoger toezicht te vallen. Dat neemt niet weg dat het hoger toezicht nog bestaat, totdat het is afgeschaft. Het was de bedoeling dit per 1 oktober af te schaffen, zodra het pakket maatregelen ter verbetering van het openbaar bestuur op Sint Maarten zou kunnen worden overgenomen door een tripartiet bestuursakkoord. Dat laatste is enigszins vertraagd door de rampproblematiek. De discussie daarover is nog niet helemaal afgerond. De laatste fase was dat ik een aantal ideeën over dat bestuursakkoord aan de premier van de Nederlandse Antillen had gezonden. Ik hoop daar een nadere reactie op te krijgen en die zal ongetwijfeld binnenkort komen. Als wij het daarover eens zijn, kan ik naar de rijksministerraad met een bestuursakkoord en met het voorstel om de maatregel van hoger toezicht in te trekken. Dan kan het nieuwe regime gaan gelden vanaf een bepaalde datum in de nabije toekomst, bijvoorbeeld 1 januari. Dat zou mooi samenvallen met het aflopen van de noodvoorziening.

Mevrouw Mulder stipte aan dat er onduidelijkheden bestaan over de onroerend-goedverhouding op het eiland. Het gaat daarbij in het bijzonder over onverdeelde boedels, waardoor het niet altijd duidelijk is wat eigenlijk van wie is. Dat is een probleem. Een bijkomend probleem is dat er onopgeloste vraagstukken ten aanzien van het kadaster op Sint Maarten zijn en dat deze moeten worden opgelost in het licht van de nijpende woningbouwproblematiek. Het is een onderwerp dat in het kader van de wederopbouw moet worden aangepakt. Er is bijvoorbeeld geen behoorlijke onteigeningswetgeving. Daar zullen wij opnieuw op aandringen, omdat het moeilijk is om bijvoorbeeld de problematiek van de shanty towns goed op te lossen zonder dat er helderheid is over bepaalde eigendomsverhoudingen.

Mevrouw Scheltema heeft mij gevraagd of ik de Kamer tijdig wil inlichten over de financiële vereisten van de wederopbouwproblematiek, vooral als andere bronnen moeten worden aangesproken. Dat zal ik zeker doen. Zodra ik gegevens heb over wat er nodig is en wat er van Nederland wordt verlangd, zal de Kamer die krijgen. Een en ander kan immers ook de begroting in Nederland belasten en de Kamer is uiteindelijk de hoogste instantie die wel of geen goedkeuring aan uitgaven verleent.

Enkele sprekers hebben gewezen op het pijnlijke feit dat a. lang niet alle schade die de orkaan heeft aangericht, verzekerd is en b. een aantal personen dat verzekeringspremies had betaald, van een koude kermis thuiskomt, omdat de betrokken agent er met de premies vandoor is. Zo gewerd mij dat een "cast away insurances" werkzaam is op Sint Maarten. Alleen al de benaming van deze verzekeringsmaatschappij, weggooiverzekeringen, zou enige voorzichtigheid moeten veroorzaken. Het blijken ook weggooiverzekeringen te zijn geweest, omdat de verzekeringsagent een spoor van gedupeerden heeft achtergelaten. Wij zullen inderdaad moeten spreken met de autoriteiten van de Nederlandse Antillen over een betere controle op het verzekeringsbedrijf daar. Sommige mensen zijn ongelooflijk gedupeerd door malafide figuren op dit terrein.

Dan wil ik spreken over de verhoudingen op Aruba. Er is gewezen op het voortgangsrapport van de commissie-Aarts/Muyale. Daarover is mijn oordeel gevraagd. In dat voortgangsrapport staat een aantal punten van vooruitgang, maar daarin staat ook duidelijk een aantal punten van aanhoudende zorg. Deze moeten nader worden besproken met de regering van Aruba. Ik ben het eens met degene die zeggen dat de inhoud van die rapporten in feite verder zou moeten worden verspreid, opdat er meer aandacht voor deze problemen komt en het niet alleen maar bij een rapportage blijft. Ik zal nagaan of de suggestie om deze rapporten als witte stukken te drukken, kan worden uitgevoerd. Wij moeten daarover zeker nader met elkaar spreken, in het bijzonder met de regering van de Nederlandse Antillen.

De inhoud van het protocol blijft gelden. Zo was het ook afgesproken. Dat stond ook in de motie van de heer Van Middelkoop. Het is ook het voornemen van de regering van Aruba geweest om nog gedurende lange tijd over al deze punten van zorg te blijven communiceren met Nederland. De rapportages van Aarts/Muyale vervullen daarin een essentiële rol.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Ik vind wel dat wij het rapport van de commissie-Aarts/Muyale alleen dan serieus nemen – en die rapporten worden steeds beter – als daarop een regeringsstandpunt volgt. Ik stel het op prijs als dat enige tijd na het verschijnen van een rapport ook gebeurt. Nu horen we een paar opmerkingen van de minister in dit begrotingsdebat. Daarvoor dank ik hem, maar ik vind het wel onvoldoende. Je kunt het wel breed verspreiden, maar het protocol is een afspraak tussen twee landen, namelijk Aruba en Nederland, binnen het kader van het Koninkrijk. Ik meen dat wij ook het recht hebben om te weten wat Nederland er nu aan doet. Dat wordt in het rapport ook verschillende malen gevraagd. Ik vind dit eerlijk gezegd wat onvoldoende.

Minister Voorhoeve:

Ik zeg u dat graag toe. Het lijkt mij heel nuttig dat de mening van de Nederlandse regering over deze rapportage concreet op papier wordt gezet. Het is goed om over daarover dan nader met elkaar van gedachten te wisselen.

Ik hoop dat ik hiermee ook de vragen van mevrouw Mulder op dat punt heb beantwoord.

De heer Van Oven heeft gesproken over de sanering van het overheidsapparaat op Aruba. Die hele reorganisatie van de Arubaanse overheid bevindt zich nog in de uitvoeringsfase. Een afgeronde beoordeling van de resultaten kan ik nu nog niet geven. Het projectbureau voor de reorganisatie verricht overigens goed werk en het heeft daarbij de steun van de Arubaanse regering.

Van de afgekondigde lump-sum-regeling hebben inderdaad erg veel ambtenaren gebruik gemaakt. Ik deel de zorg van de heer Van Oven dat ook degenen daarvan gebruik hebben gemaakt die onmisbare posities hadden; ik heb het ook enkele malen ter sprake gebracht in het overleg met de Arubaanse regering. Die ging ervan uit dat het gebruik van deze regeling wel mee zou vallen, maar ik denk dat het niet is meegevallen en dat daardoor de kosten ook nogal zijn opgelopen. Dat geldt ook voor de indirecte kosten, omdat soms expertise moest worden ingehuurd omdat men die was kwijtgeraakt. Ik denk dat bij dit soort afvloeiingsregelingen de voorwaarden voortaan nog iets strakker zouden kunnen worden geformuleerd. Ik respecteer daarbij uiteraard de autonomie van Aruba, maar het is natuurlijk ook een zorg in het kader van het Koninkrijk, zeker in die zin dat je van goed werkende bestuurlijke apparaten moet kunnen spreken.

Voorzitter! Ik hoop hiermee de meeste vragen te hebben beantwoord.

Mevrouw Mulder-van Dam (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Ik dank de minister voor zijn uitgebreide antwoorden, maar ik moet zeggen dat hij helemaal niet is ingegaan op twee vragen van mij, namelijk die over de bedreigde diersoorten en over mijn plan inzake een sportcentrum op Scherpenheuvel. Ik vind nu juist dat wij aan dat initiatief onze steun moeten geven. Zeker in de huidige, moeilijke situatie op de Antillen is het heel moeilijk om zo'n project van de grond te krijgen, terwijl ik het erg leuk zou vinden als het wel zou lukken. Over beide onderwerpen heeft de minister niets gezegd en ik hoop dat hij dat alsnog doet.

Ik ben voor het overige blij met de antwoorden van de minister. Het is goed dat wij kritisch maar ook met respect voor elkaar over deze zaken spreken. Dat moeten wij zo houden om een goed draagvlak te creëren voor goede samenwerking en communicatie met elkaar. Het voorstel van de minister tot verbreding van de samenwerkingsrelatie spreekt mijn fractie aan, maar zijn ook de overige kabinetsleden daartoe bereid? De minister kan het wel graag willen, maar de andere leden van het kabinet moeten het ook dragen. Daar hoor ik graag nog iets over.

Ik ben blij verrast door het bericht van de minister dat ook de heer Richardson de gekozen procedure niet afwijst en er zelfs heel goed mee kan leven. Onze twijfel is nu voor een groot deel weggenomen. Wij willen in ieder geval bevorderen dat de wederopbouw zo goed en zo spoedig mogelijk van de grond komt. Na de berichten van de minister hebben wij daar alle vertrouwen in.

De heer Van Oven (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Ik dank de minister zeer voor zijn antwoorden. De meeste kwesties zijn tot tevredenheid van mijn fractie opgelost. Op het beslag op de begroting voor Ontwikkelingssamenwerking moeten wij zeker nog terugkomen bij de behandeling van het rapport van de commissie-Van Lennep.

Ik blijf de kwestie van de criteria inzake rijkswet en algemene maatregel van rijksbestuur weinig bevredigend vinden. Kijkend naar mijn collega's deel ik mee, dat ik zelf zal bevorderen dat dit onderwerp in de contactplanbijeenkomst aan de orde zal komen, omdat ik vind dat het ook de andere parlementen in het Koninkrijk aangaat. Wie weet kan er daarna nog een mooi initiatief ontstaan.

Wat de kustwacht betreft heb ik geen antwoord gekregen op de vraag of een algemene maatregel van rijksbestuur niet in strijd is met artikel 38, lid 3, van het Statuut.

Ten slotte blijf ik de mededeling van de minister over de informatievoorziening aan de parlementen toch net iets te mager vinden. Ik zou daarover een regeling of in ieder geval een werkafspraak willen hebben. Daarom heb ik de eer, hierover samen met mijn collegae Scheltema-de Nie, Mulder-van Dam, Van Middelkoop en Rosenmöller de volgende motie in te dienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat het wenselijk is dat wordt gewaarborgd dat de parlementen van de drie rijksdelen van het Koninkrijk gelijkelijk worden geïnformeerd over voorgenomen regelingen;

verzoekt de regering te bevorderen dat in de Koninkrijksregering gekomen wordt tot een regeling, inhoudende dat de parlementen van de landen van het Koninkrijk gelijktijdig en gelijkelijk worden geïnformeerd over ontwerpen van rijkswet en algemene maatregelen van rijksbestuur,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Oven, Scheltema-de Nie, Mulder-van Dam, Van Middelkoop en Rosenmöller.

Zij krijgt nr. 7 (24400-IV).

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Ik dank de minister voor de beantwoording van de vragen. Ik zal in één minuut heel kort een aantal opmerkingen maken.

Ik kan niet helemaal beoordelen wat de minister heeft willen zeggen met zijn inleidende opmerkingen over aan de ene kant de modernisering van het Statuut en aan de andere kant het toch niet al te snel willen realiseren van die modernisering. Ik vraag daar een toelichting op. Misschien moeten wij er later op terugkomen of misschien moet ik het voor mijzelf nog eens laten bezinken.

Dan de kustwacht: wel snel. Maar kunnen wij erop rekenen – ik ken de minister als optimist en realist – dat het per 1 januari 1996 ingaat?

Ik vond het opmerkelijk dat de minister zeer terughoudend was over de financiën. Ik had verwacht dat een aantal concrete gestelde vragen, die ik nu niet kan herhalen, van een nader antwoord zou worden voorzien, zodat wij wat concreter in de materie konden duiken.

Ik dank de minister voor de toezegging om een onderzoek te doen naar de georganiseerde criminaliteit op de eilanden. Mag ik van de minister verwachten dat het voorstel daartoe vóór de jaarwisseling bij de Kamer belandt?

De tien in plaats van vijf jaar wat de naturalisatie betreft, moeten wij nog maar eens nakijken. Het overtuigt mij nog niet.

Dan de een na laatste opmerking. Ik ben er nog niet over uitgepraat of wij straks bij minister Pronk langs moeten als het bij de KabNA-begroting niet lukt wat de financiering van de gevolgen op Sint Maarten betreft.

Mijn laatste opmerking is niet aan het adres van de minister, maar aan het adres van collega Remkes gericht. Ik was wat onaangenaam verrast door de bijdrage van de VVD-fractie, maar ik constateer dat de heer Remkes in een isolement verkeerde. Dat kan toch niet helemaal de bedoeling zijn.

De heer Remkes (VVD):

Voorzitter! Ik dank de regering voor de antwoorden die wij gekregen hebben.

Ik sluit maar even direct aan bij de slotopmerking van collega Rosenmöller. Er is kennelijk bij sommige fracties nogal wat verbazing gerezen over het feit dat van onze kant de financiële opmerkingen nogal zwaar werden aangezet. Dat laat zich echter heel makkelijk verklaren. Wij hebben dat namelijk al een aantal jaren gedaan. Tegen die achtergrond is het wrang, buitengewoon wrang om te moeten constateren dat het beeld nu is zoals het is. Ik vraag daar gewoon begrip voor. Ik adviseer collega Rosenmöller om de Handelingen van de afgelopen jaren in dat opzicht nog even na te lezen.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

U had het over pappen en nathouden. U had het over zachte heelmeesters die stinkende wonden maken. Wie sprak u aan toen u dat meende te moeten zeggen over de financiële problematiek op de Antillen?

De heer Remkes (VVD):

Ik sprak het verleden aan en ik sprak de beleidsverantwoordelijken op de Antillen zelf aan.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Heeft u een concrete aanleiding om de beleidsverantwoordelijken op de Nederlandse Antillen op dit moment het gevaar van pappen en nathouden, het gevaar van zachte heelmeesters die stinkende wonden maken, te moeten voorhouden, daarmee suggererend dat zij die zachte heelmeesters zijn?

De heer Remkes (VVD):

Het gaat mij niet om personen.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Het gaat mij om verantwoordelijke bestuurders.

De heer Remkes (VVD):

Precies, het gaat mij om de verantwoordelijkheid van het continue bestuur op de Antillen. Naar de opvatting van mijn fractie is het verbijsterend, te zien welk financieel plaatje nu op tafel ligt. U bent daar zelf ook niet aan voorbijgegaan. Ik verbaas mij daarom over het rumoer dat daarover is ontstaan. Ik heb er een verklaring voor gegeven, door te signaleren dat de VVD-fractie daar een- en andermaal over gesproken heeft.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Ik zal mij beperken tot datgene wat mij opgevallen was. Ik vond de toon ongepast, zeker in relatie tot de primaire verantwoordelijkheid die op de Nederlandse Antillen ligt, maar die waarschijnlijk de Nederlandse Antillen te boven gaat. Dat in combinatie met uw slotopmerking beschouwd, vond ik dat u zich in een politiek isolement bevond en dat heb ik op het laatst geconstateerd.

U kunt spreken van "pappen en nathouden" en van "zachte heelmeesters" etc., maar waar het nu om gaat, is de Nederlands-Antilliaanse regering te ondersteunen in de noodzaak een financieel saneringsproces ook daadwerkelijk gerealiseerd te krijgen. Ik denk dat dit met de toon van de meerderheid beter lukt dan met de toon van die minderheid.

De heer Remkes (VVD):

Dat zal de toekomst moeten leren, voorzitter. Ik ben het evenwel met collega Rosenmöller eens dat, daar waar er een effectieve aanpak wordt gekozen, die effectieve aanpak steun verdient. Als er een effectieve aanpak komt, dan zal die steun van de VVD-fractie ook over de volle breedte aan de orde zijn. Daar zij geen enkel misverstand over. Het betekent wel dat wij, vanuit de eigen verantwoordelijkheid die ook collega Rosenmöller signaleert, buitengewoon terughoudend moeten zijn in deze fase van de discussie, om al te gemakkelijk financiële deuren open te zetten. Wij zullen hierop terugkomen, als het rapport van de commissie-Van Lennep aan de orde is. Ik verwacht van het kabinet dan ook een duidelijk plan van aanpak om, waar dat nodig is, te stimuleren en in dit opzicht mee te sturen.

Mevrouw Mulder-van Dam (CDA):

Voorzitter! Zou ik de heer Remkes mogen vragen waaraan hij zijn uitlating ontleent, dat de anderen de financiële deuren openzetten? Ik denk dat iedereen zeer kritisch is geweest. Waar het om ging, is de manier waarop. Kritisch zijn wij allemaal en wij vinden ook die verantwoordelijkheid van belang. Maar het gaat wel om de manier waarop en dat is wat ons niet zo aansprak.

De heer Remkes (VVD):

Voorzitter! Mevrouw Mulder voelt zich kennelijk aangesproken, maar dat was niet mijn bedoeling. Ik heb hier de opvattingen van mijn fractie aangegeven.

Mevrouw Mulder-van Dam (CDA):

Nee, voorzitter, ik voel mij niet aangesproken. Wij zijn hier gezamenlijk, met elkaar, bezig met een begrotingsbehandeling. Wij vinden dat daar respectvol mee moet worden omgegaan, ook met de partners overzee, ondanks het feit dat daar fouten zijn gemaakt of misschien niet op de juiste manier de verantwoordelijkheid is opgepakt. Dat is iets wat wij allemaal constateren. Ik voel mij niet persoonlijk aangesproken, want ik sta hier niet voor mijn persoon.

De heer Remkes (VVD):

Dat is dan een hele geruststelling.

Voorzitter! Dank ook voor het antwoord van de minister, waarin hij zijn bereidheid uitsprak om in de toekomst van gedachten te wisselen in het verband van bijvoorbeeld een algemeen overleg over toelatingsregelingen. Ik onderken dat daar een aantal juridische haken en ogen aan zitten. Wij zien zeer uit naar die gedachtenwisseling, maar de VVD-fractie – daarmee vertel ik in feite niets nieuws – hecht zeer aan het principe van de wederkerigheid.

Voorzitter! Wij kunnen ons ook vinden in de benadering die de minister zojuist uit de doeken heeft gedaan, namelijk dat er niet gewacht mag worden met het aanpakken van een aantal concrete problemen, totdat de discussie over de verjongingskuur van het Statuut zich heeft voltrokken. In het verleden kom je wel eens vaker tegen – niet zozeer specifiek gericht op deze discussie, maar in wat meer algemene zin – dat er de verleiding is om de inhoudelijke problemen en vooral het aanpakken daarvan maar even op te schorten, totdat de structuurdiscussie is afgerond. Ik denk dat de benadering van de minister heel verstandig is, te weten de keuze voor een en/en-benadering: de statuutdiscussie doorvoeren èn alvast heel concreet een aantal zaken bij de kop pakken.

Voorzitter! Natuurlijk is hier een subtiele, evenwichtige manier van aanpak en benadering nodig – daar zij geen enkel misverstand over – en wel vanuit de houding van respect voor elkaar en voor elkaars eigen verantwoordelijkheid, maar een te subtiele benadering kan soms buitengewoon versluierend werken. Heldere standpunten willen daarentegen wel eens bijdragen tot makkelijker en sneller bereikbare oplossingen dan het geval is bij het louter hanteren van het motto: wij hebben toch zoveel respect voor elkaar. De problemen die er liggen, liegen er niet om en deze verdienen naar de opvatting van mijn fractie – maar deze opvatting heb ik bij allen beluisterd – een snelle en adequate aanpak.

Mevrouw Schuurman (CD):

Mijnheer de voorzitter! De minister heeft uiteengezet, dat voor het inhoud geven aan een nieuw te vormen Statuut van het Koninkrijk er geen sprake kan zijn van een dictaat van onze zijde, daarbij voorbijziend aan ongetwijfeld grotere, historische ervaringen en inzichten van onze kant. De CD kan de regering daarin zeer goed volgen. De bevolking van de eilanden kan niet slechts de grotere vrijheid beleven maar zal ook de grotere verantwoordelijkheden welke daaruit voortvloeien, moeten dragen. Zo ziet de CD de oplossing van de grote financiële problemen in de eerste plaats als een taak voor de overheden van de eilanden zelf. Nederlandse financiële steun mag zeker momenteel niet worden aangeboden, omdat die steun vermoedelijk slechts een zekere of mogelijk grotere nonchalance in de hand zou werken. Daarbij zou de gedachte post kunnen vatten, dat mogelijk financiële risico's wel genomen kunnen worden, want Nederland betaalt toch. Dergelijke ontwikkelingen mogen we niet in de hand werken, al ware het slechts uit zorg voor de Nederlandse belastingbetaler.

Ook zou, bij latere financiële steun, die slechts voorwaardelijk mogen worden aangeboden. De voorwaarden die de CD-fractie daarbij zou willen stellen zijn het onder curatele stellen van de betrokken regering naast de voorwaarde de remigratie vanuit Nederland sterk te bevorderen.

Wat de problematiek van de jongeren betreft, ziet de fractie het overleg met de minister tegemoet ter nadere gedachtenwisseling.

Ook over de hulp aan Sint Maarten blijft de fractie bij haar in eerste termijn gemaakte opmerkingen.

De CD zou voorts gaarne zien, dat de immigratie naar ons land sterk aan banden wordt gelegd, zeg maar praktisch wordt geminimaliseerd, en de remigratie sterk wordt bevorderd. De meeste mensen van de minderheden dragen de idee met zich, dat zij uiteindelijk naar de landen van herkomst terug kunnen gaan. Tja, wat en wie zou de CD zijn als zij daar niet aan probeert tegemoet te komen!

De heer Fermina (VVD):

Voorzitter! Met dank voor de uitvoerige beantwoording van de minister moet ik toch eerlijk zeggen, dat waar hij de fractie van de VVD toch enigszins in de steek heeft gelaten hij dit vanavond heeft goed gemaakt door aan het begin van zijn betoog duidelijk te zeggen, dat respect en het gezamenlijk zoeken naar oplossingen het draagvlak vormen, dat voor alles staat. Dat geeft ons het volle vertrouwen dat wij eruit komen.

Voorzitter! Over de kustwacht is ons vanavond veel duidelijk geworden. De minister is echter nog niet verder ingegaan op de vraag over de noodzakelijke samenwerking met de Verenigde Staten en Frankrijk, waarvoor wij de vorige keer de aandacht hebben gevraagd.

Wij hebben vanavond kritiek gehad op de aanpak van de heer Richardson op Sint Maarten, maar ook betoogd dat wij volledig vertrouwen in de heer Richardson hebben. De ingeslagen weg vinden wij fantastisch, maar wij blijven de heer Richardson volgen. Zijn inzet en zijn aanpak vinden wij nog steeds fantastisch.

Wat betreft de herhuisvesting van woningzoekenden op Sint Maarten heeft de minister een antwoord gegeven dat ons niet geheel tevreden stelt. Wij willen toch dat heel concreet en duidelijk een oplossing wordt gevonden voor deze mensen. Wij hebben daarin ook een verantwoordelijkheid.

Voorzitter! Wij wachten op het rapport-Van Lennep, waarna wij wat uitvoeriger op de financiële problematiek kunnen ingaan. De minister heeft gezegd, dat hij voor Sint Maarten bij Ontwikkelingssamenwerking naar een oplossing zou zoeken. In de discussie straks willen wij daarop verder ingaan.

De minister is even ingegaan op het onderwijs, maar wij vinden het van belang dat de problemen in het onderwijs vier jaar geleden ook al bestonden. Ik spreek over de aansluiting van het onderwijs op de situatie op het eiland en de middelen die voor het onderwijs gebruikt worden. Wij hadden gedacht dat wij uiteindelijk zo ver zouden zijn dat wij enig licht in de duisternis konden zien. Wij komen er straks op terug.

Minister Voorhoeve:

Mijnheer de voorzitter! Mevrouw Mulder stipte nog even aan dat ik niet had geantwoord op haar vraag over de import van bedreigde diersoorten via de Antillen. Ik moet het antwoord op die vraag schuldig blijven. Zij heeft verwezen naar de opmerking die collega Van Aartsen daarover heeft gemaakt. Ik zal deze vraag nader schriftelijk beantwoorden. Ik heb thans geen informatie tot mijn beschikking om de vraag precies te beantwoorden. Ik zal ook in overleg met de gevolmachtigd minister van de Nederlandse Antillen nagaan in hoeverre bepaalde internationale verdragsverplichtingen op dit gebied reeds mede gelding hebben op de Nederlandse Antillen, of dat daar binnenkort kunnen krijgen.

Ook heeft mevrouw Mulder een opmerking gemaakt over de voorbereiding van de volgende ronde in de koninkrijksspelen. Zij heeft in dit verband het initiatief genoemd ter zake van het sportcentrum op Scherpenheuvel met de inzet van werkloze jongeren daarvoor. Ik zal dat punt opnemen met de regering van de Nederlandse Antillen. Het is natuurlijk op de eerste plaats hun verantwoordelijkheid. Ook zal ik nagaan in hoeverre hulp daarbij van Nederlandse kant welkom is en van pas komt. De gedachte om daarbij met name werkloze jongeren nuttig in te zetten, neem ik graag mee in dat overleg.

Ik dank mevrouw Mulder voor haar opmerking over de verbreding van de samenwerkingsrelatie naar allerlei collega's in de rijksministerraad. De bereidheid daartoe is naar mijn waarneming ten volle aanwezig. Ik wil het natuurlijk ook vanuit mijn functie stimuleren. Om een paar voorbeelden te geven: de minister van VROM is voornemens binnenkort een bezoek aan de Nederlandse Antillen en Aruba af te leggen en daar het onderwerp van milieusamenwerking te bespreken en de minister van Binnenlandse Zaken is voornemens rondom de jaarwisseling een aantal samenwerkingsprojecten op het terrein van bijvoorbeeld bevolkingsadministratie nader te bespreken. Ik zie graag dat het verkeer tussen ministers op verschillende terreinen in koninkrijks verband toeneemt. Want dat geeft concrete invulling aan die verbreding van de relatie.

Daarmee kom ik vast even op het eerste punt dat de heer Rosenmöller naar voren bracht, die mij niet helemaal duidelijk vond in mijn beantwoording over het Statuut. Ik bedoelde het op de wijze waarop de heer Remkes het net verwoordde, dat ik twee wegen tegelijkertijd wil bewandelen, een praktische van alles aanpakken wat aangepakt kan worden op basis van het huidige Statuut en tegelijkertijd ook de voorbereiding van een modernisering van het Statuut. Daarbij wil ik niet het een op het ander laten wachten.

Mevrouw Mulder-van Dam (CDA):

Voorzitter! Ik merk dat de minister al gekomen is bij de beantwoording van een volgende vraag. Maar ik wil even terugkomen op zijn opmerking over die koninkrijksspelen. Het is nu juist niet mijn bedoeling dat de minister de verantwoordelijkheid daarvoor bij de Antillen legt. Ik wil nu juist dat wij het initiatief nemen om daar iets van de grond te krijgen. Ik had een motie willen indienen waarin ik een daartoe strekkend voorstel deed. Maar omdat de minister geen antwoord op mijn vraag had gegeven, kon ik die motie niet indienen. Als de minister de toezegging nu niet wil doen, wil ik dat straks toch nog doen.

Minister Voorhoeve:

Ik denk dat ik uw woorden wat moet herformuleren. De initiatieven ter zake van het gastheerschap in koninkrijksspelen liggen natuurlijk op de eerste plaats bij die koninkrijkspartner waar de koninkrijksspelen gaan plaatsvinden. Wij kunnen daarover van onze kant van gedachten wisselen en de vraag stellen wat wij daaraan kunnen doen. Het idee dat u naar voren bracht, wil ik graag in bespreking brengen. Ook wil ik de nodige hulp aanbieden. Wij kunnen echter op dat terrein niets opdringen. Het is binnen hun eigen zelfstandige sfeer.

Mevrouw Mulder-van Dam (CDA):

Het ging niet om de koninkrijksspelen. Het was een aanloop daartoe. Ik stel voor dat wij daar een project starten zodat het multifunctionele sportcentrum van de grond komt, omdat zeker in deze situatie de financiële positie van de Antillen het niet toelaat zoiets te realiseren.

Minister Voorhoeve:

Projectaanvragen worden door de Antillen ingediend. Wat er op de lijst van mogelijke projecten komt, is een open dialoog. Ik wil het graag op die lijst van te bespreken punten zetten. Nogmaals, wij moeten de verantwoordelijkheden in het oog houden. Wij kunnen niet allerlei dingen droppen, u was geloof ik degene die dat woord gebruikte, mevrouw Mulder. Dingen opdringen is ook niet bevorderlijk voor het bereiken van goede resultaten. Dat zal ook niet uw bedoeling zijn geweest. Ik neem uw punt serieus en zal dat opnemen met de regering van de Nederlandse Antillen.

De heer Van Oven wil bij een eerstvolgende gelegenheid nader van gedachten wisselen over een eventueel beslag op de begroting voor Ontwikkelingssamenwerking. Het is zeker geen automatisme dat dingen die niet op de KabNA-begroting direct gefinancierd kunnen worden dan maar door collega Pronk voor zijn rekening genomen worden. Wij moeten met beperkte middelen grote resultaten zien te boeken. Het zou zo kunnen zijn – nu kom ik op een opmerking van de heer Fermina – dat wij het effect van onze beperkte middelen nog vergroten door daar waar projecten duidelijk het herstel van de commerciële sector bevorderen, wij niet zozeer met giften maar met leningen en garantiestellingen werken. Dan kunnen wij ook over grotere bedragen met op termijn een geringer begrotingsbeslag spreken. Hoe de verdeling tussen giften, leningen en garantiestellingen zal zijn, kan ik pas bespreken als ik de rapportage van de commissie-Roozemond heb.

De heer Van Oven heeft gevraagd of een algemene maatregel van rijksbestuur gebaseerd op artikel 38 soms strijd zou kunnen leveren met lid 3. Tot nu toe is daarvan geen sprake geweest. Er is overeenstemming tussen drie koninkrijkspartner over het baseren van een algemene maatregel van een kustwacht in oprichting op artikel 38. Ik geloof dat wij van die consensus moeten uitgaan. Artikel 38 is daarbij ons belangrijkste aangrijpingspunt. Overigens is dat een aardig voorbeeld van wat ik eerder zei, dat wij verschillende trajecten tegelijkertijd moeten bewandelen. Een kustwachtorganisatie was niet voorzien in het Statuut. Dat is ook de reden waarom wij in de discussies over de juiste ophanging van het Statuut nogal wat tijd hebben genomen. De meningen verschilden. Wij vinden uiteindelijk toch een praktische oplossing, daarvan ben ik overtuigd. Die kustwachtorganisatie komt er. Ik zal mijn uiterste best doen om te bewerkstelligen dat die op 1 januari gaat draaien. Wat mij betreft gaat die draaien de dag nadat de rijksministerraad deze algemene maatregel van rijksbestuur voor een kustwacht in oprichting goedkeurt. Alles ligt gereed wat de concrete plannen betreft. Het zal alleen enige jaren vergen – ik denk twee à drie jaar – voor die zijn maximale operationele vermogens bereikt, omdat er bijvoorbeeld bouwwerkzaamheden moeten plaatsvinden. Er moet een kustwachtcentrum komen in Curaçao en nevencentra op Aruba en Sint Maarten.

Wat de motie van de heer Van Oven over de informatievoorziening betreft, de geest van de motie vind ik wel sympathiek, maar ik kan de motie niet letterlijk uitvoeren. Het ligt niet in mijn vermogen te bewerkstelligen dat de drie verschillende parlementen gelijkelijk worden geïnformeerd. Gelijktijdig is nog tot daaraan toe. Maar aangezien er in drie verschillende landen sprake is van parlementaire processen en controle en van verschillende vragen die worden gesteld, kan ik dat laatste niet bewerkstelligen. Ik wil wel de geest van de motie uitvoeren en dit dus ter sprake brengen in de rijksministerraad en bewerkstelligen dat de informatievoorziening optimaal is. Maar omdat de parlementen ook verschillen in werkwijze en opbouw en omdat het om verschillende ministers en departementen gaat, kan ik nooit garanderen dat er van een gelijkelijke informatiestroom sprake is.

De heer Van Oven (PvdA):

Een garantie is niet gevraagd. Er staat ook niet "bewerkstelligen" maar "bevorderen".

Minister Voorhoeve:

Dat is hetzelfde, bevorderen en bewerkstelligen.

De heer Van Oven (PvdA):

Dat lijkt mij niet. Bewerkstelligen richt zich op een resultaat. Bevorderen richt zich op een streven. Ik kan mij niet voorstellen dat wanneer binnen de ministerraad tot een regeling of zelfs slechts tot een werkafspraak wordt gekomen, de regeringen van de verschillende landen niet bereid zijn om zich daaraan te commiteren. Maar ik geef toe dat de minister daarop niet direct grip heeft.

Minister Voorhoeve:

Als ik dit als een streven mag interpreteren, wil ik graag bevorderen dat alle drie de regeringen in gelijke mate daarnaar streven.

De heer Van Oven (PvdA):

Dat alle drie de regeringen dat op dezelfde wijze doen. Wilt u dat bevorderen? U kunt het niet bewerkstelligen, maar wel bevorderen.

Minister Voorhoeve:

Ik zal er aandacht en medewerking voor vragen.

De heer Van Oven (PvdA):

Voorzitter! Gelet op deze toezegging wil ik mijn motie intrekken. Zij is namelijk overbodig geworden.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Van Oven c.s. (24400-IV, nr. 7) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Minister Voorhoeve:

Mijnheer de voorzitter! De heer Rosenmöller had graag concretere informatie van mij ontvangen over de financiële situatie. Ik kan pas aan zijn vragen goed voldoen als wij het rapport van de commissie-Van Lennep hebben. Dan zullen wij uitgebreid nader met elkaar daarover van gedachten wisselen. Ik heb het rapport nog niet. De drie regeringen hebben natuurlijk wel enige indrukken van wat daarin zou kunnen komen te staan. Wij maken ons daar ook in gelijke mate zorgen over, met name over de forse aanpassingen die nodig zijn. Ik moet de opmerking van de heer Remkes onderschrijven dat de problemen ernstig zijn en misschien te lang niet in volle omvang onder ogen zijn gezien. Het is overigens buitengewoon positief dat de regering van de Nederlandse Antillen duidelijk in allerlei openbare verklaringen aandacht voor deze problematiek heeft gevraagd en een groot aantal maatregelen in overweging heeft gegeven en in voorbereiding heeft om de financiële problemen op te lossen. Of dat voldoende zal zijn, kunnen wij nu nog niet vaststellen. Dat weten wij pas als het totale probleem op tafel ligt en internationaal advies ter zake is ingewonnen.

De heer Rosenmöller heeft mij gevraagd om voor 1 januari een voorstel voor nader onderzoek naar de omvang van de georganiseerde criminaliteit te doen. Ik zeg het volgende toe. Ik zal dit bespreken met beide regeringen. Ik zal dit punt een belangrijke plaats geven op de agenda van mijn bezoek aan de Antillen en Aruba begin december. Ik zal de Kamer daarna terstond informeren over de meningen van beide andere regeringen. De Kamer kent reeds de mening van de regering van Aruba, die een groot aantal punten van concrete samenwerking op dit terrein in overleg met ons op papier heeft gezet. Afgaande op het overleg van de drie ministers van justitie denk ik dat de regering van de Nederlandse Antillen er gelijkelijk over denkt. Ik bericht de Kamer dus vóór het kerstreces over de verdere aanpak ter zake. Of dat een soort tripartiet onderzoek wordt naar deze problematiek kan ik dus niet toezeggen. Ik moet eerst nagaan wat beide regeringen precies ter zake nader zouden willen doen.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Ook hier mag toch van de minister worden verwacht dat hij zulks bevordert in het overleg met die regeringen?

Minister Voorhoeve:

Zeker, het is steeds een van de hoofdpunten van het gesprek in koninkrijksverband. Er is geen onderwerp, behalve de financiële problematiek nu, dat zoveel aandacht vereist en het afgelopen jaar ook heeft gekregen in koninkrijkskader als juist dit onderwerp.

De heer Fermina heeft gevraagd naar de samenwerking met de Verenigde Staten en Frankrijk op het punt van de bestrijding van de illegale handel op zee via de kustwacht. De samenwerking met de VS is ver gevorderd en kan verder inhoud worden gegeven zodra de kustwachtorganisatie operationeel is. De Nederlandse marine werkt al samen met de Amerikaanse kustwacht, overigens binnen bepaalde juridische beperkingen, om elkaar informatie door te geven over illegale activiteiten in het Caribisch gebied.

Ik deel zijn prijzende woorden voor de inzet van gezaghebber Richardson. Ik deel ook zijn aandacht voor de problematiek van de daklozen op Sint Maarten. De gezaghebber heeft dat een hoge plaats op zijn agenda gegeven. Hij is nu bezig met een project voor snel te bouwen noodhuisvesting voor 600 gezinnen, als ik mij niet vergis. Dat zal nog niet voldoende zijn. Er worden noodwoningen neergezet. KabNA helpt dat ook financieel mogelijk te maken. Dit probleem van snel in elkaar te zetten goedkope woningbouw voor daklozen, ook ter oplossing van de shanty-towns-problematiek, is een van de hoofdpunten op de agenda van de commissie-Roozemond.

Ik deel de zorg van de heer Fermina over de onderwijsproblematiek. Ik hoop dat wij in de nabije toekomst tot een veel verdergaande invulling kunnen komen van de onderwijssamenwerking in koninkrijksverband. Ik deel overigens geen nieuwe dingen mee, wanneer ik zeg dat daar wel bepaalde gevoeligheden liggen, bijvoorbeeld het onderwijs in de verschillende talen dan wel de toepassing van Nederlandse onderwijsmethoden. Daarbij bestaan verschillen tussen de Bovenwindse en de Benedenwindse eilanden en ook tussen Aruba en de Nederlandse Antillen. Ik hoop dat spoedig overleg van de drie ministers van onderwijs tot een zeer concreet samenwerkingsprogramma kan leiden. Aan aandacht van KabNA-zijde zal het zeker niet ontbreken.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

Beide wetsvoorstellen worden, na goedkeuring van de onderdelen, zonder stemming aangenomen.

Sluiting 23.06 uur

Naar boven