Vragen van het lid Swildens-Rozendaal aan de ministers van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en van Justitie en de staatssecretaris van Financiën, over de handel in bedreigde uitheemse diersoorten.

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):

Voorzitter! De laatste dagen zijn wij geconfronteerd met een gruwelijk geval van grootschalige handel in bedreigde uitheemse diersoorten, waarbij een Nederlander was betrokken. Er is sprake van een, ook internationaal als zodanig erkend, ernstig misdrijf. In de Kamer maken wij ons al jarenlang druk over deze handel en niet in de laatste plaats omdat Nederland nogal wat boter op het hoofd had. Ik zal het geheugen van de leden opfrissen. Uit een uitgelekt CRI-rapport van 1992 blijkt dat Nederland een belangrijk import-, export- en doorvoerland is wat die handel betreft. Hierbij teken ik aan dat de wereldwijde handel goed is voor zo'n 20 tot 40 mld. aan handelswaarde, dat het gaat om 20.000 verschillende diersoorten en dat de dierenhandel op die manier de tweede plaats inneemt na de internationale drugshandel. Niet fraai! En dat alles in de wetenschap dat de helft van alle diersoorten waarvan bekend is dat zij in de laatste 2000 jaar zijn uitgestorven, juist de laatste decennia zijn verdwenen. Een voorbeeld: in 1980 verdween er nog één soort per dag, in 1990 was het al meer dan één soort per uur.

Voorzitter! Dat vervult ons met zeer grote zorg. Ook internationaal gezien is dat een punt van zorg. Immers, de biodiversiteit, waarvan het belang nog eens bevestigd is in Rio de Janeiro, komt in het gedrang, nog afgezien van het schenden van het welzijn van dieren. Kortom, Nederland is niet voor niets partij bij het CITES-verdrag en heeft een en ander ook in bepalingen in de Wet bedreigde uitheemse dier- en plantesoorten nader geregeld. Daarmee is onlangs tegemoetgekomen aan de problemen die voorheen bestonden bij de opsporing en de vervolging. Ook in de Wet economische delicten is een aantal verboden handelingen als ernstige milieudelicten aangemerkt. Bij de behandeling van deze wet is in de Kamer zeer sterk het accent gelegd op internationale handhaving en samenwerking. Het instrumentarium is er dus en de politieke wil was uitgesproken. Als wij via de media beelden van de meest uiteenlopende bedreigde soorten zien, aangetroffen bij een Nederlandse handelaar, dan vragen wij toch wat er aan de hand is met die samenwerking. Ik stel dan ook de ministers van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en van Justitie en de staatssecretaris van Financiën de volgende vragen.

1. Is het hen bekend dat een Nederlandse preparateur door Belgische opsporingsinstanties als de grootste handelaar in bedreigde uitheemse diersoorten wordt aangemerkt?

2. Is het waar dat de Belgische douane zich kritisch heeft uitgelaten over de slechte samenwerking met de Nederlandse autoriteiten waar het opsporing en vervolging van door deze handelaar ook in Nederland strafbaar gestelde en volgens het CITES-verdrag verboden handelingen betreft, namelijk op de gemeenschappelijke persconferentie van het Wereldnatuurfonds, Traffic, de Belgische douane en de Belgische minister van landbouw? Zo ja, hoe valt een en ander dan te rijmen met de door de regering en de Kamer nog bij de behandeling van de wijziging van de Wet bedreigde diersoorten herhaalde uitspraak dat Nederland de bepalingen van het CITES-verdrag met kracht dient te handhaven? Op welke wijze wordt in de praktijk aan genoemde uitspraak invulling gegeven?

3. Zijn de bewindslieden voornemens de handhaving van het CITES-verdrag en de Wet BUDEP te intensiveren? Zo nee – ik kan mij dat niet voorstellen – waarom niet? Zo ja, op welke wijze?

Minister Van Aartsen:

Mijnheer de voorzitter! Ik ben het met de geachte afgevaardigde geheel eens dat hier sprake is van een schokkende zaak en van schokkende beelden; een gruwelijke affaire, zoals de geachte afgevaardigde heeft gezegd. Wij hebben grote zorg voor onze biodiversiteit. Wij hebben als wereldgemeenschap in een aantal verdragen ook bepaalde afspraken gemaakt. Dat vergt van alle landen, en uiteraard in dit kader van de Nederlandse regering, een hoge alertheid. Uit de antwoorden van mijn collega van Justitie, van de staatssecretaris van Financiën en van mij mag, naar ik hoop, blijken dat die mate van alertheid er bij de Nederlandse regering ook is.

De eerste vraag van mevrouw Swildens beantwoord ik positief. Ik heb uiteraard onder andere via de berichten in de Nederlandse pers, zoals vanmorgen in de Volkskrant, kennis genomen van deze opmerking.

Ten aanzien van de tweede vraag over de uitlatingen van de desbetreffende Belgische douane-ambtenaar het volgende. Ik heb nog even nagegaan wat betrokkene precies heeft gezegd. Hij heeft gezegd dat hij wat Nederland betreft, niet precies weet of er een specifieke samenwerking is met de Belgische autoriteiten. In algemene zin merk ik op dat de samenwerking tussen Nederland en België, maar ook met Engeland zeer goed te noemen is, zowel tussen de vergunningverlenende autoriteiten, in dit kader het ministerie van LNV, alsook tussen de diverse opsporingsinstanties. Er zijn regelmatig uitwisselingen en contacten en er is sprake van continue informatie-uitwisseling. Recent is er nog een intensief overleg geweest tussen Nederlandse en Engelse ambtenaren. Mijnheer de voorzitter! Als echter uit nadere gegevens, die ik ook over deze zaak heb opgevraagd, mocht blijken dat deze samenwerking toch niet is wat zij zou moeten zijn op basis van datgene waartoe de Nederlandse regering verplicht is, zeg ik de Kamer toe dat ik daarop uiteraard actie zal ondernemen.

Ten aanzien van de vraag op welke wijze in de praktijk uitvoering wordt gegeven aan de diverse activiteiten merk ik op dat een krachtige uitvoering van zowel het CITES-verdrag alsook een krachtige uitvoering en terhandneming van de overigens pas in werking getreden Wet BUDEP voor mij van ongelooflijk groot belang is. Niet voor niets – en dat is mede tot stand gekomen naar aanleiding van een overleg vorig jaar met de Kamer – is het aantal controleurs van de AID op dit punt uitgebreid. Ik zie met dit team controleurs ook uitstekende mogelijkheden om de opsporingsactiviteiten te verrichten en waar nodig te intensiveren.

Er is een goede samenwerking tussen de AID, de douane, de politie en het OM. Mijn collega's zullen een schets geven van de diverse beleidsterreinen, waaruit moge blijken dat die samenwerking daadwerkelijk goed is. Het convenant dat vorig jaar is gesloten werkt, en een krachtige handhaving en uitvoering van dat convenant is voor ons uiteraard van groot belang.

Ik kom nu op het antwoord op vraag 4. Ik heb de indruk dat met deze elementen, die dus ook nog aangepunt zullen worden door mijn collega's, de uitvoering van het verdrag goed ter hand kan worden genomen. Zoals ik u echter al zei, werken wij pas sinds 1 augustus 1995 met deze nieuwe wet, die gelukkig veel grotere mogelijkheden biedt dan de Wet BUD die tot voor kort gold. Wij zullen de werking van deze wet in de komende periode nauwlettend moeten volgen en daar waar tot intensivering overgegaan moet worden, zullen wij ook niet moeten schromen om te intensiveren. Ik zou ten slotte echter de Kamer het beeld willen overbrengen van uiterst alerte Nederlandse instanties.

Minister Sorgdrager:

Voorzitter! Met mevrouw Swildens hebben destijds het openbaar ministerie, het CRI en anderen zich zorgen gemaakt over het verschijnsel van de illegale handel in bedreigde uitheemse dier- en plantesoorten. Mevrouw Swildens maakt melding van een uitgelekt rapport van de CRI. Dat bestaat inderdaad: het is opgemaakt in samenwerking met het openbaar ministerie in het kader van het project "Zware milieucriminaliteit", omdat wij het gevoel hadden dat er op het gebied van milieucriminaliteit en de illegale handel in bedreigde dier- en plantesoorten niet alleen sprake was van het in hoge mate vóórkomen van dit verschijnsel, maar ook van het vóórkomen in georganiseerd verband, alsmede van het omgaan van een enorme hoeveelheid geld binnen deze branche. Dat heeft ertoe geleid dat naar aanleiding van dat rapport besprekingen hebben plaatsgevonden en dat er op 1 juni vorig jaar een convenant is getekend door de toenmalige procureur-generaal in Den Haag, de korpschef van politie in Rotterdam en de directeur van de AID.

Het convenant was erop gericht, een projectgroep te maken met mensen van de AID en van de politie in Rotterdam, Breda en voor zover ik mij herinner ook Utrecht, alsmede van het openbaar ministerie, dat een speciale officier van justitie had aangewezen om leiding te geven aan deze groep. Mijn collega van Landbouw omschreef zojuist al dat daarin veertien mensen participeren. De doelstellingen waren: het verkrijgen van meer inzicht in de rol van Nederlandse handelaren, het vergroten en ontwikkelen van de deskundigheid op dit gebied, met name bij de politie, en het vergroten van de aandacht van de politie en andere opsporingsinstanties voor dit verschijnsel. Het zal de Kamer niet verbazen dat dit op de prioriteitenladder van de politie toen niet hoog scoorde. Inmiddels is dat veranderd, omdat men ook ziet dat deze handel een nogal grote omvang aanneemt.

Inmiddels neemt ook de internationale samenwerking toe en heeft men contact met elkaar, zoals mijn collega van Landbouw al meldde. Wat deze zaak betreft, die nu net in de krant is verschenen, moet ik u zeggen dat voor zover mij nu bekend is, en uiteraard heb ik daarnaar geïnformeerd, bij CRI en AID niets bekend is van verzoeken, noch van de Engelsen noch van de Belgen, om informatie-uitwisseling of samenwerking ten aanzien van deze onderhavige verdachte, die overigens sinds 1991 in Engeland woonachtig is. Ik heb ook begrepen dat het onderzoek nogal ingewikkeld is omdat men, zoals ook geschilderd is in de pers, een grote hoeveelheid dieren heeft aangetroffen, waarvan op het eerste gezicht niet helemaal zeker is wat tot legale handel kan behoren en wat illegaal is. Dat vereist nogal wat. De CRI is ook bezig om contact te zoeken met de Engelsen. Tot nu toe is dat nog niet gelukt wegens weekend, "bank-holiday" en andere vrijaf-situaties. Het contact wordt in elk geval gezocht, opdat van onze kant ook wordt aangeboden te participeren in het onderzoek. Dat is wat ik hieraan kan toevoegen.

Staatssecretaris Vermeend:

Mijnheer de voorzitter! Aanvullend op wat de collega's naar voren gebracht hebben, wil ik de volgende informatie geven. Er is al opgemerkt dat er goed wordt samengewerkt tussen de douane en de verschillende andere diensten van Landbouw en Justitie. Verder is het zo dat wij ook een goede samenwerking hebben met de Belgische douane. Een officiële kritische reactie over de samenwerking – ik heb het bij de medewerkers nagevraagd – is ons niet bekend. Ik verbaas mij er dan ook over.

Een andere vraag van mevrouw Swildens gaat over een mogelijke intensivering. Het is zo dat er op dit moment een deelproject loopt waarin samenwerking plaatsvindt met de douanedistricten Hoofddorp en Rotterdam. Daar zit ook de AID in en daar zitten ook mensen van Landbouw in. Van dat deelproject is er een recente tussenrapportage verschenen. Ik ben gaarne bereid om die tussenrapportage aan de Kamer te doen toekomen, waaruit nog eens blijkt – de minister van Landbouw heeft dat al opgemerkt – dat er intensief wordt samengewerkt en dat bovendien de intensivering al plaatsvindt. U vraagt erom en u wordt wat dat betreft op uw wenken bediend! De projecten zijn gestart, de eerste tussenrapportage is er en die zal ik u doen toekomen.

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Ik wil alle bewindslieden bedanken voor hun antwoord. Ik vind het alleen pijnlijk dat wij naar aanleiding van zo'n treurige zaak nu dit soort toezeggingen krijgen. Van de kant van de bewindslieden blijkt in ieder geval dat het kabinet het serieus neemt om de strijd tegen deze illegale handel aan te binden. Hoe het uiteindelijk op de werkvloer, in de praktijk van alledag zal plaatsvinden, tussen alle betrokken diensten en het openbaar ministerie, maar ook in samenwerking onderling en in internationale samenwerking, daar willen wij heel graag constant van op de hoogte blijven. De staatssecretaris van Financiën gaf al aan dat hij de tussenrapportage naar aanleiding van het convenant ook aan de Kamer wil toesturen. Ik zou de bewindslieden willen vragen om gewoon jaarlijks te rapporteren over alle activiteiten op dit gebied.

Minister Van Aartsen:

Mijnheer de voorzitter! Ik zou in eerst instantie willen zeggen dat er dus continu al serieus naar deze zaken wordt gekeken en dat wij het proces zullen voortzetten. Het is een ongelooflijk trieste zaak waar wij hier mee te maken hebben, maar dat heeft ons natuurlijk opnieuw ingescherpt hoe alert wij op deze zaken moeten zijn. Het gaat, zoals mevrouw Swildens terecht zei, over onze biodiversiteit. Dat betekent dus ook – de bewindslieden hier achter de tafel zullen dat ook zeker doen – dat er door ons oog moet worden gehouden op datgene wat er exact op de werkvloer gebeurt. Mevrouw Swildens vraagt of het niet mogelijk zou zijn om jaarlijks een rapportage over te leggen, een wat bredere rapportage dan bijvoorbeeld de tussenrapportage zoals die er nu van de zijde van de douane ligt. Het is overigens een goede zaak dat zo'n type rapport er is. Uit die rapportage blijkt dat de samenwerking op de werkvloer loopt en ook tot resultaten kan leiden. Gevraagd of wij tot een dergelijke jaarlijkse rapportage bereid zijn, zou ik willen zeggen: "Maar al te graag".

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Mijnheer de voorzitter! Ik wil nog even verder ingaan op een opmerking van de minister van Landbouw. Hij heeft gezegd dat de Nederlandse instanties uiterst alert zijn als het om deze zaken gaat. Hoe is het dan in godsnaam mogelijk dat deze handelaar twintig jaar zijn gang heeft kunnen gaan? Minstens twee mensen hebben gezegd dat zij al meermalen bij Nederlandse instanties hebben aangemeld dat er heel wat mis was. Hoe is het dan toch mogelijk dat deze zaak pas nu aan het licht is gekomen?

Minister Van Aartsen:

Voorzitter! Ik denk dat dit te maken heeft met het feit dat zich ònder de legale handel ook vormen van illegale handel voordoen. Misschien kan de minister van Justitie daar straks meer over zeggen. Het is vaak heel moeilijk, ook de betrokkene heeft immers van de vergunningverlenende instantie, het ministerie van LNV, gedurende een aantal jaren vergunningen gekregen voor legale handel. Het is vaak heel moeilijk om na te gaan of die illegale componenten bevat en om daarvoor dan harde bewijzen te vinden. Daar gaat het in dit soort gevallen om. Met de nieuwe wet in handen en met de omkering van de bewijslast, die er gelukkig dankzij een amendement van de Kamer in is opgenomen, zijn er meer mogelijkheden dan met de wet BUD. Nogmaals, de Kamer kan erop rekenen dat de betrokken bewindslieden, maar ook de betrokken instanties uiterst alert zullen zijn. Zij zullen geen signalen veronachtzamen, ook als het "zachte" informatie betreft. Deze affaire toont opnieuw aan, hoe kritisch en alert wij moeten zijn.

Minister Sorgdrager:

Voorzitter! Zoals mijn collega van Landbouw al zei en zoals ik in eerste termijn ook al zei, speelt zich ònder de legale handel op dit gebied een heleboel illegale handel af. Het is voor de politie en andere opsporingsinstanties heel moeilijk om precies te ontrafelen wat legaal en wat illegaal is. Van sommige diersoorten weet je dat natuurlijk, maar van andere moet het helemaal uitgezocht worden. Ook moet uitgezocht worden welke handel wanneer heeft plaatsgevonden, want er zijn ook in de strafbaarheid veranderingen opgetreden. De Wet bedreigde uitheemse diersoorten is veranderd. Vroeger was het een delict waarvoor men bij de kantonrechter terecht moest staan en men kan zich voorstellen dat dan ook de mate van strafbaarheid niet vreselijk hoog was. Op dit moment is het een economisch delict, waardoor men bij de economische politierechter terechtkomt. De straffen zijn dan ook veel strenger geworden. Dat is natuurlijk niet voor niets. Het is zo geregeld, omdat wij ons zorgen maken over dit verschijnsel.

En wat de werkvloer betreft kan ik mevrouw Swildens uit eigen ervaring vertellen – ik heb namelijk als procureur-generaal het convenant ondertekend – dat juist de mensen die zich met de bestrijding van deze criminaliteit bezighouden, zeer gemotiveerd zijn, omdat zij aan den lijve ervaren wat er in feite gebeurt. Ik heb het ook ervaren. Ik ben meegegaan, ik heb gezien wat men zoal in beslag neemt en dat is inderdaad hemeltergend. Dat motiveert de mensen enorm. Ik heb er dus alle vertrouwen in.

Wat de rapportages betreft, het ministerie brengt elk jaar een rapportage uit over de ontwikkelingen in de zware milieucriminaliteit. Dit is daar een onderdeel van, maar ik kan het onderdeel ook schuiven in een integrale rapportage over dit verschijnsel. Dat kan ik de Kamer ook toezeggen.

De heer Esselink (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Vorig jaar is op initiatief van de Kamer die befaamde wijziging van de Wet bedreigde uitheemse diersoorten aangebracht en daardoor is de effectiviteit aanmerkelijk toegenomen. Toen hebben wij twee hoofdafspraken met elkaar gemaakt. De eerste betreft de intensivering en de samenwerking, waarvan zoëven verslag is gedaan. Het is ook mijn ervaring dat die afspraak werkt. De tweede afspraak was dat Nederland actie zou ondernemen ten opzichte van het tweede kristallisatiepunt, namelijk de Nederlandse Antillen. Die actie zou vergelijkbaar zijn met wat wij Nederland doen en het doel was, ook daar als het ware het hart uit de handel te snijden. Mij interesseert wat er van die tweede afspraak terecht is gekomen. Ook het Wereldnatuurfonds spreekt daar niet over. In ons debat verleden jaar was dit echter het tweede hoofdpunt daar waar het om opsporing en handhaving ging.

Minister Van Aartsen:

Voorzitter! De heer Esselink legt terecht de vinger bij een probleem betreffende de aansluiting van de Antillen bij het verdrag. Eind verleden jaar heb ik met mijn ambtgenoot van de Antillen hierover uitvoerig gesproken. Toegezegd is dat zij zich op korte termijn, en ik hoop dat het nog dit jaar gebeurt, zullen aansluiten bij het verdrag, waardoor de gaten worden gedicht. Ik zal mij uiteraard op de hoogte laten brengen van de actuele stand van zaken.

De heer Blauw (VVD):

Voorzitter! Ook de VVD-fractie heeft met de nodige verbazing en walging kennis genomen van wat door de voorzitter van het Wereldnatuurfonds naar buiten is gebracht over de handel in uitheemse en bedreigde diersoorten. Eén door hem genoemd element verbaasde ons in zeer grote mate. Er zouden Nederlandse klanten zijn. Kijk, deze vorm van criminaliteit kan bestaan bij de gratie van afnemers. Er werd zelfs gesuggereerd dat er Nederlandse instituten tot de afnemers zouden behoren. Als nu deze problematiek wordt onderzocht, wil men dan ook eens kijken of deze stelling juist is? Om welke soort afnemers in Nederland gaat het? Om burgers, bedrijven, instituten, rijksinstituten? Ze hoeven niet met naam en toenaam genoemd te worden, maar een indicatie in die richting wil ik wel.

Minister Van Aartsen:

Voorzitter! Mijn collega van Justitie zal mij aanvullen, zoals dat steeds bij dit dossier gebeurt. Dit nu is een onderdeel van het fenomeen legale en illegale handel. In de legale poot van de handel bestaan contacten met Nederlandse instituten. Zo ontstaat het beeld dat er gehandeld zou zijn met Nederlandse instituten en musea. De exacte gegevens over deze zaak moeten uiteraard uit het komende dossier naar voren komen. Exacter dan dit kan ik uw Kamer op dit moment niet antwoorden.

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Voorzitter! Mijn fractie is zeer bezorgd over deze zaak. Daarom hebben wij in november 1994 al vragen gesteld aan de minister van Justitie en de minister van Landbouw over de illegale handel, de omvang, de rapportage, enz. Dat heeft ons op 21 december een brief van beide bewindslieden opgeleverd, waarin zij uiteenzetten op welke wijze zij bestrijding van de illegale handel zullen toepassen. Niettemin doet zich zo'n probleem voor. Ik heb niet de illusie dat het voornemen tot een verandering van het beleid en een aanscherping daarvan direct tot resultaten leidt, maar het is altijd mogelijk.

Is het nu niet hoogst noodzakelijk dat bij een illegale handel van een dergelijke omvang onmiddellijk actie wordt ondernomen zodat met name naar dit dossier nader onderzoek wordt verricht?

Ik kom nog terug op het verschil tussen legaal en illegaal. Inmiddels is er door het Wereldnatuurfonds een lijst gepubliceerd van de illegaal hier ingevoerde dieren. Ik vraag de bewindslieden in hoeverre zij, behalve de reeds toegezegde maatregelen in de brief van 21 december, met name in dit geval een nader en diepgaand onderzoek willen instellen.

Minister Sorgdrager:

Voorzitter! Mevrouw Augusteijn vraagt zich af hoe het mogelijk is dat, ondanks de geïntensiveerde aandacht voor dit veld, zich een zaak kan voordoen zoals de onderhavige. Hierop moet ik antwoorden dat het in het algemeen wel vaker voorkomt dat Nederlanders die zich in het buitenland hebben gevestigd, de vreselijkste dingen begaan zonder dat het in Nederland tot een opsporingsonderzoek komt. Het is extra pijnlijk dat het een Nederlander is die juist op dit gebied een zodanige handel pleegt. Maar als het niet op grote schaal via Nederland gebeurt wil het niet zeggen dat de Nederlandse politie heeft gefaald als zij niet de eerste is die de handel opspoort. Ik ben wel blij dat deze zaak aan het licht is gekomen. De CRI heeft mij ook verzekerd contact te zullen zoeken met de Belgen en de Engelsen om te bekijken in hoeverre vanuit Nederland nog een bijdrage geleverd kan worden.

Dan nog even over de instituten die afnemer zijn geweest. Het is inderdaad zeer noodzakelijk dat onderzocht wordt in hoeverre dit legaal dan wel illegaal is geweest. Dat staat nog niet vast. Ik ben er zelf ook zeer in geïnteresseerd om het antwoord op deze vraag te weten, want het zouden wel eens instituten kunnen zijn die ook met overheidsgeld gefinancierd worden. Wat mij betreft moet dus duidelijk worden wat er op dit gebied precies gebeurd is.

Naar boven