Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van orde.

Vragen van het lid Poppe aan de minister-president en de minister van Buitenlandse Zaken over acties van de Nederlandse regering in verband met de voorgenomen Franse kernproeven.

De heer Poppe (SP):

Mijnheer de voorzitter! Binnenkort barst de bom onder Mururoa, tenminste als de internationale gemeenschap president Chirac niet op andere gedachten kan brengen. De Nederlandse regering heeft moeten ervaren dat haar terechte protest richting Parijs geen zoden aan de dijk zet. De stelling dat het voornemen om de kernproeven te hervatten op gespannen voet staat met de overeenstemming in mei dit jaar op de laatste non-proliferatieconferentie, lijkt aan dovemansoren gericht. President Chirac lijkt voorlopig niet bang voor een Nederlandse oorvijg. De regering spreidt daarvoor naar onze mening ook een te weinig strijdlustige houding ten toon. "Wie niet horen wil, moet maar voelen", zo zegt het spreekwoord. Het is tijd voor een niet mis te verstaan signaal richting Chirac. Ik heb namens mijn fractie in schriftelijke vragen al enkele serieuze mogelijkheden aangegeven:

  • - zeg het voorgenomen bezoek van Chirac aan de minister-president af;

  • - steun Nieuw-Zeeland in zijn proces voor het internationale gerechtshof inzake de kernproeven;

  • - laat Chirac weten dat Frankrijk geen kans maakt bij de aanschaf door Nederland van tactische verkenningssystemen.

Mijnheer de voorzitter! Ik ben natuurlijk uitermate benieuwd naar het antwoord hierop. Maar nu wil ik de bewindslieden vragen, welke mogelijkheden de Nederlandse regering zelf ziet om wel serieus te worden genomen door de Europese bondgenoot Frankrijk. Ik kan mij niet voorstellen dat de regering het verder maar laat afweten.

Minister Kok:

Voorzitter! Ik zal, uiteraard in overleg met de collega van Buitenlandse Zaken, antwoord geven op een aantal schriftelijke vragen, zoals die door de geachte afgevaardigde de heer Poppe zijn gesteld. Het mag bekend zijn dat de Nederlandse regering het Franse voornemen om tot de kernproeven te komen, als een zeer ernstige zaak beschouwt. Het zal ook bekend zijn dat wij in een vroeg stadium op een niet mis te verstane manier uitdrukking hebben gegeven aan onze opvattingen. Dat gold aan de vooravond van de Europese Raad. Dat gold tijdens de Europese Raad. Dat gold tijdens de vergadering van de Algemene Raad, die daarna heeft plaatsgevonden. Ik meen te mogen vaststellen dat de opvattingen van Nederland in belangrijke mate worden gesteund door een groot aantal andere landen, deel uitmakende van de Europese Unie. Je zou kunnen zeggen dat een belangrijk deel van de nationale publieke opinie binnen Frankrijk zeer kritisch staat tegenover het voornemen van de Franse regering; zie opiniepeilingen die daar recent over zijn verschenen. Daarnaast is er sprake van een heel duidelijke internationale publieke opinie.

Ik heb er behoefte aan om het zo te formuleren, omdat ik niet graag zou zien dat het debat zou worden verengd tot de vraag: hoe hard kan de Nederlandse oorvijg aan Parijs eigenlijk wel zijn? Men kan er natuurlijk van verzekerd zijn dat Nederland alle mogelijkheden die zich in het verleden hebben aangediend en die zich in de nabije toekomst zullen aandienen, gebruikt om van de opvattingen ter zake van de voorgenomen kernproeven te doen blijken. Die opvatting van Nederland is echter ook ingebed in een veel bredere internationale publieke opinie. De heer Poppe kan ervan verzekerd zijn dat Nederland op het moment dat de Franse regering daadwerkelijk zou besluiten tot de kernproeven over te gaan, opnieuw niet zal aarzelen om in niet mis te verstane bewoordingen aan te geven wat zijn opvatting daarover is.

De heer Poppe (SP):

Mijnheer de voorzitter! De SP-fractie heeft op dit punt geen verschil van mening met de regering; dat moet duidelijk zijn. De Nederlandse regering heeft echter al in zeer duidelijke bewoordingen kenbaar gemaakt hoe wij over de Franse plannen denken. Wie heeft geblaft, moet op een gegeven moment bijten. Anders werkt dat niet, want dan denkt Chirac: blaffende honden bijten niet. Ik heb gevraagd wat de regering nu gaat doen. Als herhaald wordt dat wij ons standpunt in niet mis te verstane bewoordingen duidelijk zullen maken, hopelijk met steun van de internationale gemeenschap, dan is dat goed. Tot nu toe is evenwel gebleken dat dit internationale protest, de wereldopinie, aan dovemansoren is gericht. Ik vraag de minister-president nu dus opnieuw wat hij daadwerkelijk denkt te gaan doen. Welke middelen wil hij inzetten buiten boze brieven?

Minister Kok:

Als de heer Poppe zijn vraag herhaalt, herhaal ik mijn antwoord. Actiemiddelen in die letterlijke zin van het woord staan aan de Nederlandse regering niet ter beschikking.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! Als het gaat om de Franse kernproeven, dan is het vijf voor twaalf. Ook onze fractie heeft vragen bij de inzet van de Nederlandse regering. Wij gaan ervan uit dat zij bereid is om alles te doen wat in haar vermogen ligt, ook in Europees verband, om deze proeven stop te zetten. Wij zijn echter bijzonder teleurgesteld over de antwoorden die minister Van Mierlo heeft gegeven op kamervragen van ons. Wij hebben hem daarin gevraagd om stappen te zetten richting de Europese Commissie en eventueel richting het Europese Hof. Onzes inziens biedt het Euratom-verdrag een goede mogelijkheid om deze kernproeven eventueel te verhinderen. Er zou namelijk toestemming van de Europese Commissie voor nodig zijn, omdat het om bijzonder gevaarlijke proefnemingen gaat die ook gevolgen kunnen hebben op het gebied van een lidstaat. Minister Van Mierlo was zeer afhoudend in zijn antwoorden; hij was niet van plan iets in deze richting te ondernemen. Ik wil de minister-president daarom de volgende vragen voorleggen.

Is de regering, gezien de antwoorden van de minister van Buitenlandse Zaken, van mening dat het niet gaat om bijzonder gevaarlijke proefnemingen?

Wat is het oordeel van de regering over de vraag, of voor deze kernproeven instemming nodig is van de Europese Commissie? Is de regering bereid, in deze zin alsnog stappen te nemen bij de Europese Commissie? Stel dat de Europese Commissie niet van plan is om iets in deze richting te doen, is de Nederlandse regering dan bereid, deze zaak bij het Europese Hof aan te kaarten?

Minister Kok:

Voorzitter! De minister van Buitenlandse Zaken heeft, mede namens de minister van Economische Zaken, een aantal vragen van de heer Rosenmöller beantwoord. In die beantwoording, naar ik meen gedateerd 17 augustus, heeft de minister van Buitenlandse Zaken aangegeven dat de Commissie doende was, te beoordelen in hoeverre het op Mururoa gaat om bijzonder gevaarlijke proefnemingen, en of er stralingsgevaar optreedt. Daarbij is overigens een relevant punt dat het hier het mogelijke gevaar betreft dat zou optreden in een deel van het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk.

De minister van Buitenlandse Zaken heeft geantwoord dat, zolang de Europese Commissie over deze kwestie nog geen uitspraak zou hebben gedaan, er voor Nederland geen aanleiding bestaat om een eventuele stap bij het Hof van Justitie in overweging te nemen. Daaruit mag worden afgeleid dat, zodra de Europese Commissie wel een standpunt heeft bepaald, de Nederlandse regering zich over dat standpunt een oordeel zal vormen en nader zal nagaan welke stap vervolgens zal worden gezet. Ik heb er ook geen moeite mee om hier in antwoord op de gestelde vraag tot uitdrukking te brengen dat de Nederlandse regering ook zal bevorderen dat de Europese Commissie op een adequate wijze en in voldoende tempo tot een oordeel over de gestelde vragen komt. Het betreft hier immers de bestudering van een onderwerp dat zeer sterk aan de tijd is gebonden.

In antwoord op de vragen verwijs ik dus naar de beantwoording van de minister van Buitenlandse Zaken. Het kabinet zal in Brussel opnieuw trachten te bevorderen dat de Europese Commissie tot een oordeel komt. In het licht van de analyse en het gegeven oordeel zal het kabinet zijn houding nader bepalen, en de Kamer daarover informeren.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de heer Van den Bos, die de traditie zal openen om als tweede vragensteller zijn vragen achter de interruptiemicrofoon te stellen.

De heer Van den Bos (D66):

Dat hadden we voor het zomerreces al afgesproken, voorzitter.

Mijn vraag aan de regering is, of zij bereid is het initiatief te nemen om bij de komende Algemene Vergadering van de Verenigde Naties te komen tot een resolutie, waarin de Franse kernproeven in de door de regering aangekondigde niet mis te verstane bewoordingen worden afgekeurd. Zal de regering, als zo'n resolutie er ligt, deze steunen?

Minister Kok:

Voorzitter! In een van de laatste kabinetsvergaderingen is, uiteraard in het bijzijn van de minister van Buitenlandse Zaken, een gedachtenwisseling in algemene zin geweest over de instructies die voorliggen voor onze delegatie, op weg naar de Algemene Vergadering. Ik acht het op dit moment niet wel doenlijk om buiten de aanwezigheid van de minister zelf op de heel specifieke vraag van de heer Van den Bos een antwoord te geven. Ons streven in die Algemene Vergadering, maar ook overigens, is er voluit op gericht – en dat zal zo blijven – om maximale steun te organiseren voor een totale uitbanning van kernproeven uit de wereld. Dat heeft uiteraard ook betrekking op de positiebepaling ten opzichte van Frankrijk.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Voorzitter! Even van de Algemene Vergadering terug naar het Europese. Het is tenslotte een Europese bondgenoot, lid van de Unie! De minister-president zei zojuist dat het niet alleen erom gaat, te zien hoe hard een Nederlandse oorvijg kan zijn, maar ook in hoeverre we internationale steun krijgen. Ik heb daarover een aantal vragen. Kan de minister-president op de een of andere manier verklaren, hoe het mogelijk is dat de Spaanse minister van buitenlandse zaken geen onvoorwaardelijke steun heeft gegeven aan de veroordeling van de Franse kernproeven, die plaatsvond op de Asian Conference? Gegeven de discussie, waar de minister-president zelf trots aan refereerde, lijkt mij toch dat dat noodzakelijk was.

Vervolgens vraag ik de minister-president of hij bereid is een hard agendapunt te maken van het onderwerp "kernproeven" als de heren Kohl en Chirac in Nederland op bezoek komen, en dat nu vast aan te kondigen. Zoals al eerder is gezegd: een en ander heeft haast, want Frankrijk dreigt binnenkort te beginnen met deze proeven.

Minister Kok:

Mijnheer de voorzitter! Mevrouw Sipkes vroeg een verklaring voor de wijze waarop het Spaanse voorzitterschap zich heeft geuit. Die vraag kan ik moeilijk beantwoorden. Ik kan er natuurlijk wel een oordeel over geven: ik ben er ongelukkig mee. Een verklaring ervoor kan ik niet geven, omdat mij op dit moment niet bekend is of daarover ook in EU-verband een geconcentreerd gesprek met het voorzitterschap is geweest. Het spijt mij, ik moet dat antwoord schuldig blijven.

De tweede vraag had betrekking op de gespreksonderwerpen bij een eventueel driehoeksgesprek met de bondskanselier en de Franse president, waar in beginsel afspraken over zijn gemaakt en waarvoor nog een datum moet worden gevonden en een agenda moet worden voorbereid. Ik sluit in het geheel niet uit dat een dergelijk bezoek – ik heb dat ook in antwoord op schriftelijke kamervragen gezegd – later in het najaar of in het begin van het volgend jaar plaatsvindt. Hoe dan ook moet het onderwerp "kernproeven" onderdeel van de beraadslagingen uitmaken, en dat is ook bekend.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! De minister-president zei dat hij bereid zal zijn om zijn opvattingen tegenover de Franse president kenbaar te maken. Is het ook mogelijk dat hij economische maatregelen overweegt als het gaat om overheidsopdrachten dan wel om contracten tussen de Nederlandse overheid en het Franse bedrijfsleven?

Minister Kok:

Voorzitter! Maatregelen van dergelijke aard liggen niet in de rede wat betreft de uitgangspunten die het kabinet in dit kader kiest. Ik voel mij daar ook enigszins in gesterkt door de overweging dat een zeer belangrijk deel van de Franse publieke opinie een vergelijkbare opvatting heeft over de voorgenomen kernproeven als in landen buiten Frankrijk het geval is. Wij moeten heel erg oppassen met het hanteren van een koevoet die in de Frans-Nederlandse verhoudingen wel eens veel schade zou kunnen veroorzaken, ook in contacten met brede lagen van de Franse bevolking waar men dezelfde opvattingen heeft als men in Nederland heeft.

Naar boven