Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van orde.

Vragen van het lid Van Middelkoop aan de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, over haar uitspraken over de ruimtelijke ordening in de Randstad, in het bijzonder het Westland.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Mijnheer de voorzitter! Minister De Boer acht zich kennelijk inmiddels voldoende ingewerkt. Dat is tenminste het beeld dat wordt opgeroepen door de twee uitvoerige interviews die gisteren verschenen in respectievelijk het dagblad Trouw en NRC Handelsblad. Uit de bonte variëteit aan thema's die zij aan de orde heeft gesteld, licht ik er één uit. Dat betreft de onduidelijke en verwarrende uitspraak over de toekomst van de tuinbouw in het Westland. Het zal de minister niet zijn ontgaan dat daarover inmiddels veel onrust is ontstaan, onrust die mijns inziens niet nodig zou zijn geweest, maar waar de minister wel voluit verantwoordelijk voor is. Ik wil haar daarom enkele vragen stellen.

1. Wat is de betekenis van de uitspraak van de minister in Trouw: "Die kassen kunnen daar eigenlijk niet blijven."?

2. Herinnert de minister zich haar stellige uitspraak in het overleg van 3 april over het nationaal ruimtelijk beleid dat zij zich niet aan de afspraken uit de vorige kabinetsperiode over de glastuinbouw wil onttrekken? Wil zij voor alle duidelijkheid deze afspraken nog eens weergeven? Dan weten wij waaraan zij zich gebonden weet.

3. Welke zekerheid voor welke periode kunnen tuinders in het Westland ontlenen aan haar uitspraak in Trouw dat zij niet zal ingrijpen in bestaande streekplannen?

4. Wat is de uitspraak van de minister dat er op potentiële locaties voor woningbouw geen plaats is voor nieuwe kassen, meer dan het intrappen van een open deur? Aanvullend vraag ik of de minister wel eens in het Westland is geweest.

5. Welke uitvoering wil de minister geven aan de motie-Van Gijzel/Van Noord van enkele jaren geleden, ingediend en aanvaard bij de nota Vinex? In het dictum daarvan wordt gevraagd, te rapporteren over een aanpak van glastuinbouwverplaatsing in een aanvaardbare en uitvoerbare vorm met het oog op de belangen van het betrokken bedrijfsleven en met het oog op de financiële inzet van de verschillende overheden.

Zoals de minister ook op 3 april zei, wil zij de glastuinbouw ertoe verleiden, zich elders te vestigen. Hoe en met welke middelen wil zij dit doen?

Minister De Boer:

Voorzitter! Ik merk vooraf op dat ik niet twee interviews heb gegeven, maar één interview. Het tweede stuk waaraan de heer Van Middelkoop refereerde, dat in NRC Handelsblad, is het resultaat van vrije nieuwsgaring. Desalniettemin is het een buitengewoon interessant en lezenswaardig stuk. Dat mijn foto daarbij breeduit een plaatsje vond, is altijd meegenomen voor een politicus.

De heer Van Middelkoop zei dat ik onrust gezaaid heb, of woorden van gelijke strekking. Ik heb dat gesignaleerd en was er wat verbaasd over, omdat datgene wat ik gezegd heb, volstrekt hetzelfde is als wat ik op 2 mei in het nota-overleg en daarvoor in het algemeen overleg gezegd heb. Bovendien spoort het geheel met de brief die ik de Kamer dienaangaande gestuurd heb en met de beantwoording van de motie-Esselink/Van Ardenne-van der Hoeven van 16 maart.

De heer Van Middelkoop vroeg naar de betekenis van mijn uitspraak dat de kassen daar eigenlijk niet kunnen blijven. Ik zei daarbij: "Dat wil zeggen, er is in het Westland eigenlijk geen ruimte voor nieuwe kassen." Verder zei ik: "Ik zal niet ingrijpen in bestaande streekplannen, maar op potentiële locaties voor woningbouw is geen plaats voor nieuwe kassen." Deze uitspraken passen in het totaal van een beschouwing over de ruimtelijke ordening in de Randstad, waar op dit ogenblik een groot aantal ruimteclaims worden gedaan. Op enig moment in de toekomst worden wij voor een aantal keuzen geplaatst. Ik heb met de Kamer afgesproken dat onder andere de plaats en de positie van de glastuinbouw een rol zullen spelen bij de actualisatie van de Vinex, waarbij de Kamer nauw betrokken is.

In dit verband vroeg de heer Van Middelkoop of ik van plan ben, de gemaakte afspraken gestand te doen. Deze vraag beantwoord ik volmondig met "ja". Dit staat ook in het desbetreffende interview. Ik zal niet ingrijpen in bestaande afsprakenkaders en ben daartoe ook niet in de verleiding. Dat geldt voor het Westland, maar bijvoorbeeld ook voor Vleuten-De Meern, waarvoor ook een discussie over kassen gaande is.

De heer Van Middelkoop vroeg, hoe lang ik niet in streekplannen zal ingrijpen. Ik grijp niet in zolang de streekplannen rechtskracht hebben. Ik kan niet uit mijn hoofd zeggen welke streekplannen het eerst aan herziening toe zijn. Ik weet wel dat ik mij aan alle streekplannen waarover wij nu spreken, zal houden. Bovendien hebben wij afspraken gemaakt met een aantal partijen, zoals Haaglanden, over de relatie tussen woningbouw en glastuinbouw. Ook daaraan houd ik mij uiteraard. Dit geldt ook voor het Utrechtse gebied; daar houd ik mij aan de afspraken over de verplaatsing van de glastuinbouw naar Harmelen.

Zijn dat open deuren? Nu, dat zijn voor de heer Van Middelkoop open deuren; daar ben ik van overtuigd, want hij kende deze hele discussie. Ik heb die discussie nu onlangs twee keer met de Kamer gevoerd, maar dat wil nog niet zeggen dat het ook open deuren zijn voor het publiek. Als je dan met een krant een beschouwing hebt over de ruimtelijke invulling in de komende periode, mag dit nog wel een keer herhaald worden. Dan mag dat voor de heer Van Middelkoop een open deur zijn, maar ik neem aan dat het niet voor iedereen een open deur is.

De heer Van Middelkoop vraagt of ik van plan ben de motie-Van Gijzel/Van Noord uit te voeren. Hij heeft deze kort samengevat en als ik het goed heb beluisterd, spoort deze motie heel sterk met de motie-Esselink (stuk nr. 10), die wij vorige week hier behandeld hebben. Ik wijs erop dat ik al eerder gezegd heb, dat wij zeker van plan zijn bij de actualisering van de PKB opnieuw te bekijken wat de toekomst van de glastuinbouw is. Overigens hebben wij – ik herhaal het – ten aanzien van de glastuinbouw locaties ter beschikking gesteld voor zowel de uitbreiding ten behoeve van de autonome groei, als de vervanging, daar waar dit nodig is; dat zit met name in de Hoekse Waard. Daar kom ik dan ook niet aan.

Ik ben van mening dat wij rond 2005, gezien het groeitempo van de glastuinbouw op het ogenblik – hoewel er op dit ogenblik wel een kentering is – waarschijnlijk te maken hebben met een tekort aan locaties. Het betekent dat wij in het kader van de PKB opnieuw zullen moeten gaan kijken naar de mogelijkheden die er elders zijn.

Ik denk dat ik hiermee alle vragen beantwoord heb; ik ga ervan uit dat ik duidelijkheid geschapen heb, daar waar de heer Van Middelkoop die gaarne wilde hebben.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Voorzitter! Ik dank de minister voor de beantwoording. Ik wil haar best een uitgelokt compliment geven voor de foto's bij de artikelen en interviews, maar waar het mij om gaat, is toch de uitspraak van de minister in Trouw: "Die kassen kunnen daar niet blijven." Als een minister van VROM zo'n uitspraak doet, moet zij niet verbaasd zijn dat men in de sector zelf en in het Westland daarover verontrust raakt.

Voorzitter! Ik denk dat wat in het geding is, niet alleen de betrouwbaarheid van het overheidsbeleid tegenover een toch zeer belangrijke economische sector in ons land is, maar ook de zorg dat niet het beeld ontstaat, dat de tuinbouw in het Westland beschouwd mag worden als een soort economische sterfhuisconstructie. Immers, er wordt veel kritiek uitgeoefend op de tuinbouw in Nederland, soms terecht, maar vaak ook niet. De belangen van de tuinbouw dienen even zorgvuldig te worden afgewogen als de belangen van nieuwe woningbouwlocaties; het mag geen prijsschieten worden op en in het Westland.

Ik heb nog een aanvullende vraag, voorzitter. Hoe en wanneer wil de minister niet alleen óver het Westland maar ook mèt het Westland gaan praten, zowel met het bedrijfsleven, alsook met de gemeenten, zodat agrarische ondernemers en bestuurders de zekerheid krijgen die zij nodig hebben om – dan heb ik het vooral over het bedrijfsleven – verantwoorde investeringsbeslissingen te kunnen nemen? Wil zij in dat overleg ook de duidelijkheid geven waar de motie-Van Gijzel/Van Noord om vroeg, namelijk dat, als er sprake zou zijn van verplaatsing, het dan ook duidelijk moet zijn welke inzet, zowel bestuurlijk alsook financieel, van de overheid op dat punt verwacht mag worden?

Minister De Boer:

Voorzitter! Uiteraard is het niet mijn bedoeling dat wij in het westen ten aanzien van de glastuinbouw een soort sterfhuisconstructie gaan bewerkstelligen. Dat is absoluut niet de bedoeling. De glastuinbouw is van fundamenteel belang voor de economie van Nederland. In dat verband vind ik het belangrijk dat wij met elkaar nadenken over de toekomst van de glastuinbouw en in dat verband is het ook belangrijk dat je bekijkt wat de glastuinbouw op de lange termijn hier in het westen betekent. Heeft men er voldoende ruimte om verder uit te breiden? Heeft men er voldoende ruimte om de economisch moderne bedrijfstak te blijven die het nu is? Of betekent het toch dat daar in het westen op enig moment een soort knelsituatie gaat ontstaan? Ik vind het derhalve buitengewoon belangrijk om juist na te denken over de toekomst van de glastuinbouw over een langere periode. Dan heb ik het inderdaad over 2000 of 2005, kortom, de jaartallen die ik zoëven noemde.

Het aspect glastuinbouw is even belangrijk als het aspect wonen, als woningbouwlocaties. Die twee aspecten zullen in de Randstad tegen elkaar moeten worden gewogen, zoals ook het groene aspect tegen beide andere moet worden afgewogen. Hierover zullen wij met de Kamer spreken bij de discussie over de actualisering van de Vinex. Ik zal overigens niet alleen met het Westland gaan praten, maar met de glastuinbouw in zijn algemeenheid, en zal dat doen op het ogenblik dat die actualisatie aan de orde is. Het is noodzakelijk dat de bedrijfstak, mede met het oog op de investeringen, weet waar hij aan toe is.

Op de vragen of het verantwoord is dat de minister van VROM deze vragen stelt en zegt dat de kassen daar eigenlijk – met nadruk op het woordje "eigenlijk" – niet kunnen blijven, wijs ik erop dat deze uitlatingen gezien moet worden in relatie tot een discussie die ik heb gevoerd over de totale situatie van het westen en de glastuinbouw. Ik heb daar echter wel meteen aan toegevoegd dat ik niet zal ingrijpen in de bestaande constructies. Want ik vind met de Kamer dat een overheid betrouwbaar moet zijn.

In reactie op de motie-Van Gijzel/Van Noord refereer ik aan de uitspraken die in het structuurschema Groene ruimte zijn opgenomen. In het structuurschema wordt namelijk mede aan dat aspect aandacht besteed. Er staat te lezen dat met de verplaatsing van de glastuinbouw voor woningbouw in de startconvenanten tussen Rijk, provincie en stadsgewesten de uitgangspunten zijn vastgelegd. Er zal tijdig duidelijkheid voor individuele bedrijven worden geboden, waarbij zicht zal zijn op alternatieve vestigingslocaties. Daarbij zal sprake zijn van een goede begeleiding van de tuinders, een verwervingsbeleid dat rekening houdt met investeringsbeslissingen. Er zal voor individuele tuinders dan ook geen onaanvaardbare schade mogen voortkomen uit de gefaseerde stedelijke ontwikkelingen. Deze uitgangspunten zullen nader worden uitgewerkt in de uitvoeringscontracten. Aldus het structuurschema Groene ruimte.

Dit laatste is inmiddels gebeurd. Zoals gezegd is afgesproken dat op het ogenblik dat de convenanten met Haaglanden getekend zijn, binnen een halfjaar de gehele relatie tussen de glastuinbouw en de woningbouw in met name Wateringen nader zal worden uitgewerkt. De uitgangspunten tussen de partijen, Rijk, provincie en de betrokken economische sector, zijn volstrekt duidelijk. Wij hebben daar tot nu toe geen verschil van inzicht in kunnen ontdekken. Ditzelfde geldt voor het Utrechtse, waarmee de afspraken ook al zijn gemaakt.

De heer Esselink (CDA):

Voorzitter! Zoals collega Van Middelkoop al zei, is er onrust in het Westland ontstaan. Ik ben blij – ik heb daar ook naar buiten toe kennis van gegeven – dat de minister consistent is in haar opvatting. Het Westland, het Zuidhollandse glasdistrict, is in economisch opzicht van zeer groot belang voor het welbevinden van de mensen daar. Het moet daar ook zijn ontwikkeling kunnen houden en zal die daar ook kunnen houden.

In vervolg op de vragen van collega Van Middelkoop wil ik nog een aspect belichten. In het interview in Trouw zegt de minister: "Maar op potentiële locaties voor woningbouw is geen plaats voor nieuwe kassen." Is zij van oordeel dat op dit moment, in de configuratie die wij nu hebben, inclusief de Vinex-contracten, sprake is van potentiële locaties voor woningbouw, waar nu in het huidige ruimtelijk beleid kassen zijn gepland? Als dat zo is, lijkt mij dat de onrust ook verkleind kan worden door te zeggen waar dat precies is gepland. Het lijkt mij onjuist op dit punt onnodige onrust te laten voortbestaan.

Minister De Boer:

Hier kan ik kort op zijn, voorzitter. Dat is niet aan de orde. Ik heb een en andermaal gezegd dat zal worden vastgehouden aan de afspraken die wij met de andere overheden gemaakt hebben, zowel de afspraken ten aanzien van streekplannen, als die in het kader van het structuurschema Groene ruimte, alsook de afspraken die op een ander gebied bij de Vinex zijn gemaakt. In het Vinex-gebied hebben wij een aantal locaties aangewezen waar de glastuinbouw weg zal moeten. Dat is allemaal geaccordeerd door de Kamer. Dat houden wij gewoon overeind. Waar het om gaat, is de situatie op langere termijn. Nogmaals, wij hebben niet voor niets met elkaar afgesproken dat er een herziening moet komen van de PKB. In dat licht zal ik met de Kamer discussiëren over de woningbouwlocaties en de glastuinbouw. Ik voorzie op dit ogenblik niet dat wij bij de herziening van de PKB al een discussie zullen voeren over een fundamentele verschuiving van glastuinbouw naar woningbouw. Op langere termijn zal dit echter wel aan de orde zijn. Ik wil daar uiteraard graag met de Kamer over van gedachten wisselen. Staand beleid is blijvend beleid.

De heer Van den Berg (SGP):

Mijnheer de voorzitter! De SGP-fractie betreurt de uitspraken van de minister. Ze scheppen onduidelijkheid en doen afbreuk aan het grote belang van de tuinbouw, die wat ons betreft ook in het Westland moet kunnen blijven functioneren. De minister moet zich er ook in interviews van bewust zijn dat zij spreekt als dienares van de Kroon. Zij moet zeer zorgvuldig zijn in het doen van uitspraken.

De problematiek die de minister aan de orde stelt is in die zin reëel, dat er in de Randstad sprake is van een veelheid aan belangen en functies die verweven zijn. Zij heeft gesproken van de volle Randstad. Juist daarom had ik van haar een andere denkrichting verwacht. Ik denk met name aan het kustlocatieplan. Waarom heeft de minister daar niet op gewezen? Die plannen liggen er al een hele tijd. Hoe denkt de minister er nu over? Wat is de stand van zaken? Is dit geen goede oplossingsrichting voor dit gesignaleerde probleem?

Minister De Boer:

Voorzitter! Ik betreur het ook dat er onduidelijkheid is ontstaan, maar ik wil wel zeggen dat die onduidelijkheid ook te maken kan hebben met het feit dat lezen niet altijd even zorgvuldig gebeurt. De teksten in Trouw wijken niet wezenlijk af van datgene wat ik hier in de Kamer aan de orde heb gesteld en evenmin van datgene wat in antwoord op de vragen van de leden Esselink en Van Ardenne-van der Hoeven mede namens mij is gemeld door mijn collega Van Aartsen. Ik citeer nog maar even uit dat laatste: "In het licht van de spanning tussen de ruimtelijke behoefte voor woningbouw en die voor glastuinbouw in het westen van het land moet opnieuw gekeken worden naar andere locaties." Verder is gezegd dat naar andere glastuinbouwgebieden wordt gekeken. Wat dat betreft voel ik mij inderdaad een dienares van de Kroon. Mijn woorden zijn geheel overeenkomstig eerdere uitspraken.

Ik zou wel onzorgvuldig te werk zijn gegaan als ik gerefereerd zou hebben aan de kustlocatie, omdat ik daarover nog nooit met de Kamer heb gesproken. Wij hebben wel over het noorden, Venlo, Emmen, Groningen en Friesland en Flevoland gesproken, maar nog nooit over de kustlocatie. Als het de wens van de Kamer is om de kustlocatie mee te nemen bij nadere besluitvorming, moet zij dat aan de orde stellen. Tot nu toe heb ik die behoefte niet gevoeld, omdat wij in het land nog heel veel mogelijkheden hebben. Ik ben zeker bereid om er nader met de Kamer over van gedachten te wisselen.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Voorzitter! Ik heb de teksten in Trouw goed gelezen en meld dat de VVD-fractie verbaasd is over de plannen van de minister, omdat net vorige week het debat over de toekomst van het nationaal ruimtelijk beleid is afgesloten. Uit dit overleg is ons niet gebleken dat binnen een overzienbare tijdshorizon zo'n groot tekort aan potentieel beschikbare bouwlocaties in en om de Randstad zal ontstaan, dat wij daarvoor ons grootste tuinbouwgebied, het paradepaardje van de Nederlandse export, ter discussie zouden moeten stellen. Het punt van de kustlocatie is door mijn fractie in dit verband als aandachtspunt aan de orde gesteld, dus zo nieuw is het niet. De minister heeft het over open deuren, maar voor mijn fractie zijn hier geen open deuren in te ontdekken. Integendeel, vooral in relatie tot de gedane kapitaalinvesteringen en de 35.000 arbeidsplaatsen die daaraan verbonden zijn, zijn wij er niet gerust op. Daarom zou ik de minister willen vragen of zij bereid is, toe te zeggen dat zij bij de actualisatie van de Vinex de positie van het Westland als glastuinbouwgebied zal handhaven en voor toekomstige woningbouwontwikkeling in en rond de Randstad passende locaties zal toewijzen.

Minister De Boer:

Voorzitter! Op het ogenblik dat je een interview geeft, ben je niet in discussie met de Kamer, maar met "het land". Dat betekent dat je herhaalt wat in de Kamer aan de orde is geweest. Daar gebruik je dan woorden voor die nodig zijn om het probleem helder en duidelijk te maken. Ik heb in dat interview heel duidelijk aangegeven dat er een discussie wordt gevoerd over de lange termijn. Dat betekent dat wanneer je op de lange termijn kijkt naar de inrichting van Nederland en van de Randstad, blijkt dat daar een situatie ontstaat, waarbij het kassengebied in de knel komt. Omdat wordt gesuggereerd dat ik daar nog niet eerder over heb gesproken, wil ik refereren aan de brief die ik de Kamer heb doen toekomen op 25 april naar aanleiding van de motie van de heer Esselink. In die brief staat: "Ik verwacht dat in de toekomst in toenemende mate ruimtelijke spanningen in de Randstad zullen optreden. Het is zeker niet uitgesloten dat, zoals in de motie van de heer Esselink wordt geconstateerd, ook voor glastuinbouwlocaties in de Randstad gebrek aan ruimte kan ontstaan. De minister van LNV en ik zullen onderzoeken welke stimulerende maatregelen genomen kunnen worden in aanvulling op het reeds bestaande overloopbeleid uit Vinex en SGR, ter verplaatsing van bestaande glastuinbouwbedrijven naar elders, zoals bijvoorbeeld noord-Nederland. Ook met het handhaven van de huidige centrumfuncties voor de belangrijke sector glastuinbouw in de Randstad is verplaatsing van bedrijven mogelijk. De resultaten van dit onderzoek zullen worden meegenomen bij de actualisering van de Vinex."

Kortom, aan datgene wat ik toen met de Kamer heb besproken en waar zij zich in kon vinden, heb ik niets afgedaan. Ik heb dan ook het gevoel dat wij niet zoveel verschil van mening zouden moeten hebben.

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Mijnheer de voorzitter! Juist door de brief van de minister naar aanleiding van de discussie over het ruimtelijk beleid en juist door datgene wat gesteld is ten aanzien van de tuinbouw valt de uitspraak in Trouw vermeld des te meer op. Ik moet constateren dat, blijkens de berichten uit de pers, in de tuinbouwwereld zelf grote onrust is ontstaan omtrent de bedoelingen van de minister. Ik wil ook na de beantwoording door de minister van vragen van de collega's, graag weten of de minister afstand neemt van de uitspraak dat de kassen in het Westland daar niet kunnen blijven en of zij met de uitspraak dat er geen ruimte is voor nieuwe kassen niet iets heel anders bedoelt. Het zijn namelijk twee verschillende zaken. Is de minister met ons van mening dat de infrastructuur die in het Westland aanwezig is, van zodanig belang is dat verplaatsing van bestaande bedrijven aldaar op dit moment ongewenst is? Vindt zij met ons dat nieuwe vestigingen in gebieden als de Hoekse Waard, Harmelen en de B-driehoek voorkomen moeten worden? Doelde zij in het interview niet veel meer op de door D66 eveneens bepleitte verplaatsing van de tuinbouwgebieden rondom Utrecht naar bijvoorbeeld locaties in het noorden, zuiden en oosten van ons land?

Dit brengt mij tot een vraag aan de heer Esselink. Ik heb mij verbaasd over het interview in Trouw van vanmorgen, waarin de heer Esselink zo ruimhartig ondersteunt wat hij nu in zijn vraagstelling ontkent. Ik wil van hem graag de bevestiging dat hij niet de uitspraak zal ondersteunen dat er op dit moment een besluit moet worden genomen over verplaatsing van de kassen in het Westland.

Minister De Boer:

Voorzitter! In antwoord op het eerste gedeelte van de vraagstelling van mevrouw Augusteijn ben ik geneigd om weer het stuk voor te lezen dat in de brief van 25 april door mij naar voren is gebracht. Daarin heb ik aangegeven dat in aanvulling op het reeds bestaande overloopbeleid, de Vinex en het SGR ter verplaatsing van bestaande glastuinbouwbedrijven naar elders, zoals bijvoorbeeld noord-Nederland, gekeken gaat worden. Tevens heb ik gesteld dat ook met het handhaven van de huidige centrumfuncties – dat is die infrastructuur – voor de belangrijke sector glastuinbouw in de Randstad verplaatsing van bedrijven mogelijk is en dat de resultaten van dit onderzoek meegenomen zullen worden bij de actualisering van Vinex.

Die discussie is in deze Kamer gevoerd. Daar ging iedereen mee akkoord. Nu vraagt mevrouw Augusteijn mij of de Hoekse Waard in beeld moet worden gebracht en of Vleuten-De Meern niet verplaatst zou moeten worden naar Harmelen maar naar elders. Ik heb al gezegd dat ik niet torn aan staand beleid. In de vorige kabinetsperiode zijn die afspraken gemaakt, of ik dat nu leuk vind of niet. De overheid moet betrouwbaar zijn. Die afspraken zijn gemaakt en daar houd ik aan vast.

De heer Esselink (CDA):

Voorzitter! In reactie op de vraag van een journalist van Trouw naar wat ik vond van het interview van de minister op een viertal punten, heb ik aangegeven dat ik blij ben met de consistentie in de reactie van de minister op het punt van het ruimtelijk beleid. Zij verwijst naar het bestaande beleid, geeft onomwonden in het interview te kennen dat zij daaraan vast wil houden. Voor alle zekerheid heb ik zojuist aanvullend nog een vraag gesteld op het enige punt waarover voor mij nog twijfel bestond.

De heer Janmaat (CD):

Mijnheer de voorzitter! Ondanks alle besluiten die in deze Kamer genomen zijn op het gebied van de ruimtelijke ordening is het begrijpelijk dat de uitspraken van de minister opnieuw de nodige onrust bij de glastuinbouw in het westen van het land teweeg hebben gebracht. Het wordt zo langzamerhand ook duidelijk dat de spanningen in de Randstad toenemen omdat "vol vol is". Of je dat leuk vindt of niet, het is een gegeven waar de overheid, het bedrijfsleven en de bevolking steeds meer mee te maken krijgen. Het moet mij van het hart dat ik het jammer vind dat de regering tegen de normale ontwikkelingen in het bedrijfsleven wil verplaatsen om daar woningbouw voor in de plaats te stellen. Normaal gesproken worden er woongebieden gebouwd rondom bedrijven. Is de minister bereid de glastuinbouw toezeggingen te doen dat de kassen in het Westland kunnen blijven staan, dat mogelijk daaromheen woningen worden gebouwd en dat de economische activiteiten de hoogste prioriteit moeten hebben.

Minister De Boer:

Voorzitter! Ik houd vast aan bestaand beleid. Ik ben gaarne bereid om dat opnieuw te bevestigen. Ik zal van dat beleid niet afwijken. Wat de toekomst betreft wil ik graag met de Kamer in discussie treden over de vraag wat er gaat gebeuren met de ruimtelijke invulling van het Groene Hart en van delen van de Randstad.

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! De minister onderschrijft hier en vandaag nog eens volwaardig de stelling dat de glastuinbouw in het Westland moet blijven. Zij verwijst daarbij naar de beantwoording van de vragen die collega Esselink en ik op 16 maart hebben gesteld, en noemt daarbij ook het structuurschema Groene ruimte waarin verwoord is dat het ruimtelijk beleid voor de glastuinbouw gericht is op het handhaven en versterken van de nationale glastuinbouwcentra met internationale betekenis, zoals het Westland en de uitbreidingsgebieden Hoekse Waard en Haarlemmermeer. In het Westland is op dit moment de herstructurering verouderde glastuinbouwgebieden gaande. Heb ik het goed begrepen dat de minister deze herstructurering ook van harte steunt?

Minister De Boer:

Uiteraard.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Voorzitter! Ik vraag de minister om zich te verplaatsen in de situatie van een willekeurige tuinder in het Westland, die gisteren het interview in Trouw heeft gelezen en vandaag via de televisie het vragenuur heeft gevolgd. Zij heeft nog stevige investeringsplannen voor vernieuwing of voor uitbreiding van haar bedrijf, al was het maar om mee te gaan met de tijd. Durft zij als potentiële investeerder op dit moment die investering nog aan? Zou zij dat zakelijk verantwoord vinden, gelet op hetgeen zij gisteren heeft gelezen en vandaag gehoord?

Minister De Boer:

Als tuinder in het Westland zou ik buitengewoon goed op de hoogte zijn van hetgeen zich afspeelt en van de discussies in de afgelopen jaren. Ik zou precies weten hoeveel capaciteit er de komende jaren nog voor de autonome groei en voor de verplaatsing van de kassen is. Ik zou dan ongeveer kunnen berekenen hetgeen een en ander voor mij betekent op de plek waar ik zit en tevens hetgeen ik voor uitbreiding en voor toekomstige investeringen wil claimen. Ik zou bij mijzelf te raden gaan of het verstandig is om op de huidige plek te blijven of om, als ik behoefte heb aan extra ruimte, mij te verplaatsen naar de Hoekse Waard of om, ter wille van de opvolging of van een optimale uitbreiding, de mogelijkheden elders in het land te bekijken, waar extra ruimte is. Die vragen zou ik beantwoorden. Het kan dan zijn dat ik een van die vragen met "ja" beantwoord. Ik zou hetgeen ik gelezen heb in Trouw precies kunnen plaatsen in de totale informatie die ik de afgelopen jaren heb ontvangen van mijn belangenorganisatie over de discussies in de sector, maar ook met de overheid. Ik zou dan denken dat er niets nieuws aan de hand is.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! De minister is er volstrekt helder over dat zij niet – tegen bestaande afspraken in het kader van de Vinex – zal overgaan tot gedwongen verplaatsing van de tuinbouw en dan met name de glastuinbouw. Zij heeft echter in het interview in Trouw gezegd dat zij tuinders eventueel via een premieregeling wil bewegen tot verhuizen naar het noorden en het oosten van het land. Ik refereer aan het antwoord van de minister in het kader van de discussie over de Vinex op 7 april 1995, dat zij haar best zal doen – dat geldt niet alleen voor de gemeente Harmelen, maar ook voor andere gemeenten – om te bezien of de glastuinbouw "verleid" kan worden om zich elders te vestigen. Is de minister daar nu mee bezig? Beziet zij met gemeentebesturen, onder andere van Harmelen, of de tuinbouw verleid kan worden? Op welke wijze geeft zij dus invulling aan het verleiden in plaats van het gedwongen verhuizen?

Minister De Boer:

Voorzitter! Ik citeer weer uit de brief van 25 april jl.: "De minister van LNV en ik zullen onderzoeken welke stimulerende maatregelen genomen kunnen worden in aanvulling op het reeds bestaande overloopbeleid uit Vinex en SGR." Twee à drie weken daarvoor is over hetzelfde onderwerp overlegd met de Kamer. De minister van LNV en ik zijn nog niet uit deze discussie, dus ik kan nu nog niet meedelen welke kant een en ander op zal gaan. Zodra wij de besluitvorming hebben afgerond ten aanzien van het al dan niet treffen van stimulerende maatregelen, zal ik de Kamer onmiddellijk informeren.

Mevrouw Schuurman (CD):

Mijnheer de voorzitter! Het is mooi dat de minister denkt dat de tuinders constant politiek meedenken, maar is de minister ook in staat om het gunstige klimaat in het Westland mee te laten verhuizen naar een ander gebied?

Minister De Boer:

Voorzitter! Daartoe ben ik niet in staat, maar ik kan wel de tuinders aangeven dat andere delen van het land voordelen hebben die wij hier niet hebben. Dan denk ik bijvoorbeeld aan de buitengewoon ruime mogelijkheden die de tuinders daar hebben om uit te breiden, aan de warmte-krachtkoppeling waardoor de energie er aanmerkelijk goedkoper is en aan het schone water dat daar aanzienlijk minder kost dan hier. Ik denk ook aan alle initiatieven die in die regio worden genomen ten behoeve van de sociale opvang en de uitbreiding van de deskundigheid in deze sector. Kortom, ik weet dat in die andere regio's activiteiten en omstandigheden zijn die beter zijn dan hier in het westen. Iedere ondernemer zal moeten afwegen wat voor hem of haar het gunstigst uitpakt.

De heer Poppe (SP):

Mijnheer de voorzitter! Als ik goed luister naar de antwoorden van de minister, dan blijkt dat zij feitelijk niets nieuws heeft gezegd. Toch trekt de Volkskrant van vandaag de conclusie dat de ideeën van de minister aansluiten bij die van haar partijgenoot en kamerlid, de heer Duivesteijn. Hij wil een nieuwe stad bouwen tussen Den Haag en Rotterdam om te voorkomen dat de rest van de Randstad wordt volgebouwd. Zit er iets van waarheid in de conclusie dat de opmerkingen over het verleiden tot vertrekken, te maken hebben met de ideeën van haar partijgenoot?

Minister De Boer:

Wij zijn niet voor niets lid van één partij, dus er is altijd wel sprake van overeenstemming; zo hecht is de gemeenschap van de Partij van de Arbeid zeker nog wel. Op dit ogenblik kan en wil ik echter geen reactie geven op hetgeen de heer Duivesteijn naar voren heeft gebracht: hij nam een voorschot op de discussie over het Groene Hart en wil daar een grote stad bouwen. Zo heb ik het althans uit de Volkskrant begrepen. Naar mijn mening is het niet de bedoeling dat wij een discussie voeren over het totale ruimtelijke beleid van het Groene Hart, want die hebben wij vorige week gevoerd. De Kamer weet van mij dat ik andere ideeën heb over de invulling van het Groene Hart en die betreffen geen stedelijke invulling. Voorts zit er in dit opzicht weinig licht tussen de standpunten van de heer Duivesteijn en mij.

De voorzitter:

Hiermee zijn wij aan het einde van het vragenuur gekomen.

De stemmingen over de Arbeidstijdenwet en de moties zullen – in verband met de heropening op donderdag – niet eerder dan volgende week worden gehouden.

Naar boven