Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het voorstel van rijkswet Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap (23029, R1461).

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De heer Korthals (VVD):

Mijnheer de voorzitter! Tot dusverre is het een boeiend debat, maar ik moet in alle eerlijkheid bekennen dat de situatie nog niet duidelijker is geworden. Wij moeten ons realiseren dat wij in 1983-1984 uitvoerig over de nieuwe Rijkswet op het Nederlanderschap hebben gesproken, waarbij alle zaken die thans aan de orde komen, ook aan de orde zijn geweest. Naar mijn stellige overtuiging is daarover goed gediscussieerd in twee uitgebreide commissievergaderingen in december 1983 en januari 1984. De standpunten van de verschillende partijen waren toen duidelijk. Het uitgangspunt is altijd geweest het Verdrag van Straatsburg dat de meervoudige nationaliteit zoveel mogelijk wilde beperken. In alle eerlijkheid zijn wij op het ogenblik niet veel verder gekomen.

Niettemin moeten wij constateren dat er toch nieuwe wetgeving moest komen. Waar is dat nu het gevolg van? Daarvoor worden een paar argumenten genoemd. In het regeerakkoord van 1989 wordt gesteld dat het belangrijk is om te bevorderen dat allochtonen die blijvend in Nederland zijn, ook gemakkelijk, zonder veel rompslomp en zonder veel kosten de Nederlandse nationaliteit kunnen verkrijgen. Laten wij redelijk zijn, daar is van het begin af aan altijd aan gewerkt. Het VVD-standpunt is geweest: een ruimhartig naturalisatiebeleid en een terughoudend toelatingsbeleid.

Sindsdien is er ook een rapport gekomen van de Wetenschappelijke raad voor het regeringsbeleid, waarbij het allochtonenbeleid is besproken. Bij de beantwoording van vragen daarover – ik dacht van collega Apostolou – heeft de minister-president toentertijd gezegd dat er een notitie moest komen over meervoudige nationaliteit en over het kiesrecht van vreemdelingen.

In de vraagpuntennotitie van de commissie-Deetman is vervolgens gesteld dat de mensen van de eerste generatie in de Rijkswet op het Nederlanderschap de mogelijkheid zou moeten worden gegeven van dubbele nationaliteit.

Dat was de aanleiding.

De heer Dittrich (D66):

Volgens mij vergeet u de belangrijkste reden, namelijk dat er in de jaren zestig een grote migratiegolf was van vreemdelingen die in het Westen kwamen werken en wonen en die hier gebleven zijn, met daarna een tweede generatie die hier is gebleven. U geeft nu een paar voorbeelden van discussies die in de Kamer hebben plaatsgevonden, maar de maatschappelijke vraagstukken zijn natuurlijk ook veranderd nadat het Verdrag van Straatsburg in 1962 in werking is getreden.

De heer Korthals (VVD):

Ik begon dan ook met te zeggen dat wij in de jaren 1983-1984, die volgens mij na de jaren zestig komen, uitvoerig over deze problematiek hebben gesproken. In mijn opvatting is er wat dit betreft weinig veranderd.

Wij hebben toen een notitie gekregen, die er in hoofdlijnen op neerkwam dat wij ertoe zouden moeten overgaan om de afstandseis te laten vervallen. Voor alle duidelijkheid, degene die Nederlander wil worden, doet in beginsel afstand van zijn oude nationaliteit. Het optierecht zou worden uitgebreid naar categorieën waarvoor nu naturalisatie mogelijk is. Verder zouden de verliesbepalingen van het Nederlanderschap moeten worden aangepast. Dit was allemaal in het kader van de spiegelbeeldige functie, die hier vandaag ook aan de orde is geweest.

In dit stadium wil ik er overigens op wijzen dat het niet helemaal spiegelbeeldig is. Het is in beginsel de verantwoordelijkheid van het land waartoe men wil naturaliseren, op welke wijze men dat doet. Het is ook niet de zaak voor Nederland om precies te zeggen wat Zuid-Afrika of Zimbabwe zouden moeten doen. Ik zeg dit om enige relativering te geven aan de spiegelbeeldfunctie. Verder zouden in de uitvoeringssituatie enkele maatregelen getroffen moeten worden, alvast vooruitlopend op wetgeving. Ik kom daarop later terug, omdat ik mij daarover geweldig opwind. Ik heb dan de tijd, mij nog meer op te winden.

Vooruitlopend op die wetgeving zou alvast met de uitvoering moeten worden begonnen. Zoals altijd zouden dan de procedures gestroomlijnd moeten worden, zodat deze korter worden. Wij zijn dat altijd van plan en dat lukt dan vervolgens helemaal niet. In ieder geval zou het goed zijn, als de staatssecretaris erin slaagde, al deze procedures binnen een jaar te laten plaatsvinden. Wat mij betreft zou dat ook binnen een halfjaar moeten kunnen. Voorts moet er meer gedaan worden aan voorlichting.

Wij krijgen dan een wetsvoorstel dat verschillende wijzigingen bevat ten opzichte van de Wet op het Nederlanderschap zoals wij die thans kennen. In de eerste plaats is het voornemen gestand gedaan, de afstandseis te laten vervallen. In de tweede plaats zijn de verliesbepalingen van het Nederlanderschap inderdaad aangepast. In de derde plaats zijn de nationaliteitsrechtelijke gevolgen evenzeer aangepast. In de vierde plaats zijn er enkele definiëringen in het wetsvoorstel opgenomen die wij in het verleden niet hadden. In plaats van woonplaats komt er nu hoofdverblijf te staan. In hoeverre dat belangrijk is, weet ik niet. Ik heb begrepen dat de heer Apostolou zelfs nog een amendement op dit punt heeft ingediend. In de uitdrukking "feitelijk hoofdverblijf" moet het woord feitelijk komen te vervallen. Ik hoor graag de reactie van de staatssecretaris. Het lijkt mij overigens een zinvol amendement.

Ik wil graag iets zeggen over het punt van de toelating. Het vereiste van toelating, zo wordt in de memorie van toelichting betoogd, is in het wetsvoorstel opgenomen om in ieder geval de algemene beginselen van het integrale vreemdelingenbeleid ook te laten doorwerken naar het naturalisatierecht. Dat is een mooie zin. Waarop komt het neer? Men zegt dat mensen die naar Nederland komen en illegaal hier zijn, geen naturaliteitsrechten kunnen opbouwen. Wij kunnen dan een aardige analogie trekken met hetgeen wij gisteren onder andere besproken hebben ten aanzien van illegalen die ook geen verblijfsrechten zouden moeten kunnen opbouwen... Ik laat dat echter achterwege.

Die eis van toelating vindt de fractie van de VVD goed. Wij vinden de nationaliteitsrechtelijke aspecten van erkenning ook goed. Wij zijn er natuurlijk op tegen dat schijnerkenningen kunnen plaatsvinden. Op deze wijze lijkt dat voor een belangrijk deel te worden verhinderd.

De verliesbepalingen vormen een ander hoofdstuk. Iedereen is daarop zo langzamerhand het zicht een beetje kwijt. Aanvankelijk hadden wij verliesbepalingen die erop neerkwamen, dat iedereen die een buitenlandse nationaliteit ging aannemen middels naturalisatie geen Nederlander meer kon blijven. Deze bepaling is enigszins aangepast. Mensen die tien jaar onafgebroken in een ander land verblijven, die tevens de nationaliteit van dat land hebben en ondertussen niet in Nederland geweest zijn, zullen ook de Nederlandse nationaliteit verliezen. Op deze bepaling is een nota van wijziging ingediend. Nu bestaat de mogelijkheid van stuiting, middels het aanvragen van een paspoort of een ander document. Niettemin zitten wij met het probleem van de groep mensen uit de jaren 1985 tot 1995. De bepaling liep immers tot 1 januari 1995. Ik geloof dat de staatssecretaris daarover schriftelijke vragen zijn gesteld. Ik hoor dan ook graag haar antwoord op de vraag wat er met die groep gebeurt die tussen wal en schip dreigt te geraken.

Ik kom nu op het belangrijkste punt, namelijk het doen van afstand. De fractie van de VVD deelt niet de opvatting van de regering dat die afstandseis zou moeten vervallen. Wij vinden dat, in overeenstemming met het beginsel dat vastligt in het Verdrag van Straatsburg, de meervoudige nationaliteit zoveel mogelijk zou moeten worden beperkt. Dat staat thans ook in de wet. Voor die gevallen waarin het feitelijk onmogelijk is te verwachten dat zij tevens afstand doen van die oude nationaliteit is een voorziening getroffen. Daarmee konden wij in feite allemaal leven. Ik betwijfel het argument dat het beter zou zijn voor de integratie. Ik vind dat met name het GPV dat in de stukken goed heeft weergegeven. Waar gaat het om? Dat men een duidelijke, definitieve keuze maakt voor een bepaalde nationaliteit. Het moet niet zo zijn dat men een nationaliteit heeft en na een verblijf van vijf jaar in Nederland – men spreekt de taal inmiddels in zekere mate – de andere nationaliteit er ook maar bij pakt. Waarom wil ik dat niet? Ik vind dat er een zekere gelijkheid moet zijn tussen de diverse individuen in de wereld. Een voorbeeldje: wanneer een Nederlander trouwt met een Duitse, zal hij afstand moeten doen van de Nederlandse nationaliteit, op grond van het Verdrag van Straatsburg. Als de door de staatssecretaris voorgestelde wet ingaat, zal dat andersom niet het geval zijn. Er is nog meer.

Meervoudige nationaliteit heeft naar mijn stellige overtuiging veel meer voordelen dan nadelen. Vroeger was het enige nadeel de opkomstplicht voor militaire dienst. Dat gaat binnenkort voor Nederland ook niet meer op. Dan zijn er bijna geen nadelen meer en dus bijna alleen maar voordelen. Ik vind het gewoon belangrijk dat men, zolang de nationaliteitsgedachte nog bestaat, een bewuste keuze maakt. De heer Schutte is dieper ingegaan op de nationaliteitsgedachte. De VVD is overtuigd voorstander van beperking van de nationaliteiten. Dat neemt niet weg dat op termijn in Europa best invoering van een Europees paspoort tot stand kan komen. Dan is iedereen gelijk.

De heer Apostolou (PvdA):

U begon met de geschiedenis van de nieuwe Wet op het Nederlanderschap. U weet dat de wet van 1985 de dubbele nationaliteit in veel gevallen toestaat. In de praktijk van nu hoeft maar een op de vijf personen echt afstand te doen van de eigen nationaliteit. De overige gevallen zijn geregeld in die wet van 1985. Als een kind hier geboren wordt van ouders met twee verschillende nationaliteiten, krijgt het kind automatisch beide nationaliteiten. Dat kan althans. Iemand die hier geboren is, kan bij een leeftijd van 18 jaar via optie het Nederlanderschap aanvragen. Daarbij stellen wij geen afstandseis. Vier op de vijf personen vragen wij dus helemaal niet om afstand te doen. U doet alsof afstand doen de regel is. Hoe zit dat? Dit is mijn eerste vraag.

Mijn tweede vraag is de volgende. Heeft u er een verklaring voor waarom de aanvragen voor nationaliteit sinds 1992 zo enorm zijn toegenomen? Mijn verklaring is dat juist door de door ons genomen maatregel veel meer mensen de stap hebben genomen om voor Nederland te kiezen. Daar gaat het uiteindelijk ook om. Wij willen dat met deze wet veel meer mensen die in dit land verblijven een binding krijgen met Nederland en dit tot uitdrukking brengen door het aannemen van het Nederlanderschap.

De heer Korthals (VVD):

In de stukken wordt gesproken over het cijfer van één op vijf. Ik weet niet of dat cijfer waar is. Er kleven wat haken en ogen aan en ik denk dat de cijfers anders liggen. In 1983-1984 is bewust gekozen om voor enkele principes de beperking van de meervoudige nationaliteit ondergeschikt te maken. Ik denk bijvoorbeeld aan de emancipatie. Op dat moment kon men alleen de nationaliteit van de vader krijgen. Men vond dat onbillijk. Men moet natuurlijk ook Nederlander kunnen worden in het geval de moeder de Nederlandse nationaliteit bezit. Ik vind dat ook redelijk. Dat betekent dat er enige spanning in de regeling is gekomen. Dat waren wij ons van bewust. Er is toen voor gekozen om het zo beperkt mogelijk te doen. Dat is het antwoord op vraag 1.

Ik kom toe aan vraag 2. U zegt dat er in 1991 een geweldige toename is geweest van het aantal verzoeken om Nederlander te kunnen worden. Dat is nu net wat ik betoog! Het is zo ontzettend makkelijk, dus waarom doet men het niet? Baat het niet, dan schaadt het niet! Ik begrijp dus niet waarom dat voor u zo'n sterk argument is. Juist omdat men geen echte formele en emotionele keuze behoeft te maken, vind ik het voor die mensen bijzonder makkelijk om maar de Nederlandse nationaliteit aan te vragen. En dat is toch niet helemaal redelijk. Nu ga ik eens een tegenvraag stellen. U redeneert dat het voor die andere mensen emotioneel zo moeilijk is om afstand te doen van hun nationaliteit. Impliceert dat niet in feite dat nationaliteit inderdaad nogal diep zit en dat wij er niet te gemakkelijk mee moeten omgaan? Legt dat ons niet zekere beperkingen op? Het is een keuze, en laat ik u zeggen dat het de keuze van de VVD is om deze stap zoveel mogelijk te beperken.

De heer Apostolou (PvdA):

U noemt het terecht een heel emotionele beslissing. Iemand die bewust voor de Nederlandse nationaliteit kiest, zet dus in emotioneel opzicht een ongelooflijke stap. Dat onderschrijft u toch?

De heer Korthals (VVD):

Nee, hij zet emotioneel pas een enorme stap door afstand te doen van de andere nationaliteit en de Nederlandse nationaliteit te kiezen. Dat is het punt. Het lijkt mij niet zo'n geweldig emotionele zaak als iemand kiest voor het een en het ander behoudt.

De heer Apostolou (PvdA):

Maar wat wilt u? Wilt u dat mensen die 20, 25 jaar in Nederland wonen, niet volledig meedoen in de Nederlandse samenleving?

De heer Korthals (VVD):

Ach, u weet net zo goed als ik dat de meeste regels in Nederland worden bepaald door het ingezetenschap. Mensen die zo'n stap gezet hebben, kunnen dus best goed meedoen in de samenleving. Het enige verschil is dat zij bijvoorbeeld geen kiesrecht hebben in zowel het ene land als het andere land. En zij kunnen dan bijvoorbeeld ook niet kiezen in welk land zij op een bepaalde leeftijd gebruik zullen maken van de sociale zekerheid. U moet die dingen niet onderschatten. Er is zoëven ook al op gewezen dat er een commissie is ingesteld om dit nu eens allemaal te onderzoeken en er zou best nog eens wat boven water kunnen komen.

De heer Apostolou (PvdA):

Het verschil zit in de binding met dit land. Wij bekijken het van die kant en wij hebben daarbij respect voor bepaalde problemen. Wij vinden het belangrijker dat men een binding heeft met Nederland, met alle rechten en plichten die daarbij horen, dan dat men continu wordt uitgesloten van een aantal zaken, zoals bepaalde functies en burgerlijke rechten.

De heer Korthals (VVD):

Ja, maar redeneer nu eens andersom. Een Nederlander heeft niet alle rechten die degene met twee nationaliteiten heeft, die immers wel in een ander land kan worden gekozen of er bepaalde functies kan uitoefenen. Elke redenering moet je ook omdraaien. Het is een kwestie van kiezen en de keuze van de VVD-fractie is duidelijk en daarin zijn wij vanaf 1983 consequent geweest, maar daarvoor ook al: beperk die dubbele nationaliteit zoveel mogelijk.

De heer Dittrich (D66):

Als u dat zegt, wil u de eventuele keuze voor een dubbele nationaliteit dus niet bij de vreemdeling zelf leggen. Als u die keuze dus niet bij het individu legt, wat is dan het liberale in het standpunt dat u sinds 1983 naar voren brengt?

De heer Korthals (VVD):

Het liberale is dat iedereen zelf een keuze maakt. Iedereen kiest zelf welke nationaliteit hij wil hebben. Iemand kan kiezen Nederlander te worden, met als gevolg dat hij geen andere nationaliteit heeft. Of hij kan de oude nationaliteit houden en op een verblijfstitel in Nederland blijven.

De heer Dittrich (D66):

Maar de VVD-fractie ontzegt hem de keuze om een dubbele nationaliteit te hebben. Dat is ook een keuze.

De heer Korthals (VVD):

Ja, dat doen wij omdat die keuzemogelijkheid een zekere vorm van rechtsongelijkheid met zich mee zou brengen. Ik heb overigens in het begin al gezegd dat ik mij best kan voorstellen dat wij in een steeds kleiner wordende wereld op termijn allemaal precies dezelfde rechten en verplichtingen krijgen. Maar zover zijn wij naar mijn gevoel nog lang niet.

De heer Dittrich (D66):

Het zou een liberaal standpunt zijn om die afweging aan het individu over te laten en de overheid zich daarin terughoudend te laten opstellen.

De heer Korthals (VVD):

Nee, een liberaal standpunt is dat iedereen in vrijheid keuzes kan maken en het leven bestaat uit kiezen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

En betekent dit nu dat uw fractie het tweede protocol van het Verdrag van Straatsburg steunt of niet?

De heer Korthals (VVD):

Dat is een goed punt; daar zal ik dan maar direct op ingaan. Het Verdrag van Straatsburg beperkt in ieder geval voor de inwoners van de bij dat verdrag aangesloten landen de mogelijkheid om een meervoudige nationaliteit te hebben. Er is vervolgens een discussie op gang gekomen over de vraag of dat niet verruimd moet worden. In dat verband zegt de Nederlandse regering heel trots: in het tweede protocol moeten wij rekening houden met een verruiming van de meervoudige nationaliteit.

Verderop uit de stukken blijkt echter dat de Nederlandse ambtenaren geweldig bezig zijn om in de subcommissies het voortouw te nemen om de meervoudige nationaliteit in Europa te bewerkstelligen. Met andere woorden: wij zouden onze ambtenaren wel eens beter in de gaten kunnen houden. Van wie hebben zij namelijk die opdracht gekregen? In Nederland is er altijd nog een meerderheid voor beperking van de meervoudige nationaliteit.

Er is nog iets. Het tweede protocol wordt geweldig belangrijk. Is dat hier al aan de orde geweest en is dat al geratificeerd? Wat houdt het protocol in? Volgens mij alleen dat er een dubbele nationaliteit mogelijk is voor echtgenoten, voor kinderen en voor migranten van de tweede generatie. Migranten van de tweede generatie hebben in Nederland al de mogelijkheid van een meervoudige en dubbele nationaliteit.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Wat de ratificatie betreft, zal de heer Korthals zich het volgende herinneren. De heer Van Leijenhorst, staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen in het kabinet-Lubbers I, als ik mij niet vergis, heeft in 1983 een verdrag met Marokko gesloten over een bilaterale uitwisseling van programma's. Daar was verzet tegen in deze Kamer. Maar voordat het geratificeerd kon worden, had de regering, waar toen ook de VVD in zat, daar al lang mee gewerkt. Het is dus geen unicum. Kennelijk is het de praktijk van de parlementaire behandeling dat verdragen later aan de orde kunnen komen dan door de een of andere partij gewenst is. Dit is meer een informatieve mededeling aan uw adres.

Mijn vraag is de volgende. Ik heb met uw collega de heer Wiebenga misschien wel tien jaar lang over deze kwestie gepraat. Zijn stelling was steeds: gelijke rechten voor de Nederlander. De heer De Korte, een halfjaar lang minister van Binnenlandse Zaken vanwege het overlijden van de heer Rietkerk, heeft aan de vooravond van de gemeenteraadsverkiezingen in 1986 tegen mij gezegd: ik vind het goed dat de migranten hierin geparticipeerd hebben, ik hoop dat zij de volgende keer meedoen op landelijk niveau, maar zij moeten wel een Nederlands paspoort hebben. De VVD heeft altijd aangedrongen op het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit. U bent toch niet bezig met de vorige oorlog? Er is intussen een tweede protocol bijgekomen. De gedachtengang is eigenlijk verder gegaan. Ik had van een liberale partij als de VVD, gelet op dat historische standpunt van de VVD, nu verwacht dat zij zou zeggen: oké, laten wij het doen. Dit geldt des te meer daar er, zoals u ook erkent, groepen zijn die helemaal niet van hun nationaliteit af kunnen komen. Ik wijs op een collega in de VVD-fractie. Een aantal feiten zijn dus verder gegaan dan de benadering van de VVD. Ik hoop dat u dit ook inziet.

De heer Korthals (VVD):

Het uitgangspunt is dat al het redelijke gedaan moet worden om afstand te doen van de nationaliteit. Als dat gebeurt en het kan niet, heeft de VVD in het verleden ook geen moeite gehad met een dubbele nationaliteit.

Bovendien zaten de twee door u genoemde fractieleden in 1983 en 1984 ook in de fractie, van wie een nog in de huidige fractie zit. Het standpunt dat ik verkondig, wordt geheel door hen gedeeld. Wellicht hebben wij altijd gezegd wat ik in dit debat ook gezegd heb: wij moeten ruimhartig bij naturalisatie zijn, maar dit betekent niet dat wij voor meervoudige nationaliteit zijn. Wij kunnen toch ruimhartig voor naturalisatie zijn en tegelijk van mening zijn dat wij de meervoudige nationaliteit zoveel mogelijk moeten beperken? Wat dat betreft, zijn wij altijd consequent en consistent geweest. Dat was het geval in 1983 en 1984, alsook in het debat over de notitie inzake meervoudige nationaliteit en bij de inbreng bij het onderhavige wetsvoorstel. U moet dus niet doen alsof de VVD nu met twee of zelfs met drie monden spreekt.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Dat heb ik niet gezegd. U bent weliswaar consistent als het gaat om het vasthouden aan het ene punt, maar dat punt houdt ook in dat u de migranten de mogelijkheid moet bieden om de Nederlandse nationaliteit zonder problemen te verkrijgen. Als u daar voorstander van bent, moet u daar dus ook de consequenties van dragen.

De heer Korthals (VVD):

Dat het zonder problemen moet gaan, gaat mij nu net te ver. Ik vind een nationaliteit niet iets wat je verzamelt of een diploma dat je kunt halen wanneer je aan de vereisten voldoet. Het is een daadwerkelijke keuze. Hierin zit naar mijn gevoel het wezenlijke verschil tussen u en mij en anderen in de Kamer. Wij kunnen er lang en breed over doorpraten; ik heb een beetje aangegeven hoe het bij de VVD zit. Ons standpunt is naar mijn gevoel duidelijk, althans duidelijker dan dat van het CDA. Daar kom ik nog op.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Het is niet goed als u een karikatuur maakt van de mensen die een proces hebben doorgemaakt voordat zij tot het besluit zijn gekomen om een verzoek in te dienen. Het gaat niet om verzamelen. U zegt dat het makkelijk is om te verzamelen en om twee nationaliteiten te hebben. Stel dat het zo makkelijk en goedkoop is om twee papieren naast elkaar te hebben, zonder problemen en zonder emotionele drempels. Waarom hebben dan niet alle migranten in Nederland die voldoen aan de voorwaarden om het Nederlanderschap te verkrijgen, massaal daarvoor gekozen? Wat is volgens u de verklaring?

De heer Korthals (VVD):

In artikel 9 van de Wet op het Nederlanderschap staat dat men afstand moet doen van de oude nationaliteit. Dat is de verklaring.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Nee, wij hebben sinds 1991 een praktijk gekend.

De heer Korthals (VVD):

Daarop komen wij nog. Ik zou wel eens van de staatssecretaris willen horen hoe het in de praktijk gaat. Ik vermoed dat er heel weinig mensen zijn die afstand doen van hun oude nationaliteit. Ik denk dat zij er niet eens gegevens over heeft.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Mijn vraag is aan u gericht, mijnheer Korthals. U zegt dat het zo makkelijk is om die papieren te krijgen. Dat is een beetje de karikatuur die u maakt van de afwegingen, die soms heel zwaar zijn. Waarom hebben dan niet alle migranten sinds 1991 die goedkope weg gekozen en de Nederlandse nationaliteit aangevraagd?

De heer Korthals (VVD):

Ik weet het niet. Ik weet niet om welke aantallen het precies gaat. Ik weet niet of zij aan de verdere voorwaarden hebben voldaan. Ik weet niet of zij van plan zijn, het in de nabije toekomst alsnog te doen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Ik weet het. Het heeft ermee te maken dat men eigenlijk nog niet zover is in de afweging om de stap naar het Nederlanderschap te zetten. Het is niet zomaar een papier kopen, maar het is wel degelijk een emotionele stap.

De heer Korthals (VVD):

Ik denk dat Nederland heel wat liberaler tegenover vreemdelingen is dan andere landen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Op dit punt ondanks de VVD.

De heer Korthals (VVD):

Ondanks de VVD. Dat mogen wij inderdaad wel eens vaststellen. Het is overigens ook dankzij de VVD. De praktijk tot 1991 had de volledige instemming van de VVD. Daarvoor zijn ook wij verantwoordelijk.

Op de situatie na 1991 ga ik graag nog door. Toen is er iets geweldig merkwaardigs gebeurd. Het CDA heeft toen te zamen met de Partij van de Arbeid een motie ingediend. Allen die hier aanwezig zijn, begrijpen nog steeds niet wat er in die motie staat. Als ik haar taalkundig ontleed, blijkt er gewoon wartaal te staan en dat de opstellers van die motie niet in aanmerking komen voor het halen van de inburgeringseis.

Die geweldige wartaal is een eigen leven gaan leiden. De heer Apostolou heeft de motie heel slim uitgelegd op een manier die hem uitkwam en deze uitleg is door de regering overgenomen. Het gevolg was een circulaire waarin vooruitlopend op de wetswijziging afstand werd gedaan van de afstandseis. De fractie van het CDA heeft zich daarbij neergelegd; dat is in dit debat ook duidelijk naar voren gekomen. Ik herinner mij dat debat nog.

In feite ontstond hierdoor in Nederland de situatie dat er bij motie en niet bij wetswijziging geregeerd werd. De heer Schutte wees erop en ongetwijfeld zal ook de heer Van den Berg erop komen. De VVD vindt het nog steeds een schande van de eerste orde dat de overheid zich niet aan de eigen wetten houdt, terwijl iedere burger geacht wordt naar de wet te leven. Iedereen wordt geacht de wet te kennen. Als het niet zo is, sta je al snel bij de rechter.

Waarom zijn de bezwaren van de VVD zo groot? Voor een wetswijziging zijn er allerlei procedurele voorschriften, bijvoorbeeld advisering door de Raad van State. De Raad van State heeft in dit geval geadviseerd en aan de regering gevraagd of zij wel met dit wetsvoorstel moest doorgaan, omdat het in strijd kan zijn met het Verdrag van Straatsburg. Dat is één.

In de tweede plaats wordt in feite het amendementsrecht ermee aan de Tweede Kamer ontnomen, want zonder dat er iets in de Tweede Kamer besproken wordt, gebeurt er al iets.

In de derde plaats wordt de Eerste Kamer en passant opzij gezet, die toch ook medewetgever is.

In de vierde plaats betreft dit een rijkswet, terwijl de Antillen en Aruba er niet bij betrokken zijn geweest, zo las ik in de stukken. Die moeten maar meedoen met een motie in Nederland, een motie die iedereen voor zich verschillend heeft uitgelegd.

Mag ik vragen, dat dit nooit meer gebeurt? Immers, als je zegt dat een vereiste voor buitenlanders is, dat zij enige kennis hebben van de Nederlandse staatsinrichting en het Nederlandse staatsrecht, terwijl je zulke blunders als parlement maakt, dan moet je werkelijk voorzichtig zijn. Ik vind het des te erger, omdat in die tijd de VVD een motie heeft ingediend om niet, vooruitlopend op de wetswijziging, al te beginnen met de uitvoering ervan. Met andere woorden: de situatie die gecreëerd is vanaf 1991 tot 1994, is een ernstige, maar wij zijn er als VVD in ieder geval niet verantwoordelijk voor. Het mag niet tot de redenering leiden dat wij ons vervolgens maar moeten neerleggen bij dit wetsvoorstel. Dat zal de VVD niet doen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Gaande dit hele traject was u er toch bij? U heeft juist een aantal debatten uitgelokt hierover. Het is niet zo dat het helemaal buiten u om is gegaan. Ik begrijp uw juridische, staatsrechtelijke of parlementaire punt, maar dat neemt niet weg dat u er volledig bij bent geweest.

De heer Korthals (VVD):

Ja, maar wat wilt u daarmee zeggen? Wij zijn erbij geweest en wij hebben gezegd, als VVD, dat het zo niet kon. Er is zelfs een motie ingediend door de heer Wiebenga, op stuk nr. 21, maar die motie werd überhaupt niet met enige warmte ontvangen in de Kamer; men ging maar door op de ingeslagen, foute weg. Nu, op een gegeven moment zul je je, zelfs als VVD, bij een meerderheid in het parlement moeten neerleggen. Het neemt niet weg dat wij het een fundamentele fout vinden.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Wanneer ik elke keer, als GroenLinks zijn zin niet krijgt, zou concluderen dat het eigenlijk een foute boel is, kan ik elke dag wel zo'n opmerking maken.

De heer Korthals (VVD):

Nee, mijnheer Rabbae. Nu bent u op de foute toer, want het gaat hier om fundamenten van ons staatsrecht. Ik denk dat iedereen het in wezen, in zijn hart, met mij eens is dat het niet zo mag zijn, dat je een wet kunt wijzigen door middel van een motie of dat je de uitvoering ervan alvast ter hand kunt nemen, vooruitlopend op de wetswijziging.

De heer Apostolou (PvdA):

Voorzitter! Voor de duidelijkheid wijs ik op het volgende. Volgens mij hebben wij ook bij dit punt toen heel lang stilgestaan: in hoeverre is het mogelijk om binnen de huidige wet enige verruiming van de afstandseis toe te passen? De Kamer heeft toen in grote meerderheid uitgesproken dat er binnen de huidige wet, met dit artikel zoals het was, ruimte was om de afstandseis te versoepelen. Op grond daarvan heeft de regering verder uitvoering gegeven aan die motie. Het is niet zo dat wij de wet daarmee hebben overtreden. Alleen, er is gezegd dat wij in Nederland afwijken van die afstandseis; wij staan dat toe ten aanzien van een heleboel volwassenen die de aanvraag indienen, maar een reden geven waarom zij hun eigen nationaliteit niet kunnen opgeven. Daar hebben wij gevraagd om de ruimte die er is, wat meer te verruimen, om juist de mogelijkheid te geven aan mensen een aanvraag voor het Nederlanderschap in te dienen.

De heer Korthals (VVD):

Maar nu, voorzitter, de feitelijke situatie. Ik ben het ermee eens – hoewel ik dat niet gelukkig vind – als gesproken wordt van enige versoepeling. Maar wat is er gebeurd? De hele afstandseis is vervallen en dat is tegen datgene dat in de wet staat. Dan zeg ik dat je de ordelijke procedure van een wetswijziging moet volgen.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter! Indien de overheid van mening is dat redelijkerwijze niet aan de verzoeker, ter verkrijging van de Nederlandse nationaliteit, die afstandseis gesteld kan worden, dan kan de overheid toch afzien van dit vereiste, ook op grond van de huidige wet, daar waar het betreft artikel 9? Want er staat: tenzij dit redelijkerwijze niet kan worden verlangd. Naar mijn mening heeft het kabinet dat weliswaar ruim toegepast, maar over die toepassing praten wij vandaag ook met betrekking tot dit wetsvoorstel.

De heer Korthals (VVD):

Nu probeert u er onderuit te komen. Als u de circulaire heeft gelezen, weet u heel goed dat die afstandseis niet meer in de hand is gehouden. Dat is de praktijk geweest. Dat weet u zelf ook. Dat is mede gebeurd, omdat het CDA intern – naar ik aanneem – verdeeld dacht over de vraag wat men nu eigenlijk daarmee aan moest. Moest men helemaal van die afstandseis af of moest men alleen maar op de toer van de versoepeling? Dan kom ik bij uw amendement, mijnheer Verhagen. Wat ik überhaupt voor wetgeving belangrijk vind, is dat er duidelijkheid wordt gecreëerd. Wat u doet, is geen duidelijkheid creëren. Heeft u enig idee wat het amendement, mede gelet op uw toelichting, uiteindelijk gaat kosten? Ik wil de staatssecretaris vragen om de kosten van het amendement van de heer Verhagen op stuk nr. 26 te berekenen. Dan moet iedereen psychisch worden getoetst. Het gaat er dan om in hoeverre men emotioneel niet in staat is om afstand te doen. Daar komt het in feite op neer. Ik leg dan ook de volgende vraag aan u voor, mijnheer Verhagen. Wilt u de afstandseis behouden, met uitzonderingen, of wilt u de afstandseis laten vervallen? Daar gaat het om. Dat is in wezen de kern van dit debat. Als ik op die vraag niet een bevredigend antwoord krijg, heeft het niet of nauwelijks zin om enig amendement van het CDA te steunen. Dat zit ik kiekeboe te spelen. Ik ben dan bezig mee te werken aan onduidelijke wetgeving. Dat is precies wat de VVD niet wil.

De heer Verhagen (CDA):

Wij willen dat de overheid beoordeelt of er bij de verzoeker goede redenen zijn om zijn oude nationaliteit te behouden.

De heer Schutte (GPV):

Voorzitter! Ik herken veel in het betoog van de heer Korthals. Er zit niet veel nieuws in. Er is sprake van een grote mate van consistentie. Zo kennen wij de VVD-fractie op dit punt al jarenlang. Maar de vraag blijft: wat is de reden geweest waarom dit debat niet veertien dagen geleden gehouden kon worden? Had de VVD-fractie tijd nodig om te kijken of de coalitiepartners het misschien met haar eens zouden worden? Het VVD-standpunt is heel helder en onbreekbaar. Daar zou de heer Korthals waarschijnlijk niet op teruggekomen zijn. Of was er een andere reden waarom het publieke debat dat nu wordt gevoerd, toen niet kon worden gevoerd?

De heer Korthals (VVD):

Laat ik eerlijk zijn. Er werd gezegd dat het amendement van het CDA zo ver tegen de geest van de wet inging, dat het om die reden misschien wel eens destructief zou kunnen zijn. Wij moesten dat nader beoordelen. Daarover hebben wij overleg gevoerd.

De heer Schutte (GPV):

U heeft dus overleg gevoerd, naar ik aanneem ook met de indiener van het amendement, om te bezien of tot een zodanige formulering kon worden gekomen dat het amendement zowel voor de VVD-fractie als voor de heer Verhagen en zijn fractie acceptabel zou zijn, waardoor er wellicht een meerderheid voor zou kunnen ontstaan?

De heer Korthals (VVD):

Ik heb niet of nauwelijks overleg hierover gehad. Er waren leden in deze Kamer die er op die manier over dachten en die daarover nader beraad wilden hebben.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter! Ik wil de heer Korthals een vraag stellen. Hij sprak over het amendement-Verhagen. Ik heb echter ook een amendement ingediend, waarin de vreemdeling die de Nederlandse nationaliteit aanvraagt uitdrukkelijk een keuze moet maken: wil hij zijn oorspronkelijke nationaliteit behouden of wil hij daar afstand van doen? Wat is de reactie van de heer Korthals op dat amendement? Dat heb ik nog niet gehoord.

De heer Korthals (VVD):

Ik heb ook heel duidelijk gezegd dat het niet gaat om wat de vreemdeling wil, maar om wat wij als Nederlandse samenleving willen. De VVD-fractie meent dat een vreemdeling – dat is een raar woord – die Nederlander wil worden, dan afstand moet doen van de oude nationaliteit, uiteraard tenzij er redenen zijn waarom dat echt niet zou kunnen. Maar wij moeten ervoor oppassen dat wij daarin niet te soepel worden.

De heer Dittrich (D66):

Mijn amendement gaat minder ver dan het voorstel van de regering. De regering stelt: schrap die hele handel in artikel 9. In mijn amendement wordt voorgesteld om het keuzemoment weer in de wet op te nemen.

De heer Korthals (VVD):

Ik vind het allemaal zo wollig. Ik vind het allemaal niet zo erg zinvol. Ik ben het niet eens met de regering. Ik ben het niet met u eens, mijnheer Dittrich. Ik dacht dat de heer Verhagen nog het meest in mijn richting kwam. Maar hij is nu erg vaag over wat hij precies bedoelt. Het wordt alleen maar een kostbaar amendement. Het lijkt erop dat de afstandseis niet wordt gehandhaafd. En dan voel ik er ook niets meer voor. Ik denk dat wij tegen dit onderdeel van de wijziging van de wet zullen stemmen.

De heer Dittrich (D66):

Mijn conclusie is dat u dan helemaal alleen staat.

De heer Korthals (VVD):

Dat is niet zo erg in deze wereld. Ik krijg wel weer eens nieuwe vrienden.

De heer Verhagen (CDA):

Zowel het amendement-Dittrich als het amendement-Verhagen is gekoppeld artikel 9, hetgeen een weigeringsgrond inhoudt. Het verschil tussen mijn amendement en dat van de heer Dittrich is het volgende. Als de verzoeker niet kan aantonen dat hij goede redenen heeft om zijn oude nationaliteit te behouden, wordt de eis nog wel degelijk gesteld.

De heer Korthals (VVD):

Wat is een goede reden? Het gaat er mij om of de heer Verhagen vindt dat het uitgangspunt is dat hij afstand moet doen van zijn oude nationaliteit. Ik dacht dat ik dat in zijn amendement las. Als ik de commentaren van het NCB en van iedereen hoor, lezen zij dat er ook in. Als de heer Verhagen daar ja op zegt, is hij mijn vriend.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter! Na de grondige vernieuwing van onze wetgeving op het punt van het Nederlanderschap in 1984 is het een tijd vrij rustig gebleven in ons nationaliteitsrecht. Slechts enkele kleinere wijzigingen vonden sedertdien plaats. Dat wil echter niet zeggen dat er geen ontwikkelingen hebben plaatsgevonden. Ik denk in dit verband in het bijzonder aan het besluit van de ministerraad van het Koninkrijk van november 1991, waarbij de facto de afstandseis van artikel 9 uit de Rijkswet op het Nederlanderschap werd geschrapt. De heren Korthals en Schutte hebben daar uitvoerig bij stilgestaan.

Op de afstandseis als zodanig kom ik zo dadelijk nog wel terug, maar ook ik wil hier duidelijk de vraag aan de orde stellen of het besluit van de ministerraad van indertijd staatsrechtelijk wel door de beugel kon. Ik denk dat dat niet zo is. Immers, in feite werd een wetswijziging tot stand gebracht zonder dat de Raad van State daarover heeft kunnen adviseren, zonder dat de Eerste Kamer in het besluitvormingsproces werd betrokken en zonder dat Aruba en de Nederlandse Antillen formeel bij deze wijziging betrokken waren. Al is het meer dan drie jaar na dato en al is er sprake van een ander kabinet, toch zou ik de staatssecretaris willen vragen of dit besluit van de ministerraad legitiem kan worden geacht. Naar mijn mening zijn daar geen deugdelijke gronden voor aan te voeren. Zo moeten wij niet met onze wetgeving omgaan.

Het wetsvoorstel bestaat uit diverse wat los van elkaar staande onderdelen. Brede aandacht heeft getrokken de nieuwe bepaling omtrent het verlies van het Nederlanderschap. Dat geldt vooral het buitenland, zoals wij gemerkt hebben aan de vele adressen die ons hebben bereikt.

Ik wil er niet aan voorbijgaan dat het wetsvoorstel ook voorzieningen bevat die het verschijnsel van de schijnerkenningen van kinderen van buitenlanders beogen tegen te gaan. Dat is in de ogen van mijn fractie beslist nodig, omdat misbruik van artikel 4, lid 1, van de Rijkswet op het Nederlanderschap buitengewoon gemakkelijk was. Eigenlijk zou al veel en veel eerder tegen dit verschijnsel opgetreden moeten zijn, ook langs de weg van het nationaliteitsrecht. Het zal duidelijk zijn dat het voorstel op dit punt, ook al is het veel te laat, op onze steun mag rekenen.

Veel moeilijker ligt dat voor de onderdelen van het voorstel die betrekking hebben op de naturalisatie van vreemdelingen. Ik noemde al het schrappen van de afstandseis. Vermoedelijk ligt daar ook de oorzaak van het feit dat het wetsvoorstel, ofschoon al in de circulaire van december 1991 aangekondigd, toch nog zo lang op zich heeft laten wachten. Het is opmerkelijk dat de Raad van State over het onderhavige ontwerp twee maal heeft geadviseerd. De eerste maal gebeurde dat in maart 1992. De opmerkingen van de raad waren blijkbaar dermate ingrijpend, dat het voorstel drastisch werd gewijzigd. Besloten werd om het herziene ontwerp nog eens aan de Raad van State voor te leggen. Dat advies dateert van januari 1993. Ik denk dat deze gang van zaken te maken heeft met de afstandseis.

Wat die afstandseis betreft is het getij blijkbaar in tien jaar tijd volledig gekeerd. Bij de totstandkoming van de nieuwe Rijkswet op het Nederlanderschap bleek het CDA/VVD-kabinet met staatssecretaris mevrouw Korte-van Hemel buitengewoon te hechten aan die afstandseis. Immers, een van de belangrijke doelstellingen van de wet, naast het voorkomen van staatloosheid, was het tegengaan van meervoudige nationaliteiten. De huidige staatssecretaris mag geacht worden van deze geschiedenis op de hoogte te zijn. Toch kan ik het niet nalaten om het standpunt van het toenmalige kabinet te illustreren met een enkel citaat uit de stukken, met name de memorie van antwoord bij wetsvoorstel 16947. Na een betoog van bijna vijf pagina's over de betekenis van de Nederlandse nationaliteit – op zichzelf goed dat daar zoveel aandacht aan besteed is – schrijft de toenmalige staatssecretaris: "Uit het vorenstaande blijkt dat de tot dusver naar voren gebrachte argumenten om niet langer bezwaar te maken tegen het ontstaan van meervoudige nationaliteit mij niet hebben kunnen overtuigen. Het komt mij gewenst voor, het vereiste van het doen van afstand te handhaven."

Het vereiste bleef ook gehandhaafd, want de Kamer dacht er in meerderheid net zo over, zodat amenderingspogingen schipbreuk leden. Onze fractie kon zich in de discussie destijds, bij monde van wijlen collega Van Dis, vinden in de benadering van het kabinet om het ontstaan van de meervoudige nationaliteit tegen te gaan.

Wat is nu de reden om op dit moment tot een ander oordeel te komen? Die is er naar ons oordeel niet. Er is gewezen op de internationale ontwikkelingen. Ik wil niet herhalen wat de heren Schutte en Korthals op dat punt al hebben gezegd, maar hier zijn nog heel wat kanttekeningen bij te plaatsen. Ik denk dat wij ook op dit punt weer internationaal vooroplopen. Helaas gaat dat, zoals vaker, dan niet in de gewenste richting.

Het wil mij voorkomen dat er nauwelijks nog nieuwe argumenten pro en contra te berde te brengen zijn. Ik wil dan ook de hele discussie van toen niet overdoen. De regering heeft onze fractie in ieder geval geenszins kunnen overtuigen, dat de in het wetsvoorstel vervatte koerswending op dit punt gewenst zou zijn. Wij hebben daar heel grote moeite mee. De nationaliteit is toch in feite de kern van onze gezamenlijke identiteit als natie. Zonder in nationalisme te vervallen, vind ik dat wij zuinig moeten zijn op onze nationaliteit en daarmee heel zorgvuldig moeten omgaan. Mijn fractie heeft altijd de lijn gevolgd dat naturalisatie natuurlijk mogelijk moet zijn, maar dat eist dan wel een zeer bewuste keuze voor en een duidelijke betrokkenheid bij onze rechtssfeer. Wij zijn dus niet gediend van het verschijnsel van de dubbele nationaliteit, althans wij willen dat zeker niet bevorderen.

De nu uitgezette lijn past misschien in een soort filosofie die in de stukken wordt aangeduid met "pluraal burgerschap". Maar of deze aanpak ook thuishoort in de remedie tegen wat allerwegen wordt gezien als de afbrokkeling van verantwoord burgerschap, is voor ons de grote vraag.

Wij willen best meedenken, wij hebben niet bij voorbaat tegen alles "nee" gezegd. Maar tot onze grote teleurstelling heeft de regering ook niets willen weten van onze suggestie om, als wij die kant al uit moeten, dan in ieder geval de meervoudige nationaliteit van genaturaliseerde vreemdelingen aan een termijn te binden. Zover hadden wij op zichzelf nog wel willen meedenken, maar ook dat idee is door de regering duidelijk afgewezen. Dat stelt ons teleur. Bij geëmigreerde Nederlanders doen wij dat overigens wel. Vanwaar dit verschil? Kan dat nog eens worden uiteengezet?

Daarmee stap ik af van het onderdeel naturalisatie en kom ik op de voorgestelde verliesbepalingen. Deze hebben, zeker in de aanvankelijk voorgestelde vorm, zeer de aandacht van onze geëmigreerde landgenoten getrokken. Daarbij is ook een vrij brede verontrusting tot uitdrukking gekomen. Dat was deels ten onrechte, namelijk in zoverre men niet goed op de hoogte bleek van de huidige wet en men een niet geheel juist verband legde met de aanvankelijk beoogde datum van inwerkingtreding van de voorgestelde wijzigingen. Toch is het goed dat op brede schaal aan de bel is getrokken en dat die reacties bij Kamer en regering gehoor hebben gekregen. De nota's van wijziging, onder andere op het punt van het overgangsrecht, hebben naar onze smaak tot een globaal aanvaardbare regeling geleid. Niettemin is er nog een aantal vragen. Kortheidshalve sluit ik mij aan bij de vragen die de heer Verhagen heeft gesteld. Ik wil voorts duidelijk van de regering vernemen of er op dit punt geen echte problemen meer zijn. Ik denk dat problemen waarbij men op zeker moment moet constateren het Nederlanderschap te hebben verloren, in feite alleen nog kunnen ontstaan doordat men onvoldoende geïnformeerd is over de voorgestelde wijzigingen of eenvoudigweg te laat is met het ondernemen van actie. In dat laatste geval heeft men het aan zichzelf te wijten. Wat de informatie betreft, sluit ik mij aan bij de vraag van de heer Verhagen.

Wij willen overigens beslist niet verdergaan bij het verscherpen van de verliesbepalingen, zoals door prof. De Groot is voorgesteld. Hij is van mening dat het derde lid van artikel 15 wel kan worden geschrapt. Als het gaat om de vraag hoe de verbondenheid met Nederland gestalte krijgt, stelt hij de vraag: manifesteert een verblijf in Nederland gedurende enkele maanden niet een nauwere band met ons land dan uitsluitend een stukje papier met officiële stempels? Die vraag is misschien niet geheel onterecht, maar zijn conclusie willen wij geenszins delen. Wij nemen aan dat dat ook voor de regering geldt.

Het geheel overziend, meen ik dat er in het wetsvoorstel zowel positieve als negatieve punten vervat zitten. Wij zijn uiteraard zeer geïnteresseerd in de beantwoording van de staatssecretaris. Wij zijn uiteraard ook zeer benieuwd naar het verloop van de discussie over een aantal amendementen. Vervolgens zal de SGP-fractie haar eindoordeel bepalen. Wel wil ik vooraf duidelijk stellen dat de kwestie van de dubbele nationaliteit en het vervallen van de afstandseis voor onze fractie zeer zwaar weegt.

De heer Apostolou (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! De meervoudige nationaliteit is de laatste jaren niet alleen in Nederland maar ook internationaal onderwerp van discussie. In het naburige Duitsland vindt een intensief debat plaats, waarbij vaak naar de Nederlandse praktijk wordt verwezen. Frankrijk en Italië hebben hun wetgeving reeds aangepast. De landen die partij zijn in het Verdrag van Straatsburg hebben een tweede protocol getekend dat de meervoudige nationaliteit mogelijk maakt.

Nederland kent sinds 1991 een praktijk waarin de mogelijkheden tot meervoudige nationaliteit aanzienlijk zijn verruimd. Meervoudige nationaliteit was al praktijk voor bepaalde categorieën ingezetenen in Nederland op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap van 1985. Het aantal personen dat in de laatste decennia meer dan één nationaliteit heeft verkregen, is sterk gegroeid. Het kunnen verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit van de Nederlandse vader of moeder, maar ook vanwege geboorte op het grondgebied van het Koninkrijk, heeft die mogelijkheden vergroot. Uit de schriftelijke behandeling van dit wetsvoorstel is duidelijk geworden dat slechts van hooguit één op de vijf verlangd kan worden, afstand te doen van de oorspronkelijke nationaliteit. Ik zie de heer Korthals "neen" schudden, maar dat staat in de stukken.

De fractie van de PvdA heeft zich ervoor ingezet, het afstandsvereiste uit artikel 9 van de huidige wet te doen vervallen. Wij zijn verheugd dat in deze eerste tranche van wijzigingen van de Rijkswet op het Nederlanderschap het laten vervallen van deze bepaling realiteit wordt. Aanleiding tot deze wijziging was de integratiediscussie van de immigranten in Nederland. Zowel in het rapport van de WRR als door bepaalde fracties in de Kamer wordt ervoor gepleit dat de ingezeten immigranten een rechtspositie zouden moeten verwerven die gelijk is aan die van de Nederlanders. Een gelijke rechtspositie wordt het beste gerealiseerd door de verwerving van het Nederlanderschap.

Daarnaast speelde het punt van de identificatie van permanent in Nederland verblijvende vreemdelingen met de Nederlandse samenleving een belangrijke rol in de discussie. Voorts wordt door het laten vervallen van de afstandseis de rechtsgelijkheid bevorderd. Zoals ik heb aangegeven wordt slechts van één op de vijf mensen die het Nederlanderschap verkrijgen, geëist afstand te doen van de oorspronkelijke nationaliteit. De rechtsongelijkheid tussen vreemdelingen onderling wordt met dit wetsvoorstel teniet gedaan. Deze drie belangrijke punten, namelijk gelijke rechtspositie, rechtsgelijkheid en identificatie met Nederland zijn en blijven voor de PvdA de voornaamste argumenten om over te gaan tot het laten vervallen van de afstandseis.

De heer Korthals (VVD):

In de stukken staat inderdaad dat slechts voor één op de vijf de afstandseis gehanteerd wordt. Dit betekent echter niet dat alle anderen dus de meervoudige nationaliteit krijgen. Sommigen verliezen bijvoorbeeld hun oorspronkelijke nationaliteit van rechtswege als zij Nederlander worden.

De heer Apostolou (PvdA):

De praktijk heeft het Verdrag van Straatsburg reeds ingehaald. Wij zeggen dat het niet mag, maar in de praktijk behoeft bijna 90% van de betrokkenen geen afstand van de oorspronkelijke nationaliteit te doen. In wezen voert de heer Korthals een strijd tegen iets dat in de praktijk zeer weinig betekenis heeft. Het gaat slechts om een zeer klein deel van de degenen die Nederlander willen worden.

Voorzitter! In de wereld van vandaag, waarin de mobiliteit van mensen zo groot is en de bindingen die mensen hebben met verschillende tradities en achtergronden in onze dagelijkse realiteit aanwezig zijn, kan niet meer gesproken worden van conflicterende identiteiten of tegenstrijdige solidariteitsgevoelens bij burgers die bewust de stap zetten naar de aanname van het Nederlandse staatsburgerschap. Het standpunt dat afstand gedaan moet worden van de eigen achtergrond, de geschiedenis en de tradities die de identiteit van de persoon mede bepalen, is niet vol te houden in een wereld die gekenmerkt wordt door bindingen die dwars door nationale grenzen heen gaan.

Met nadruk herhaal ik de woorden "mede bepalen" van de identiteit, omdat het behoud van de banden met de eigen achtergrond niet betekent dat men belemmerd wordt in het functioneren in de nieuwe omgeving. Terecht stelt de regering dat nationaliteit verbondenheid veronderstelt met het land van die nationaliteit. Die verbondenheid kan objectief waarneembaar zijn en blijkt dan uit het langdurig verblijf, de beheersing van de taal en een zekere mate van inburgering, maar ook uit economische en maatschappelijke verbondenheid. Emoties zijn in het algemeen aanwezig en worden veelal niet beëindigd bij verkrijging van een nieuwe nationaliteit. Daaraan wordt niets afgedaan wanneer bij die verkrijging al dan niet afstand gedaan wordt van de nationaliteit van het land jegens welke die verbondenheid bestaat.

De keuze van de PvdA is inderdaad een andere dan die van de VVD. Ik heb respect voor de opvatting van de VVD, alleen deel ik haar niet. De wereld verandert, evolueert, zeg ik ook tegen de heer Korthals. Ik vind dat zijn idee achterhaald is. In Europa spreken wij nu over een Europees staatsburgerschap; straks krijgen wij misschien een Europees paspoort, dwars door verschillende landen heen. Er zullen dan verschillende naties in Europa leven, met één paspoort. Dat zou helemaal niet gek zijn, want dat betekent vrijheid voor de burgers. Ik zie dat de heer Korthals het met mij eens is. Maar waarom moeten wij aan bepaalde principes vasthouden, alleen maar om die principes, terwijl de werkelijkheid van alledag ons inhaalt?

De heer Schutte (GPV):

Kan de heer Apostolou mij vertellen wat het Europese burgerschap in praktische zin inhoudt?

De heer Apostolou (PvdA):

Het houdt in dat er in de Europese ruimte vrij gereisd kan worden, terwijl de identiteit als lid van een bepaalde gemeenschap behouden kan worden. Er is helemaal geen tegenstrijdigheid tussen het Europese staatsburgerschap en de eigen identiteit van mensen van Europese volkeren. Ik geloof niet dat de mensen in Nederland, Frankrijk of Duitsland fundamenteel zullen veranderen als het gaat om de zaken die hen binden, alleen omdat zij een Europees paspoort krijgen. Ik vind dan ook dat met het verkrijgen van het Nederlanderschap geen streep onder het verleden kan worden gezet. Dat kan niet van mensen worden verlangd. Mensen kunnen nu eenmaal bindingen hebben met heel veel landen. Zo ken ik Nederlanders die alleen de Nederlandse nationaliteit hebben en zich toch ongelooflijk solidair voelen met volkeren in andere delen van de wereld en zich daarmee ook kunnen identificeren. Het paspoort op zichzelf zegt dus eigenlijk niet zoveel.

De heer Schutte (GPV):

Dat ben ik met de heer Apostolou eens, maar hij vergelijkt de Nederlandse nationaliteit met het Europese burgerschap. Nu kan ik mij bij het eerste wel wat voorstellen, maar Europees burgerschap vind ik een mooie term uit het Verdrag van Maastricht. Ik denk dat er niet veel mensen zijn die zich daar inhoudelijk iets bij kunnen voorstellen.

De heer Apostolou (PvdA):

Ik heb zojuist gezegd dat de wereld evolueert. De heer Schutte weet dat het begrip "natie" zoals wij dat kennen in de vorige eeuw is ontstaan. Ik kan mij heel goed voorstellen dat er door ontwikkelingen in Europa in de toekomst andere vormen zullen zijn waarbinnen onveranderd sprake zal zijn van herkenning en erkenning van elkaar. Het begrip "natie" zoals dat nu is bepaald, zal naar mijn mening niet altijd zo blijven, en dat hoeft ook niet.

De heer Janmaat (CD):

Voorzitter! Het begrip "nationale staat" heeft zich ontwikkeld sinds de 17de eeuw, maar dat is niet wat mij verbaast. De CD-fractie is wel een beetje verbaasd over de uitspraak van de heer Apostolou dat wanneer welke fractie dan ook de ideeën van hem persoonlijk dan wel de PvdA niet zou volgen, deze achterhaald zou zijn. Ik wil niet zeggen dat dit een brutaliteit is, maar wel een geweldige zelfoverschatting.

De heer Apostolou (PvdA):

Als je van mening verschilt, kun je dat zeggen bij de toelichting waarom je een andere mening hebt. Ik heb dat trouwens tegen de VVD gezegd.

De heer Janmaat (CD):

Die conclusie is volledig ten onrechte.

De heer Apostolou (PvdA):

Dat is uw conclusie.

Mijnheer de voorzitter! In het verlengde van de integratiediscussie in Nederland is in de wijziging van dit wetsvoorstel de bepaling opgenomen dat Nederlanders die zich in het buitenland hebben gevestigd en daar een andere nationaliteit hebben aangenomen, hun Nederlandse nationaliteit niet hoeven te verliezen. De fractie van de Partij van de Arbeid juicht deze wijziging in onze nationaliteitswetgeving toe. De instemmingsbetuigingen die wij hebben ontvangen uit Australië, Canada, Brazilië, Venezuela en elders, spreken boekdelen. Nederlanders die genaturaliseerd zijn tot Australiër of Canadees, onderhielden en onderhouden ondanks het verlies van het Nederlanderschap tengevolge van de verwerving van een andere nationaliteit nog steeds banden met Nederland. Veel Nederlandse emigranten zijn zeer te spreken over de regeling die wij vandaag bespreken, want zij hoeven in het vervolg geen afstand te doen van de Nederlandse nationaliteit bij het aannemen van de nationaliteit van de staat waar zij wonen en werken. Op dit punt sluit ik mij uitdrukkelijk aan bij datgene wat de heer Dittrich heeft gezegd over de symmetrie tussen de artikelen 9 en 15 van deze wet. Dit is dus nieuws, zowel voor de immigranten in Nederland als voor de Nederlandse emigranten in het buitenland.

Voorzitter! Ik wil nog een aantal vragen over onderdelen aan de staatssecretaris voorleggen. De eerste vraag betreft het ingewikkelde punt van de nationaliteitsrechtelijke gevolgen die aan de erkenning of wettiging zonder erkenning zijn verbonden. Om fraude door schijnerkenningen te voorkomen stelt de regering voor, dat het Nederlanderschap van kinderen die door een Nederlander erkend of zonder voorafgaande erkenning gewettigd zijn, niet meer van rechtswege wordt verkregen, maar pas na drie jaar en indien de Nederlander, tijdens deze drie jaar, ononderbroken de verzorging en opvoeding van het desbetreffende kind op zich heeft genomen.

Aan dit voorstel zijn ook nadelen verbonden, zoals de regering onderkent. Dit voorstel bevordert namelijk niet de gelijkstelling van wettige en onwettige kinderen. Het schept binnen het gezin ongelijkheid, omdat niet alle leden van het gezin direct dezelfde nationaliteit kunnen hebben.

De nadelen van een van rechtswege verkrijging van de Nederlandse nationaliteit zijn echter veel groter. De incidenten die hebben geleid tot deze wijziging, wijzen erop dat fraude in dit kader bestreden moet worden. Ook de Staten van Aruba hebben zeer indringend commentaar geleverd op dit punt, met inachtneming van hun specifieke situatie in het Caribisch gebied en de immigratie uit Zuid-Amerika. Een jaar geleden werd de sociale dienst in Rotterdam geconfronteerd met een aanzienlijke fraudezaak, die verband hield met het van rechtswege verkregen Nederlanderschap van mensen uit de Dominicaanse Republiek, die via de Nederlandse Antillen naar Nederland kwamen. Dergelijke misstanden moeten zeer consequent worden aangepakt.

De fractie van de Partij van de Arbeid is zich wel bewust van de tijdelijke nadelen van de regeling om pas na drie jaar in aanmerking te komen voor het Nederlanderschap. Wij steunen de regering echter, omdat de nadelen niet opwegen tegen de noodzaak om schijnerkenningen en daardoor misbruik van het Nederlanderschap tegen te gaan. Ik weet dat de heer Dittrich hierover een amendement heeft ingediend, maar ik wacht de reactie van de staatssecretaris af, voordat ik mij uitspreek over wel of niet steunen van zijn amendement.

Verder wil ik aandacht vragen voor de voorlichtingsactiviteiten van de regering, zowel voor de vreemdelingen in Nederland als voor de Nederlandse immigranten in het buitenland. Kan de staatssecretaris aangeven wat de ervaringen tot nu toe zijn geweest? Hoe is de voorlichting verlopen? Betekent de toename van het aantal naturalisatieverzoeken de afgelopen jaren dat er geen andere activiteiten zullen worden ondernomen voor de immigranten in Nederland? Hoe staat het met de voorlichting van Nederlanders in het buitenland?

Een steeds terugkerend punt betreft de afhandeling van de naturalisatieverzoeken. Zowel in het kader van de begroting van Justitie als bij de bespreking van rapporten van de Nationale ombudsman komt het punt van niet gehaalde termijnen voor naturalisatie aan de orde. Op welke termijn zal volgens de staatssecretaris op dit punt orde op zaken kunnen worden gesteld? Het is vervelend dat zoveel burgers klagen over dit onderwerp. Een eenvoudige vraag naar de stand van zaken omtrent een naturalisatieverzoek is inderdaad een ware bezoeking. De bejegening van burgers is zeer onpersoonlijk. Je wordt via een antwoordapparaat minstens drie keer doorverwezen voordat je met een ambtenaar kunt spreken. Ik vraag de staatssecretaris dan ook, in dit verband de cliëntvriendelijkheid van de Immigratie- en naturalisatiedienst te vergroten.

Het ministerie onderzocht de mogelijkheden, administratieve werkzaamheden verbonden aan de behandeling van naturalisatieverzoeken in verregaande mate naar het lokale niveau te verplaatsen. Is dit onderzoek nog steeds gaande? Is er een nieuwe praktijk ingevoerd, nadat de Immigratie- en naturalisatiedienst een agentschap is geworden? Kan er iets over de stand van zaken worden gezegd?

Het voorlichtingsaspect is zeer belangrijk voor diegenen die op grond van deze wet het verlies van hun Nederlanderschap kunnen stuiten door het aanvragen van een verklaring of een paspoort. De staatssecretaris heeft recentelijk naar aanleiding van schriftelijke vragen van de Kamer antwoord gegeven op algemene vragen over de voorlichting aan Nederlanders in het buitenland. Ik wil echter toch nog een aantal vragen over dit punt stellen.

Kan het voorkomen dat doordat een Nederlandse instantie een paspoort niet tijdig verstrekt, een Nederlander hiervan de dupe wordt? In hoeverre kan een onwillige of overbelaste consulaire ambtenaar door niet tijdig een paspoort of verklaring af te geven een Nederlander duperen? Zijn op dit punt afdoende maatregelen genomen? Ik vraag dit omdat in de Wet op het Nederlanderschap van 1892 ook een dergelijke bepaling heeft gestaan. Toen was een eenvoudige kennisgeving tot behoud van het Nederlanderschap voldoende om de termijn te stuiten. Ik merk dit even op voor de geschiedenis, mijnheer Korthals. Zo zie je maar weer hoe dingen in de loop der geschiedenis veranderen. Nu zijn wij weer bezig met een verandering. Wij gaan op dit punt zelfs terug naar 1892. Toch bleek destijds dat vele Nederlanders in het buitenland vergeten waren, de verklaring af te leggen. Ook bleken velen niet op de hoogte te zijn geweest van de verliesbepalingen.

Tegenwoordig hebben wij moderne apparatuur. De communicatiemiddelen zijn beter. Wat gebeurt er echter met die Nederlanders die straks blijken niet op de hoogte te zijn geweest van de verliesbepalingen van deze wet? Is de naturalisatieprocedure om opnieuw het Nederlanderschap te verkrijgen dan wellicht de enige weg? Kan de staatssecretaris nader op deze vragen ingaan?

Voorzitter! In de schriftelijke behandeling stelt de regering dat een registratiesysteem zal worden opgezet om het bewijs van een stuiting van de tienjarige termijn te vereenvoudigen. Is de regering met de voorbereiding hiervan begonnen? Verwacht de staatssecretaris dat onze diplomatieke diensten deze werkzaamheden kunnen uitvoeren met het personeel waarover zij nu beschikken?

Ik wil vervolgens een opmerking maken over de inburgeringseis. In de schriftelijke behandeling van dit wetsvoorstel is uitvoerig op dit punt ingegaan. De fractie van de Partij van de Arbeid onderschrijft de zienswijze van de regering. In de nota naar aanleiding van het eindverslag schrijft de regering dat aan een externe instantie is verzocht, mogelijkheden te onderzoeken om te komen tot een objectieve methode van toetsing van kennis van de taal. Is daarover iets bekend? De nota naar aanleiding van het eindverslag verscheen in januari 1994. Daarin werd gesteld dat binnen enkele maanden de uitkomsten van dat onderzoek bekend zouden zijn. Kan de staatssecretaris ons daarover informeren?

De laatste jaren is veel gesproken over het leren van het Nederlands door nieuwkomers. De fractie van de Partij van de Arbeid is voorstander van de beheersing van het Nederlands door alle ingezetenen. Dat kennis van de Nederlandse taal als eis voor inburgering wordt gesteld, vinden wij vanzelfsprekend. Op grond van de huidig wet wordt het vereiste van taalkennis niet eenduidig toegepast, rekening houdend met de omstandigheden van de emigranten, met name van degene die analfabeet zijn. Dat neemt echter niet weg dat iemand die tot Nederlander wordt genaturaliseerd zich in het Nederlands verstaanbaar moet kunnen maken. De bepaling van "voldoende kennis van de taal" acht de PvdA-fractie adequaat. Wij hebben dan ook geen behoefte aan een amendering zoals door de CDA-fractie is voorgesteld.

De heer Verhagen (CDA):

De heer Apostolou wil dus de kennis van de Nederlandse taal van iemand die hier verblijft op hetzelfde niveau zien als die van iemand die de Nederlandse nationaliteit bezit? Hij vind dus dat de rechten en de plichten die de Nederlandse nationaliteit met zich brengen geen grotere taalvaardigheid vragen dan die van iemand die deze rechten en plichten niet bezit?

De heer Apostolou (PvdA):

Ik begrijp de vraag niet.

De heer Verhagen (CDA):

U stelt wat betreft de taalkennis aan iemand die hier legaal verblijft dezelfde eisen als aan iemand die de Nederlandse nationaliteit bezit?

De heer Apostolou (PvdA):

Ik heb alleen maar gereageerd op de vraag of de term "voldoende kennis" adequaat is. Ik vind de term adequaat. Voldoende kennis van het Nederlands hoeft niet per se in te houden dat men schriftelijke vaardigheid in het Nederlands moet hebben. Men moet zich verstaanbaar kunnen maken in het Nederlands. Wij kennen op dit moment de inburgeringscontracten. Daarin willen wij wat meer formele eisen gaan stellen. Voor degene die geen gelegenheid tot scholing hebben gehad, maar zich wel verstaanbaar kunnen maken, moet de eis worden aangepast. Ik heb de staatssecretaris gevraagd naar de resultaten van het al eerder genoemde onderzoek.

De heer Dittrich (D66):

Ik wil een vraag stellen aan de heer Verhagen.

De voorzitter:

Dat is niet de bedoeling. Het wordt zo een verwarrend debat. Er is nog een tweede termijn.

De heer Dittrich (D66):

Het is een korte vraag.

De voorzitter:

Het wordt verwarrend. Straks krijgen wij allerlei tussendebatjes.

De heer Dittrich (D66):

Het verlevendigt het debat ook enigszins.

De voorzitter:

Het kan ook verwarring scheppen. Als ik de discussie zo volg, had u de vraag misschien ook eerder kunnen stellen.

De heer Apostolou (PvdA):

Ik wil een opmerking maken over de vraag of polygamie een belemmering is voor het verkrijgen van het Nederlanderschap. De regering is duidelijk op dit punt: wie polygaam gehuwd is, wordt in Nederland niet genaturaliseerd. Wij steunen de regering in dezen. Ik haal dit punt aan, omdat daarover geen misverstand mag bestaan. Polygamie is, mede vanuit het oogpunt van emancipatie van de vrouw, geen samenlevingsvorm die in Nederland geaccepteerd mag worden. Wel is het zaak dat de gemeenten in Nederland een uniforme praktijk toepassen omtrent de erkenning van verstotingen. Op welke wijze handelen gemeenten op dit moment bij mannen die om naturalisatie vragen, terwijl zij hun huwelijk door verstoting hebben ontbonden en opnieuw zijn getrouwd of gaan trouwen? Over de herverkrijging van het Nederlanderschap zullen wij naar aanleiding van de behandeling van de tweede tranche van wijzigingen uitvoeriger spreken. Nederlandse emigranten, met name in Australië, die inmiddels hun Nederlandse nationaliteit hebben verloren, vragen zo snel mogelijk om duidelijkheid op dit punt.

Ik heb nog een vraag over de ex-rijksgenoten uit Suriname. In artikel 15a wordt gesteld dat tengevolge van de verkrijging van een vreemde nationaliteit het Nederlanderschap van een meerderjarige verloren gaat indien hij ingevolge de op 25 november 1975 te Paramaribo gesloten toescheidingsovereenkomst inzake de nationaliteiten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname de Surinaamse nationaliteit verkrijgt. Artikel 15a brengt tot uitdrukking dat het Verdrag van Straatsburg en de toescheidingsovereenkomst met Suriname voorrang hebben boven de nieuwe regels van artikel 15. Betekent dit echter dat een Nederlander uit Suriname die de Surinaamse nationaliteit zou aannemen, het Nederlanderschap automatisch zou verliezen? Is het niet zo dat de belangrijkste toescheiding van staatsburgers tussen Suriname en Nederland allang is voltooid en dat derhalve een Nederlander uit Suriname die nu de Surinaamse nationaliteit zou aannemen, de Nederlandse nationaliteit niet verliest? Volgens mij moet dat het geval zijn. Zo versta ik tenminste het antwoord van de regering op vragen van de Staten van Aruba. Daarin wordt gesteld dat de toescheidingsovereenkomst, en met name artikel 5, lid 2, inzake de verkrijging van de Surinaamse nationaliteit, na een tweejarig verblijf daar te lande in de praktijk haar betekenis heeft verloren. De Surinaamse overheid stelt dat deze bepaling per 1 januari 1986 is geëxpireerd. Volgens de regering ligt het in de bedoeling van de Surinaamse en de Nederlandse overheid om deze interpretatie van het tweede lid van artikel 5 van de toescheidingsovereenkomst in een protocol te laten vastleggen. Ik heb begrepen dat dit voornemen inmiddels door de twee regeringen is geëffectueerd. Kan de staatssecretaris in het kort aangeven wat nu precies geldt voor Nederlanders die in de toekomst de Surinaamse nationaliteit zouden aannemen?

Mijnheer de voorzitter! Het is duidelijk dat wij met dit voorstel vooruitlopen op de ratificatie van het tweede protocol van het Verdrag van Straatsburg, dat meervoudige nationaliteit toestaat. Mijn fractie kondigt nu reeds aan dat wij dit protocol in de geest van de wet die wij nu behandelen, zullen goedkeuren. Wij vragen de regering echter om bij de ratificatieprocedure nader in te gaan op de vraag naar de betekenis van dit verdrag voor Nederland, nu wij de meervoudige nationaliteit op deze wijze regelen. Wat zouden de consequenties zijn indien wij dit verdrag zouden opzeggen?

Ik kom ten slotte bij de kern van dit wetsvoorstel, namelijk het laten vervallen van de afstandseis. Er zijn op dit punt amendementen ingediend door de leden Verhagen en Dittrich. Het amendement-Verhagen raakt mijns inziens de kern van de wet. De wet gaat namelijk over het laten vervallen van de eis van afstand van de oorspronkelijke nationaliteit. In de motie die door mevrouw Soutendijk en ondergetekende op 15 oktober 1991 is ingediend en die door de Kamer is aangenomen, wordt de regering gevraagd om het voornemen om bij naturalisatie de eis van afstand doen van de oorspronkelijke nationaliteit te laten vervallen, een wettelijke basis te geven en op de kortst mogelijke termijn een voorstel ter zake te doen. Daarbij werd gesteld dat het laten vervallen van die eis niet automatisch, dus niet per definitie tot meervoudige nationaliteit leidt. Betrokkenen zouden moeten worden voorgelicht over de voor- en nadelen van de meervoudige nationaliteit, zodat zij een keuze kunnen maken.

Het vorige kabinet heeft als gevolg van deze motie in een circulaire nauwkeurig uitvoering gegeven aan de letter en de geest van deze motie. Sinds 1992 wordt de eis van afstand van de oorspronkelijke nationaliteit niet meer gesteld. Daardoor is het aantal naturalisaties fors toegenomen.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter! Bij de indiening van de motie en nadien bij de schriftelijke behandeling heeft de CDA-fractie heel nadrukkelijk gesteld dat de vraag om afstand van de oorspronkelijke nationaliteit te doen haars inziens in de wettelijke bepalingen een rol moest blijven spelen. U geeft dus een ander interpretatie aan de motie, zoals wij ook hebben geconstateerd tijdens mijn inbreng. Ik heb dus ook problemen met het huidige wetsvoorstel, waarin die eis wordt geschrapt. Daarover gaat het debat nu juist, dus kunt u niet stellen dat het kabinet met dit wetsvoorstel precies volgt wat in de motie staat. Dat ontken ik dan ook.

De heer Apostolou (PvdA):

Maar dat kunt u niet ontkennen, denk ik, omdat de afstandseis niet is vermeld. De motie is zorgvuldig geformuleerd, omdat daarin juist een compromis tot uitdrukking moest worden gebracht. Wij wilden een keuzemoment inlassen. Dat hebben wij gedaan en dat staat ook in de circulaire. Mensen die nu de Nederlandse nationaliteit willen aannemen, wordt voorgehouden dat zij de eigen nationaliteit kunnen opgeven dan wel behouden. Die keuze is aan de indiener van de aanvraag. Wij leggen niet dwingend op dat afstand moet worden gedaan, wij geven voorlichting over de voor- en nadelen van dubbele nationaliteit en wij laten de keuze over aan de indiener.

De heer Verhagen (CDA):

Nee, op de staat van inlichtingen wordt informatie verstrekt over de voor- en nadelen. Daarbij wordt de vraag gesteld of de aanvrager zijn verzoek tot naturalisatie wil voortzetten. Dat is heel iets anders dan het maken van een keuze.

De heer Apostolou (PvdA):

Ik kom daarop terug, als ik spreek over de praktijk in de afgelopen jaren.

De heer Dittrich (D66):

Ik wil de heer Apostolou bijvallen. Ik heb de tekst van de motie, zoals die gepubliceerd is. Wat de heer Verhagen hierover zegt, klopt niet. In die motie staat namelijk dat in de wet opgenomen moet worden dat er wel degelijk een individueel keuzemoment moet blijven bestaan. Dit zegt natuurlijk niet dat de overheid de keuze vervolgens moet toetsen en wegen.

De heer Apostolou (PvdA):

Het is mogelijk dat er in de CDA-fractie onduidelijkheid bestaat over de interpretatie. Dat kan echter niet op grond van de tekst die wij gezamenlijk hebben vastgelegd. De heer Korthals heeft weliswaar gezegd dat dit geen Nederlands is, maar ik weet niet hoe hij Nederlands leest. Het staat er heel duidelijk.

De heer Verhagen (CDA):

In de CDA-fractie bestaat geen verschil van mening over de interpretatie, maar wel in de Kamer. De CDA-fractie heeft bij de indiening van de motie bij monde van mevrouw Soutendijk gesteld dat in haar visie het afstand doen van de oorspronkelijke nationaliteit een relevante factor dient te zijn, onder andere om te voorkomen dat iedere aanvrager automatisch met een dubbele nationaliteit komt te zitten.

De heer Apostolou (PvdA):

U hebt gelijk als u zegt dat er geen sprake van dat automatisme moet zijn. Daarom hebben wij ook de tweede overweging opgenomen.

Het is voor mij echt moeilijk te accepteren, alsook onbegrijpelijk dat het CDA deze circulaire vier jaar lang heeft geaccepteerd en er nu blijkbaar toch problemen mee heeft. De heer Verhagen kan volgens mij niet zeggen dat het als gewoon moet worden beschouwd dat het CDA in afwachting van de behandeling van deze wet, de circulaire, waar het CDA blijkbaar niet achter staat, in werking heeft laten treden. Dit geldt met name voor de heer Verhagen die ik de afgelopen weken in de Kamer heb zien opereren in het kader van circulaires. Hij wilde ons zelfs van reces terughalen, omdat een bepaalde circulaire zijns inziens niet in werking mocht treden. Als de heer Verhagen die motie inderdaad anders had geïnterpreteerd en hij zag dat die circulaire in werking trad in januari 1992, had hij daarover toch iets moeten roepen.

De heer Verhagen (CDA):

Wij houden vast aan de interpretatie van de motie, toen die ingediend werd. Ik heb zojuist onze toelichting geciteerd. In 1993 is de schriftelijke behandeling van dit wetsvoorstel begonnen. In het wetsvoorstel dat wij vandaag behandelen, wordt de afstandseis geschrapt. In de schriftelijke behandeling heeft het CDA duidelijk te kennen gegeven het daar niet mee eens te zijn. Het CDA vond dat dus geen juiste interpretatie van de motie.

De heer Apostolou (PvdA):

Daarop heeft het CDA ook duidelijk antwoord gekregen van de regering. De regering is namelijk altijd ongelooflijk duidelijk geweest.

De heer Verhagen (CDA):

Wij hebben in het daaropvolgende verslag ook duidelijk gemaakt dat wij niet tevreden waren met dat antwoord. U kunt niet verbaasd zijn als de CDA-fractie, in lijn met de opstelling die zij bij de indiening van de motie gekozen heeft, zegt dat de afstandseis een relevante factor moet blijven bij de behandeling van naturalisatieverzoeken.

De heer Apostolou (PvdA):

Ik ben wel verbaasd over de inconsistentie. Je kunt met de regering in de schriftelijke behandeling overleg voeren; je geeft je opvatting en je krijgt daar antwoord op. Je weet ook dat dit antwoord de praktijk is. Ik zit dus met de volgende moeilijke kwestie. In dit land hebben wij vier jaar lang voor burgers een praktijk goed gevonden en nu moeten wij zeggen: dat betrof een verkeerde interpretatie; dat hebben wij niet goed gedaan. Als er iets is op grond waarvan de politiek van onbetrouwbaarheid beticht wordt, is het wel dat soort zaken. Wij zijn dan namelijk echt inconsistent ten opzichte van de burgers.

De heer Verhagen (CDA):

Op grond van deze wetgeving zijn wij als Kamer van mening dat de naturalisatieverzoeken tot stand moeten komen. Als er geen wetswijziging nodig is, hadden wij dit hele debat niet hoeven te voeren. Wij praten in dit debat dus over de kaders waarbinnen het Nederlanderschap verkregen kan worden. Het is ook een relevant debat. Dit is niet onderuitgehaald door een circulaire over bepaalde praktijk.

De heer Apostolou (PvdA):

Ik kom daar nog op in mijn betoog. Ik wil eerst mijn opvatting geven over het amendement van de heer Verhagen. Daarna geef ik een korte toelichting op mijn eigen amendement.

De heer Korthals (VVD):

Ik geef u in die zin gelijk, dat de fractie van het CDA zich drie jaar heeft laten inkapselen. Zij heeft iets laten gebeuren wat zij eigenlijk niet wilde. Die interpretatie is juist.

U zegt dat de motie duidelijk is. Ik weet niet of wij er tijd voor hebben om uitvoerig hierop in te gaan. Laat ik er één puntje uitpakken. Er staat in: "overwegende, dat de regering voornemens is bij naturalisatie de eis van afstand van de oorspronkelijke nationaliteit te laten vervallen; van mening, dat dit voornemen een individueel keuzemoment is". Dat "voornemen" zou het voornemen van de regering moeten zijn, maar bedoeld wordt het voornemen van degene die zich tot Nederlander wil laten naturaliseren. Dat "dit voornemen een individueel keuzemoment is" is een abacadabra waar niemand in Nederland mee uit de voeten kan. Ik heb nu in één klap twee voorbeeldjes gegeven.

De heer Apostolou (PvdA):

Ik heb in de afgelopen tijd met veel juristen gesproken en de heer Dittrich heeft zelfs een boek over deze zaak. Die juristen geven geen commentaar in dezelfde zin als u.

De heer Korthals (VVD):

Dan raad ik u aan, eens naar andere juristen te gaan.

De heer Apostolou (PvdA):

De regering legt in het onderhavige wetsvoorstel vast wat in de motie is gevraagd, namelijk het laten vervallen van artikel 9b van de huidige rijkswet. Het amendement-Verhagen op stuk nr. 23 heeft een strekking tegengesteld aan dit voorstel van wet. Het voorstel van de regering is namelijk de afstandseis te laten vervallen, terwijl de heer Verhagen met zijn amendement deze eis juist wil handhaven. Volgens het Reglement van orde kan een amendement, wanneer het een strekking heeft tegengesteld aan die van het voorstel van wet, als destructief worden beschouwd en derhalve als ontoelaatbaar. In onze parlementaire geschiedenis is het vaker voorgekomen dat amendementen ontoelaatbaar zijn verklaard. Bij navraag bij staatsrechtsgeleerden zoals prof. Kortmann van de universiteit van Nijmegen blijkt deze opvatting over het destructieve karakter van dit amendement bevestigd te worden. Indien de heer Verhagen zijn amendement in deze vorm handhaaft, vraag ik mij af of wij het niet ontoelaatbaar moeten verklaren.

Ik begrijp echter uit de toelichting op het amendement en uit de eerste termijn van de heer Verhagen dat de fractie van het CDA geen afstand neemt van de motie-Soutendijk-van Appeldoorn/Apostolou. Daarover ben ik zeer verheugd. De bedoeling is juist om gevolg aan die motie te geven, zo heeft de heer Verhagen in eerste termijn betoogd. Dit heeft mij ertoe gebracht, zelf een amendement in te dienen dat letterlijk verwoordt wat in de motie is vastgesteld.

Ik heb ervoor gekozen, een nieuwe bepaling aan artikel 8, lid 1, toe te voegen en niet het voorstel van de regering te amenderen om artikel 9b te laten vervallen. Ik meen dat met deze keuze helderheid wordt geschapen voor de ambtenaren die deze wet moeten uitvoeren. Het keuzemoment dat conform de motie wordt vastgelegd, wordt zo opgenomen in het rijtje van voorwaarden waaraan voldaan moet worden en niet in de bepalingen over afwijzing van het verzoek. Ik beoog hiermee, op een positieve wijze de vraag naar de keuze tussen verlies of behoud van de oorspronkelijke nationaliteit te benaderen. Het is een bewuste keuze van de betrokkenen en niet een opgelegde eis.

Tevens meen ik dat door de formulering van mijn amendement de continuïteit in de praktijk die sinds 1992 is gegroeid, wordt gegarandeerd. Aangezien de bedoeling van het amendement-Verhagen en de inhoud van het amendement-Dittrich zeer dicht bij mijn amendement staan, sta ik open voor wetstechnische aanpassingen. Ik hoop en vertrouw erop dat de Kamer op dit wezenlijke punt van deze wet vasthoudt aan het voorstel om de afstandseis te laten vervallen. Ik vertrouw erop dat de Kamer het regeringsvoorstel zal steunen, mede vanwege de enorme negatieve effecten in de praktijk.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter! Ik ga nog even terug naar de woorden van mevrouw Soutendijk bij de indiening van de motie-Soutendijk-van Appeldoorn/Apostolou. Daar is door haar toen gezegd dat het betekent, dat het wel of geen afstand doen van de oorspronkelijke nationaliteit geen eenzijdige beslissing kan zijn. Er is in uw interpretatie, ook met het amendement-Dittrich, bij de beoordeling – dat is een verschil – geen rol voor de overheid weggelegd. Mijn amendement, waarbij ik heel nadrukkelijk niet uitga van een destructieve wijziging van de wet, maar juist van een verruiming van de huidige mogelijkheden om de afstandseis te laten vervallen, gaat wel uit van een bepaalde rol van de overheid of van de IND bij het naturalisatieverzoek.

De heer Apostolou (PvdA):

Ik weet niet welke juristen wij hier moeten raadplegen. Ik heb hier een brief van prof. Groenendijk van de universiteit te Nijmegen, waarin hij, na bestudering van uw amendement, aangeeft het helemaal geen verruiming te vinden. Het is zijns inziens juist een verdere beperking. Dan begrijp ik niet hoe wij het moeten interpreteren. Ik hoop dat de staatssecretaris ook haar commentaar op dit punt geeft, want er zijn verschillen van mening over of uw amendement inderdaad een verruiming zou zijn. Ik geloof juist dat het omgekeerde het geval is, want nu staat er objectief "indien er zwaarwegende redenen zijn" en u voegt daarbij: persoonlijke, zwaarwegende, enz. Dat is veel moeilijker – dat heeft de heer Korthals duidelijk betoogd in zijn inbreng – en kan misschien veel geld gaan kosten.

De heer Dittrich (D66):

Ik ben het met uw interpretatie van het amendement-Verhagen geheel eens.

Ik wil u een vraag stellen over uw eigen amendement. Met wat u wilt regelen, ben ik het eens. Alleen, u gaat het regelen in artikel 8. Nu hebben wij al in eerdere interruptiedebatten gesproken over de spiegelbepaling betreffende artikel 15, maar hoe ziet u dat met uw amendement? Uw amendement op artikel 8 heeft dan immers niet meer zijn pendant in artikel 15.

De heer Apostolou (PvdA):

Ik tast het voorstel van de regering niet aan. Zodra artikel 9b vervalt, heb je dat spiegelbeeld bij artikel 15. Ik voeg alleen maar een nieuw element aan artikel 8 toe, waarmee de procedure een gegeven zou moeten zijn. Ik tast niet die symmetrie aan.

De heer Dittrich (D66):

Maar waarom regelt u het dan niet in artikel 9?

De heer Apostolou (PvdA):

Ik wil de zaak op een positieve manier benaderen. Ik wil niet tegen mensen zeggen: je wordt afgewezen, omdat... Wat ik wel wil zeggen, is: dit is een voorwaarde; je moet ook een keuze maken; in die zin moet je goed geïnformeerd zijn en dan kun je de procedure verder voortzetten. Dat is mijn redenering.

Voorzitter! Ik had het over de enorm negatieve effecten in de praktijk. Immers, sinds januari 1992 wordt aan aanvragers van naturalisatie de eis van afstand niet gesteld. Wel is in de procedure het keuzemoment gesteld. Duizenden mensen hebben de Nederlandse nationaliteit gekregen zonder deze voorwaarde. Het is mijns inziens onverantwoord om nu vreemdelingen die zich willen laten naturaliseren, met de eis van afstand te confronteren. Als er iets is dat het vertrouwen in de politiek schaadt, dan is het wel dit soort inconsequenties in ons beleid en in ons politieke handelen. De klok terugzetten en nu een praktijk opnieuw introduceren die sinds drie jaar is verlaten, is een contraproduktieve bijdrage aan het integratieproces van immigranten in Nederland.

Laat ik nogmaals en voor alle duidelijkheid stellen, dat wij er met deze wet niet op uit zijn om zoveel mogelijk nationaliteiten aan mensen toe te staan. Het gaat erom dat het integratieproces wordt vereenvoudigd. Het gaat erom dat wij antwoord geven op zeer praktische en voor veel mensen wezenlijke zaken, zoals de Turkse ingezetenen van Nederland in hun petitie die zij vanochtend aan de Kamer hebben aangeboden, zo illustratief hebben beschreven.

De heer Korthals (VVD):

U hebt gelijk, als u vindt dat er een vervelende situatie is ontstaan in 1991, in die zin dat men al aan de uitvoering is begonnen zonder dat de wet is gewijzigd. Maar daar bent u ook schuldig aan, want u heeft dat geaccepteerd. Als u de VVD toentertijd had gevolgd, had u gewacht op de wetswijziging. Dat was de koninklijke weg geweest.

De heer Apostolou (PvdA):

Nee, dat ben ik niet met u eens; wij blijven blijkbaar nog steeds van mening verschillen. Dat is echt een keuze; ik heb dat ook toegegeven. U hebt blijkbaar een andere kijk op zaken. U interpreteert de werkelijkheid die ons omgeeft op een andere manier dan wij. Wij zien blijkbaar andere dingen in de wereld gebeuren dan u. Dat mag toch? Dat is prima. Maar ik denk niet dat wij dichter tot elkaar waren gekomen als wij deze zaak toentertijd hadden opgeschort.

De heer Korthals (VVD):

Neen. Dan hadden wij nu dezelfde verschillen gehad. Dan hadden wij niet de wanorde van 1991 tot 1995 gehad, waarom u nu zelf ook zit te treuren. Die chaos heeft u mede laten ontstaan, zeker als het teruggedraaid gaat worden.

De heer Apostolou (PvdA):

Ik spreek dat met kracht tegen. Er is geen wanorde. Er is in de afgelopen drie jaar juist iets heel positiefs gebeurd in Nederland. Drie keer zoveel mensen hebben uitgesproken dat zij in dit land erbij horen. Dat vind ik grote winst. Als u die winst teniet wilt doen, is dat uw keuze. Ik respecteer die keuze. Maar het is niet mijn keuze.

De heer Korthals (VVD):

Dat is waar. Maar als het nu wordt teruggedraaid, moet u niet klagen. Dan heeft u er mede schuld aan dat men eerst zover is gegaan dat er allerlei naturalisaties zijn geweest met behoud van de oude nationaliteit en dat dit vervolgens in feite weer wordt teruggedraaid.

De heer Apostolou (PvdA):

Het zal, denk ik, aan u liggen als het wordt teruggedraaid. Ik doe juist een beroep op de Kamer om iets wat wij hebben ingezet en wat wij drie jaar lang aan burgers hebben voorgehouden, niet zomaar terug te draaien vanwege allerlei overwegingen die ons hier bezighouden.

Voorzitter! Terwijl men in Duitsland bezig is om zich in de richting van de naturalisatiewetgeving van Nederland te bewegen, zouden wij goede regelingen gaan terugdraaien. In de richting van de heer Korthals merk ik op dat deze Kamer in de traditie van het Nederlandse immigratiebeleid altijd wijs heeft gehandeld. Wij mogen het vreemdelingenbeleid dat wij in de afgelopen decennia met succes hebben opgebouwd niet afbreken. De PvdA wil die gezindheid van dit parlement handhaven en hoog houden.

De heer Korthals (VVD):

En omdat dit parlement altijd zo wijs heeft gehandeld in 1983 en 1984 vraag ik: waarom zou u het dan veranderen?

De heer Apostolou (PvdA):

Wij hebben hierover destijds uitvoerig gediscussieerd. Toen was niet u maar de heer Wiebenga woordvoerder van de VVD-fractie. Toen zijn alle argumenten op tafel geweest. Wij hebben hierover uitvoerig gesproken in die bewuste UCV. Het is niet zo dat de Kamer zomaar een beslissing heeft genomen. Wij zijn vanaf 1990 bezig geweest om juist de regering te vragen om een antwoord te geven. Er is een degelijke notitie Kiesrecht en meervoudige nationaliteit gekomen. Er is hier uitvoerig over deze zaak gesproken. Wij mogen niet zeggen dat wij onverantwoord hebben gehandeld. Wij hebben toen een bewuste keuze gemaakt.

De voorzitter:

Voor de goede orde wijs ik in verband met opmerkingen over het toelaatbaar zijn van amendementen op het volgende. Een amendement is toelaatbaar zolang de Kamer het niet ontoelaatbaar heeft verklaard. Dit laatste kan slechts gebeuren op voorstel van een lid dan wel de voorzitter. Er zijn tot nu toe geen amendementen niet toelaatbaar verklaard, dus zijn zij toelaatbaar.

De heer Apostolou (PvdA):

Ik heb nog niets gevraagd, voorzitter.

De voorzitter:

Ik wijs er ook slechts voor de goede orde op.

De heer Dittrich (D66):

Kan dat ook nog in tweede termijn voorgesteld worden, voorzitter?

De voorzitter:

Zeker. Het kan zelfs als punt van orde door een onderbreking van het debat.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Mijnheer de voorzitter! Er is vanmiddag veel gezegd over dit onderwerp. Ik zal mij beperken tot de essentie, ook vanwege de tijd.

Zoals men zich zal herinneren, zijn er een aantal jaren geleden grote problemen geweest tussen de jeugd van de migranten in Frankrijk en de politie. Dat heette toen de "hete zomer". Werkloosheid, uitzichtloosheid en rechteloosheid waren voor de jongeren reden genoeg om tot hun daden te komen. Zoals gebruikelijk in Frankrijk werd daarop het politieke poppentheater uit de kast gehaald, Jacques Chirac tegenover Jospin en Mitterrand tegenover Le Pen. Er kwam retoriek waarop de Fransen het patent lijken te hebben. Wat is het resultaat van dit hele spel geweest? Aan het eind van het debat heeft de Franse regering een aantal voetbaltoernooien georganiseerd voor deze jeugd. Zo gaat Frankrijk kennelijk met dit soort problemen om.

Vele mensen in dit land waren blij dat zij konden constateren dat juist in die tijd de Nederlandse politiek nuchter, verenigd met verschillende politieke accenten, bezig was met het zoeken van openingen voor een aantal problemen in de samenleving die te maken hadden met de integratie van migranten. Terug van een reis naar Amerika hebben een aantal politieke partijen, de VVD van de heer Korthals, D66 van de heer Dittrich en GroenLinks zich verenigd in een poging om te komen tot een wetsvoorstel om de werkloosheid onder migranten te verminderen. Inmiddels is dit wetsvoorstel aangenomen. Wij hopen dat de wet enig effect zal sorteren.

Tegelijkertijd was dit proces rond de naturalisaties gaande. Het proces is mogelijk gemaakt door de Kamer, maar werd ook geïnitieerd door het toenmalige kabinet van CDA- en PvdA-signatuur. Ik wil mijn waardering daarvoor hier herhalen. Ondanks hun verschillende invalshoeken hebben deze partijen het belang van een werkelijk integratiebeleid ingezien. Zij waren bereid om daarvoor openingen te zoeken. Laten wij eerlijk zijn. Al die nota's en rapporten kunnen natuurlijk rechtspositionele openingen noch werk bieden. Het gaat om de vraag of wij bereid zijn, dergelijke openingen te forceren. Gelukkig is dit gedaan. Niet alle problemen zijn opgelost, maar de politiek doet haar best om de spanningen in de Nederlandse samenleving te ontzenuwen en om oplossingen aan te dragen daar waar de problemen zich manifesteren.

Ik constateer de laatste tijd helaas dat rondom de migranten een soort politieke allergie ontstaat met gevoeligheden die misschien wel begrijpelijk zijn, zeker in de tijd van verkiezingen, maar die wij geen kans moeten geven. Wij moeten doorgaan met proberen elkaar te vinden voor het treffen van oplossingen. In dat verband is het jammer dat in de persoon van de heer Verhagen, als woordvoerder van de CDA-fractie, die toch eigenlijk aan de wieg van nieuw beleid heeft gestaan, wordt teruggekomen op de geboden opening. Natuurlijk zal hij nu een exegese geven, al of niet gesteund door de heer Korthals, maar het is een feit dat hij kennelijk niet tevreden is met het compromis dat indertijd tussen PvdA en CDA gesloten is. Met terugwerkende kracht wil hij zijn gelijk halen.

De heer Verhagen (CDA):

Bij een compromis doen beide partijen water in de wijn om tot een standpunt te komen dat voor allebei acceptabel is. Als de één de hand uitsteekt, steekt ook de ander de hand uit. Als ik het compromis verdedig, verdedig ik het compromis in zijn totaliteit. Het hield in dat de afstandseis mocht vervallen, indien de verzoeker goede redenen had om vast te houden aan zijn oude nationaliteit. Dat is heel duidelijk door mevrouw Soutendijk, als eerste indiener van de motie, naar voren gebracht. U moet niet doen alsof ik wegloop voor onze motie. Ik sta daar achter, maar bij een compromis verwacht ik dat beide partijen zich houden aan de nakoming ervan.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Ik kan niet anders dan de uitleg van de heer Verhagen respecteren. Ik wil met hem niet in een soort welles/nietes-discussie treden. De CDA-fractie heeft dat werk gedaan met de fractie van de PvdA en ik kan natuurlijk niet beoordelen of de zaak volledig zo is gelopen als het CDA had verwacht. Maar het is wel een feit dat de praktijk die zich sinds enkele jaren heeft ontwikkeld ten aanzien van de integratie van migranten in de samenleving, volgens het CDA niet terecht is. Derhalve komt het nu met een extra handicap voor dat integratieproces. Op zichzelf is dat volledig begrijpelijk, maar het levert wel een extra probleem op voor een verdere stimulering van het integratieproces.

Ik begrijp van de heer Verhagen dat het CDA bij de indiening van de motie van opvatting was en nog steeds is, dat de verzoeker duidelijk moet kiezen. Als blijkt dat de keuze ook zonder dubbele nationaliteit mogelijk is, dan wenst het CDA dat zo te houden en de zaak niet automatisch te laten verlopen. Ik heb echter altijd begrepen dat dit ook de inhoud was van de motie van toen, en dan is het de vraag waarom het CDA nu met een nadere positionering komt. Maar ik begrijp nu dat het CDA dat anders zag of ziet. Vandaar het amendement dat de heer Verhagen op dit punt heeft ingediend.

Ik wens de heer Verhagen op dit punt niet tekstueel te bestrijden. Het is namelijk niet goed om te polariseren, zeker niet bij dit onderwerp. Juist wij moeten het goede voorbeeld geven en niet met elkaar in de slag raken, want dat is niet goed voor de harmonie in de Nederlandse samenleving. Ik wil een beroep op de heer Verhagen en de collega's van D66 en de PvdA doen om voor deze kwestie – er zijn ook nog andere amendementen ingediend – een oplossing te vinden. Hierbij mag geen sprake zijn van een soort gezichtsverlies of van een prestigekwestie. Het is van groot belang dat wij nu laten zien dat de politiek in Nederland nuchter en zakelijk het hoofd kan bieden aan een aantal problemen en niet, zoals de Franse politiek, zijn vlucht neemt tot allerlei retorische discussies. Wij moeten bij machte zijn om de juiste oplossingen te vinden voor de problemen.

De heer Korthals (VVD):

Ter vermijding van een misverstand wijs ik erop dat prestige of gezichtsverlies niet van onze kant is ingebracht, maar door de heer Rabbae zelf. Dat verwijt mag de VVD of misschien zelfs ook het CDA dus niet worden gemaakt.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! De heer Korthals komt precies op tijd met zijn opmerking, want ik wilde net ingaan op het standpunt van de VVD. Het is juist dat hij in dit debat niet heeft gesproken van gezichtsverlies of van prestige. Ik hoop dat ik mij vergis, maar uit zijn betoog heb ik wel begrepen dat hij juist het vorige kabinet, en in het verlengde daarvan het huidige kabinet, verwijt dat het de waarschuwing van de VVD niet serieus heeft genomen. Het huidige kabinet moet dan maar voelen dat dit niet zomaar kan, het is een foute boel geweest, het is niet goed gegaan. En nu moet men terug naar af, wil men de zaak schoon opbouwen. Het is door de heer Korthals misschien niet expliciet zo verwoord, maar het zat wel impliciet in zijn betoog.

Het is waar dat de VVD in haar opvatting consistent is. Je kunt het ermee eens zijn of niet, maar de VVD houdt haar verhaal overeind. In het debat met de heer Korthals heb ik er dan ook op aangedrongen dat hij consistent blijft. Hij heeft het Nederlanderschap altijd gezien als de toegang tot het integratieproces. Ik denk niet dat het element van de dubbele nationaliteit de fractie van de VVD haar steun aan dit wetsvoorstel zal doen onthouden. Ik ben ervan overtuigd dat ook de VVD groot belang hecht aan de integratie van mensen in de samenleving. Ik wijs op de bijdrage van die fractie aan de Wet bevordering evenredige arbeidsdeelname allochtonen.

De heer Korthals heeft enkele argumenten genoemd op grond waarvan hij niet akkoord kan gaan met de toekenning van de dubbele nationaliteit. Men zou dan vijf voordelen hebben. Voorzitter! Een voetballer moet op een gegeven moment kiezen. Men kan niet voor het Nederlands èn voor het Marokkaans elftal uitkomen. De FIFA verbiedt dat. Het verkrijgen van het Nederlands paspoort brengt de betrokkenen niet alleen maar voordelen. Wel worden sommigen erdoor uit de problemen geholpen, vooral als het gaat om het bezit van een eigen huis of een stuk grond in Turkije. Men hoeft ook niet meer lange tijd te wachten bij een consulaat om een visum te krijgen. Wij willen dat mensen gemakkelijk in de Nederlandse samenleving kunnen functioneren. Het is echter niet zo dat de verkrijging van het Nederlanderschap een lot uit de loterij is. Men krijgt er niet een zodanige voorsprong op andere burgers door dat wij maatregelen zouden moeten nemen. Wij helpen mensen op de weg naar integratie in de samenleving.

De heer Korthals (VVD):

Het middel tot integratie is de naturalisatie. De betrokkenen moeten daar zelf voor kiezen. U doet in feite alsof de meervoudige of enkelvoudige nationaliteit bepalend is.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Maar natuurlijk!

De heer Korthals (VVD):

Ja, voor de keuze is dat voor sommigen van belang. Het gaat erom dat men door naturalisatie wellicht beter kan integreren in de Nederlandse samenleving. Dit kan alleen wanneer men bewust daarvoor kiest.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Ik kan zeer veel voorbeelden noemen om mijn gelijk te bewijzen. Ik ben echter ook gevoelig voor uw argument. Het is moeilijk, exact aan te geven wat bepalend is. Het is te danken aan het kiesrecht voor buitenlanders op lokaal niveau dat veel allochtone burgers nu volledig in de Nederlandse samenleving zijn geïntegreerd. Gemeenteraadsleden zijn vertegenwoordigd in de commissies voor onderwijs, economische zaken enzovoorts. Zij denken mee over het gemeentelijk belang. De heer Korthals ziet naturalisatie als een bekroning van het integratieproces. Ik hoop dat hij wil inzien dat dit ook een belangrijke voorwaarde voor integratie is. De heer Korthals blijft vasthouden aan zijn mening dat wanneer gekozen wordt voor de Nederlandse nationaliteit, de oorspronkelijke nationaliteit moet worden opgegeven. Hij moet ook weten dat dit in sommige gevallen niet kan. Ik wijs hem erop dat slechts een kleine groep voor deze keuze staat. De tweede generatie krijgt de Nederlandse nationaliteit bij optie en de derde generatie automatisch. De kinderen uit gemengde huwelijken krijgen de keuze voorgelegd. Wij voeren een zeer principiële discussie over een beperkte groep. Ik denk overigens dat het integratieproces een positieve impuls kan krijgen als de fractie van de VVD onze zienswijze wil delen.

Voorzitter! Ik beperk mij nu tot het laatste punt en dat is de taalkennis. De regering heeft het over voldoende kennis van de Nederlandse taal. De heer Verhagen wil nog verder gaan door daar ook kennis van staatsinrichting en enkele andere zaken aan toe te voegen, wil men kunnen opteren voor het Nederlanderschap.

De heer Verhagen (CDA):

De regering stelt hetzelfde in de nota naar aanleiding van het verslag. Is de heer Rabbae het niet met haar eens dat die kennis noodzakelijk is?

De heer Rabbae (GroenLinks):

Deze opmerking was niet alleen bedoeld voor de heer Verhagen, maar ook voor het kabinet. Ik vind het persoonlijk niet juist dat dit gevraagd wordt van mensen die, zoals zovelen in de Nederlandse samenleving, met vallen en opstaan kunnen functioneren in het leven van alledag. Voor sommige mensen is het, gelet op hun achtergrond en achterstandspositie, al heel wat dat zij dat niveau kunnen bereiken. Kom dan alstublieft niet aan met zwaardere handicaps als kennis van staatsinrichting. En laten wij eerlijk zijn: hoeveel Nederlanders zijn precies op de hoogte van dit soort zaken?

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter! De verwerving van het Nederlanderschap, de Nederlandse nationaliteit, brengt een aantal rechten en plichten met zich. De belangrijkste daarvan zijn de mogelijkheid om voor een aantal ambten en functies in aanmerking te komen, het recht op hervestiging en het provinciaal en landelijk kiesrecht. Het verwerven van kennis van staatsinrichting en samenleving, is er ook op gericht, volwaardig gebruik te kunnen maken van de rechten en plichten die het Nederlanderschap met zich brengt. Dat kan de heer Rabbae toch niet ontkennen?

De heer Rabbae (GroenLinks):

Juist het CDA – ook wij volgen het CDA van dichtbij – heeft het over de juiste maat. De heer Verhagen heeft gelijk, maar ik verzoek hem, ook in deze zaak de juiste maat te hanteren. Vraag niet iets dergelijks aan mensen die het onmogelijk kunnen bereiken. Stel redelijke eisen aan mensen, conform hun eigen maatschappelijke positie. En natuurlijk kan artikel 8 een opening bieden voor analfabeten, maar wij spreken nu over andere groepen.

Voor de tweede en derde generatie is dit geen probleem. Zij hebben hopelijk nog meer kans om zich te verdiepen in de Nederlandse samenleving. Maar de eerste generatie bestaat uit mensen die direct uit andere gebieden komen en hun best doen om een plaats in de Nederlandse samenleving te verwerven, maar nog niet het juiste niveau hebben, of nooit dat niveau zullen bereiken. Zij zijn echter wel vergroeid met de Nederlandse samenleving, na 20, 25, 30, soms 40 jaar. Dan kan toch moeilijk gezegd worden dat zij het Nederlanderschap niet krijgen omdat zij niet op de hoogte zijn van de Nederlandse staatsinrichting? Ik vraag de heer Verhagen dan ook om de juiste maat te hanteren. Ik hoop dat hij hier oog voor heeft. Deze vraag stel ik overigens ook aan de staatssecretaris.

Voorzitter! Ik kom terug op taal en taalkennis. Het is bekend dat het op dit moment zeer moeilijk, zo niet onmogelijk is om een plaats te krijgen op een taalcursus. Duizenden mensen zitten maanden, zo niet jaren te wachten tot er plaats is op een cursus Nederlands. Ook dit maakt duidelijk dat wij redelijk moeten zijn in onze bejegening van deze mensen.

De heer Verhagen (CDA):

Het zou dan toch meer voor de hand liggen als de heer Rabbae ervoor pleitte dat dit kabinet voldoende middelen vrijmaakt voor taal- en alfabetiseringscursussen? Het is toch uitermate vreemd als wij enerzijds in het regeerakkoord stellen dat er inburgeringscontracten moeten komen en kennis van de Nederlandse taal als meest essentiële element naar voren brengen, maar anderzijds aangeven dat er wachtlijsten zijn en dat er sprake is van gebrek aan geld voor cursussen? Dan zou ik veeleer van de heer Rabbae verwachten dat hij ervoor pleitte – ik doe dat zelf ook – dat dit kabinet voldoende middelen beschikbaar stelt, opdat er eindelijk tegemoet kan worden gekomen aan de bestaande vraag naar taal- en alfabetiseringscursussen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Dat is volledig juist, maar ik was nog niet klaar. Ik wilde juist vragen wat de regering gaat doen om aan de verwachting van en de verzoeken om kennis van de Nederlandse taal tegemoet te komen, gelet op de blokkades bij de basiseducatie in heel Nederland. Het komt niet redelijk over, als van mensen wordt gevraagd dat zij bepaalde kennis hebben, terwijl de deuren voor de mogelijkheden daartoe niet open zijn te krijgen. Op de overheid rust de plicht om daarvoor oplossingen te zoeken. Ik ben de eerste om te zeggen dat die oplossingen er gisteren al hadden moeten zijn, maar zolang zij er niet zijn, vind ik dat deze mensen met de juiste maat moeten worden gemeten. Zij hebben jarenlang te kennen geven dat zij dat wilden, maar zij zijn nog steeds niet in staat gesteld om kennis te nemen van de Nederlandse taal. De plicht van de overheid is om dat te effectueren met het oog op de integratie. Het gaat niet alleen om het Nederlanderschap, maar ook om het vergroten van kansen in deze maatschappij.

De heer Verhagen (CDA):

Een van de voorwaarden in artikel 8 van het wetsvoorstel dat wij vandaag bespreken, om in aanmerking te komen voor het verkrijgen van het Nederlanderschap, is kennis van de Nederlandse taal. Gelet op uw laatste woorden zet u daar ook vraagtekens bij.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Dan gaat het om de uitdrukking "redelijke kennis van de Nederlandse taal" of het kunnen voeren van een gesprek in het dagelijks leven. Zonder overdreven verwachtingen moet men gewoon dingen weten om bij de gemeente, in het ziekenhuis, bij het postkantoor of op het werk te kunnen functioneren. Ik vind dat een redelijke verwachting, waarvoor voorzieningen moeten worden getroffen. Je kunt de mensen niet jarenlang straffen door het niet verkrijgen van het Nederlanderschap, omdat zij geen kans krijgen om die kennis te verwerven. Dat is mijn stelling.

Daarom zeg ik tegen het kabinet dat er niet meer gevraagd kan worden dan dit kennisniveau. Dat is het gemiddelde kennisniveau van de Nederlanders. Wij praten niet over academici of andere mensen die dat gemakkelijk halen. Wij praten over de gewone, gemiddelde man of vrouw in de Nederlandse samenleving.

De heer Verhagen (CDA):

Ik heb het ook niet over academici. Gelet op uw interpretatie van een redelijke kennis van de Nederlandse taal ben ik zeer benieuwd naar de resultaten van de externe instantie die een objectiveerbare standaardtest voor de taalvaardigheid zal ontwikkelen. Ik hoop dat de staatssecretaris ons daarover spoedig kan inlichten.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Ik ken de staatssecretaris nog niet zo lang, maar lang genoeg om te weten dat zij een redelijk persoon is. De omstandigheden kunnen een redelijk persoon in moeilijkheden brengen, maar ik verwacht dat zij komt met een antwoord in de zojuist door mij geformuleerde richting, niet omdat ik het zeg, maar omdat ik de redelijkheid verwoord. Een redelijke kennis van de Nederlandse taal voor het voeren van een gesprek over dagelijkse dingen lijkt mij voldoende om de mensen te steunen in hun integratieproces. Alle andere voorwaarden moet je houden voor mensen die een betere scholing hebben dan de rest.

Voorzitter! Ik hoop dat de collega's van het CDA en de VVD, maar ook collega Schutte, die zijn finale waardering van dit wetsvoorstel nog niet heeft uitgesproken, er samen met ons uit proberen te komen, want op dit terrein moeten wij niet polariseren. Het gaat niet om onze mooie blauwe of zwarte ogen, maar om het feit dat de Nederlandse politiek tot nu toe gelukkig altijd de juiste weg heeft proberen te vinden. Ik vind het een grote verworvenheid dat wij op dit pad blijven.

De heer Hendriks:

Voorzitter! Mijn bijdrage valt in twee delen uiteen. Eerst wil ik mij met uw toestemming bepalen tot een aantal opmerkingen over het wetsvoorstel zelf. Daarna kom ik met een korte bijdrage geïnspireerd vanuit het volkenrecht.

De strekking van het wetsvoorstel is het bevorderen van de mogelijkheid, een dubbele nationaliteit te mogen bezitten. Vreemdelingen die op grond van artikel 15a van de Rijkswet op het Nederlanderschap hun Nederlandse nationaliteit hebben verloren en vanaf het moment van verlies onafgebroken ingezetenen zijn gebleven van Nederland kunnen hun Nederlanderschap herkrijgen met behoud van hun vreemde nationaliteit. Mijn vraag aan de staatssecretaris is, of het mogelijk of zelfs wenselijk is, deze categorie mensen hun herkrijging van het Nederlanderschap met terugwerkende kracht te verlenen tot het moment van het verlies, zodat zij nimmer het Nederlanderschap hebben verloren. Immers, in hun situatie hebben zij de band met Nederland nooit verbroken.

Voorzitter! Bij dubbele nationaliteit kan zich in bepaalde openbare gezagsfuncties een probleem voordoen. Ik zou deze problemen naar voren willen brengen. Ik denk hierbij aan de trouw, de loyaliteit aan het land waarvan men de nationaliteit bezit. Enige tijd geleden is een Nederlands staatsburger die tevens de Marokkaanse nationaliteit bezat, beëdigd tot officier in de Nederlandse krijgsmacht. Ik feliciteer hem hierbij. Ik stel in een strikt hypothetisch geval de volgende vraag.

Als Nederland en Marokko met elkaar in staat van oorlog komen te verkeren, wat moet onze officier dan doen? Aan wie moet hij gehoorzamen? Diezelfde vraag kan men stellen aan kamerleden met een dubbele nationaliteit. Kan de staatssecretaris hierop een antwoord geven?

De heer Apostolou (PvdA):

Welk antwoord geeft de heer Hendriks zelf op die vraag? Het is toch logisch dat als een Nederlandse militair in het Nederlandse leger dient, hij de orders van Nederland opvolgt? Heeft de heer Hendriks daarover een andere opvatting?

De heer Hendriks:

Ik heb die vraag gesteld. Ik wil die vraag wel beantwoorden, maar de staatssecretaris zal daarop zeker een antwoord weten te vinden. Het is een zeer hypothetische veronderstelling. Daarmee moet de heer Apostolou rekening houden. Ik heb dat van tevoren gezegd. Wij hebben in het verleden heel vaak militairen vanuit een ander land in ons leger gehad. Die hebben zich buitengewoon gedragen. Daarmee heb ik dus geen probleem. Ik stel een hypothetische vraag die belangrijk is voor het debat.

De heer Apostolou (PvdA):

Ik ben zeer tevreden met dit antwoord.

De heer Janmaat (CD):

Voorzitter! De vraag is natuurlijk uitermate hypothetisch. Het lijkt wel of de heer Apostolou het debat over Poncke Princen gemist heeft.

De heer Hendriks:

Voorzitter! Gezien de pluriforme inbreng van de leden tot op heden in deze discussie, vermoed ik dat wij er vandaag niet uitkomen. De aanvrager van het Nederlandse staatsburgerschap wordt namelijk geconfronteerd met een spanning tussen enerzijds de eigen toestand of mogelijkheid en de wens om cultureel in te burgeren in Nederland en anderzijds de vereisten die de Nederlandse wet en samenleving van hem of haar verlangen. Het geachte medelid Dittrich sprak zoëven terecht over de beperkingen die analfabeten en anders-alfabeten bezitten. Deze beperkingen vormen een onoverkomelijke handicap als hij of zij het onder meer door de heer Verhagen voorgestelde examen Nederlanderschap moet afleggen. Het geachte medelid Rabbae sprak onder andere over een aantal functionele bijdragen van vreemdelingen aan onze samenleving. Hij deed dat terecht. Ik ondersteun dat. Feit is echter dat vanuit de diverse in ons land verblijvende gemeenschappen van niet-Nederlanders weinig interesse, ja zelfs scepsis en huiver bestaat tegenover een examen Nederlanderschap. Dat weten wij. Dan is het ook nog maar de vraag of wij met het voorliggende wetsvoorstel geen problemen krijgen met de verdragspartners van het Verdrag van Straatsburg van 1963. Voorgaande sprekers hebben hier eveneens op gewezen. Ik meen oprecht dat het niet goed is om mensen te dwingen, hun culturele bagage af te staan. Doet men dat toch, dan vervreemden mensen. Zo vervreemden de jongeren van de cultuur van de ouderen en ontstaan er ontwortelingsverschijnselen als familieruzies, criminaliteit en, meestal, drugsverslaving. Ik vraag de Kamer daarom, in een volgende fase van wetgeving te denken aan een loskoppeling van het Nederlandse staatsburgerschap en het Nederlandse cultuurburgerschap. Dit is het volkenrechtelijke aspect dat ik ga inbrengen.

Ik vind hiervoor een aanknopingspunt in de Universele verklaring van de rechten van de mens. In dit document wordt immers zowel gesproken van naties en staten als van volkeren en gemeenschappen. Deze twee sporen zijn als het ware ingeweven in het gehele gebouw van de Verenigde Naties. Artikel 15 van de universele verklaring kent een ieder het recht op een nationaliteit toe. Artikel 27 kent een ieder het recht toe om deel te nemen aan het culturele leven van een gemeenschap. Staten zijn lid van de Verenigde Naties, maar de preambule spreekt van de universele verklaring als "het gemeenschappelijk, door alle volkeren en naties te bereiken ideaal". De VN heeft zich tot taak gesteld om dit ideaal algemeen en werkelijk te bevorderen "onder de volkeren van staten". Ook het Verdrag van Maastricht onderkent, middels een culturele paragraaf, het belang van de cultuur in een Europa waarin de nationale staten steeds minder exclusieve bevoegdheden over houden. Resumerend: internationaal is een twee-sporenbeleid algemeen erkend. Het is aan ons om daarmee in de nabije toekomst rekening te houden.

Wat betekent dit concreet voor Nederland? Wat het Nederlandse staatsburgerschap betreft kan men volstaan met een aantal eenvoudige vereisten, waarbij kennis van de Nederlandse taal niet expliciet, maar impliciet vereist is. Immers, Nederlandse ambtenaren spreken Nederlands en maken Nederlandse formulieren. Dan is het ook afgelopen met de wildgroei en de verspilling van kostbare vertalingen. Iemand die werkelijk Nederlands staatsburger wil worden, zal zich in zijn eigen tijd en met eigen geld de Nederlandse taal wel zeker eigen moeten maken. Het probleem van het examen Nederlanderschap is daarmee van de baan.

Voorzitter! Gehoord het debat van vanmiddag, wil ik afronden met de vrees dat het voorliggende wetsvoorstel de problemen in de praktische uitvoering helaas niet kleiner, maar groter zal maken.

De heer Janmaat (CD):

Mijnheer de voorzitter! Het beleid rond de naturalisaties is al vele jaren in strijd met onze wetgeving. De naturalisatiewet van de jaren tachtig stelde duidelijk voorwaarden rond inburgering van vreemdelingen die de Nederlandse nationaliteit wilden verkrijgen. Veel meer dan de helft van de naturalisaties was in strijd met die voorwaarden. Dat kon geconstateerd worden toen het parlement nog inzage had in de dossiers. Sindsdien kan de Kamer zich alleen met de wetgeving bezighouden en laat zij de uitvoering over aan de regering. De CD-fractie mag zeggen dat de regering zeer onzorgvuldig omgaat met de wetgeving die goedgekeurd is door dit parlement. Het debat van vanmiddag benadrukt dat. Er worden grote aantallen vreemdelingen toegelaten, die al dan niet het Nederlanderschap wensen te verkrijgen. Het omgekeerde komt overigens ook voor. Soms worden mensen genaturaliseerd die dat helemaal niet willen. Dat bevordert de stabiliteit van onze samenleving natuurlijk niet en het holt de waarde van het Nederlanderschap uit.

De Staat heeft, vooral natuurlijk in een wat verder verleden, terecht redelijke eisen gesteld. De CD heeft indertijd, toen die eisen in de praktijk niet meer werden gehandhaafd, voor het invoeren van een staatsexamen gepleit. Maar sinds de jaren tachtig gaat de overheid steeds slordiger om met het verlenen van het Nederlanderschap en wordt ons paspoort een half exportartikel zodat de waarde van het Nederlanderschap wordt ondergraven. Er is vanmiddag ook al gezegd, natuurlijk vooral door partijen die in dit opzicht wat meer behoudend zijn, dat de regering met de toepassing van de regels voor het verkrijgen van het Nederlanderschap de hand ligt, dat er sprake is van willekeur. Dat behoort geen kenmerk van een democratie te zijn, willekeur behoort thuis in een tirannie. En het parlement dient er juist voor te waken dat wij die kant opgaan, welke argumenten kamerleden die liefst de hele wereld Nederlander zouden maken, ook naar voren brengen.

Mijnheer de voorzitter! De regering heeft diverse doelstellingen met dit wetsvoorstel voor ogen. De CD-fractie verbaast zich er enigszins over dat de voorwaarden inzake inburgering worden afgezwakt. Dat wordt nu vooral toegespitst op het taalgebruik. In de tijd dat het parlement nog mocht controleren, werd dat helemaal niet toegepast, althans zeer onzorgvuldig. Ik heb zoëven al gezegd dat er gevallen zijn van mensen die al 50 jaar in Nederland wonen en geen Neder lands spreken. Daar werd toen niet naar gevraagd. Wij kunnen het nu niet meer controleren, maar wij krijgen geenszins de indruk dat de regering nu veel zorgvuldiger met dat soort criteria omgaat. De eis van inburgering blijft echter wel staan. Het begrip "inburgering" heeft, vooral in de oude begripsvorm, nauwelijks een andere inhoud dan het begrip "integratie" nu. Naar de mening van mijn fractie komt de regering daardoor in strijd met haar eigen doelstellingen. Of je bent ingeburgerd dan wel geïntegreerd, of je bent het niet. En als inburgeren een eis is, wil dat zeggen dat de vreemdeling geïntegreerd moet zijn. Wij kunnen dan nog praten over de mate van inburgering en/of integratie, maar in wezen zijn het dezelfde begrippen. Dus kan de regering naar onze mening nooit zeggen dat zij de integratie wil bevorderen als de inburgering al voltooid is. En dan laat ik nog maar buiten beschouwing dat de integratie niet wordt bevorderd doordat deze begrippen elkaar grotendeels overlappen, in strijd met wat de heren Apostolou en Rabbae menen. De mensen wordt een belangrijk kenmerk van onze samenleving uitgereikt, waarvoor zij naarmate dat makkelijker gebeurt, steeds minder waardering hebben. Er is een oud, bekend spreekwoord: begeren is groter dan het bezit. Als er vrij eenvoudig aan het verlangen naar het verkrijgen van het Nederlanderschap wordt voldaan, dan heeft dat alleen maar tot gevolg dat er al aan het verlangen wordt voldaan als het nog vrij klein is, zodat het bezit nauwelijks meer wordt gewaardeerd. Het Nederlanderschap wordt voor mensen die het zo eenvoudig krijgen weliswaar geen wegwerpartikel, maar het wordt ook geen verrijking, zoals de linkse partijen dit noemen, van de Nederlandse samenleving. Eigenlijk is het een soort extra rugdekking of zekerheid voor het individuele bestaan.

Die zekerheid dient gegarandeerd te worden door de Staat der Nederlanden, vooral aan mensen die generaties lang hun bijdrage geleverd hebben. Dit wil helemaal niet zeggen dat de CD, als er sprake is van overvloed in onze samenleving, die niet wil delen met mensen elders op deze aardbodem. Maar die overvloed is er helemaal niet meer, zeker niet voor de achtergeschoven groepen van de Nederlandse samenleving, zowel minderheden als meerderheden.

Tegen deze achtergrond kan de CD de motivatie van de regering dus niet volgen. De heer Rabbae heeft het voortreffelijk verwoord: het hoort een bekroning te zijn op de inzet van mensen om in te burgeren of, zo men wil, te integreren in de Nederlandse samenleving. Op het moment dat zij die beloning krijgen, zullen zij die hooglijk waarderen. Zoals aangegeven, kan de CD het wetsvoorstel in dat opzicht niet volgen.

Ook over de dubbele nationaliteit kan onze fractie kort zijn. Het zal niemand verbazen dat wij dit een uiterst ongelukkig idee vinden. Mensen gaan namelijk op twee gedachten hinken: mocht het hier niet lukken, dan kunnen wij terug naar het vaderland – de CD kan dit niet anders zien – en mocht het wel lukken, dan zijn wij hier tevreden. Maar inzet in de Nederlandse samenleving is nooit mogelijk, hinkend op die twee gedachten.

Dit is ook in strijd met het Verdrag van Straatsburg en soms met nationale wetgeving. Eigenlijk is het een grove onzorgvuldigheid dat de regering dit beleid, in strijd met de Nederlandse wetgeving, jarenlang heeft gevolgd. Ik sluit de mogelijkheid niet uit dat er een keer een revisie komt van alle gevallen van naturalisatie. Hoe wil de regering dit uitleggen? Hoe wil zij bovendien parlement en wetgeving op waarde schatten, als zij zich op zo'n belangrijk beleidsterrein jarenlang niet aan de regels van de wet heeft gehouden? De regering dient hiervoor toch wel zeer zwaarwegende argumenten aan te voeren, net zoals degenen die ingevolge het amendement van het CDA een dubbele nationaliteit willen behouden dan wel verkrijgen. De regering moet dus zeer duidelijk aangeven waarom dat is geschied.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

De behandeling van het wetsvoorstel zal volgende week worden voortgezet.

Sluiting 18.00 uur

Naar boven