2 Herdenking

Aan de orde is de herdenking van de heer dr. P.H. Kooijmans, minister van staat.

De voorzitter:

Ik heet de minister-president van harte welkom in de Eerste Kamer. Ik verzoek de leden om te gaan staan.

Op 13 februari jongstleden is op 79-jarige leeftijd minister van staat Peter Kooijmans overleden. Hiermee verliest de Nederlandse samenleving een grote autoriteit op het gebied van de mensenrechten, een zeer evenwichtig politicus en bestuurder en een beminnelijk en inspirerend mens. Pieter Hendrik Kooijmans werd geboren op 6 juli 1933 in Heemstede. Na afronding van het gymnasium in Haarlem, begon hij met de studies economie en rechten aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Hij studeerde cum laude af in de rechtsgeleerdheid, waarna hij vervolgens promoveerde op het proefschrift The Doctrine of the Legal Equality of States.

De heer Kooijmans was van 1965 tot 1972 hoogleraar in het volkenrecht en het recht der Europese Gemeenschappen en tot mei 1973 hoogleraar in het volkenrecht aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. In dat jaar werd hij benoemd tot staatssecretaris van Buitenlandse Zaken in het kabinet-Den Uyl, waarin Max van der Stoel als minister van Buitenlandse Zaken fungeerde. In deze functie was hij belast met aangelegenheden betreffende de Verenigde Naties en ontwapeningsvraagstukken. In 1975 bracht hij samen met minister Van der Stoel de nota Ontwapening en veiligheid uit, waarin de bewindslieden opriepen vredesbeleid te laten prevaleren boven commerciële belangen. Ook speelde de heer Kooijmans als staatssecretaris een belangrijke rol bij de onderhandelingen over de onafhankelijkheid van Suriname.

Na afronding van zijn staatssecretarisschap eind 1977 was de jurist Kooijmans weer zestien jaar hoogleraar volkenrecht in Leiden. Hij raakte vooral bekend als internationaal erkend specialist op het gebied van de mensenrechten. Hij was lid van een groot aantal adviescommissies op het gebied van buitenlandse zaken, defensie en de problematiek van vluchtelingen. Zo was hij onder meer voorzitter van de Adviescommissie inzake vraagstukken van ontwapening en internationale veiligheid en vrede, van de Mensenrechtencommissie van de Verenigde Naties en van het bestuur van de Carnegie-Stichting.

Van 1985 tot 1993 was hij de eerste VN-rapporteur op het terrein van folteringen. Hij achtte foltering een misdadige vernietiging van de menselijke persoonlijkheid, die door geen enkele ideologie of hoger belang kan worden gerechtvaardigd. Als rapporteur was hij dan ook niet bang om landen die zich schuldig maakten aan deze praktijken, daarmee publiekelijk te confronteren.

De politieke loopbaan van de heer Kooijmans begon met het redacteurschap voor diverse uitgaven van de Anti-Revolutionaire Partij. Toen deze partij in 1980 opging in het CDA, werd de heer Kooijmans voorzitter van de Stichting Doctor Abraham Kuyperfonds. Ook was hij voorzitter van de commissie buitenland van het CDA en adviserend lid van het dagelijks bestuur van deze partij.

In 1993 werd de heer Kooijmans – naar verluidt geheel tot zijn verrassing – benoemd als minister van Buitenlandse Zaken in het kabinet-Lubbers III. Bij zijn aantreden zei hij: "Ik ben wie ik ben, ik verander niet", wat kenmerkend was voor zijn standvastige karakter. Als minister van Buitenlandse Zaken was hij nauw betrokken bij het EU-beleid ten aanzien van de Balkanoorlog. "Al te verhullend diplomatiek taalgebruik is hem vreemd", werd over hem gezegd. Steeds helder in wat hij voor ogen had, sprak hij klare taal waar nodig. Zo pleitte hij in april 1994 tijdens een bezoek aan Indonesië hartstochtelijk voor verbetering van de mensenrechtensituatie in dat land en in Oost-Timor. Stille diplomatie en het openbaar aan de kaak stellen van wantoestanden sluiten elkaar naar zijn mening geenszins uit.

Na zijn ministerschap keerde de heer Kooijmans terug als hoogleraar volkenrecht in Leiden. Hier werd hij door zijn studenten opnieuw op handen gedragen. In januari 1997 werd hij voorzitter van de nieuw opgerichte Adviesraad Internationale Vraagstukken. Dit was echter van korte duur, want in maart 1997 werd de heer Kooijmans als eerste Nederlander in de geschiedenis benoemd tot rechter in het Internationaal Gerechtshof van de Verenigde Naties. Hij beschouwde dit als de kroon op zijn werk en als een onverwachte toegift. In een interview in 2001 zei hij over zijn werk bij het hof: "De deken die tijdens de Koude Oorlog over de internationale samenleving lag, is weggetrokken. Maar we moeten niet het volmaakte claimen. Iedere stap is er een vooruit, maar dan ben je er nog niet. Het zal namelijk nooit de laatste zijn."

De heer Kooijmans was Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw en Commandeur in de Orde van Oranje-Nassau. In 2006 decoreerde koningin Beatrix hem tevens met de zeer zelden gebruikte Huisorde van de Gouden Leeuw van Nassau. In 2007 werd hij benoemd tot minister van staat, een titel die alleen in zeer uitzonderlijke gevallen wordt toegekend aan politici of staatslieden die geen publieke functie meer vervullen.

In 2009 stelde de Universiteit Leiden als eerbetoon de Peter Kooijmans Leerstoel in. Deze wisselleerstoel houdt zich bezig met belangrijke vraagstukken op het gebied van vrede, recht en veiligheid.

Met de heer Kooijmans is een erudiet, gedreven en pragmatisch mens heengegaan. Een realist, maar geen cynicus. In een veelzijdige loopbaan heeft hij een gedenkwaardige bijdrage geleverd aan de strijd voor mensenrechten en de versterking van de internationale rechtsorde gedurende een lange reeks van jaren. Moge ons respect voor zijn persoon en zijn grote verdiensten voor zowel ons land, als de internationale gemeenschap tot steun zijn voor zijn familie en vrienden.

Ik verzoek eenieder om een moment stilte in acht te nemen.

(De aanwezigen nemen enkele ogenblikken stilte in acht.)

Minister Rutte:

Voorzitter. In een boek over de Nederlandse ministers van Buitenlandse Zaken in de twintigste eeuw werd over Pieter Kooijmans terecht opgemerkt dat hij bij zijn aantreden in 1993 buitengewoon goed was voorbereid op zijn ambt. Kooijmans was ten tijde van zijn benoeming immers niet alleen een internationale autoriteit op het terrein van het volkenrecht – in het bijzonder op dat van de mensenrechten – maar hij bracht ook vier jaar ervaring in als staatssecretaris van Buitenlandse Zaken. In die jaren had hij onder andere de Verenigde Naties in portefeuille. De juridische kennis en deskundigheid waren zijn anker, ook als minister.

Het ministerschap van Pieter Kooijmans werd getekend door de oorlog in voormalig Joegoslavië en door de razendsnelle ontwikkeling in de Europese Unie die toen, vier jaar na de val van de Berlijnse muur, nog slechts twaalf lidstaten telde. Het is niet toevallig dat hij in 1993 ook een vooraanstaande rol speelde op de Wereldconferentie over de rechten van de mens. Daar lag zijn hart; daar voelde hij een grote verantwoordelijkheid.

Pieter Kooijmans was een man met overtuigingen en idealen, zeker, maar hij was ook een realist die wist hoe de hazen in het internationale verkeer lopen. Hij kon daar heel nuchter in zijn. Zo zei hij ooit over de internationale positie van Nederland: ideeën hebben wij genoeg, al weet ik niet of andere landen het altijd goede ideeën vinden; misschien vinden ze ons soms wat te padvinderig. In één adem voegde hij daar met een vooruitziende blik aan toe, dat de buitenlandse dienst in de toekomst naar zijn mening een belangrijke rol speelde in de behartiging van Nederlandse economische belangen in het buitenland. Die combinatie van bevlogenheid, kennis van zaken en een goed oog voor resultaat was kenmerkend voor deze minister van Buitenlandse Zaken.

Wat Pieter Kooijmans vooral tekende, was zijn mensgerichte en bedachtzame manier van werken. Hij was oprecht geïnteresseerd in anderen. Hij gaf vertrouwen en straalde rust uit. Daarmee wist hij mensen voor zich te winnen op alle niveaus. Pieter Kooijmans was zeker geen allemansvriend. Hij schuwde geen kritiek, maar die kwam altijd voort uit een zuivere redenering, een enorme kennis en ervaring en een wijs en bezonken oordeel. Het kan niet anders dan dat dit bij zijn benoeming tot minister van staat in 2007 een grote rol heeft gespeeld.

Mijnheer de voorzitter, Nederland is Pieter Kooijmans veel dank verschuldigd. Wij gedenken hem met diep respect. Namens het kabinet wens ik zijn echtgenote, kinderen, kleinkinderen en andere nabestaanden alle kracht toe om dit grote verlies te dragen.

De voorzitter:

Ik dank de minister-president voor zijn woorden.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Ik deel aan de Kamer mee dat het onder voorbehoud geagendeerde debat over de wetsvoorstellen Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (huurverhoging op grond van een tweede categorie huishoudinkomens) (33330) en Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (huurverhoging op grond van inkomen) (33129) vandaag geen doorgang zal vinden.

Ik deel de leden mede dat het diner wel doorgang zal vinden, want dat was al besteld en in voorbereiding. Ik verzoek de leden om, zij het veel vroeger dan gepland, deel te nemen aan het diner voor zover hen dat uitkomt. Om 17.30 uur staat het eten gereed. In deze tijd van zuinig omgaan met je centen moet dat wel even gezegd worden.

De ingekomen stukken staan op een lijst die in de zaal ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling ervan. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

(Deze lijst is, met de lijst van besluiten, opgenomen aan het einde van deze editie.)

De voorzitter:

Ingekomen is een brief van de voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 26 februari 2013 aan de Voorzitter van de Eerste Kamer, houdende het advies twee artikel 100-brieven van de ministers van Buitenlandse Zaken en van Defensie, één d.d. 5 april 2012 inzake piraterijbestrijding en één d.d. 7 december 2012 inzake de verlenging van de Nederlandse bijdrage aan de missies Atalanta en Ocean Shield, voor kennisgeving aan te nemen. De brief met bijlagen ligt in de zaal ter inzage. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met het advies van de commissie BDO heeft verenigd.

Ingekomen is een beschikking van de Voorzitters van de Eerste Kamer en de Tweede Kamer der Staten-Generaal, houdende aanwijzing van de heer Taverne tot lid van de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad in plaats van de heer Van Dijk en houdende aanwijzing van mevrouw Frijters-Klijnen en de heer Schouwenaar tot plaatsvervangend leden van de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad.

Naar boven