6 Beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet van 6 maart 2003, houdende bepalingen met betrekking tot het toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten (31766).

De voorzitter:

Ik heet de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie welkom.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Franken (CDA):

Voorzitter. In het voorjaar van 2009 heeft de door de Tweede Kamer ingestelde werkgroep Auteursrechtbeleid – de werkgroep-Gerkens, waarvan ook toen het toenmalige lid Teeven deel uitmaakte – een knap en degelijk rapport uitgebracht. In het kader van een veelomvattend overzicht van de actuele problematiek rond auteursrechten leverde de werkgroep onder meer zware kritiek op het reilen en zeilen van de collectieve beheersorganisaties (cbo's) in Nederland. De werkgroep stelde, dat er bij gebruikers vaak weinig begrip bestaat voor de te betalen vergoeding – de werkgroep spreekt zelfs van het functioneren van cbo's als "bureaucratische en arrogante inningsmachines" – terwijl anderzijds de rechthebbenden zich onvoldoende vertegenwoordigd voelen en vermoeden dat er te veel aan de strijkstok blijft hangen. De hoogte van de kostenpercentages geven in een aantal gevallen zeker ook grond voor een dergelijk vermoeden. Een stevig ingrijpen door de wetgever is daarom gewenst.

Nu heeft deze kritiek ertoe geleid, dat men niet de bui van opgelegde regulering is blijven afwachten, maar de hand in eigen boezem heeft gestoken door een koepel op te richten, de VOI+E, de Vereniging van organisaties die intellectueel eigendom collectief exploiteren, die als doel heeft de kwaliteit van de bejegening van zowel de aangesloten rechthebbenden als van de betalingsplichtigen te bewaken. De basis daarvoor is gelegd in een door de cbo's te volgen gedragscode. Ik wil daarvoor graag mijn waardering uitspreken. Er zijn inderdaad goede stappen gezet, maar er is verankering in een wet nodig om een gestructureerde en transparante aanpak te garanderen. De belangen zijn immers groot – er gaat veel geld om – en er zijn gezaghebbende organisaties en partijen, die in niet mis te verstane bewoordingen scherpe verwijten ten aanzien van de gang van zaken hebben uitgesproken. In 2007 is er zelfs een grootschalige protestactie geweest tegen de inningssystemen. Er was een serie Kamervragen en in 2008 is met algemene stemmen de motie-Aptroot/Teeven aangenomen, waarin werd gevraagd om een diepgaand onderzoek naar de financiën van de cbo's en de noodzakelijkheid, doelmatigheid en efficiency van hun functioneren.

Op grond hiervan ligt er nu een wetsvoorstel, maar gelet op de ernst en de aard van de kritiek komt het niet vreemd voor, dat de in het wetsvoorstel geformuleerde vernieuwingen volgens de vertegenwoordigers van het betalende bedrijfsleven niet ver genoeg gaan, terwijl van de zijde van de cbo's wordt gesteld, dat er teveel wordt ingegrepen in de bedrijfsvoering van deze organisaties.

Het komt de leden van de CDA-fractie voor dat de regering hierbij een verantwoorde tussenoplossing voorstelt, waarbij enerzijds het civielrechtelijke karakter van de auteursrechten blijft gehandhaafd, terwijl er anderzijds meer en in ieder geval duidelijker rekening moet worden gehouden met het feit, dat de cbo's geld van anderen beheren. Ik zeg expres "geld van anderen", want de functionarissen die zijn aangesteld om de rechten te innen en te verdelen, bepalen wat er gebeurt. De zeggenschap van de rechthebbenden varieert slechts van symbolisch tot verwaarloosbaar. Juist daarom zijn bezwaren tegen de voorgestelde beleggingsbeperkingen en ook tegen de normering van topinkomens in mijn ogen ongepast.

Ik vraag mij ook nog steeds af waarom er wordt gesproken van collectieve beheersorganisaties. De taak van de cbo's bestaat toch – en ik mag verwijzen naar de wettekst, het antwoord op vragen van het toenmalige Tweede Kamerlid Teeven en de definitie die VOI+E zelf gebruikt in de notitie die ons is toegestuurd – alleen uit het innen van de vergoedingen en het zo vlug en efficiënt mogelijk toekennen en uitdelen aan de rechthebbenden. Er valt in principe nauwelijks iets te beheren. Het gaat om incasseren en betalen. Full stop! In het Nederlands zeggen wij dan "punt uit", maar dat klinkt wat onvriendelijker.

De banken zijn er om geld te beheren en te beleggen. De door de cbo's geïnde bedragen moeten zo snel mogelijk worden uitgekeerd en dan kan de rechthebbende muzikant of auteur zelf bepalen of hij "zijn" geld wil beleggen en zo ja, hoe hij dat zal doen. Ook daarom vind ik dat aan de normering van topinkomens van bestuurders en toezichthouders, zoals door de regering voorgesteld, moet worden vastgehouden, ondanks het feit dat het om private rechtspersonen gaat. De rechthebbenden vormen een economisch zwakke groep en hebben de facto geen enkele of een uiterst minimale invloed op "hun" gelden, zolang die niet naar hun private rekeningen zijn overgemaakt. De cbo's hebben daarom in zekere zin een publieke functie, waarbij een wettelijke regeling een betere basis is dan een individueel toepasbare "pas toe of leg uit"-regel. De code-Tabaksblat is intussen ook in de wet opgenomen.

Overigens vraag ik de staatssecretaris hierbij nog eens klip en klaar uiteen te zetten voor welke functionarissen de bepalingen van de WNT in dit kader nu eigenlijk gaan gelden. Gelet op de artikelen III en IV van het wetsvoorstel is het niet duidelijk of het alleen de leden van het adviserend orgaan en het toezicht daarop betreft. Als dat zo is, vraag ik de staatssecretaris uit te leggen waarom dit niet voor alle topfunctionarissen zou moeten gelden.

Daarnaast vraag ik mij af of de staatssecretaris bij het aan het wetsvoorstel voorafgaande overleg in de markt de vraag heeft uitgezet waarom er door de rechthebbenden niet voor een andere juridische vorm is gekozen. Zou de kritiek die de cbo's hebben opgeroepen – in ieder geval voor de vrijwillige cbo's – niet kunnen worden ondervangen door te gaan werken met coöperatieve verenigingen? Dan is er sprake van een democratische rechtsvorm met reële zeggenschap voor de rechthebbenden. Dit ontbreekt bij de in dit specifieke verband toch wel regenteske vorm van de stichting totaal. Geeft de naderende richtlijn de staatssecretaris een reden om dit idee eens te lanceren? Graag hoor ik wat hij daarvan vindt.

Ik heb nog een paar concrete vragen over enige specifieke onderdelen van de wet. Wil de staatssecretaris nog eens ingaan op de twee vormen van preventief toezicht die worden voorgesteld? In de eerste plaats de voorafgaande schriftelijke instemming door het college van toezicht met betrekking tot modelovereenkomsten. Ik verwijs naar artikel 3 lid 1, sub b. Hoever moet dit toezicht zich uitstrekken? Komt deze bepaling niet in strijd met het beginsel van de contractsvrijheid en hoe zal het gaan als er bij de implementatie van de voorgenomen richtlijn concurrentie tussen de cbo's wordt gestimuleerd? Immers, de richtlijn heeft als uitgangspunt dat cbo's op een vrije markt zullen opereren.

Een tweede vorm van ex ante toezicht heeft betrekking op de totstandkoming van tarieven. Dat staat in artikel 3 lid 1, sub c. Hier zien wij een maatregel die niet past in de visie van de Europese Commissie, waarin de nadruk ligt op marktwerking. Bovendien is er nog sprake van een toetsing achteraf door de in te stellen geschillencommissie wanneer een betalingsplichtige bij deze commissie een geschil aanhangig maakt. Zou het hier niet van tweeën één moeten zijn?

Ook met betrekking tot het toetsingskader van het college van toezicht ontvang ik graag een klip en klaar antwoord van de staatssecretaris. Gaat het nu uiteindelijk om een volle toetsing van de aan de orde gestelde overeenkomst of tariefsverhoging, dat wil zeggen om een oordeel over de redelijkheid en billijkheid daarvan, of moet de term "buitensporigheid" van artikel 3 lid 4 voor alle ex ante te toetsen vragen gelden, zodat slechts marginaal kan worden getoetst? Een afwijzing zal dan alleen plaatsvinden in het geval van een kennelijk onbillijke dan wel onredelijke maatregel.

Vervolgens kom ik bij – en dit vind ik een hard punt – de bestuurlijke boete van artikel 18. De staatssecretaris heeft ons bij de schriftelijke behandeling ondanks de herhaalde vraagstelling niet kunnen overtuigen van het nut en de noodzaak daarvan. De boete wordt opgelegd aan de cbo voor fouten en/of misdragingen van haar bestuurders of leidinggevenden. Deze schadepost zal hoe dan ook in mindering worden gebracht op de voor de uitkering bestemde gelden. Daarmee worden de rechthebbenden gestraft voor de fouten van de bestuurders, die juist door die fouten de rechthebbenden al hebben benadeeld. Kortom: de straf wordt gedragen door de slachtoffers, die door de met een sanctiedreiging te handhaven maatregel nu juist moesten worden beschermd. Ook al volgt nadien ontslag van de bestuurders, de onschuldige rechthebbenden moeten toch de boete betalen. Dat wil er bij mij niet in. Graag hoor ik de toezegging van de staatssecretaris, dat artikel 18 niet op deze wijze zal worden ingevoerd.

Een voorlaatste vraag: de geschillencommissie – een nieuw fenomeen in dit verband – is een grote stap vooruit. Wij zien vooral in de sfeer van de consumentenbescherming hoe belangrijk de functie van geschillencommissies is. Vele duizenden geschillen worden buiten de rechter om tot tevredenheid van consumenten en brancheorganisaties beslecht. Wij gaan ervan uit dat de minister spoedig tot de aanwijzing van een geschillencommissie zal overgaan. Het kader daarvoor staat vast – en dat is goed zo – maar het is nog onduidelijk wie de kosten zal dragen. Bij het grote aantal door de Stichting Geschillencommissies voor Consumentenzaken te behandelen zaken worden – als ik het wel heb – de kosten gedragen door de brancheorganisaties met een subsidie van de rijksoverheid. Wat staat de staatssecretaris hier voor ogen? VOI+E heeft hieromtrent een voorstel gedaan. Wat vindt de staatssecretaris daarvan?

Deze wet zal op korte termijn worden "overruled" door een richtlijn die ter implementatie aan de Staten-Generaal zal worden voorgelegd. Dat betekent dat er veranderingen op til zijn. Zal de staatssecretaris zich toch sterk maken om "het acquis" van deze wet te behouden? Met belangstelling wacht ik de antwoorden van de staatssecretaris af.

Mevrouw Duthler (VVD):

Voorzitter. Op 11 april 2011 had deze Kamer een mondeling overleg met de staatssecretaris over de modernisering van auteursrechten. Het toezicht op de collectieve beheersorganisaties kwam toen ook aan bod. Precies een jaar later, op 11 april 2012, stelden we de eerste vragen over het wetsvoorstel dat het toezicht op de collectieve beheersorganisaties moet regelen. Vandaag – weer bijna een jaar later – behandelen wij het wetsvoorstel plenair. Er zijn wetsvoorstellen die voortvarender zijn behandeld, hoewel de staatssecretaris in de laatste fase van de behandeling in deze Kamer wat meer haast leek te krijgen. Wij kunnen ons niet aan de indruk onttrekken dat hij een nationale kop achteraf op de voorgestelde Europese richtlijn wil voorkomen en deze er liever bij voorbaat op plaatst.

De VVD-fractie had behoefte aan een plenaire behandeling om een aantal redenen. Een belangrijke reden is dat het onderhavige wetsvoorstel vooruitloopt op een concept Europese richtlijn die andere, zelfs tegengestelde, uitgangspunten kent, en die op een aantal onderdelen minder ver strekt dan het onderhavige wetsvoorstel. We kunnen weliswaar niet spreken van een nationale kop, want de voorgestelde Europese richtlijn is nog in behandeling. Als de voorgestelde richtlijn echter zou zijn aangenomen, zou dit wetsvoorstel wel een nationale kop bevatten. En zoals de staatssecretaris bekend zal zijn, houdt de VVD-fractie niet van nationale koppen.

Laat ik vooropstellen dat de VVD-fractie het belang ziet van een verbreed en versterkt overheidstoezicht op het collectief beheer van auteurs- en naburige rechten. Het was onder meer vanwege het grote aantal beheersorganisaties, het gebrek aan transparantie bij de tariefopbouw en de tariefgrondslagen dat het nodig was om het vertrouwen in het auteursrecht en de auteursrechtorganisaties te verbeteren. De VVD-fractie vraagt zich echter af of met dit wetsvoorstel een juiste balans is gevonden tussen datgene wat de branche zelf kan reguleren en datgene wat bij wet geregeld moet worden. Wordt in deze wet met behulp van publiekrechtelijke instrumenten niet te veel ingegrepen in privaatrechtelijke rechtsverhoudingen? Cbo's zijn immers privaatrechtelijk georganiseerd en gefinancierd en zij worden gecontroleerd door vertegenwoordigers van leden of aangeslotenen. Het liberale gehalte van dit wetsvoorstel had naar de mening van mijn fractie wel wat hoger gekund.

Een voorbeeld van publiekrechtelijk ingrijpen in privaatrechtelijke verhoudingen is de bepaling in het wetsvoorstel over de bevoegdheid van het college van toezicht ten aanzien van modelcontracten. Een besluit tot vaststelling of wijziging van reglementen of modelovereenkomsten betreffende de uitoefening en handhaving van auteursrechten of naburige rechten, behoeft op grond van het voorgestelde artikel 3 lid 1 sub b voorafgaande schriftelijke instemming van het college van toezicht. Dat is in strijd met het privaatrechtelijke principe van contractsvrijheid. De VVD-fractie begrijpt het belang van een goede bescherming van rechthebbenden. Zou de voorafgaande schriftelijke instemming zich niet moeten beperken tot eenzijdige besluiten van cbo's zoals standaard licentieovereenkomsten? Hoe kijkt de staatssecretaris hier tegenaan?

De regering krijgt met dit wetsvoorstel veel mogelijkheden om bij AMvB nadere regelingen te treffen. Zo kan ze bij of krachtens AMvB bepalen dat en onder welke voorwaarden cbo's moeten samenwerken bij de verdeling van geïncasseerde gelden. Dit laatste druist in tegen het principe dat cbo' s in beginsel met elkaar in concurrentie treden, een principe waar ook de voorgestelde Europese richtlijn vanuit gaat. Ook de Raad van State was hierover kritisch. Is de regering bereid toe te zeggen dat ze terughoudend zal omgaan met het treffen van nadere regelingen bij AMvB en dat dit punt ook bij de aangekondigde evaluatie die drie jaar na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zal plaatsvinden, wordt meegenomen?

De heer Franken (CDA):

Mevrouw Duthler heeft het over terughoudend omgaan met AMvB's. Daar ben ik het helemaal mee eens. Is een voorhang daarbij niet altijd voldoende?

Mevrouw Duthler (VVD):

Ja, maar bij een voorhang is de AMvB er al en kunnen wij alleen nog ja of nee zeggen. Ik heb nog liever dat de AMvB er helemaal niet komt, in ieder geval niet voordat wij de resultaten kennen van de evaluatie die over drie jaar wordt gehouden.

Mevrouw Scholten (D66):

Mevrouw Duthler raakt een interessant punt. Ik zou haar willen uitlokken om nog iets verder te gaan. Ze vraagt om de bepaling ten aanzien van de AMvB waarbij een samenwerkingsverplichting kan worden opgelegd, aan te houden in afwachting van de evaluatie. Het zou kunnen zijn dat in de onderhandelingen over de richtlijn wordt vastgesteld dat de bepaling helemaal niet mag worden toegepast, omdat dit een vorm van kop zou worden. Is het dan niet handiger om aan de staatssecretaris te vragen of de bepaling nu al buiten werking kan worden gehouden, in afwachting van de richtlijn?

Mevrouw Duthler (VVD):

Dat is een prima vraag die ik graag overneem.

Over de verhouding van dit wetsvoorstel met de voorgestelde Europese richtlijn en de vooruitgeschoven nationale kop, zoals ik hem maar noem, het volgende. De voorgestelde richtlijn kent een ander uitgangspunt dan het wetsvoorstel, namelijk het uitgangspunt van concurrentie tussen binnenlandse en buitenlandse cbo's, met vrijheid van rechthebbenden om hun rechten geheel of gedeeltelijk zelf of door andere partijen uit te oefenen, en met het inrichten van de governance van de cbo's door de rechthebbenden zelf. Dus daar waar de voorgestelde richtlijn uitgaat van marktwerking, beperkt de regering deze door een versterkt overheidstoezicht. De concurrentiepositie van Nederlandse cbo's ten opzichte van andere Europese cbo's zal door deze verschillende uitgangspunten verslechteren. Dat kan nog eens worden versterkt door de mogelijkheden die de regering krijgt om met AMvB's nadere regelingen te treffen. Ook dit is een reden om terughoudend om te gaan met het treffen van nadere regelingen bij AMvB. Hoe kijkt de regering hier tegenaan? Op welke wijze denkt de regering de verslechtering van de concurrentiepositie van Nederlandse cbo's zo beperkt mogelijk te houden? Is de regering bereid bij de eerder genoemde evaluatie van het wetsvoorstel de effecten van de wet op de concurrentiepositie van Nederlandse cbo's ten opzichte van buitenlandse cbo's mee te nemen?

Dan kom ik nog op het punt van de in het wetsvoorstel opgenomen wettelijke beperking van de belegging en het beheer van gelden. De voorgestelde richtlijn vereist dat beleggingen deugdelijk gediversifieerd worden en zekerheid, kwaliteit, liquiditeit en winstgevendheid waarborgen. Dit komt de VVD-fractie heel redelijk voor. Artikel 2, lid 4 van het wetsvoorstel gaat echter een stuk verder dan het bepaalde in de voorgestelde richtlijn en beperkt de beleggingsmogelijkheden van cbo's in belangrijke mate. Is de regering bereid om ook de inwerkingtreding van artikel 2, lid 4 van het voorstel aan te houden in afwachting van de nadere ontwikkelingen rondom het bepaalde in de voorgestelde richtlijn?

De VVD-fractie staat in principe gematigd positief tegenover het wetsvoorstel. Zij ziet het belang van een versterkt overheidstoezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten. Mijn fractie vraagt zich wel af of de regering met dit wetsvoorstel niet te veel vooruitloopt op de richtlijn en het risico loopt dat ze over een paar jaar met een nieuw wetsvoorstel moet komen ter implementatie van de richtlijn. Op onderdelen gaat het publiekrechtelijk ingrijpen in privaatrechtelijke verhoudingen ver. Ik noemde al eerder het voorbeeld van het principe van contractsvrijheid, dat door het verplicht goedkeuren door het college van toezicht van modelcontracten wordt aangetast. Ook het verschil in uitgangspunten en de aantasting van de concurrentiepositie van Nederlandse cbo's zit mijn fractie niet lekker. Wat is er op tegen om dit wetsvoorstel aan te houden totdat de Europese richtlijn er is? En wat zouden de consequenties daarvan zijn? Wat zou dat dan betekenen voor de cbo's, de rechthebbenden en de gebruikers?

Mevrouw Scholten (D66):

Voorzitter. Toezicht is een populair onderwerp in het huidige wetgevingsland. In deze Kamer hebben wij meer wetsvoorstellen besproken met toezicht als hoofdbestanddeel, bijvoorbeeld eind 2011 bij de Kansspelautoriteit en vorige maand bij de oprichting van de Autoriteit Consument en Markt waarin de NMa, de OPTA en de Consumentenautoriteit samengaan. En als het aan deze staatsecretaris ligt, komt straks het extern toezicht op de advocatuur aan de beurt. Ik verheug mij alvast op dat debat.

Vandaag gaat het over het toezicht op de collectieve beheersorganisaties die de rechten van auteurs behartigen en beschermen. De auteur/maker heeft deze bescherming ook hard nodig. Hij kan zijn eigen rechten toch onmogelijk zelf uitoefenen. Hij is gehouden zich aan te sluiten bij een beheersorganisatie om aan zijn inkomen te komen. Zijn stem moet in de cbo's worden gehoord. Ook de gebruikers verdienen bescherming. De bescherming van de auteur/maker en die van de gebruiker moeten goed in balans zijn.

Het is van belang om dit onderwerp in historisch perspectief te plaatsen. In de jaren voor 2003 groeide in de muziek-, geluid- en beeldindustrie en aanverwante activiteiten de behoefte aan toezicht. De vijf op dit terrein opererende beheersorganisaties, Buma, Stichting de Thuiskopie, Stichting Leenrecht, Stichting Reprorecht en Sena, handelen immers op basis van een door de wetgever aan hen toegekend monopolie, maar met een belangrijke economische machtspositie. In de Nederlandse cbo's wordt op jaarbasis ongeveer 350 miljoen omgezet. Dit is aan de hand van de cijfers over het jaar 2011. 350 miljoen is iets meer dan een derde van de hele cultuurbegroting 2011 van bijna 1 miljard. Het gaat dus om geldstromen met een wezenlijk belang.

Het toezicht dat is ingevoerd met de wet van 6 maart 2003, de wet die met dit wetsvoorstel gewijzigd zal worden, is de minusoplossing geweest na vele onderhandelingen over een eerder aan de orde gesteld verderstrekkend wetsvoorstel. Het oorspronkelijke plan was dat de vijf beheersorganisaties in één systeem zouden worden ondergebracht, maar dat plan bleek een brug te ver. Volstaan werd toen met een extern toezichtcollege op de vijf beheersorganisaties.

Ondanks de keuze voor de minusvariant riep het nieuwe toezicht aanvankelijk weerstand op bij de cbo's. Het duurde even voordat de cbo's zich daarbij neerlegden, maar toen bleek de voor het college gekozen uitrusting tekort te schieten. Het college hield toezicht op de hoofdrivier, maar de grip op het verdere omliggende stroomgebied, de bijna twintig repartitieorganisaties, ontbrak. Deze organisaties dragen evenzeer verantwoordelijkheid voor incasso en herverdeling. Uitbreiding van het toezicht bleek noodzakelijk; het college had geen zicht op de doorstroom van het geld naar de auteurs, de rechthebbenden. Ook waren de bevoegdheden van het college te beperkt. Zo kwam er het initiatief om het toezichtinstrumentarium uit te breiden. Vanuit de cbo's kwam tegelijkertijd een beweging van zelfregulering op gang. Dat zie je vaker gebeuren. VOI+E werd opgericht en heeft enkele initiatieven op het gebied van de zelfregulering ontwikkeld, maar het zou verkeerd zijn om te zeggen dat alle problemen daarmee zijn opgelost. Feit blijft dat het college van toezicht met onvoldoende uitrusting het veld is ingestuurd. Bovendien is het toezicht nu beperkt tot de vijf op wettelijke monopoliebasis gevestigde cbo's, waardoor maar een deel van het totale veld kan worden bestreken.

Mijn fractie steunt de gedachtegang achter het wetsvoorstel. Dat wil ik de staatssecretaris alvast meegeven. Het instrumentarium van het college van toezicht moet worden uitgebreid en ook de repartitieorganisaties en andere cbo's zullen onder de vleugels van het nieuwe toezicht moeten worden gebracht, dit alles ter bescherming van de rechthebbende en van de gebruiker. Wel wil mijn fractie graag nog aandacht vragen voor een paar punten in het wetsvoorstel die de uitvoering betreffen. Dat heeft deels te maken met het voorstel van de Europese Commissie, de richtlijn, ook al aangehaald door de vorige sprekers.

Het eerste punt is het toezicht op de beperking van de beleggingsmogelijkheden; zie artikel 2, lid 4 van het wetsvoorstel. De staatssecretaris heeft in zijn brief van 23 november 2012 aan de Voorzitter van de Eerste Kamer al gezegd bereid te zijn om de inwerkingtreding van dit artikel aan te houden in afwachting van de ontwikkelingen rondom de behandeling van de richtlijn. Dat de staatssecretaris deze ontwikkelingen wil afwachten, juicht ook mijn fractie toe. Inmenging in deze materie ligt gevoelig en Nederland moet niet voor de Europese troepen uit willen lopen op dit punt. Mijn fractie verwacht van de staatssecretaris alsnog een toezegging hierover. Maar er is nog meer wat de aandacht verdient en dan wil ik het hebben over de controle op de tarieven.

De heer Franken (CDA):

Mag ik nog iets vragen over de beleggingsbeperking? In de richtlijn staan hiervoor criteria aangegeven. Mevrouw Scholten pleit er nu voor dat het desbetreffende artikel niet wordt ingevoerd, maar dan zou er helemaal niks komen. Dan zijn er ook geen criteria aangegeven waaraan moet worden voldaan voor beleggingen. Denkt zij niet dat er dan een luchtledig zal ontstaan? Dan kom ik weer met mijn punt. Het is geld van de rechthebbenden. Als zij het uitbetaald hebben gekregen, kunnen zij ermee naar de bank gaan als zij dat willen. Willen zij het niet naar de bank brengen maar het consumeren, dan kunnen zij dat ook doen. Nu moeten zij afwachten hoe er wordt gespeeld op de beurs door een instelling waarop zij niet of nauwelijks invloed hebben.

Mevrouw Scholten (D66):

Volgens mij was de heer Franken degene die zei dat de rechthebbenden vertegenwoordigd zijn in de ledenraad van de cbo's. Zij kunnen hun stem daar laten horen en op die manier invloed uitoefenen op de methodes van financiering en belegging van de cbo's. Als het artikel voorlopig niet wordt ingevoerd, kun je ook afwachten in hoeverre zelfregulering op dit punt zijn werk zal doen.

De heer Franken (CDA):

Zelfregulering lijkt mij prima op dat gebied, maar dat is dan in de vrije ruimte. Of moet het college van toezicht dan ook daarover nog zijn licht laten schijnen? De richtlijn bevat criteria voor die beleggingen. Het geld moet niet in allerlei op verre tropische eilanden gevestigde beleggingsinstellingen worden gestoken, maar dat moet op een degelijke manier gebeuren. De invloed van de leden via de ledenraad acht ik zeer gering.

Mevrouw Scholten (D66):

Het is van tweeën een. Of je voert artikel 2 in, anders dan de staatssecretaris al heeft toegezegd, en dan heb je ook die richtlijnen volgens dit artikel. Of je doet het niet en dan wacht je af wat er met de onderhandelingen over de richtlijn gebeurt. Het is niet uit te sluiten dat de beperkingen die daarin staan al een zelfregulerend effect kunnen hebben binnen de Nederlandse markt, maar dat is natuurlijk afwachten. De heer Franken zegt zelf dat het privaat geld is. Privaat geld moet je privaat besteden, naar zijn oordeel liefst zo snel mogelijk en dat zou mijn fractie best kunnen steunen. Maar wij wachten nu even af wat de staatssecretaris zal toezeggen over het punt van de beleggingen.

Er is meer wat de aandacht verdient, bijvoorbeeld de controle op de tarieven. Is dat onderwerp in het wetsvoorstel goed geregeld? De controle op de tarieven is wezenlijk en het college mag volgens het wetsvoorstel ingrijpen wanneer de tarieven verhoogd worden en deze verhoging buitensporig is. Dat leidt tot enkele vragen. Hoe zal in de praktijk die buitensporigheid beoordeeld worden? Want wat is de norm? In de memorie van antwoord zegt de staatssecretaris desgevraagd dat het college van toezicht de nodige ruimte krijgt om een eigen goedkeuringsbeleid te ontwikkelen. In aansluiting daarop noemt de staatssecretaris een aantal factoren waarmee het college rekening zou moeten houden. Een voorbeeld: als het waar is dat Videma de tarieven voor de ziekenhuizen als gebruiker van televisie en radio de tarieven voor 2013 met 85% wil verhogen, hoe zou het college daarover dan oordelen? Is dat een buitensporige verhoging? Getalsmatig wel. Welke factoren zouden daar anders nog een rol bij kunnen spelen?

Naast de toetsing door het college van toezicht kan een geschillencommissie worden ingezet. De minister kan deze aanwijzen, volgens artikel 22 van het wetsvoorstel. Maar die geschillencommissie is er al op initiatief van de cbo's. De vraag is of toetsing door het college werkelijk nodig is als er ook een geschillencommissie op de tarieven toeziet. Ik weet wel, het college van toezicht controleert op de tariefstelling door de cbo's en de geschillencommissie ziet toe op individuele geschillen. Maar ook uitspraken op individuele basis kunnen in beginsel een verdere strekking krijgen. Een verstandig opererende cbo zal het wel uit zijn hoofd laten, een oordeel van de geschillencommissie in een individueel geval alleen maar op dat individu van toepassing te laten zijn, in plaats van op het totale veld. Ik vraag me ernstig af of we daarvoor geen dubbelloops-toetsing gaan creëren.

Ook hier is de vraag: welke norm moet de geschillencommissie hanteren? Wat is in de markt een redelijk tarief? Zijn er aanknopingspunten? Ik hoef de staatssecretaris maar te herinneren aan de slepende procedures tussen de NOS en Sena. Deze partijen streden over een door de NOS aan Sena te betalen redelijke vergoeding. Partijen hebben alle mogelijke rechterlijke instanties bezocht, tot het Hof Luxemburg aan toe. Uiteindelijk is de zaak geschikt. Graag een reactie van de staatssecretaris.

Dan een opmerking over artikel 21 van het wetsvoorstel. Dat gaat over de mogelijkheid dat de staatssecretaris cbo's verplicht tot samenwerking. De Raad van State heeft de staatssecretaris al gewaarschuwd dat deze samenwerkingsverplichting, indien uitgevoerd, op gespannen voet staat met de Europese mededingingsregels. Daarop heeft de staatssecretaris toegezegd dat eerst zal worden afgewacht waartoe zelfregulering tussen de cbo's onderling leidt en dat bij eventuele verdere structurering van het collectieve beheer in Nederland de grenzen van de Europese regelgeving op dit gebied zullen worden gerespecteerd. Mijn fractie is blij met deze toezegging maar zou graag nog verder willen gaan.

De onderhandelingen over de richtlijn zijn van start gegaan. Anders dan collega Franken vermoed ik dat het nog wel enige tijd zal duren. De richtlijn wil de concurrentie tussen cbo's bevorderen en voorziet niet in een soortgelijke samenwerkingsverplichting. Van een gedwongen samenwerking van cbo's zal binnen het Europees verband naar verwachting geen sprake zijn. Alle reden dus om ook dit artikel voorlopig niet in werking te laten treden. De onderhandelingen lopen misschien lang, maar er komt ook een evaluatie die aan de Tweede Kamer is toegezegd over drie jaar. Ik pleit er ernstig voor dat zelfregulering een kans moet krijgen. Graag deze toezegging van de staatssecretaris.

Dan nog een vraag over de plotselinge toepassing van de WNT op de bestuurders van de cbo's. Deze wetsbepaling is er bij de derde nota van wijziging ingeslopen. Dat was op 18 januari 2012. Moeten we dat wijten aan de thrill of the moment, toen de WNT zelf aan de orde was? Ook al gaat het bij de incasso en verdeling in dit veld niet om publieke gelden, de hand van de overheid kan desondanks kennelijk niet ver genoeg reiken. Alle bestuurders van de cbo's worden door één excessieve salariëring bij één van de cbo's gestraft. Daar heeft mijn fractie moeite mee. Ook hier zouden wij de staatssecretaris ernstig in overweging willen geven, dit artikel voorlopig niet in werking te laten treden, in afwachting van de zelfregulering, waarvan ik aanneem dat de cbo's die voldoende ter harte zullen nemen. Het college van toezicht kan op dit punt normerend optreden en in de cbo-keurmerkcriteria zijn daartoe normen gesteld. Welk risico is er dan nog dat door wetgeving moet worden gehandhaafd?

Ik vat samen. Mijn fractie steunt in beginsel het wetsvoorstel, zij het met drie belangrijke kanttekeningen. Wij willen graag een aanhouding van de inwerkingtreding betreffende de financiële paragraaf. Wij willen graag een aanhouding voor de inwerkingtreding van de AMvB inzake de gedwongen samenwerking en ook ten aanzien van artikel 25a, betreffende de WNT.

Wij zijn heel erg benieuwd naar de antwoorden van de staatssecretaris.

De voorzitter:

Wenst een van de leden in eerste termijn nog het woord? Ik hoef die vraag haast niet te stellen, want er zijn amper leden.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 15.32 uur tot 15.37 uur geschorst.

Naar boven