2 Aanbestedingswet defensie- en veiligheidsgebied

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Implementatie van richtlijn nr. 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied, en tot wijziging van richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG (Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied) (32768).

De voorzitter:

Ik heet de minister van Economische Zaken van harte welkom in de Eerste Kamer en wens ook hem een heel goed, gelukkig en gezond Nieuwjaar.

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Voorzitter. In oktober 2012 hebben wij in deze Kamer uitvoerig de Aanbestedingswet besproken. Onderdelen uit de Aanbestedingswet en de Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied die overeenkomen, zal ik in eerste instantie niet bespreken.

Door middel van het voorliggende wetsvoorstel wil de minister gehoor geven aan het voorstel van de Europese Commissie om een open, transparante en concurrerende Europese markt voor defensie- en veiligheidsmaterieel tot stand te laten komen. Momenteel kunnen de lidstaten inzake het aanbesteden van opdrachten op het gebied van defensie en veiligheid een beroep doen op de volgende artikelen. Artikel 364 VwEU geeft de lidstaten de mogelijkheid om de regels van de interne markt buiten toepassing te laten ter bescherming van de wezenlijke belangen van hun veiligheid. Artikel 21 van richtlijn 2004/17/EG1 biedt de mogelijkheid om opdrachten voor speciale sectoren geheim te verklaren of uit te sluiten van vormen van openbare aanbesteding, omdat ze bijzondere veiligheidsmaatregelen vereisen. Dan hebben we nog artikel 14 van richtlijn 2004/18/EG2, die de mogelijkheid biedt om opdrachten geheim te verklaren of uit te sluiten van vormen van openbare aanbesteding omdat ze bijzondere veiligheidsmaatregelen vereisen.

Lidstaten doen nu nog vaak een beroep op het uitzonderingsartikel 346. Door middel van de implementatie van richtlijn 81 wil de Europese Commissie het gebruik van artikel 346 terugdringen. De richtlijn geldt indien de geraamde waarde exclusief de omzetbelasting groter of gelijk is aan de geldende drempelbedragen. De richtlijn hoeft niet te worden toegepast als deze adequaat handelen op het gebied van defensie en veiligheid in de weg staat. Dat kan het geval zijn bij bijvoorbeeld opdrachten die spoed vereisen in het kader van een crisis. Strijdkrachten zijn actief in een operatiegebied in een derde land en de operationele omstandigheden vereisen dat contracten met de lokale ondernemers worden gesloten. Ook geldt het voor opdrachten in het kader van programma's voor internationale samenwerking bij de ontwikkeling van defensiemateriaal en opdrachten die voortvloeien uit een overeenkomst of afspraak met een derde land of internationale organisatie. Ook kunnen lidstaten een beroep doen op artikel 346 als zij maatregelen moeten nemen die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de wezenlijke belangen van hun veiligheid met betrekking tot de productie van of de handel in wapens, munitie en oorlogsmateriaal. Er moet dan wel worden voldaan aan drie criteria. 1. Het moet gaan om de productie of aanschaf van materiaal, specifiek bestemd voor militaire doeleinden. Dat is vermeld op de lijst met producttypen van wapens, munitie en oorlogsmateriaal. 2. De lidstaat moet de uitzondering nodig vinden op grond van wezenlijke belangen van de nationale veiligheid. 3. De mededingingsverhoudingen op de interne markt voor producten die niet bestemd zijn voor militaire doeleinden mogen niet worden verstoord.

Met de implementatie van richtlijn 81 worden compensatieorders op defensiegebied uitsluitend toegestaan indien dit met een beroep op artikel 346 gerechtvaardigd kan worden. Nederland heeft nu veel profijt van compensatieorders. Van de totale omzet van de Nederlandse defensie-industrie is 38% direct of indirect compensatiegedreven. Ruim 60% van de bedrijven geeft aan baat te hebben bij het compensatiebeleid. Nederland heeft een groot aandeel in de export naar de VS en vooral Amerikaanse bedrijven zullen hun compensatiebeleid voortzetten. Niet alleen Nederlandse bedrijven zullen de nadelen ondervinden als men geen gebruik kan maken van compensatieorders, maar ook de Europese markt zal hierdoor verzwakken. Het mkb heeft een groot aandeel in deze industrietak. Doordat deze bedrijven vaak te klein zijn om volwaardig mee te doen aan de trend van globalisering hebben zij een groot belang in onderaanneming. Bij de aanbesteding kunnen toeleveranciers verplicht worden om tot maximaal 30% van de aanschafwaarde te onderaanbesteden. Daartegenover staat dat aanbesteding van grote bedrijven vaak plaatsvindt bij vaste onderaannemers, hetgeen de toegang tot de markt voor kleinere bedrijven weer beperkt. Het is nu nog onzeker hoe andere lidstaten de bepalingen over onderaanneming zullen implementeren en toepassen. Er moeten nog afspraken worden gemaakt over het stellen van eisen op het gebied van onderaanneming. Kan de minister aangeven of hierover al meer duidelijkheid is?

De Nederlandse defensie- en veiligheidsindustrie is een volledig private sector die concurrerend en efficiënt is. Nederland beschikt over 250 goede, zeer innovatiegedreven mkb-ondernemingen en een aantal spelers van wereldformaat op het gebied van sensorwapen- en commandosystemen, marineschepen en vliegtuigtechnologie. De werknemers hebben een hoog opleidingsniveau: ruim 60% heeft een opleiding op hbo-niveau of academisch niveau. Het percentage R&D in het aantal arbeidsplaatsen is, zeker in vergelijking met de totale Nederlandse industrie, zeer hoog: 32. De inzet van R&D heeft in de afgelopen twee jaar bij 52% van de bedrijven geleid tot een concreet product. Bij 35% van de bedrijven is een nieuw product in ontwikkeling. Innovatie bepaalt het succes van deze ondernemingen. Wanneer een link wordt gelegd naar het Nederlandse topsectorenbeleid, is te zien dat aan defensie en veiligheid gerelateerde industrie een rol speelt bij zeven van de negen topsectoren. Het succes vertaalt zich in een groeiende omzet. De totale omzet van de Nederlandse bedrijven die actief zijn in de Nederlandse defensie- en veiligheidsindustrie neemt toe van ruim 40 miljard in 2009 naar bijna 44 miljard in 2010. Dit is voor 2010 zo'n 7,5% van het bruto nationaal product. Omzet die enkel is gerelateerd aan defensie en veiligheid toont een stijging van 3,02 miljard naar 3,1 miljard, waarvan 70% afkomstig is van de export. Duitsland en de Verenigde Staten zijn de grootste buitenlandse afnemers.

In veel gevallen worden innovaties in nauwe samenwerking met experts van het ministerie van Defensie ontwikkeld. Internationaal exportsucces van deze innovaties is pas mogelijk als de eigen overheid als lounging customer optreedt. Een voorbeeld hiervan was de modificatie van de SMART-L-radar, waarbij technologie van wereldklasse is gebruikt. Zelfs president Obama heeft Nederland ermee gecomplimenteerd op de NAVO-top in Chicago. Het is dus van groot belang dat de overheid de rol van lounging customer blijft vervullen voor de Nederlandse bedrijven. Ook al zijn zij concurrerend, innovatief en efficiënt, ze kunnen wel uit de markt worden gedrukt door buitenlandse bedrijven die de zekerheid hebben dat hun R&D-kosten worden gedekt via de eigen overheid. Nederland profileert zich graag als kennisland; een reden te meer om onze waardevolle defensie- en veiligheidsindustrie te behouden. Ook in het kader van de nationale veiligheid is het van belang om de eigen defensie-industrie in stand te houden en niet volledig afhankelijk te worden van het buitenland.

Toepassing van artikel 346 wordt vergemakkelijkt indien strategische sectoren en technologieën worden aangewezen die van essentieel belang zijn voor de Nederlandse defensie- en veiligheidssituatie en de Nederlandse industriële positie. Binnen de defensie-industriestrategie wordt een zestal prioritaire technologiegebieden benoemd. Deze prioritaire technologiegebieden betreffen technologische en industriële capaciteiten in Nederland die van belang zijn voor de taakuitoefening van het ministerie van Defensie en waarin het Nederlandse bedrijfsleven een sterke positie inneemt. Deze gebieden zijn: command, control, communications and intelligence, sensorsystemen, geïntegreerd platformontwerp, ontwikkeling en fabricage, elektronica en megatronica, geavanceerde materialen, simulatie, training en kunstmatige omgevingen. In opdracht van het ministerie van Economische Zaken wordt er momenteel een evaluatieonderzoek uitgevoerd naar de prioritaire technologiegebieden. Onderzocht wordt onder meer of de huidige prioritaire technologiegebieden nog actueel zijn. Is hier al meer duidelijkheid over? Is er al sprake van wijzigingen? Welke veranderingen komen eraan?

Ik heb begrepen dat in oktober 2012 al gegevens bekend zouden zijn, maar dat de Eerste Kamer en de Tweede Kamer medio 2013 over deze herzieningen worden geïnformeerd. Om te bepalen of de implementatie van deze richtlijn vruchten afwerpt, zal de Europese Commissie een evaluatie uitvoeren en hierover verslag uitbrengen, uiterlijk op 21 augustus 2016, aan het Europese Parlement en de Raad. Indien nodig voegt de Europese Commissie bij dat verslag een wetgevingsvoorstel. De vraag is in hoeverre de Europese Commissie een betrouwbaar rapport kan opleveren, laat staat dat zij kan komen met een eventueel juist wetsvoorstel. Hoe kan men bepalen of de lidstaten minder gebruik maken van artikel 346? Momenteel zijn geen gegevens bekend over het toepassen van de uitzonderingsbepaling door de andere Europese landen. Met andere woorden: de uitgangspositie is niet bekend. Hoe kan er dan bepaald worden of er vooruitgang geboekt wordt? Kan de minister aangeven hoe hij wil sturen op onvolledige informatie? Graag een reactie.

Wel hebben de lidstaten in EDA-verband afgesproken om opdrachten die op basis van artikel 346 worden verworven en een waarde van meer dan 1 miljoen hebben, te publiceren op het EDA-bulletinboard. Dat gebeurt echter op vrijwillige basis. Deze afspraak kent een aantal uitzonderingen voor specifieke opdrachten. Dan is er ook nog het elektronisch publicatiesysteem van de Europese Unie. Daaruit is af te leiden hoe vaak een lidstaat gebruikmaakt van de richtlijn. Publiceren heeft alleen waarde, als alle opdrachten met betrekking tot artikel 346 worden doorgegeven. Door de vrijwilligheid is de kans groot dat er een grijs gebied ontstaat. Of eigenlijk ontstaat er geen grijs gebied, want er is al een grijs gebied. Dat is onder andere af te leiden uit een EDA-rapportage die is gedeeld met de deelnemende lidstaten. Hieruit blijkt dat over de periode van 2006 tot en met 2012 de deelnemende lidstaten voor in totaal 26,3 miljard aan contracten hebben gemeld op het elektronisch bulletinboard. Dit behelst een periode van zes jaar. Uit de gegevens van het ASD kan worden afgeleid dat de omzet, inclusief export buiten de EU, van de Europese defensie-industrie in 2011 93 miljard bedroeg, en dat betreft de omzet van één jaar. Er wordt dus veel niet aangemeld.

Als de Europese markt daadwerkelijk opengaat voor de Nederlandse bedrijven biedt dat zeker kansen. Door de implementatie van de nieuwe richtlijn moet er een open, transparante en concurrerende Europese markt ontstaan met een gelijk speelveld. Er kan alleen sprake zijn van een gelijk speelveld als alle lidstaten hun markten volledig openstellen, maar zijn alle lidstaten hiertoe wel bereid? Het verleden leert ons dat niet altijd alle landen zich hier volledig aan overgeven. Nederland heeft vaak bij het invoeren van richtlijnen uit Europa vooropgelopen, terwijl andere lidstaten achterbleven. De lidstaten zijn niet eens bereid om aan te geven hoe vaak zij een beroep doen op artikel 346, en dat terwijl de Nederlandse gegevens wel bij hen bekend zijn. Hoe moet er op dergelijke wijze een vertrouwensbasis gevormd worden? Op deze manier kan er geeneens een juiste evaluatie gemaakt worden.

Frankrijk en Engeland zijn samenwerkingsovereenkomsten aangegaan om ervoor te zorgen dat de opdrachten in eigen huis blijven. De Europese Commissie wil marktverstoring door het compensatiebeleid terugdringen, maar in richtlijn 81 blijven er uitzonderingsmogelijkheden bestaan voor de nieuwe ontwikkeling van defensiemateriaal via samenwerkingsprogramma's tussen de lidstaten. Uit het verleden is bekend dat landen zoals Frankrijk artikel 346 voor van alles en nog wat hebben gebruikt en misbruikt. Laat deze landen eerst maar een keer hun goede wil tonen!

De PVV-fractie is van mening dat men te optimistisch is over de ontwikkeling van een Europese defensie- en veiligheidsmarkt als gevolg van de richtlijn. De grote defensie-industrielanden schermen de nationale markt af ten behoeve van de eigen defensie-industrie. Als de defensiemarkt in de landen om ons heen gesloten blijft, zal dit een reden kunnen zijn voor de Nederlandse overheid om met een beroep op artikel 346 militaire projecten aan te besteden bij de eigen industrie. Is de minister bereid om, ook na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel, bij de aanschaf van militair materieel zo veel mogelijk gebruik te maken van de mogelijkheden die artikel 346 biedt? Ook dient ten minste het bestaande beleid ten aanzien van de compensatie gehandhaafd te blijven. Jaarlijks ontvangt Nederland 500 miljoen aan compensatieorders, die vrijwel gratis een impuls geven aan de Nederlandse economie. Dat kan zomaar verdampen. Ziet de minister mogelijkheden om buiten het gebruik van artikel 346 om de compensatieorders voor Nederland te handhaven? Is de minister bereid om ieder jaar het aantal compensatieorders met de bijbehorende omzet te rapporteren? Nederland heeft vaak bij het invoeren van richtlijnen uit Europa vooropgelopen, terwijl andere lidstaten achterbleven.

Voorzitter. Ik rond af. De PVV-fractie is van mening dat Nederland zich in dezen niet moet profileren als haantje de voorste, maar pas moet inzetten in navolging van het handelen van de andere grote landen. Nederland moet niet gelijke tred houden zoals het kabinet zich dat voorstelt.

De heer Reuten (SP):

Voorzitter. Ik beperk mij bij dit wetsvoorstel tot één kwestie. Artikel 2.71, lid 2 van het voorliggende wetsvoorstel gebiedt dat de aanbesteder aan de inschrijvers of de gegadigden vraagt dat zij bij het opstellen van hun inschrijving rekening hebben gehouden met de verplichtingen aangaande arbeidsbescherming en arbeidsvoorwaarden die gelden op de plaats waar de opdracht wordt uitgevoerd. In de hier op 30 oktober aangenomen algemene Aanbestedingswet (nr. 32440) staat een overeenkomstige tekst in artikel 2.81, lid 2. Mijn fractie onderschrijft het oogmerk van deze artikelen, maar deze garanderen niet de naleving ervan. De aannemer kan zich al dan niet via onderaanneming en malafide uitzendbureaus onttrekken aan de verplichting. De bonafide aannemer legt het dan af in de gunning. Er zijn aanwijzingen dat dit in de praktijk inderdaad gebeurt. Nu is het in beginsel zo dat de aanbestedende dienst de ondernemer zou kunnen verzoeken om alsnog na te leven. Als de ondernemer dit weigert, kan de aanbestedende dienst de overeenkomst ontbinden. Het probleem is echter dat de opdrachtgever dan – met navenante kosten – de hele aanbestedingsprocedure opnieuw moet doorlopen. Bovendien zal de bonafide aanbestedingsprijs hoger uitpakken. Dit draagt niet bij aan de stimulans om de overeenkomst inderdaad te ontbinden.

Naar aanleiding van het debat over deze kwestie bij de algemene aanbestedingswet nam deze Kamer op 30 oktober 2012 een motie aan (32440, letter M) waarin de regering onder andere werd gevraagd om "bij de eerstvolgende relevante herziening van de wet" aan het betreffende artikel "toe te voegen dat opdrachtgevers gehouden zijn om de genoemde niet-naleving van de overeenkomst te melden bij de Inspectie SZW". Het gaat dan uiteraard om in Nederland uitgevoerde opdrachten.

In het verlengde hiervan vroeg mijn fractie in het verslag van het onderhavige wetsvoorstel onder verwijzing naar genoemde motie om een overeenkomstige toezegging. Tot onze verbazing schrijft de minister in de nota naar aanleiding van het verslag slechts: "het kabinet is bereid dit verzoek bij de evaluatie van het wetsvoorstel te betrekken". Moet ik dat zo lezen dat de regering overweegt dat er weliswaar een duidelijke uitspraak van de Kamer ligt, maar dat de regering te zijner tijd, namelijk bij de evaluatie, nog eens gaat bezien of en hoe zij daar gehoor aan gaat geven? Ik hoop dat ik het verkeerd heb en dat de minister straks ten eerste aangeeft dat hij de motie 32440 letter M gaat uitvoeren en dat hij, ten tweede, toezegt overeenkomstig te zullen handelen aangaande artikel 2.71 van de voorliggende wet.

Ik wacht het antwoord van de minister met belangstelling af.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Kamp:

Voorzitter. Ik dank mevrouw Faber en de heer Reuten voor hun inbreng, waar ik graag op zal reageren. Mevrouw Faber heeft gewezen op het belang van de Nederlandse defensie-industrie bij dit onderwerp. Het is een interessante sector. Zij had het over 250 bedrijven. Wij denken zelfs dat er wel 450 bedrijven op dit vlak actief zijn, bedrijven die samen zorgen voor zo'n 18.000 banen in Nederland en die goed zijn voor zo'n 2 miljard omzet. Ik denk dat deze sector inderdaad aandacht verdient van de Eerste Kamer. Ik ben blij dat die aandacht er ook aan gegeven is.

Het geven van aandacht en het komen tot concrete invulling en concreet beleid zijn vaak nog twee verschillende dingen. Mevrouw Faber geeft weliswaar aandacht aan het onderwerp en zegt dat zij graag wil dat de belangen van die industrie behartigd worden, maar zelf worstelt de PVV ook met het onderwerp. In het verkiezingsprogramma van de PVV staat dat de JSF niet wordt aangeschaft. Dat heeft natuurlijk enorme consequenties voor de Nederlandse defensie-industrie. De PVV zegt ook dat we aan de helft minder vredesmissies moeten gaan meedoen. Dat heeft eveneens grote consequenties. De PVV wil bovenop alle bezuinigingen die er al zijn, nog 0,5 miljard extra bezuinigen. Als je nu spreekt over het belang van de defensie-industrie, dan ben je daar toch echt mee aan het worstelen op zo'n moment.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Wat de minister zegt, klopt: wij worstelen daarmee. Dat is ook zo. Wat we nog wel hebben, willen we heel graag behouden. Daarom wil ik ook heel graag die compensatieorders van 0,5 miljard behouden. Dan hebben we tenminste nog iets.

Minister Kamp:

Ja, wij worstelen er dus allebei mee. Dat blijkt ook uit wat mevrouw Faber naar voren brengt. Zij zegt: andere landen maken gebruik van artikel 346, dat is een slechte zaak. Vervolgens zegt ze tegen mij dat ik zo veel mogelijk gebruik moet maken van artikel 346. Dat is natuurlijk ook een beetje raar.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Wat de minister stelt, is juist. Ik heb echter ook gezegd dat ons eigen bedrijfsleven grote kansen kan krijgen als de Europese markt echt opengaat. Als de markt voor iedereen opengaat, vind ik dat prima, maar het moet niet zo zijn dat wij als eersten de markt openzetten, terwijl de rest van de landen in de comfortzone blijft zitten om de eigen industrie te beschermen. Daar heb ik moeite mee. Of we zetten met zijn allen de markt open, of we doen het niet.

Minister Kamp:

Dat begreep ik. Ik stel het ook op prijs dat mevrouw Faber het zo benaderd. Eigenlijk zijn zij en ik het wel eens. Het liefst zouden wij allebei hebben dat heel Europa openging voor de defensie-industrie en dat wij opdrachten binnen konden halen, terwijl we onze eigen markt zouden kunnen afschermen. Dat zou helemaal mooi zijn, maar zo werkt het niet. Wij hebben er groot belang bij dat de Europese Unie ervoor heeft gezorgd dat ook deze defensiemarkt opengebroken wordt. Wij hebben al open markten in Europa, maar de defensiemarkt is een bijzondere markt. Daarom komen we ook met een aparte aanbestedingswet. Toch is het via Europa gelukt om de markt open te breken. Dat is voor ons heel goed. We hebben vertrouwen in onze bedrijven, die hoge kwaliteit hebben en die al bewijzen dat zij goed kunnen exporteren. Die bedrijven hebben ook grote kansen op de Europese markt. Er wordt nu gepubliceerd wat er allemaal op de markt komt. De ene keer kan een Nederlands bedrijf proberen die opdracht zelf te krijgen. Een andere keer zal het bedrijf moeten constateren dat bedrijf X in een bepaald land een opdracht heeft gekregen, maar kan het Nederlandse bedrijf nog proberen om daar als toeleverancier of als onderaannemer van mee te profiteren. Dat is een heel goede ontwikkeling voor Nederlandse bedrijven.

Als je dat als Nederland waardevol vindt voor je eigen bedrijven, kan het niet zo zijn dat je voor je eigen land geen consequenties trekt. Het is dan ook heel goed dat wij nu recht doen aan die Europese richtlijn in onze eigen wetgeving. Dat hebben we op twee manieren kunnen doen. We hadden de reeds bestaande Aanbestedingswet hierop van toepassing kunnen verklaren, misschien met wat aanpassingen, of we hadden een eigen aanbestedingswet voor de defensie-industrie kunnen maken. Het laatste hebben we gedaan, juist omdat het, zoals ook mevrouw Faber zegt, een aparte markt is. We moeten bezien hoe die zaak zich ontwikkelt. We hebben dus een eigen aanbestedingswet gemaakt een we gaan over een periode van een jaar of vijf kijken hoe dat in de praktijk uitpakt. Dan is het misschien mogelijk om dit toch te integreren in de algemene Aanbestedingswet. Dat zou mooi zijn.

Wij lopen zeker niet voorop. We hadden die wet volgens de richtlijn allang moeten implementeren. Dat hebben we niet gedaan. Die termijn is al anderhalf jaar geleden verstreken. Inmiddels is de Europese Commissie een inbreukprocedure tegen ons begonnen bij het Europees Hof van Justitie. Wij zijn dus heel laat met het implementeren van deze richtlijn. Vooroplopen doen wij zeker niet. Wij gaan ook absoluut volgen wat er in andere landen van Europa gebeurt. We zijn helemaal niet van plan om het braafste jongetje van de klas te zijn. We willen graag dat dit in Europa overal naar de letter en de geest van de richtlijn wordt uitgevoerd. En we gaan goed volgen wat er gebeurt.

Onze bedoeling is om iedere keer dat wij kunnen aantonen dat het redelijk is, gebruik te maken van artikel 346. Wij zijn ook van plan om iedere keer wanneer dat is gelukt en we kunnen aantonen dat het redelijk is om er een participatieverplichting aan te koppelen, dat ook te doen. Vroeger noemden we dat "compensatie", nu noemen we het "participatie". Het mag niet meer automatisch en het mag niet meer voor civiele opdrachten. Wij denken dat als we het goed aanpakken, het mogelijk moet zijn om in gevallen waarin artikel 346 wordt toegepast, met argumenten te proberen om er tot 60% participatie voor Nederland uit te halen. Op die manier proberen wij om op een afgewogen manier invulling te geven aan deze richtlijn. We doen dat dus met een aparte wet maar daarnaast ook door de wijze waarop we het invullen. Zoals mevrouw Faber vraagt, zullen we proberen om dat te laten verlopen in goede harmonie met de ontwikkelingen in de rest van Europa.

Mevrouw Faber zegt dat als de Europese Commissie straks gaat evalueren, deze niet weet hoe vaak artikel 346 is toegepast in de landen in Europa. Artikel 346 mag echter niet automatisch worden toegepast. Je moet eerst aantonen dat het van toepassing is. Dat betekent dat die informatie beschikbaar komt. Nederland is heel gemakkelijk met deze informatie. Ik kan zeggen dat in het jaar 2010 het artikel zo'n 250 keer is toegepast. In het jaar 2011 is dat ruim 500 keer het geval geweest.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Hoe kan het dan dat bij ons niet bekend is hoe vaak andere landen artikel 346 toepassen?

Minister Kamp:

Iedereen is nu bezig in Europa met het implementeren van de richtlijn. Vervolgens moet deze worden toegepast. Als je de richtlijn eenmaal geïmplementeerd hebt, kun je niet zeggen: het is prachtig wat we afgesproken hebben, maar wij gaan het toch onderhands doen. Nee, je moet eerst aantonen dat er veiligheidsbelangen zijn die je daartoe nopen. Daartoe moet je argumenten aandragen en kunnen overtuigen. Daarmee heeft de Europese Commissie inzicht. Die kan dus volgen wat de ontwikkelingen in Europa zijn. Zoals ik al zei, zal Nederland loyaal bijdragen aan het verkrijgen van dat inzicht door de Europese Commissie.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Maar is de toepassing van artikel 346 door de andere lidstaten gedurende de afgelopen twee jaar nu wel of niet bekend bij ons?

Minister Kamp:

Het gaat om wat er nu gaat gebeuren. In het verleden was er sprake van een niet goed functionerende defensiemarkt. Daarom is er een richtlijn gekomen, die geïmplementeerd moet worden in wetgeving. Dan krijgen we een nieuwe situatie. In die nieuwe situatie mag je het niet automatisch doen, maar moet je eerst aantonen dat het artikel van toepassing is. Dat betekent dat die informatie dan dus beschikbaar komt. In die nieuwe situatie hebben we dan wel dat inzicht. Op die manier kan de Europese Commissie in heel Europa volgen wat er gebeurt.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Dat begrijp ik, maar we kennen onze uitgangssituatie niet.

Minister Kamp:

We kennen onze eigen uitgangssituatie, als Nederland. Er was geen transparantie in Europa. Ook was er geen sprake van een level playing field, een markt waarop Nederlandse bedrijven gelijke kansen hadden net zoals buitenlandse bedrijven gelijke kansen zouden moeten hebben gehad in Nederland. Daar was allemaal geen sprake van. Dan gaat het als volgt. De Europese Commissie bemoeit zich ermee. Er komt een richtlijn tot stand op de wijze waarop dat moet gaan, met brede betrokkenheid. Vervolgens moet die worden omgezet in wetgeving. Daarna moet die wetgeving worden toegepast. Op grond van die wetgeving komt er informatie bij de Europese Commissie. Die gaat die informatie evalueren en kijkt vervolgens of er nog iets extra's moet gebeuren. Ik denk dat we dit proces nu heel goed in gang hebben gezet.

Voorzitter. Ik ga nog in op enkele specifieke vragen van mevrouw Faber. Zij had een interessante beschouwing over de prioritaire technologiegebieden. Zij wil weten wat er met die gebieden gaat gebeuren. Wij denken dat het heel verstandig is om te actualiseren op dit gebied. Op dit moment wordt de Defensie Industrie Strategie uit 2006 geactualiseerd. De herziene Defensie Industrie Strategie moet een antwoord bieden op de uitdagingen van de komende jaren. Dat betekent dat de Nederlandse industrie daarbij betrokken wordt, in de vorm van de Stichting Nederlandse Industrie voor Defensie en Veiligheid (NIDV). Wij zullen het met hen doornemen.

Op dit moment denk ik dat de prioritaire sectoren zullen blijven, maar het zou heel goed kunnen dat er een sector aan wordt toegevoegd, in het bijzonder de sector cybersecurity. We zullen de gehele Defensie Industrie Strategie naar de Kamer sturen, zodat die daar inzicht in heeft. Ik ben van plan om dat te doen in het tweede kwartaal van dit jaar.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Als er een sector wordt toegevoegd, houdt dat dan ook in dat er eentje af moet vallen?

Minister Kamp:

Dat is niet gezegd. Het gaat erom hoe wij in Nederland samen met de industrie twee dingen kunnen bereiken. Ten eerste het zo goed mogelijk besteden van de schaarse defensiemiddelen – die als het aan mevrouw Faber ligt nog schaarser worden – en ten tweede de Nederlandse industrie zo goed mogelijk in staat stellen om in te spelen op de markt die er zowel in Nederland als in het buitenland is. We zullen samen met de industrie bekijken hoe we dat gaan doen. Ik wil niet vooruitlopen op de vraag of dat met vijf of zes prioritaire sectoren moet gebeuren. Ik wil wel zeggen dat wij de analyse die we maken en de strategie die we ontwikkelen aan de Kamer voorleggen, zodat de leden hun opvattingen daarover kunnen geven. Wij zijn ook zeer geïnteresseerd in uw opvattingen, mevrouw Faber, zeg ik via de voorzitter.

Over artikel 346 heb ik al gesproken evenals over de transparantie. Dat hoeft dus niet nogmaals.

De heer Reuten brengt één punt naar voren. Ik begrijp dat dit betekent dat hij kan instemmen met het overige dat we doen en dat we wensen te bereiken met deze aparte aanbestedingswet. Daar ben ik blij mee. Hij wil weten of ik bereid ben om, gezien het gevraagde in de motie bij artikel 2.71 lid 2 (32440, letter M), die is aangenomen bij de algemene Aanbestedingswet 2012, het wetsvoorstel aan te passen bij de eerstvolgende herziening van de wet en niet eerst de uitkomsten van de evaluatie af te wachten. Het is mijn voorkeur om de evaluatie wel af te wachten. Mijn voorganger heeft ook gezegd dat bij de evaluatie van de wet over twee jaar bezien wordt of we die motie kunnen overnemen en het artikel een bredere toepassing kunnen geven dan nu het geval is. Ik zeg de heer Reuten toe dat ik dit opnieuw zal bekijken, naar aanleiding van hetgeen hij naar voren heeft gebracht. Ik zal bekijken of het mogelijk is om op verantwoorde wijze te doen wat hij bepleit. Ik hoop dat hij mij het vertrouwen wil geven om dat te doen. Ik zal de Kamer in haar geheel, en daarmee ook de heer Reuten, over mijn bevindingen op dit punt informeren.

De heer Reuten (SP):

Het staat wat open geformuleerd in de motie: bij de eerstvolgende relevante wetswijziging. Dat zou na de evaluatie kunnen zijn. Dat is echter iets anders. In de tekst van de nota naar aanleiding van het verslag staat dat het wordt herbezien bij de evaluatie. Dat is een beetje licht. Het is niet: de eerstvolgende relevante wijziging is over twee jaar; dan voeren we de motie uit. Daar zou ik tevreden mee zijn. Het gaat om een klein dingetje, het aanscherpen van het artikel, het melden bij SZW als er niet wordt nageleefd. C'est tout.

Minister Kamp:

Ik ben heel dicht bij het standpunt van de heer Reuten. Ik stel het op prijs dat hij zegt dat wat hem betreft, als het iets eerder zou zijn dan bij de evaluatie, het eventueel op dat moment zou kunnen. Hij geeft mij wat ruimte; ik geef hem wat ruimte. Als ik het toch wil gaan doen, kan het misschien al wat eerder dan bij die gelegenheid, misschien heb ik daar de mogelijkheid voor. Ik zal het serieus bekijken. Ik zal mijn afweging op dit punt schriftelijk aan de Kamer kenbaar maken. Dan kan de heer Reuten die bekijken. Het kan dus zijn dat die bij de herziening komt, eventueel gekoppeld aan de evaluatie. Als ik denk dat het zinvol, goed en verantwoord is om het te doen en het misschien ook nog eerder kan, zou het ook zo kunnen zijn dat ik die eerdere gelegenheid gebruik. Ik geloof dus niet dat ik op dit punt grote problemen zal krijgen met de heer Reuten.

Ik hoop dat mijn antwoord naar genoegen van de Kamer was, voorzitter.

De voorzitter:

Ik dank de minister voor zijn antwoord in eerste termijn. Wij zijn toe aan de repliek van de Kamer. Ik geef het woord aan mevrouw Faber.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Voorzitter. Allereerst wil ik de minister graag bedanken voor het beantwoorden van de vragen.

Ik kom nog even terug op het openzetten van de Europese markt. Ik begrijp dat je de andere landen niet kunt vragen om hun markten open te stellen als wij onze markt dichthouden en artikel 346 te pas en te onpas toepassen. Ik vind echter wel dat als we een gelijk speelveld creëren, het ook echt een gelijk speelveld voor iedereen moet zijn. Dat wil ik hierbij nogmaals benadrukken.

Het verheugt mij dat de minister zegt dat hij in alle redelijkheid artikel 346 kan toepassen als dat toepasbaar is. Dat is een prima instelling.

Dan kom aan het punt van de evaluatie. De minister zegt dat de gegevens in de komende periode beschikbaar zullen zijn. Ik ben er echter nog steeds niet van overtuigd dat de uitgangspositie bekend is. Het is toch wel handig om te weten waar je vandaan komt wanneer je ergens naartoe wilt gaan. De andere lidstaten geven de gegevens niet aan ons, terwijl wij wel de gegevens aan die andere lidstaten geven. Dat vind ik een beetje scheef. Er is niet echt een basis van vertrouwen. Dat baart mij toch wel enige zorg.

Tot slot het punt van de compensatieorders. We krijgen nu 0,5 miljard aan compensatieorders. Ziet de minister kans om die in de toekomst te behouden? Misschien heb ik het gemist, maar ik heb de minister dit niet horen zeggen. Is hij bereid om inzicht te geven hoeveel compensatieorders wij krijgen in omzet elk jaar?

De heer Reuten (SP):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoord. Als ik het goed begrijp, zegt hij de motie bij de algemene Aanbestedingswet uit te voeren overeenkomstig artikel 2.71 lid 2 van de voorliggende wet, uiterlijk na de evaluatie en mogelijk eerder. Ik heb toch goed begrepen dat de minister de motie uitvoert zowel betreffende de algemene Aanbestedingswet als toegepast op het voorliggende wetsvoorstel?

Minister Kamp:

Voorzitter. Met respect voor mevrouw Faber begin ik met hetgeen de heer Reuten naar voren heeft gebracht. Ik wil er niet omheen draaien, maar mijn voorganger heeft de evaluatie gekozen als het moment om te bekijken of en hoe de motie kan worden uitgevoerd. Dan kun je het namelijk inhoudelijk bekijken. Ik wil dus nog inhoudelijk naar dit punt kijken. Dat moet, wat mij betreft, in ieder geval gebeuren. Ik ben echter niet van plan om een en ander onnodig op de lange baan te schuiven. Ik zal er dus zo spoedig mogelijk inhoudelijk naar kijken. Als ik denk dat het op een verantwoorde manier kan, zal ik het doen, uiterlijk bij de evaluatie. Misschien is er echter al eerder een mogelijkheid om dit door te voeren. Als dat de heer Reuten tot tevredenheid stemt, kunnen we het erover eens worden.

De heer Reuten (SP):

Ik begrijp het zo: de minister kijkt welwillend naar het uitvoeren van de motie.

Minister Kamp:

Daarmee zijn de heer Reuten en ik het eens geworden.

Mevrouw Faber gaf het belang aan van een gelijk speelveld voor iedereen. Daar heeft zij groot gelijk in. Dat is ook van groot belang, zeker voor de sterke Nederlandse industrie. Ik denk dat we met deze richtlijn en dit wetsvoorstel een belangrijke stap hebben gezet.

Mevrouw Faber en ik zijn het eens over de toepassing van artikel 346. Zij zegt dat de uitgangspositie bij de evaluatie niet voor iedereen duidelijk is, omdat het in het verleden in Europa niet transparant is geweest. Daar heeft zij gelijk in, maar vanaf het moment dat de landen die richtlijn toepassen, de richtlijn is geïmplementeerd, de wetten van kracht zijn en de informatie bij de Europese Commissie binnenkomt, kan de Europese Commissie het geheel overzien. Dan kunnen wij beoordelen hoe het zich in de praktijk in Europa ontwikkelt.

Mevrouw Faber wil graag vasthouden aan 0,5 miljard compensatie. Ik heb al aangegeven dat automatisch compenseren, zoals dat in het verleden wel gebeurde, niet meer mag. Compenseren met civiele opdrachten mag ook niet meer. In plaats van 100% zitten we nu dus op de lijn van 60%. We zullen dat echter van geval tot geval hard moeten maken. We moeten eerst hardmaken of artikel 346 wel van toepassing is en vervolgens moeten we met de benodigde argumenten komen om de industriële participatie af te dwingen. Dat zullen we doen. Ik kan me echter niet vastleggen op een uitkomst in de richting van 0,5 miljard.

Mevrouw Faber vraagt of de Kamer inzicht kan krijgen in hoe dit in de praktijk uitpakt. De Kamer werd door mij geïnformeerd over de compensatie. Nu is de compensatie weg en gaat het om industriële participatie. Ik begrijp echter dat de informatiebehoefte nog gelijk is, in ieder geval bij mevrouw Faber. Ik heb ook niet de indruk dat de anderen er anders over denken. Ik zal dus doen wat mevrouw Faber vraagt en de informatie ook aan de Eerste Kamer geven.

De heer Reuten (SP):

Ik dank de minister voor zijn toezegging. Zoals het nu voorligt, zal mijn fractie voor het wetsvoorstel stemmen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Wenst een van de leden stemming over dit wetsvoorstel? Ik zie dat dit het geval is. Ik stel voor om volgende week over dit wetsvoorstel te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Sluiting 14.31 uur.

Naar boven