Aan de orde is de voorzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2011) (32504);

het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2011) (32505);

het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale verzamelwet 2010) (32401).

De voorzitter:

De staatssecretaris heeft kenbaar gemaakt dat hij het op prijs stelt om in het verlengde van zijn beantwoording in de eerste termijn een mededeling aan de Kamer te doen. Ik stel hem daartoe in de gelegenheid.

Staatssecretaris Weekers:

Voorzitter. Wij hebben gistermiddag en vanochtend een stevig debat gehad over het Belastingplan 2011. Daar zitten heel veel fiscale maatregelen in besloten. Het pièce de résistance van het debat, zoals mevrouw Böhler het noemde, was de verhoging van de btw op podiumkunsten. Die lag de senaat al een hele tijd zwaar op de maag. Bij de algemene politieke beschouwingen van de Eerste Kamer werd in dit kader de motie-Noten ingediend. Vanochtend heb ik aangegeven dat er tot op het laatste moment goed overleg is geweest over de wijze waarop aan deze motie uitvoering kan worden gegeven. Ik heb het resultaat daarvan vanochtend gemeld. Tot het allerlaatste moment was daar, in elk geval wat mij betreft, constructief overleg over mogelijk.

Ik loop tegen een verschil van opvatting tussen de Tweede en de Eerste Kamer aan en dit maakt het lastig. Vanochtend heb ik in elk geval geprobeerd om deze Kamer te overtuigen van de handreiking in de brief van de minister-president om de zaak buitengewoon goed te monitoren en, als daar aanleiding toe zou zijn, het besluit te heroverwegen. Die handreiking bleek toch onvoldoende. Ik heb namelijk begrepen en geproefd dat er in de senaat unaniem een bepaald gevoel heerst over de maatregel. De maatregel als zodanig wordt misschien wel door een heel aantal senatoren gesteund, maar niet als die per 1 januari ingaat. In de motie-Noten werd ook letterlijk gevraagd om de zaak niet per 1 januari te laten ingaan. Elke fractie heeft daar haar eigen politieke inkleuring aan gegeven.

Dit alles heeft ertoe geleid dat ik tijdens de schorsing van vanmiddag, net zoals in de afgelopen weken, constructief overleg heb gepleegd in de boezem van het kabinet. Ik heb ook met de top van de drie politieke samenwerkingspartners aan de overkant gesproken. Wij menen in elk geval dat er op de een of andere manier een gebaar gemaakt moet worden om de afstand tussen de Tweede Kamer en de Eerste Kamer te overbruggen. Die afstand moet op een zodanige manier overbrugd worden dat je tracht het onverenigbare te verenigen. Bovendien moet je recht doen aan de opmerkingen die in de Eerste Kamer zijn gemaakt. Het thema rechtszekerheid speelt met name in de senaat een belangrijke rol. Ofschoon het kabinet van mening is dat je op 1 januari op een verantwoorde manier het btw-tarief voor de podiumkunsten van het lage naar het algemene btw-tarief kunt overbrengen, meent het kabinet toch de senaat tegemoet te moeten komen door de maatregel als zodanig in stand te houden – hij staat ook in het voorstel, het Belastingplan 2011 – maar de invoering ervan uit te stellen tot 1 juli. Op die manier respecteer je het lopende theaterseizoen.

Wij denken hiermee tegemoet te komen aan de belangrijkste zorgen die hier bestaan, in de wetenschap dat enkele senatoren en fracties die maatregel liever niet hadden gezien. Wat mij betreft, is het een kwestie van uitstel, maar komt er van uitstel geen afstel. Het is namelijk een onderdeel van het regeerakkoord. Het lijkt mij echter belangrijk om op de een of andere manier tegemoet te komen aan de gevoelens van de senaat en zodoende het debat over het Belastingplan tot een goede afronding te brengen. Het Belastingplan bevat namelijk ook heel veel elementen die ook in deze Kamer op een wat breder draagvlak kunnen rekenen.

Gelet op de bijzondere constellatie waarin dit kabinet in de Tweede Kamer wel een bepaalde meerderheid heeft, maar in de Eerste Kamer niet, is het van belang dat er een vruchtbare samenwerking plaatsvindt tussen de regering en beide Kamers der Staten-Generaal. Binnen de mogelijkheden die ik heb, neem ik daarom het beleidsbesluit om de inwerkingtreding van de verhoging van het desbetreffende tarief op te schorten tot 1 juli.

De huidige overgangsregeling geldt voor kaartjes die zijn verkocht tot 1 januari, wanneer de voorstelling ook plaatsvindt. Kaartjes die tot 1 juli worden verkocht voor voorstellingen tot die datum, worden tegen het lage tarief belast. Voor het theaterseizoen geldt in zijn algemeenheid dat vanaf 1 juli, of vlak daarvoor, de kaartverkoop voor het nieuwe seizoen alweer start. Daarvoor wordt aangehaakt bij het hetgeen ook in het Belastingplan staat, mits dat Belastingplan de steun van deze Kamer verwerft. Dat spreekt voor zich; daar kan en mag ik niet op vooruitlopen. Ik hoop dat daarmee de angel uit het debat is gehaald. Het ging op zichzelf qua budgettair belang over een kleine maatregel, die de emoties echter heftig heeft doen oplopen.

Men zal begrijpen dat ik van de minister nog een opmerking moet maken, omdat het uitstellen van de maatregel in kwestie geld kost. Dat zal men begrijpen. Ik wil de zaak echter niet nog gecompliceerder maken door daarvoor vandaag nog om dekking te vragen. Ik denk rustig na over de invulling daarvan en bij het eerstvolgende wetsvoorstel dat daartoe geëigend is, zal ik een concreet voorstel doen. Ik hoop een zodanig voorstel te kunnen doen dat dit beide Kamers zonder problemen kan passeren. Hiermee wordt echter geen precedent geschapen om zonder dekking allerlei wensen te honoreren, maar gelet op de bijzondere situatie lijkt mij dit een belangrijke stap om uit de impasse te geraken.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik stel voor om vijf minuten te schorsen zodat de woordvoerders zich op hun tweede termijn kunnen voorbereiden, gelet op het nieuwe belangrijke gegeven.

De vergadering wordt van 16.01 uur tot 16.06 uur geschorst.

De voorzitter:

Voordat wij overgaan tot de tweede termijn, geef ik het woord aan de heer Kox, die eerder om een derde termijn heeft gevraagd.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. Vanmiddag stelde ik mede namens mijn collega-fractievoorzitters voor om de minister-president naar dit huis te halen. Ik deed dat omdat de staatssecretaris ons gezegd had dat de Kamerbrede wens tot uitstel van de verhoging van de btw op podiumkunsten niet door hem ingewilligd kon worden omdat dat niet zou mogen van de coalitie aan de overkant. Met die woorden introduceerde hij een nieuwe doctrine over de verhouding tussen de regering en deze Kamer. Deze doctrine bleek niet door deze Kamer gedeeld te worden. Nu de staatssecretaris in overleg met de minister-president en de top van de coalitie alsnog toezegt dat de btw-verhoging op podiumkunsten niet ingevoerd wordt op 1 januari, maar wordt uitgesteld, heeft hij zijn nieuwe doctrine van vanochtend weer ijlings teruggetrokken. Dat is erg wijs. Het is heel laat, maar ook heel wijs.

Nu staat vast dat, als deze Kamer iets vraagt, de regering niet naar de overkant hoeft te lopen om te vragen of het mag. Wij hebben een eigen relatie met de regering. De regering beslist dan zelf. Als het erop aankomt, respecteert de regering de wens van deze Kamer. Dat is een belangrijk resultaat van dit debat. De nieuwe doctrine is daarmee alweer in de prullenbak beland en de oude doctrine blijft overeind. Deze Kamer is een van de twee Kamers van de Staten-Generaal. Als deze Kamer iets uitspreekt, luistert de regering daarnaar en handelt de regering daarnaar. Het is heel plezierig dat wij dat na zo'n lang debat kunnen vaststellen. Het is goed dat de staatssecretaris straks het debat afrondt, dat de minister-president thuis kan blijven en dat dit huis tegen zichzelf en de buitenwereld kan zeggen dat wij gerespecteerd worden als deel van de Staten-Generaal. Als wij iets zeggen, als wij echt iets willen, dan voert de regering dat uit.

In overleg met de andere fractievoorzitters trek ik mijn verzoek voor een derde termijn in.

De voorzitter:

Voor de tweede termijn is nu het woord aan de heer Leijnse.

De beraadslaging wordt hervat.

De heer Leijnse (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording in eerste termijn en ook voor de snelle en tamelijk uitgebreide schriftelijke voorbereiding. Die dank strekt zich uiteraard ook uit tot de ambtenaren van Financiën, die zoals ieder jaar weer voortreffelijk werk hebben geleverd door ons van zeer uitgebreide en zeer heldere antwoorden te voorzien. Die dank aan de ambtenaren is overigens gemengd met enig mededogen, want hier en daar kon je tussen de regels door lezen dat men iets moest opschrijven waar men zelf niet helemaal in geloofde. Dat is nu eenmaal het lot van de ambtenaar, maar het wordt aan deze kant op prijs gesteld. Er ligt dit jaar geen sterk Belastingplan en dat is niet de schuld van de ambtenaren. Ik noem nog een aantal punten.

Wij hebben even van gedachten gewisseld over de reden waarom woonboten, woonarken en woonwagens zijn uitgezonderd van de 6% btw op onderhoud en renovatie. De staatssecretaris heeft uitgelegd dat dat consistent is. Een aantal jaren is deze categorie voortdurend uitgezonderd van maatregelen in de fiscale sfeer op het punt van onderhoud en renovatie. Het principiële punt, namelijk waarom die uitzondering ooit is gemaakt en of zij eigenlijk wel een grond vindt in de Europese btw-richtlijn, blijft echter staan. Ik heb de toezegging van de staatssecretaris geregistreerd om ons nog eens schriftelijk op de hoogte te brengen van de precieze redengeving van die uitzonderingen. Ik neem aan dat deze Kamer daar dan ook nadere uitleg over zal vragen en daarover met de staatssecretaris in debat zal gaan.

Wat betreft de groene en maatschappelijke beleggingen heeft de staatssecretaris toegezegd om in overleg met de LTO en de bonden te bezien of een aanzienlijke beperking van het volume door het terugdringen van het oneigenlijk gebruik door oneigenlijke fondsen kan worden bewerkstelligd waardoor de budgettaire randvoorwaarden van de maatregel wellicht op andere wijze kunnen worden bereikt. Hij heeft mij ook toegezegd dat dit kan leiden tot een heroverweging van de afbouw van de heffingskorting, zoals die in het amendement-Slob is neergelegd. Dat lijkt mij goed nieuws. Het betekent in feite dat er het komende jaar ruimte ontstaat om in een nieuw debat met de sector goed te kijken naar de soort projecten en de wenselijke en misschien minder wenselijke effecten en om in dat debat ruimte te scheppen om te kijken of die heffingskorting helemaal moet worden afgebouwd of dat die op een wat andere wijze moet worden benaderd. De vrijstelling is uiteraard niet aan de orde.

Ten aanzien van de zorgcorporaties heeft de staatssecretaris de ruiterlijke toezegging gedaan dat het anders moet. Hij heeft de vrijstelling integrale Vpb-heffing voorshands gehandhaafd in 2011 en hij wil ook in 2011 tot een andere overweging komen van de wijsheid van het beleidsbesluit van eind 2009.

Wat betreft het koopkrachtbeeld hebben we een beetje een herhaling van zetten gezien. De reparatie die daar gepleegd is, lijkt te generiek en vooral te ruim aan de bovenkant. De staatssecretaris heeft dat proberen te bestrijden door te relateren aan de belastingafdracht van hogere en lagere inkomens. Dat is een wat ongebruikelijke manier van koopkrachtbeelden presenteren die ook nog wat gecontamineerd wordt door het feit dat hogere inkomens nu eenmaal meer belasting betalen – daar zijn wij allemaal ongelofelijk voor, want wij hebben een progressief belastingsysteem en dat moeten wij vooral zo houden – en lagere inkomens minder belasting betalen. Bij een zekere reparatie heb je dan al gauw een hoog percentage ten opzichte van je totale belastingafdracht. Maar dat is een zeer ongebruikelijke manier om dit te benaderen. Kijken wij op de gebruikelijke manier naar het pakket, dan moet het toch wel als tamelijk onbevredigend worden gekenmerkt dat het in deze omvang en deze uitwerking zo in overwegende mate bij de bovenste helft van de inkomens terechtkomt.

Over de podiumkunsten hebben wij veel gewisseld. De staatssecretaris heeft daar zo-even zelfs een staartje van zijn eerste termijn aan gewijd. De regering heeft gedaan wat zij moest doen, zij het met enige moeite. Zij is deze Kamer tegemoetgekomen na een klip-en-klare Kameruitspraak, te weten de motie-Noten van de vorige week. Per 1 januari komt er een beleidsbesluit dat de dan waarschijnlijk in de wet staande regel dat de podiumkunsten onder het tarief van 19% zullen vallen, herneemt teneinde de podiumkunsten per 1 januari onder het tarief van 6% te houden tot 1 juli. Met deze toezegging heeft de regering gedaan wat zij moest doen, maar heeft zij tegelijkertijd toegegeven dat een dergelijke ingreep bij beleidsbesluit kan. Ik heb daar in mijn eerste termijn uitdrukkelijk om gevraagd. Dat stuitte aanvankelijk op allerhande bezwaren die ik niet zal herhalen, maar nu blijkt dat die bezwaren toch minder zwaar gewogen moeten worden en dat men wel degelijk bij beleidsbesluit hier kan optreden. Ook blijkt dat de legaliteit hiermee niet in het geding is. Met andere woorden: voor de podiumkunsten is er nu zekerheid dat wel degelijk op 1 januari de btw op 6% blijft. Daarna treedt een periode van zes maanden in werking waarin wij nog voluit kunnen spreken over de vraag of het wijsheid is ook bij afloop van die maatregel op 1 juli, door te gaan met wat dan in de wet staat, namelijk het brengen van het tarief naar 19%.

Mijn fractie is voor afstel. Laat daar geen misverstand over bestaan. Wij hebben ten principale beargumenteerd dat deze maatregel niet in het Belastingplan zou moeten staan. Wij zullen tot 1 juli blijven pleiten voor afstel, zowel in de Tweede Kamer als in de Eerste Kamer. Die zes maanden die ons nu gegeven zijn in het voorstel van de regering, leveren bijzonder veel ruimte op om te bezien welke parlementaire meerderheden gevormd kunnen worden voor een maatregel die meer wijsheid in zich houdt dan wat nu in het Belastingplan dreigt te komen. Ik constateer met vreugde dat de regering de Kamer tegemoet is gekomen. Die vreugde betreft vooral de kleine theaters en kleine schouwburgen in dit land, de theaters in kleine gemeenten, de amateurtoneelgezelschappen, de amateurmuziekgezelschappen, de gezelschappen met artiesten die weliswaar worden betaald maar niet meer dan het minimumloon verdienen: alle marginale kunstbeoefening in dit land die onevenredig getroffen wordt door deze maatregel. Het gaat ook om de oneerlijkheid van deze maatregel: het feit dat sommige evenementen er wel door getroffen worden en andere niet. De voetbalwedstrijden en het circus blijven erbuiten, maar het theater valt er wel onder. De maatregel staat ook symbool voor een afkeer van kunst en cultuur, die wij ten principale zouden moeten verwerpen. Ook om die reden zou afstel te prefereren zijn.

Ik ben blij dat de regering in ieder geval heeft ingezien dat het zinvol is om uitstel te verlenen zodat wij dit debat met elkaar nog eens in den brede kunnen voeren. In deze gedachtewisseling zijn ook staatsrechtelijke zaken aan de orde geweest. Collega Kox heeft dat net ook al gezegd. Dat komt omdat de staatssecretaris, in zijn eerlijkheid zal ik maar zeggen, ons een inkijkje heeft gegeven in hoe moeizaam dit allemaal in het kabinet en in de relatie van het kabinet met de coalitiepartners in de Tweede Kamer tot stand is gekomen. Het ongelooflijk intensieve overleg dat daar heeft plaatsgevonden, de voortdurende terugkoppelingen naar de partijen in de Tweede Kamer, meer in het bijzonder naar de gedoogpartner, en de cruciale rol die deze gedoogpartner uiteindelijk bij het geven van enige ruimte aan het kabinet heeft gespeeld. Als ik staatssecretaris was, zou ik mij een klein beetje schamen om dat verhaal te vertellen. Deze regering heeft een eigen verantwoordelijkheid. Die eigen verantwoordelijkheid werkt in de richting van beide Kamers gelijk. De regering is gebaseerd op het consent van beide Kamers. Dat consent is geen saldogrootheid. Heb je een beetje consent in de ene Kamer en een beetje minder consent in de andere Kamer, dan mag je dat niet tegen elkaar weg schrappen. In beide Kamers moet de regering volledig verantwoordelijk voor haar eigen gedrag optreden. Verwijzingen naar hetgeen in de andere Kamer plaatsvindt, zijn daarbij in beginsel niet aan de orde.

In die relatie met de regering heeft de Eerste Kamer nu haar zin gekregen. Wij hebben gevraagd om de maatregel die in het Belastingplan staat, niet op 1 januari te laten ingaan. De regering is ons daarbij tegemoet gekomen. Wij zijn blij met het uitstel. Het geeft ons de gelegenheid om voluit te blijven zoeken naar parlementaire steun voor dit afstel. Het laatste woord is er nog niet over gezegd. In dat laatste woord zullen wij zaken doen met de regering en niet met de Tweede Kamer.

De afweging ter zake van het Belastingplan als zodanig is een saldoafweging. Mijn fractie vindt dit geen sterk plan. Dat had beter gekund. Dat had in deze precaire situatie van de overheidsfinanciën, maar ook in de precaire situatie van de binnenlandse bestedingen beter gekund.

Er zitten ongetwijfeld positieve punten in dit plan. De 6% btw op onderhoud en renovatie die bij beleidsbesluit op 1 oktober is ingegaan, kan naar onze mening nog enige tijd worden gehandhaafd. Het is een behulpzame maatregel om de woningmarkt te stimuleren. Zelfs als het Belastingplan er niet zou komen, zou deze maatregel nog gewoon doorlopen omdat het beleidsbesluit voorlopig geldig blijft. De koopkracht van de mensen met de laagste inkomens wordt met 450 mln. geschraagd. Dat is in deze tijden terecht, maar dat kan ook op een andere wijze dan via de fiscaliteit en dat kan ook nog na 1 januari op een andere wijze.

Aan de negatieve kant wegen wij het bedrag van ruim 1 mld. dat naar de hogere inkomens gaat, als een zwaar negatief punt. Dat geldt ook voor de onnodige en oneerlijke verlaging van de Vpb voor grotere ondernemingen, die het vestigingsklimaat in Nederland ten opzichte van de buren ten onrechte verder ondersteunt aan de prijskant. Of dat goed is voor de Europese verhoudingen moet toch in grote mate worden betwijfeld. Ook de maatregel voor de podiumkunsten staat, ondanks de toezegging van de regering, voor ons aan de negatieve kant van het Belastingplan.

Het lijkt erop dat de fractie van de Partij van de Arbeid per saldo geen vrijheid zal vinden om voor dit Belastingplan te stemmen.

De heer Essers (CDA):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris en zijn ambtenaren voor de schriftelijke en mondelinge beantwoording van onze in eerste termijn gestelde vragen. "Het is een bijzonder Belastingplan." Dat zijn de woorden van de staatssecretaris en ik voeg eraan toe: "En dat is het." Het is een bijzonder Belastingplan omdat wij niet alleen over technische zaken hebben gesproken, maar ook over beginselen. In eerste termijn heb ik gewezen op de algemene rechtsbeginselen die ook aan het belastingrecht ten grondslag liggen. Ik heb er wat ironisch aan toegevoegd dat die zelfs ook voor het belastingrecht gelden. Maar ik bedoelde natuurlijk dat die beginselen juist voor het belastingrecht gelden. Beginselen als rechtsgelijkheid en rechtszekerheid zijn vaak uitgevochten bij fiscale conflicten en daaruit vloeiden dan allerlei andere consequenties voort.

Ik ben buitengewoon verheugd dat de staatssecretaris in het debat met deze Kamer duidelijk heeft gemaakt dat die beginselen los moeten staan van welke politieke akkoorden dan ook. Die beginselen moeten gewoon geëerbiedigd worden. Wij zijn dan ook buitengewoon ingenomen met de toezegging om uit een oogpunt van rechtszekerheid de btw-verhoging voor podiumkunsten uit te stellen tot 1 juli 2011. Hiermee geeft de staatssecretaris er blijk van ook de rechtsbeginselen hoog in het vaandel te hebben staan. Dat geeft alle vertrouwen voor de toekomst. De staatssecretaris heeft ook gezegd dat hij de ontwikkelingen in de sector zal blijven volgen. Als er significante afwijkingen zijn, zal hij niet aarzelen om daaraan consequenties te verbinden. Vervolgens is het natuurlijk de vraag wat significante afwijkingen zijn. Daarover is nog geen duidelijkheid. Ik wijs erop dat in beurskringen de zogenoemde schaal van Mock bestaat waarbij een afwijking significant is als het om een afwijking van tussen 12% en 20% gaat. Ik geef het maar mee.

Maar er is natuurlijk veel meer aan de orde geweest dan de btw-verhoging voor podiumkunsten. De staatssecretaris heeft een paar belangrijke toezeggingen gedaan, waarvoor ik dankbaar ben. Zo heeft hij gezegd dat hij met de sector het gesprek zal aangaan over de alternatieve regelingen voor de huidige voorstellen met betrekking tot de afschaffing van de heffingskorting voor maatschappelijke beleggingen. De staatssecretaris zei dat hij de sector uitnodigt voor een gesprek over de vraag of het aanbod van de sector een haalbare kaart is, gegeven de door de staatssecretaris aangegeven kaders. Dat zijn onder andere budgettaire kaders. Ik ben blij dat dit constructieve overleg nu gaat plaatsvinden en dat de mogelijkheid van een heroverweging niet wordt uitgesloten.

De staatssecretaris heeft een heel belangrijke toezegging gedaan als het gaat om de giftenaftrek in de inkomstenbelasting. Daarvan wordt oneigenlijk gebruik gemaakt en ik vind dat dergelijk oneigenlijk gebruik gericht moet worden aangepakt. Je moet de goedwillenden er niet onder laten lijden. Ik ben blij dat de staatssecretaris heeft gezegd dat de giftenaftrek niet in gevaar komt voor instellingen van algemeen nut en instellingen met een SBBI-status waarbij oneigenlijk gebruik niet te vrezen is. Dat is een belangrijke toezegging voor al die verenigingen die afhankelijk zijn van vrijwilligers en van giften van particulieren.

De staatssecretaris gaat voor de zorgcorporaties een standstill gedurende een jaar in acht nemen. Het onderdeel van het beleidsbesluit om woonzorgcorporaties niet meer vrij te stellen van de vennootschapsbelasting is dus voor een jaar van de baan. Dat jaar zal worden benut om nog eens goed te kijken naar de belastingplicht van maatschappelijke ondernemingen en overheidsbedrijven. Ik ben blij met de toezegging dat er op korte termijn een nota komt. Wij hebben voortdurend gediscussieerd over artikel 5. De staatssecretaris zegt terecht dat dat een archaïsche bepaling is. Dat geldt ook voor de bepaling van artikel 2 die ziet op de belastingplicht van overheidsbedrijven. Dat is echt niet meer van deze tijd. Het feit dat een overheid ook diensten kan verlenen, komt helemaal niet voor in die tekst.

Ik wijs in dit verband ook op art. 5 Vpb want wat in die wet staat, is ongelooflijk. Wij hebben het tot dusver voortdurend gehad over wat er staat onder onderdeel c., ten tweede: het verschaffen van een onderkomen aan bejaarden, gebrekkigen of wezen. Als dat wordt gekoppeld aan het debat dat wij hiervoor voerden, dan blijkt daaruit het tijdsgewricht waarin die bepaling tot stand is gekomen: eind 1945. Het wordt nog erger in onderdeel c., ten derde. Daarin staat: het verschaffen van passende bezigheid aan onmaatschappelijke of onvolwaardige personen. Het is toch een schande dat dat nog in de Wet vennootschapsbelasting staat? Het is echt de hoogste tijd, maar daarover zijn wij het eens, dat die bepaling en de belastingheffing van overheidsbedrijven en maatschappelijke organisaties opnieuw worden bekeken.

Ik ben blij met de toezegging dat de bedrijfsopvolgingsregeling, met name die in de Successiewet, schenk- en erfbelasting, op de kortst mogelijke termijn opnieuw wordt bekeken en dat wij daarop niet twee jaar hoeven te wachten. Daaruit blijkt dat deze staatssecretaris vatbaar is voor geluiden uit de praktijk. Bovendien blijkt daaruit dat amendementen die op het allerlaatste moment door de Tweede Kamer worden aangenomen, nogal eens tot grote problemen aanleiding geven omdat er niet echt een goede gedachtewisseling over heeft plaatsgevonden. Dat is bij dit amendement, waarmee beoogd wordt om de regeling voor de bedrijfsopvolging in de Successiewet op de schop te gooien, ook het geval. Het werkt niet in de praktijk.

Wij kijken uit naar de startnotitie van de staatssecretaris over zijn toekomstige fiscale plannen. Ik ben blij dat aandacht besteed zal worden aan de neutraliteit ten opzichte van de samenlevingsvormen. Wij vinden belastingheffing belangrijk, maar het moet niet belangrijker worden dan nodig is. Belastingheffing mag geen rol spelen in de keuze die mensen maken om al dan niet te trouwen, te scheiden et cetera. De overheid hoort zich daarmee niet te bemoeien en de overheid moet dat ook niet willen uitlokken.

Ook voor de ondernemingswinstbelasting geldt dat belastingheffing zo neutraal mogelijk behoort te zijn wat de rechtsvorm betreft. Ik heb er alle begrip voor dat de staatssecretaris zich in dat onderwerp nog eens goed wil inleven voordat hij het in de fiscale startnotitie meeneemt. Ik zal hem graag alle literatuur die ik daarover beschik en die nog binnenkort verschijnt, doen toekomen.

De heer Reuten (SP):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoorden. Ik ben het vaak niet met hem eens, maar zijn antwoorden zijn een heldere opening voor het debat en dat waardeer ik zeer.

Wat niet kon vanwege het legaliteitsbeginsel en de motie-Jurgens, blijkt nu wel te kunnen, voor zover de argumenten al hout sneden. Die zijn hier door een aantal senatoren bestreden. Er wordt aldus een belangrijk precedent geschapen. Net als de PvdA-fractie gaat mijn fractie er nog steeds vanuit dat de motie-Noten volledig wordt uitgevoerd. Senator Leijnse zei al dat wij nog even de tijd hebben om de uitwerking daarvan nader te bespreken.

In zijn zojuist rondgedeelde schriftelijke antwoorden op vragen die eerder niet beantwoord konden worden bij de mondelinge behandeling is de staatssecretaris niet ingegaan op de voorgestelde btw-verhoging voor beeldende kunst. Wellicht kan hij dit straks nog doen? Ik heb daarover in eerste termijn geargumenteerd. Daarop vooruitlopend dien ik een motie in. Als de antwoorden van de staatssecretaris bevredigend zijn, kan ik die motie alsnog intrekken.

De voorzitter:

Door het lid Reuten wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering heeft voorgesteld het btw-tarief op beeldende kunsten per 1 januari 2011 te verhogen van 6% naar 19%;

overwegende dat de makers van beeldende kunst veelal een inkomen tegen de armoedegrens hebben;

overwegende dat het voorstel veel beeldend kunstenaars onder de armoedegrens doet belanden of hen noopt tot het staken van deze cultuurproductie en dat de maatschappij hiermee niet gediend is;

vraagt de regering, af te zien van het voorstel de beeldende kunsten, in zoverre het de makers of hun intermediair betreft, per 1 januari 2011 onder het algemene btw-tarief te brengen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter H (32504,32505,32401).

De heer Reuten (SP):

Voorzitter. Ik meen te kunnen constateren, en ik verifieer het hierbij, dat de staatssecretaris heeft toegezegd om in zijn startnotitie de belasting op vermogen te betrekken. Ik vraag nog eens met nadruk om daarbij ook de belasting op topvermogens te betrekken. Ik herhaal wat ik gisteren daarover heb gezegd. Als er 1,5% belasting wordt geheven over de 7% topvermogens, levert dat een grotere reductie van het begrotingstekort op dan alle maatregelen van het kabinet in vier jaar samen. Ik vraag de staatssecretaris dus om toe te zeggen dat hij dat meeneemt in zijn startnotitie.

Ik constateer dat de staatssecretaris vooralsnog weigert zijn portefeuilledeel van de motie-De Boer over de hypotheekrenteaftrek uit te voeren. Het jaar 2011 is echter nog niet voorbij, dus de staatssecretaris heeft alle kans om op zijn schreden terug te keren. Ik constateer dat de staatssecretaris niet ontkent dat de gemiddelde koopkracht tussen 2011 en 2015 jaarlijks daalt met 0,5%. Evenmin ontkent hij dat de koopkracht van de huishoudens in de bovenste 25% van de inkomensverdeling gelijk blijft of zelfs toeneemt. In zijn algemeenheid constateer ik dat dit kabinet de reeds ongelijke inkomensverdeling versterkt. Bij die constateringen laat ik het.

De heer De Boer (ChristenUnie):

Voorzitter. Onze fracties bedanken de staatssecretaris zeer hartelijk voor de uitgebreide beantwoording en voor een aantal toezeggingen die mede aan ons zijn gedaan. Voor alle duidelijkheid, zodat wij zeker weten waar het over gaat, herhaal ik kort de toezeggingen.

De staatssecretaris zal de heffingskorting monitoren en is in beginsel bereid, als de feiten daartoe aanleiding geven, om het beleid aan te passen. Hij wil constructief blijven overleggen met de sector. De staatssecretaris zal zich nader bezighouden met de Edelweissroute en zo mogelijk komen met betere voorstellen dan genoemd in het amendement dat in de Tweede Kamer is aangenomen. De staatssecretaris zegt toe de discussie over de Europese activiteiten inzake het belastingstelsel nader aan te gaan en deze zo mogelijk te betrekken bij de fiscale agenda. De staatssecretaris heeft toegezegd dat de in het regeerakkoord genoemde bezuiniging door beperking van de giftenaftrek van ANBI's en zogenaamde SBBI's heeft per 2013 niet zal worden uitgevoerd zoals geformuleerd in Kamerstuk 32417, nr. 15, pagina 65 onder 5, voor de zekerheid noem ik het maar even precies. Er zullen geen negatieve effecten optreden voor een sociaal belang behartigende instellingen die werkelijk bijdragen aan de samenhang van de samenleving. Wel zullen misbruik en oneigenlijk gebruik van faciliteiten voor SBBI's worden tegengegaan. Voor onze beide fracties is deze toezegging zeer belangrijk. Amateurverenigingen en vrijwilligers in steden en dorpen, vaak heel kleine dorpen, zijn hiermee zeer gediend. Dit is belangrijk, en wij zijn blij met deze royale en zeer duidelijke toezegging, zoals ik die nu heb geformuleerd.

Dan kom ik nu op een punt waarover wij vandaag veel hebben gepraat. Het moet ons van het hart dat het voor onze fracties onbegrijpelijk blijft dat het kabinet zo lang heeft vastgehouden aan de invoering van de verhoging van de btw op podiumkunsten direct per 1 januari 2011. Terecht is in het debat aan de orde gesteld dat een landsbestuur het rechtsbeginsel van behoorlijk bestuur en van de betrouwbaarheid van de overheid op geen enkele wijze ter discussie mag stellen. De toezegging van de regering om de invoeringsdatum te stellen op 1 juli 2011 is dan ook een goede correctie, die wij graag steunen. Wij hopen dat de regering deze toezegging uiteindelijk niet alleen om politieke redenen heeft gedaan, maar juist ook wegens de door ons genoemde principiële aspecten. Wij zouden dat graag van de staatssecretaris willen horen.

De staatssecretaris gaf ook duidelijk aan dat hij het heeft over uitstel, maar niet over afstel. In dat verband wil ik blijven attenderen op de brief van het kabinet van 20 december, van gisteren dus. Daarin is de mogelijkheid genoemd om bij onevenredige schade die van de btw-maatregel wordt ondervonden, serieus te kijken naar andere mogelijkheden en die te betrekken bij de fiscale agenda voor 2011-2015. Ik neem aan dat die mogelijkheid en de in de brief genoemde toezegging daarover volledig overeind blijven, zodat de effecten getoetst zullen worden, ook al hebben wij uitstel van de maatregel. Afstel of een andere invulling zou dan wellicht mogelijk moeten worden.

De staatssecretaris vroeg zich af waar hij het geld daarvoor moet vinden. In de stukken hebben wij al een mogelijkheid aangereikt, namelijk een verhoging van de accijns op elk pakje sigaretten of shag met 5 cent; dan is het hele probleem royaal voorbij.

De heer Leijnse (PvdA):

Voorzitter. Over het laatste wil ik geen vraag stellen, wel over wat daaraan voorafging. Ik hoor de heer De Boer zeggen – hij moet mij maar corrigeren als ik het verkeerd heb gehoord – dat het uitstel dat nu gegeven is, ook de mogelijkheid geeft om te onderzoeken of er werkelijk substantiële negatieve effecten zijn op de podiumkunsten – hij noemt een aantal voorbeelden – en of ook een afstelvariant zou moeten worden overwogen, wanneer dergelijke substantiële negatieve effecten er zijn.

De heer De Boer (ChristenUnie):

Het woord "afstelvariant" heb ik niet genoemd. Ik heb genoemd de brief van het kabinet, waarin nadrukkelijk staat: bij onevenredige schade wil het kabinet in het kader van de fiscale agenda 2011-2015 nadrukkelijk bezien of de uitwerking anders moet zijn. Dat kan inderdaad zijn: niet stoppen per 1 juli 2011, alleen zou dat dan betekenen dat deze toezegging in de brief niet meer gelding heeft. Ik ga ervan uit dat de toezegging die in de brief is gedaan, wel gelding behoudt en dat het kabinet blijft monitoren wat de gevolgen zijn van de btw-maatregel. Dat kan natuurlijk ook na juli 2011 zijn.

De heer Leijnse (PvdA):

Dat zal moeten zijn na juni 2011, want de maatregel wordt pas effectief na 1 juli 2011, als hij ooit effectief wordt.

De heer De Boer (ChristenUnie):

Als hij ooit effectief wordt, ja.

De heer Leijnse (PvdA):

Dus je kunt pas gaan monitoren nadat de maatregel effectief is geworden.

De heer De Boer (ChristenUnie):

Exact.

Op het laatste wat ik zei, ging de heer Leijnse niet in, over de 5 cent verhoging – eenvoudiger kan het niet – op een gewoonte die niet al te gezond is. Dan zijn wij er.

Alles afwegend, kom je toch voor de afweging wat je met dit Belastingplan gaat doen. In mijn eerste bijdrage heb ik al gezegd dat er een aantal goede aspecten in dit Belastingplan aanwezig is. Je kunt ook negatieve aspecten noemen, niet alleen de btw-kwestie voor de podiumkunsten maar ook andere onderdelen. Voor onze fracties is het punt of je tegen het Belastingplan gaat stemmen heel zwaarwegend. Dan doe je nogal wat. Gezien de toezeggingen die de staatssecretaris heeft gedaan, maar ook gezien de bestuurlijke verantwoordelijkheid die onze beide fracties willen nemen, zullen onze fracties daarom voor het Belastingplan stemmen.

De heer Koffeman (PvdD):

Voorzitter. Ook ik wil de staatssecretaris graag bedanken voor de beantwoording van onze vragen in eerste termijn. Het was spijtig om te moeten vaststellen dat de staatssecretaris in eerste aanleg leek te kiezen voor chicken ride, een gevaarlijk spelletje dat Amerikaanse tieners graag spelen door met twee auto's frontaal op elkaar in te rijden om te zien wie als eerste uitwijkt.

De staatssecretaris is van die heilloze weg gelukkig teruggekomen, waarmee hij heeft aangegeven de Eerste Kamer, anders dan het kabinet eerst van plan leek, alsnog serieus te willen nemen. De zachte landing voor de groenregeling, waarvoor de staatssecretaris de heer Slob lof toezwaaide, maar waar het kabinet zelf kennelijk niet op kon komen, komt er nu ook voor de btw-verhoging op de podiumkunsten.

Kort uitstel van executie, de enige manier om de maatregel ongedaan te maken is in handen van de kiezer. De minister-president heeft een stemadvies gegeven: het maakt niet uit wat je kiest, als het maar CDA, VVD of PVV is. Het ligt voor de hand dat iedereen die een hart heeft voor de podiumkunsten, zich nu hard zou moeten maken voor een campagne waarin de kiezer duidelijk wordt dat het niet uitmaakt wat je stemt, zolang het maar geen CDA, VVD of PVV is. Binnenkort in dit theater wegens electoraal succes geprolongeerd. Alleen dat kan de podiumkunsten redden van de harteloze bezuinigingen van dit kabinet.

Als er over bezuinigingen gesproken wordt, moeten wij niet alleen kijken naar de portemonnee van de overheid maar naar alles waar wij als samenleving zuinig op moeten zijn omdat het waardevol is. Twee jaar geleden hebben wij in dit huis een motie aangenomen waarin wij verzochten, de crisis in samenhang te bestrijden. Die motie is nog steeds niet uitgevoerd, terwijl de noodzaak van integrale crisisbestrijding alleen maar is toegenomen. Juist de fiscale agenda waarover de staatssecretaris sprak, kan daarop van grote invloed zijn. Er zal breder moeten worden gekeken wanneer er gezocht wordt naar fiscale hervormingen. Niet alleen zoeken binnen de groenfinanciering of binnen de podiumkunsten, maar ook binnen de vrijstelling van kolenbelasting, belastingvrije kerosine, rode diesel of andere regelingen die negatieve effecten belichamen. Kijken hoe milieubelastende productie kan worden beprijsd zodat externaliteit in de kostprijs tot uitdrukking kan worden gebracht. Duurzaamheid is geen modegril, maar het verbindende thema om de crisis in samenhang te bestrijden. Ik wil daarom de volgende motie indienen.

De voorzitter:

Door de leden Koffeman, Ten Hoeve, Böhler, Reuten, Yildirim, De Boer en Engels wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de kredietcrisis in samenhang met andere crises leert dat wereldomspannende problemen om een gecoördineerd optreden vraagt;

overwegende dat duurzame oplossing van deze problemen een breedgedragen analyse behoeft;

overwegende dat deze analyse een "comprehensive approach" vereist en dat ook onder meer de vraagstukken van schaarste (voedsel, energie) en klimaat nadrukkelijk een rol spelen en daarbij moeten worden betrokken;

overwegende dat de Nederlandse fiscale agenda een belangrijke bijdrage kan en moet leveren aan het oplossen van de crises in samenhang;

verzoekt de regering, de duurzaamheidseffecten van elke fiscale maatregel met nadruk mee te wegen en te rapporteren aan de Kamer,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter I (32504,32505,32401).

De heer Ten Hoeve (OSF):

Voorzitter. Ik bedank de staatssecretaris voor zijn uitgebreide beantwoording. Wij zijn het op heel veel punten wel eens. Om met een belangrijk punt te beginnen: er moet gezocht worden naar zinvolle wijzigingen in ons belastingstelsel. We zijn het er duidelijk over eens dat daarbij de uitgangspunten behoren te zijn: eenvoud en nadruk op fiscale doeleinden, minder op niet-fiscale doeleinden.

Ik was erg blij met de toezegging van de staatssecretaris op een vraag van de heer Essers. De staatssecretaris zegt dat hij onmiddellijk begint met de evaluatie en met het kijken naar eventuele wijzigingen in de bedrijfsopvolgingsregeling. Het komt mij inderdaad voor dat dit vrij urgent is.

In mijn eerste termijn heb ik gezegd dat ik wat zorgen heb over de mogelijkheden die binnen de EU bestaan voor belastingconcurrentie, in ieder geval met betrekking tot winstbelastingen. De staatssecretaris zegt dat wij van hem geen race to the bottom hoeven te verwachten. Daar doet hij niet aan mee, zegt hij. Ik neem dat onmiddellijk aan en heb niet de neiging om de tarieven die wij nu vaststellen te kwalificeren als belastingconcurrentie. Toch lijkt het mij goed om dit aspect binnen de EU in de gaten te houden. De economische ontwikkelingen zijn nu eenmaal zo dat iedereen de neiging heeft om zich op zijn eigen belangen terug te trekken. Dan is het genoemde risico wel degelijk aanwezig. De staatssecretaris noemt een gedragscodegroep bij de EU, die erop toeziet of er sprake is van belastingconcurrentie. Ik moet bekennen dat ik niet volledig op de hoogte ben van het bestaan de werkzaamheden van die groep. Misschien zou de staatssecretaris ons schriftelijk op de hoogte kunnen brengen van wat deze groep precies is, hoe zij is samengesteld, wat haar bevoegdheden zijn en wat zij gedaan heeft. Ook kan de staatssecretaris met eventuele conclusies komen ten aanzien van problemen waarmee de groep geconfronteerd is. Dit geeft waarschijnlijk enig inzicht in de wijze waarop met deze problematiek wordt omgegaan in de EU.

Ik kom op het punt dat de discussie vanmiddag wat gedomineerd heeft: uitstel, geen afstel. Mij dunkt dat daarmee de redelijkheid in alle opzichten gezegevierd heeft. Het zal uit mijn eerste termijn volledig duidelijk zijn geweest dat ik er op zich geen enkel bezwaar tegen heb dat ook de sector van de podiumkunst weer onder het normale tarief van de btw gaat vallen. Het hoge tarief is namelijk naar mijn gevoel het normale tarief. Mijn bezwaren liggen daarin dat de invoering hiervan wel heel plotseling is en dat de sector zich er niet op heeft kunnen instellen. Mijn andere bezwaar is dat wij nu een beperkte sector in het normale tarief plaatsen en dat dit met heel veel aanliggende sectoren niet gebeurt. Dit schept scheve verhoudingen. Wat daarvan de effecten precies zijn, is op dit moment niet helemaal na te gaan. Het uitgangspunt zou toch moeten zijn dat in principe iedereen onder het normale tarief valt en dat daarvan alleen om heel goede redenen afgeweken zou kunnen worden. Die motivering is mij in dit geval absoluut niet duidelijk geworden.

Met dit uitstel, geen afstel, ben ik buitengewoon blij, want daarmee is het bezwaar van de plotselinge invoering volledig weggenomen. Van het andere punt, wat wij verder doen met de btw, heeft de staatssecretaris gezegd dat wij er uitdrukkelijk naar gaan kijken en dat wij er in de startnotitie op terugkomen. Ik ga ervan uit dat dit punt uitdrukkelijk aan de orde komt, zodat we in een wat later stadium het totale probleem onder ogen kunnen zien en daar eventueel conclusies uit kunnen trekken.

Ik ben dus blij met deze afloop van de discussie. Collega Kox vatte het uiteindelijke resultaat van de discussie die we daarstraks hadden, samen met de zin: nu geldt weer de oude doctrine; als wij iets zeggen voert de regering dat uit. Onder normale omstandigheden lijkt dat mij een volledig juiste formulering, maar onder abnormale omstandigheden is dat misschien ietwat kort door de bocht. Ik ben geneigd om te zeggen: bij uitdrukkelijke tegenstellingen tussen Eerste en Tweede Kamer, die uiteraard de regering in aanzienlijke problemen kunnen brengen, heeft de regering nu gekozen voor het zoeken van oplossingen waarvan naar verwachting beide Kamers de redelijkheid zullen kunnen inzien als zij bereid zijn respect voor elkaar op te brengen. Ik ben zeer tevreden met dat resultaat. Bij alle waardering voor alle antwoorden van de staatssecretaris was ik dus nog het meest content met wat hij aan het begin van de middag heeft verteld.

De heer Engels (D66):

Voorzitter. Laat ook ik heel nadrukkelijk beginnen met het uitspreken van mijn dank aan de staatssecretaris. Hij is op een open en plezierige wijze het debat met ons aangegaan op een voor hem niet al te makkelijke dag. Ik heb er geen persoonlijke vreugde aan beleefd dat ik hem het vuur flink aan de schenen heb moeten leggen, met name in staatsrechtelijke zin, maar hier spelen verantwoordelijkheden die uitstijgen boven een persoonlijke relatie.

Ik heb vastgesteld dat de staatssecretaris ten aanzien van de groenbeleggingen wil gaan monitoren. Hij wil het overleg met LTO Nederland en de Nederlandse Vereniging van Banken hervatten. Hij wil dit onderwerp meenemen in de fiscale agenda en is bereid een en ander in dat kader te heroverwegen. Als lid van een redelijke fractie acht ik dat voor dit moment voldoende.

Ik kom op het punt van de btw-maatregel. Ik heb gisteravond al uitvoerig proberen duidelijk te maken dat de brief van de minister-president, die als handreiking was bedoeld, op staatsrechtelijk niveau niet overtuigend was. Er werd verwezen naar de motie-Jurgens, maar die ging over een heel andere problematiek: implementatie van Europese richtlijnen waarbij afwijking van wettelijke regelingen aan de orde is. Ook het legaliteitsbeginsel speelt hier niet, want er is geen sprake van afwijking van wettelijke regelingen als een ministerieel besluit zou worden genomen. Overigens zouden ook geen burgers bindende situaties aan de orde zijn. De staatssecretaris heeft deze argumenten vandaag niet weerlegd. Het lijkt me goed om voor de toekomst te onthouden hoe deze punten staatsrechtelijk precies in elkaar zitten.

Uit de reactie van de staatssecretaris is gebleken dat hij vandaag is vertrokken met geen enkele politiek ruimte. Dat heb ik als kernpunt uit zijn reactie gehaald. De staatsrechtelijke belemmeringen zijn opgevoerd, maar bleken toch niet doorslaggevend. Eigenlijk was er dus sprake van politieke onwil. Er bleek wel degelijk financiële dekking voorhanden; ook dat bezwaar leek vooral te stoelen op politieke onwil. Hetzelfde geldt voor de juridische bezwaren waarover ik het zojuist heb gehad. De stelling dat hier rechtsbeginselen in het geding zijn, is niet van tafel gehaald. Ook dat duidt op politieke onwil. Essentieel in dit verhaal is dat de politieke onwil is geïnitieerd door de coalitiemeerderheid in de Tweede Kamer, waarbij een van de partners – ik zal verder niet zeggen welke – klaarblijkelijk een dominante rol speelt.

De conclusie dat een coalitiemeerderheid in de Tweede Kamer hier de politieke verhoudingen bepaalt, plaatste de Eerste Kamer natuurlijk in een heel wonderlijke positie met grote staatsrechtelijke vraagtekens. De conclusie die daaruit werd getrokken door de staatssecretaris, was namelijk dat de regering daardoor niet in de positie of zelfs weigerachtig was om een eigenstandige positie in te nemen ten opzichte van de Eerste Kamer. Dat zou betekenen dat de drie coalitiepartners in de Tweede Kamer feitelijk de verhouding tussen regering en Eerste Kamer zouden gaan bepalen. Voor mijn fractie zou dat staatsrechtelijk en politiek volstrekt onaanvaardbaar zijn geweest. Anders gezegd, het zou een vorm van staatsrechtelijke vernieuwing zijn waar zelfs mijn partij niet voor is. Dat wil wel wat zeggen.

De verhouding tussen regering en Eerste Kamer behoort immers zodanig te zijn dat daarin niet wordt geïntervenieerd vanuit de Tweede Kamer. Dat verstoort de constitutioneelrechtelijke positie van deze Kamer en de rollen binnen het wetgevend orgaan. In wezen zou dat eigenlijk moeten leiden tot de conclusie dat sprake is van onrechtmatig handelen in constitutionele zin.

Maar ook politiek zou het niet behoorlijk zijn geweest, omdat regering en Eerste Kamer hun posities ten opzichte van elkaar zelfstandig moeten kunnen bepalen. Dit betekent naar het oordeel van de D66-fractie inderdaad dat de regering, gelet op de motie-Noten, volkomen gerechtigd en zelfs verplicht was om een ministerieel beleidsbesluit zelfstandig te nemen en dat niet afhankelijk te maken van het oordeel van een coalitie in de Tweede Kamer. Het gaat hierbij immers niet – ik verschil daarover wellicht van mening met mijn goede collega Ten Hoeve – om een conflict tussen Tweede Kamer en Eerste Kamer. De vruchtbare samenwerking met de Staten-Generaal loopt per Kamer naar de regering en terug en loopt zeker niet tussen Kamers. Daar hebben we ook helemaal geen staatsrechtelijke instrumenten en regels voor.

Ik moet vaststellen dat deze opmerkingen hun schaduw reeds vooruit hebben geworpen. De staatssecretaris heeft namelijk een nadere verklaring afgelegd met als kernpunt dat hij de maatregel in stand wil laten, maar de uitvoering ervan per 1 juli wil laten ingaan. Ik kan namens mijn fractie zeggen dat we daarmee genoegen nemen. Wij nemen daarmee genoegen om twee redenen. Allereerst vanwege de politieke context en vooral de politieke wending die het debat heeft genomen met betrekking tot de staatsrechtelijke gevolgen: terug naar de staatsrechtelijke zuiverheid. Maar ook vanwege het feit dat tegemoetgekomen wordt aan een belangrijk juridisch bezwaar dat door veel fracties naar voren is gebracht, namelijk de kwestie die verbonden is met het overgangsrecht in het kader van de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid. Overigens ben ik het wel eens met bijvoorbeeld de fractie van de PvdA dat inhoudelijk gezien dit niet aansluit bij hoe wij eigenlijk tegen de maatregel aankijken. Dat mag duidelijk zijn: voor ons had het helemaal niet gehoeven.

Ik sluit af met twee conclusies. De eerste conclusie is dat ik met vreugde vaststel dat het kabinet uiteindelijk de eigenstandige positie en verantwoordelijkheid van de Eerste Kamer respecteert. Dat getuigt van constitutioneel bewustzijn en van respect voor politieke behoorlijkheid met name – laat ik die woorden met nadruk uitspreken – in deze tijdgeest. Dan weet iedereen hopelijk wat ik bedoel. Het is wel jammer, zeg ik er eerlijk bij, dat de Eerste Kamer daarvoor tot het uiterste heeft moeten gaan. Het had eerder gekund. Dat zou ook beter zijn geweest. Vandaag is echter duidelijk geworden, en dat vind ik dan wel weer winst, dat onze staatsrechtelijke verhoudingen niet kunnen en zeker niet mogen worden verstoord door partijpolitiek gemarchandeer. Ik hoop oprecht, gelet op de situatie waar we de komende maanden in zitten en gelet op de huidige tijdgeest, dat het kabinet deze lijn zal blijven volgen, in ieder geval tegenover de Eerste Kamer.

De tweede conclusie is dat als de regering onwillig zou zijn gebleven om de Kamer tegemoet te komen, dit voor mijn fractie reden zou zijn geweest om het Belastingplan niet te aanvaarden. Nu de regering echter haar verzet staakt, meent mijn fractie dat in deze context het Belastingplan, ook al zijn wij het met veel onderdelen niet eens, in zijn geheel, bij wijze van een saldoafweging, kan worden aanvaard.

Mevrouw Böhler (GroenLinks):

Voorzitter. Ook ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording van de vragen. Evenals bij collega Reuten is bij mij uit eerste termijn nog een vraag blijven hangen over de btw-verhoging op beeldende kunst en antiek. Ik had gevraagd naar de effectiviteit van de maatregel in verband met de mogelijkheid om kunst via het buitenland in Nederland te verkopen en daarbij gebruik te maken van een bijvoorbeeld in Engeland lager btw-tarief.

Wij zijn uiteraard blij met de toezegging over de evaluatie van de heffingskorting. Ook ik had hierom gevraagd. Ik wil nog wel van de staatssecretaris weten wanneer hij denkt de eerste evaluatie gedaan te hebben – na het eerste jaar natuurlijk – en wanneer hij de Kamer over de uitkomst ervan kan informeren. Ik neem aan dit ergens begin 2012 kan zijn.

Over het koopkrachtpakket, de vennootschapsbelastingverlaging, de afschaffing van de heffingskorting en het gebrek aan vergroening heeft de staatssecretaris de vragen weliswaar beantwoord, maar dat neemt niet weg dat wij fundamenteel van mening verschillen over de vraag hoe een belastingplan met betrekking tot die onderwerpen eruit hoort te zien. Dit is belangrijk voor onze eindafweging. Ik kan nu al zeggen dat de saldering bij ons negatief uitvalt. Mijn fractie zal dan ook tegen het Belastingplan stemmen.

Ik maak nog enkele opmerkingen over de podiumkunsten. Het was een bijzonder lastige discussie. Naar mijn oordeel kwam de staatssecretaris gevaarlijk dicht in de buurt van minachting van deze Kamer. Dat was niet fraai. De beleidsbeslissing om de verhoging uit te stellen tot 1 juli 2011 is zeker winst, met name met het oog op het principe van behoorlijk bestuur en een betrouwbare overheid. Wij zijn blij dat er een fatsoenlijke overgangsregeling komt. Winst is ook dat hiermee alle door de regering aangevoerde bezwaren tegen die beslissing van tafel zijn. Andere fracties hebben daar al op gewezen. Dat is buitengewoon hoopvol. De door deze Kamer aangenomen motie-Noten blijft natuurlijk overeind. Deze motie verliest absoluut niet op 30 juni 2011 haar geldigheid. Ook na 1 juli 2011 moet deze motie worden uitgevoerd. Ik geef de regering met nadruk het volgende mee. Ik heb hier overigens al bij interruptie op gewezen. Als deze Kamer een motie aanneemt, dan draagt zij de regering iets op of zij verzoekt de regering iets. Vervolgens moet de regering daar iets mee doen. Met de gedoogpartner aan de overzijde van het Binnenhof hebben wij niets te maken.

Er is geen hiërarchische verhouding tussen Tweede en Eerste Kamer. Als hier een motie wordt aangenomen, dan hebben wij te maken met de relatie tussen de Eerste Kamer en de regering. Ik wil niet onvermeld laten dat deze regering er heel vaak op wijst dat de gedoogpartner PVV geen onderdeel uitmaakt van de regering. Dat gebeurt bijvoorbeeld als er gevraagd wordt hoe bepaalde uitlatingen in het buitenland kunnen worden uitgelegd. Telkens is het antwoord: de PVV is geen onderdeel van de regering. Nou dat was vandaag echt niet te merken. De regering moet een standpunt bepalen en de regering is niet inclusief de gedoogpartner aan de overzijde. Ik heb al gezegd dat er geen hiërarchische verhouding is tussen Tweede en Eerste Kamer. Wel komt de Eerste Kamer bij de behandeling van wetsvoorstellen in de tijd gezien na de Tweede Kamer. Vaak heeft zij het laatste woord. Ik bedoel dit niet als dreigement. Het is een staatsrechtelijk feit waar de staatssecretaris en de regering rekening mee hebben te houden.

De heer Biermans (VVD):

Voorzitter. Ook ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording van de vele vragen. Namens de leden van de VVD-fractie prijs ik hem voor zijn opstelling en voor de houding die hij vandaag ten toon heeft gespreid; een houding van eerlijkheid, van vasthoudendheid, maar ook van oplossingsgezindheid. Bij de btw-maatregel heeft hij dit naar ons idee uitstekend laten zien. Wij zijn verheugd dat de staatssecretaris onze bij de algemene politieke beschouwingen en ook gisteravond vurig bepleite wens van uitstel honoreert. Wij zijn ook verheugd dat het kabinet de eigenstandige rol van deze Kamer heeft bevestigd; misschien moet ik vandaag wel zeggen: herbevestigd.

Wij zijn over een heleboel thema's tevreden. Het is goed om zo kort voor de kerst die tevredenheid maar eens te uiten. Wij zijn tevreden over het verhaal van de staatssecretaris over de heffingskorting, het monitoren en het overleg met de branche. Wij zijn ook tevreden met de reactie op de BOR; een regeling die onnodig ingewikkeld is. De staatssecretaris gaat daar in elk geval naar kijken. Wij zijn tevreden over de reactie van de staatssecretaris inzake de zorgcorporaties. Hij garandeert dat de vrijstelling nog een jaar blijft. In die tijd zal hij die vrijstelling bezien in het grotere geheel van vrijstellingen van belaste lichamen.

Ik ben over enkele punten wat minder tevreden. Dat betreft allereerst iets waarop ik helemaal geen reactie heb gekregen, namelijk het artikel van de heer Rambhadjan en zijn collega's in het tijdschrift NTFR. Daarin wordt een heel technisch gebeuren aan de orde gesteld. Wat mij betreft hoeft de staatssecretaris daar niet op dit moment op in te gaan, maar een schriftelijke reactie stellen wij zeer op prijs.

Een ander punt dat toch wat verbazing wekt bij mijn fractie is dat van de monostromen. Ik meen daar de economie van een struisvogel te ontdekken, althans in een begrotingsregel. Het verhaal is namelijk dat met de huidige maatregelen wordt beoogd een opbrengst van 8,6 mln. te genereren. Feitelijk blijkt die opbrengst 0,5 mln. te zijn. De branche komt met voorstellen die 1,7 mln. opbrengen. Wij dachten dat de staatssecretaris daar wel blij mee zou zijn, want dat is 1,2 mln. meer dan de feitelijke opbrengst. Hij is echter helemaal niet blij, want als hij de maatregel gaat wijzigen, wordt zichtbaar dat de oorspronkelijke opbrengst niet wordt gehaald. Dan moet hij dekking gaan zoeken voor dat gat van 8,1 mln. Die redenering is moeilijk te volgen, zelfs voor iemand die geen econoom is, zoals ik dat ben.

Ik ga weer over naar de tevredenheid. Die komt zeker naar voren bij de reactie van de staatssecretaris op mijn opmerkingen over de startnotitie. Eigenlijk doet de staatssecretaris zich daar geweldig tekort. Hij heeft bij de behandeling van de BES-wetgeving verteld dat hij niet zo houdt van vergezichten en liever gewoon concrete punten noemt. Dat herhaalde hij vanmorgen. Vervolgens gaat hij in op een aantal vergezichten die de VVD-fractie heeft genoemd. Het doet ons natuurlijk deugd dat die vergezichten toch in de startnotitie terechtkomen. Ik noem er enkele: de uniformering van het btw-tarief, de loonsomheffing en het terugdringen van het fiscale instrumentalisme. Ook noemt hij enkele andere punten die de VVD-fractie erg aanspreken. Hij gaat niet aan de slag met de hypotheekrenteaftrek en wel met de neutralisering van vreemd vermogen en eigen vermogen. Ik heb begrepen dat de staatssecretaris dat gaat doen in de richting die de VVD-fractie wenst. Hij gaat dus niet eigen vermogen gelijkstellen aan vreemd vermogen, maar omgekeerd. Hij gaat ook aan de slag met de tbs-regeling. Dat is een vreselijk moeilijke regeling die de afgelopen jaren eigenlijk steeds ingewikkelder is geworden.

Op een tweetal punten is de staatssecretaris niet ingegaan en ik snap dat eigenlijk ook wel omdat daarvoor eerst de schatkist op orde moet zijn. Als de staatssecretaris toezegt dat hij in Rutte II of in Rutte III de erf- en schenkbelasting en de dividendbelasting aanpakt, zijn we tevreden.

De suggestie om de assurantiebelasting onder het algemene btw-tarief te brengen, zou een mooie dekkingsmaatregel zijn voor het btw-tekort dat we vandaag hebben veroorzaakt.

Mevrouw Böhler (GroenLinks):

Maakt het collega Biermans in het geval van Rutte II en Rutte III nog wat uit of Rutte II in 2012 is afgelopen en Rutte III in 2013?

De heer Biermans (VVD):

Nee, wij gaan ervan uit dat Rutte I blijft zitten tot 2014. Rutte II blijft tot 2018 en Rutte III tot 2022. Dat is toch een horizon waaraan die vergezichten gerealiseerd moeten kunnen worden. Bovendien hebben we allemaal kunnen constateren dat deze staatssecretaris in elk geval zijn best doet om ons allemaal tevreden te stellen.

Ik wilde nog twee punten aan de orde stellen. In de eerste plaats het punt van de assurantiebelasting. De dekking draag ik aan.

In de tweede plaats. Er kan wat verwarring ontstaan zijn omdat ik in eerste instantie zei dat ik niet zou vragen naar de definitie van het samenstel van rechten en verplichtingen terwijl ik aan het eind van mijn betoog in eerste termijn heb gezegd dat ik die vraag toch maar stelde. De staatssecretaris heeft zich blijkbaar gebaseerd op het begin van mijn betoog en niet op het laatste deel.

Voorzitter. Het zal u niet verbazen dat de VVD-fractie voor het Belastingplan zal stemmen. Wij beginnen tevreden aan het kerstreces en wensen alle collega's uiteraard heel rustige kerstdagen en zeker een heel constructieve samenwerking in de komende vele jaren met dit kabinet.

Staatssecretaris Weekers:

Voorzitter. Ik dank de senatoren voor hun inbreng in tweede termijn. Ik dank ook de meerderheid van de Kamer, meer in het bijzonder de fracties van de VVD, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de OSF en D66, die al haar steun heeft uitgesproken voor het Belastingplan. Het is erg belangrijk voor heel veel mensen en bedrijven dat het Belastingplan wordt aanvaard. Er is immers een behoorlijke lastenverlichting in de sfeer van koopkracht voor burgers mee gemoeid om de hogere zorgpremies te compenseren. Daarnaast wordt een aantal crisismaatregelen om de liquiditeitspositie van bedrijven te verbeteren, gedurende nog één jaar gecontinueerd. Verder worden er maatregelen getroffen om met name de bouwsector, die helemaal in het slop zit, uit dat slop te trekken. Voorts is er in het Belastingplan een aantal maatregelen genomen dat een aantal ontwijkconstructies en fraudegevoeligheden uit het systeem haalt. Wat dat betreft, denk ik dat het alleszins de moeite waard is dat het Belastingplan ook in deze Kamer wordt aanvaard en per 1 januari in werking kan treden. Dat is een heel goede zaak voor Nederland. Ik vind het dan ook heel erg jammer dat het niet unaniem is aanvaard. Uiteraard respecteer ik de eigen overwegingen van elke fractie om tegen te stemmen. Dat recht heeft iedere fractie altijd. Het is het ultieme recht in deze Kamer, zo zeg ik tegen mevrouw Böhler, om het veto uit te spreken.

Ik heb de heer Leijnse inderdaad toegezegd dat ik schriftelijk terug zal komen op de vraag waarom woonboten en woonwagens principieel zijn uitgesloten vanaf ongeveer het jaar 2000. Ik heb die lijn voortgezet. Deze informatie krijgt de Kamer nog.

De heer Leijnse was niet geheel volledig als het gaat om mijn toezegging rondom de groene en maatschappelijke beleggingen. Hij heeft daarbij gezegd dat als ik mij openstel voor alternatieven, de vrijstellingen als zodanig niet aan de orde zijn. Ik heb juist tegen de heer Essers gezegd dat ik zal kijken naar het samenstel van de vrijstellingen en de heffingskortingen; de budgettaire taakstelling die in het regeerakkoord is afgesproken. Mocht men vanuit de samenleving met alternatieven komen, zal ik die met name toetsen op de projecten. Het gaat mij er niet om dat banken bepaalde beleggingsvormen in de lucht kunnen houden en ook niet om het geven van een douceurtje aan beleggers. Het gaat mij in wezen om de kern, om de oorsprong, waardoor oorspronkelijk dit soort fiscale faciliteiten in het leven zijn geroepen. In die zin zal de heer Leijnse mijn toezegging moeten verstaan. Het is belangrijk voor de Vereniging van Banken en LTO Nederland dat ze weten dat dit mijn randvoorwaarden zijn.

De heer Leijnse (PvdA):

Dat laatste is duidelijk, maar in het Belastingplan staat dat die vrijstelling voorlopig blijft bestaan. Deze wordt niet aangetast.

Staatssecretaris Weekers:

Dat klopt.

De heer Leijnse (PvdA):

Als de staatssecretaris kijkt naar modaliteiten voor de invoer van het Belastingplan 2011, ga ik er dus van uit dat het niet de vrijstellingen betreft, maar de wijze waarop de heffingskorting wordt afgebouwd.

Staatssecretaris Weekers:

Dat klopt. Het samenstel en de discussie gingen over deze twee maatregelen gezamenlijk. Je hebt de vrijstelling en je hebt de heffingskorting. Dat zorgt ervoor dat door de overheid een rendement wordt geboden van 2,5%. Het kabinet gaat ervan uit dat, met handhaving van de vrijstelling, een rendementsvergoeding van 1,2% voldoende moet zijn. Als de sector betere manieren weet om deze maatschappelijk belangrijke projecten te financieren en in leven te houden en nieuwe projecten te realiseren, dan vind ik dat je naar het geheel moet kijken. Zo heb ik de heer Essers verstaan. Dat was mijn toezegging. Het gaat mij er dus niet om om nu aan die vrijstellingen te morrelen; het gaat om de realisatie van die projecten. Ik denk dat wij het daar uiteindelijk wel over eens worden. Als er door amendering door het lid Slob van de Tweede Kamer iets verandert in het Belastingplan, zal ik uiteraard terugkomen naar beide Kamers. Dat spreekt voor zich.

Ten aanzien van de podiumkunsten doet de heer Leijnse de regering onvoldoende recht. Hij zei: we kunnen er nog zes maanden over spreken. Dat is het goed recht van de PvdA-fractie. Dat is het goed recht van iedereen die hoopt dat van uitstel afstel komt. Mijn toezegging is alleen uitstel, geen afstel: de maatregel gaat 1 juli in. De heer Leijnse vond dat deze maatregel oneerlijk was en een symbool van afkeer van de kunst- en cultuursector. Daar wil ik heel grote afstand van nemen. Ik heb dat vanochtend ook al gedaan. Ik hoop dat de heer Leijnse op deze opmerking terugkomt. Ik hoef maar in herinnering te roepen dat de podiumkunsten van 1979 tot 1998 ook onder het algemene, dus hoge, btw-tarief vielen. Ik kan mij ook herinneren dat de Partij van de Arbeid in die tijd voor twee perioden regeringsverantwoordelijkheid heeft gehad, namelijk in het kabinet-Lubbers/Kok en later in het eerste paarse kabinet. Ik kan mij zelfs nog herinneren dat de heer Leijnse toen prominent lid was van de PvdA-fractie van de Tweede Kamer. Het feit dat de podiumkunsten in die tijd acht jaar lang onder het hoge tarief vielen, duidde destijds niet op een afkeer van de kunsten; dat gaat er bij mij niet in. Wrijf het mij dan ook niet aan dat de maatregel van dit kabinet een teken zou zijn van afkeer van de kunst!

De heer Leijnse (PvdA):

Misschien moet ik het geheugen van de staatssecretaris een beetje opfrissen. De podiumkunsten hebben inderdaad jarenlang onder het algemene btw-tarief gefigureerd. Dat was toen overigens nog wel wat lager, maar dat terzijde. Zij zijn in het verlaagde tarief gebracht als compensatie voor de extra kosten die specifiek op die sector drukken als gevolg van de invoering van de Arbeidstijdenwet. Deze verhogende werking op de kosten is nog steeds niet weg; die bestaat nog ten volle. Daarmee is deze maatregel wel degelijk een aanval op de economische basis van de podiumkunsten.

Staatssecretaris Weekers:

Dat hebben wij zowel in de schriftelijke voorbereiding als in het debat aan de overkant uitvoerig gewisseld. De oorzaak waardoor de podiumkunsten in 1998 onder het lage tarief zijn gebracht, namelijk de arbo-eisen waardoor de sector werd opgezadeld met extra kosten en de kosten van vergrijzing, zijn inmiddels grotendeels uitgefaseerd. Dat wil ik daarbij wel aantekenen. Dat hebben wij in de motivatie ook steeds aangegeven. Hoe dan ook, ik neem er afstand van dat dit een maatregel zou zijn om een bepaalde sector te pesten, want dat is absoluut niet het geval. Dat wil ik toch even gestipuleerd hebben.

De heer Leijnse (PvdA):

Ik heb het woord "pesten" niet in de mond genomen, maar wel het woord "oneerlijk". De staatssecretaris zal toch duidelijk moeten maken waarom hij bepaalde evenementen, zoals voetbalwedstrijden en circusvoorstellingen, uitzondert en andere evenementen, zoals concerten en theatervoorstellingen, wel onder deze maatregel brengt. Zolang de staatssecretaris de bestaansgrond van dit verschil niet helder kan maken, blijf ik dit een oneerlijke maatregel vinden.

Staatssecretaris Weekers:

Ik heb dit wel helder gemaakt, een- en andermaal. Ik heb aangevoerd dat de elasticiteit van andere sectoren vele malen hoger is dan de elasticiteit van de podiumkunsten. Als je het btw-tarief van een bepaalde sector van het lage naar het algemene tarief verhoogt, zul je de effecten op de bezoekersaantallen moeten kennen. Wij hebben ons in dit verband gebaseerd op de evaluatierapporten die APE enkele jaren geleden heeft gemaakt. Als je deze maatregelen ten aanzien van de podiumkunsten zou nemen, zouden de effecten op de bezoekersaantallen meevallen, bleek uit die rapporten. Bij bioscopen, kermissen of attracties zouden de effecten echter anders uitpakken. Ik ben er niet op uit om in de tweede termijn te polariseren. Wij hebben de gelegenheid om straks in het kader van de fiscale agenda voor de toekomst te kijken naar een andere belastingmix. Wat mij betreft, bestaat er dan alle gelegenheid om naar alle sectoren met een verlaagd tarief te kijken. Dat heb ik vanochtend ook al aangegeven. Als je daarmee extra belastingen ophaalt in de indirecte sfeer, kun je die teruggeven in de directe sfeer. Alle sectoren hebben daar uiteindelijk baat bij. Misschien kunnen wij elkaar dan op een zeker moment vinden.

De heer Reuten (SP):

Ik vind het argument van de prijselasticiteit toch weinig principieel. Als je dat argument volgt, kun je ook het btw-tarief van brood verhogen. Het is niet waarschijnlijk dat er dan minder brood gegeten zal worden.

Staatssecretaris Weekers:

Dit kan zeker. Die discussie moeten wij ook voeren in het kader van de fiscale agenda voor de toekomst. Ik beschouw dit als een uitnodiging van de heer Reuten. Als je het brood duurder maakt, omdat je de btw verhoogt, zul je ervoor moeten zorgen dat mensen netto meer overhouden in hun portemonnee om dat brood straks nog te kunnen betalen. Daar zullen wij het ook wel snel over eens zijn.

De heer Reuten (SP):

De implicatie van de woorden van de staatssecretaris is dat cultuur eigenlijk niet bij het leven hoort.

Staatssecretaris Weekers:

Nee, dat heeft men mij niet horen zeggen.

De heer Reuten (SP):

Dat zei de staatssecretaris inderdaad niet, maar het is de implicatie van wat hij zegt.

Staatssecretaris Weekers:

Nee hoor, cultuur hoort bij het leven, net zoals een onderbroek en een spijkerbroek bij het leven horen. Voor die laatste geldt het algemene btw-tarief.

De heer Essers heeft een aantal toezeggingen genoteerd. Ik zal die niet allemaal herhalen. Ik zal mij echter eens gaan verdiepen in de schaal van Mock. Ik heb daar nog een half jaar de tijd voor. Vervolgens kan ik invulling geven aan de significante effecten die een btw-maatregel met zich zou brengen.

De heren Essers en De Boer zijn ingegaan op de giftenaftrek in de inkomstenbelasting. De heer De Boer heeft dit goed samengevat. Het is in elk geval niet de bedoeling dat de sociaal belang behartigende instellingen negatieve effecten zullen ervaren van een technische uitwerking in de financiële paragraaf van het regeerakkoord. De heer De Boer gaf de kinderboerderij en de kinderspeelplaats als voorbeeld. Die worden wel aangemerkt als zogenaamde SBBI en zijn daarmee vrijgesteld van alles wat betrekking heeft op het successierecht. Zij zijn echter niet vrijgesteld van de giftenaftrek omdat zij niet voldoen aan de norm van 25 leden van een vereniging. Die kanttekening wil ik hierbij plaatsen. Het gaat mij erom dat je fanfares, muziekgezelschappen, koren en verenigingen die weliswaar intern met elkaar repeteren maar die voor de samenleving van belang zijn omdat zij ook optredens verzorgen voor de lokale gemeenschap, niet raakt met een maatregel. De heer De Boer noemde deze voorbeelden ook in zijn eerste termijn. Misschien dat wij elkaar daarmee precies hebben gevonden op het punt dat wij allebei belangrijk vinden.

Ik ga verder met de zorgcorporaties. Ikzelf durfde de archaïsche woorden uit artikel 5 niet meer in de mond te nemen, omdat ze totaal niet meer passen in deze tijd. Ik zal daarom niet alleen artikel 5 tegen het licht houden, maar ook artikel 2. Dat kan in relatie tot de langverwachte nota over belastingheffing van overheidsbedrijven en semioverheidsbedrijven.

De heer Essers heeft nog enkele andere punten genoemd, maar die komen in het kader van de fiscale agenda voor de komende jaren aan de orde.

De heer Reuten heeft gevraagd of ik in de Startnotitie wil terugkomen op de belasting op vermogen. Er is al een forfaitaire vermogensrendementsheffing. In de ogen van sommigen is dat een vermogensbelasting, maar zo beschouw ik het niet. Die heffing is wel in de plaats gekomen van het aanvankelijke systeem in de inkomensbelasting en de vermogensbelasting samen. Het is mijn ambitie om de belastingen te vereenvoudigen en af te komen van een aantal kleinere belastingen. Het is echter niet mijn ambitie om nieuwe belastingen toe te voegen. Ik wil de heer Reuten dus niet blij maken met een dode mus door te zeggen dat ik in de fiscale agenda terugkom op het thema vermogensbelasting, als ik toch niet voornemens ben om daar iets mee te doen. De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat ik dit niet van plan ben.

De heer Reuten heeft ook nog een motie ingediend. Daarop kom ik zo meteen terug. Ook mevrouw Böhler heeft nog gesproken over het thema van de btw op een kunstwerk als zodanig; een kunstwerk dat voor het eerst in het economisch verkeer wordt gebracht.

Ik ben ingegaan op de opmerkingen van de heer De Boer over de giftenaftrek en de sociaal belang behartigende instellingen.

Ik ga verder met de opmerkingen over de substantiële negatieve effecten van de btw-maatregel als die per 1 juli doorgang vindt. De toezegging in de brief van de minister-president om de zaak te monitoren, staat nog steeds. Wat mij betreft moet je voortdurend bekijken wat de effecten van elke maatregel zijn. Het getuigt niet van wijsheid als je daarvoor je ogen sluit.

De heer Koffeman heeft ook een motie ingediend. Daar kom ik zo meteen nog even op terug. De heer Ten Hoeve heeft gevraagd hoe wordt omgegaan met de gedragscodegroep en daar kom ik zo meteen ook even op terug.

Ik bedank de heer Engels voor zijn steun voor het Belastingplan. Ik ben blij dat zijn fractie alles afwegende tot het oordeel is gekomen dat het Belastingplan steun verdient. Ik weet dat met name de maatregel voor podiumkunsten bijzonder zwaar op de maag lag in de fractie van D66. Dat geldt ook voor de maatregel voor het afschaffen van heffingskortingen voor maatschappelijke beleggingen. Op beide punten is een zachte landing aangebracht ten opzichte van de oorspronkelijke voorstellen.

De heer Engels heeft gesproken over de politieke onwil vanuit de coalitie. Ik betitel het niet zozeer als "politieke onwil", maar in de Tweede Kamer is nu eenmaal een andere meerderheid dan in de Eerste Kamer. Daarnaast worden de verantwoordelijkheden in de Tweede Kamer en in de Eerste Kamer op een andere manier ingevuld. Terecht wordt in deze Kamer gezegd: belast ons daar niet mee, want wij willen niet geleid worden door de Tweede Kamer. Dat is een zeer terecht punt. Natuurlijk is dat niet zo, maar de regering heeft te maken met beide Kamers der Staten-Generaal. Als die twee Kamers op onderdelen lijnrecht tegenover elkaar staan, in meerderheid althans, moet de regering kiezen wat de meest verstandige weg is om tot ordentelijke besluitvorming te komen. Dan kunnen wij ons beleid ook daadkrachtig uitvoeren. Ik meen dat wij uiteindelijk met de gekozen oplossing, waarvoor ik in deze Kamer brede steun heb gevonden, vooruit kunnen.

De heer Engels (D66):

Ik maak een opmerking voor de goede orde en de staatsrechtelijke zuiverheid. In de beleving van mijn fractie en naar ik aanneem van deze Kamer is het niet zo dat Tweede en Eerste Kamer tegenover elkaar stonden. Dat beeld heb ik eerder proberen weg te nemen. Wij stonden tegenover de regering en de regering had een probleem met zijn coalitie, en dat is niet ons probleem. Het is goed om ervan uit te gaan dat wij met de regering te maken hebben en de regering met ons. De regering heeft ook met de Tweede Kamer te maken, maar dat moet zij daar regelen. Er is geen staatsrechtelijke figuur om een mogelijk verkeer tussen Eerste en Tweede Kamer überhaupt te regelen. Wij moeten ons als Kamers niet in die positie willen brengen. Overigens kan dat ook niet. Ik hecht eraan om dat nadrukkelijk aan te geven. Zo is de discussie niet verlopen.

Staatssecretaris Weekers:

Dat klopt natuurlijk. De heer Engels heeft volkomen gelijk. De regering zit met een meerderheid in de Tweede Kamer en een andere meerderheid in de Eerste Kamer. De Tweede Kamer kan amenderen. De Eerste Kamer kan dat niet, hoe graag sommige leden van deze Kamer dat misschien ook zouden willen. Ik zou mij dat goed kunnen voorstellen, maar ik wil niet polariseren. Uiteindelijk hebben wij te maken met het ultieme recht van de Eerste Kamer dat zij een voorstel kan afstemmen. De Eerste Kamer kan vetoën. De chambre de réflection kan vetoën. Het is uiteindelijk aan de regering, die eerst met de Tweede en vervolgens met de Eerste Kamer zaken moet doen, om uiteindelijk een ordentelijk resultaat te bereiken.

De heer De Boer (ChristenUnie):

De staatsrechtelijke positie van de Eerste Kamer is niet anders als de regering hier al of niet een meerderheid heeft. Wij moeten oppassen voor polarisatie. Het is wel interessant dat er in de Tweede Kamer wel en hier geen meerderheid is, maar voor de staatsrechtelijke positie is dat nauwelijks van belang.

Staatssecretaris Weekers:

Begrijp mij niet verkeerd. Het gaat mij niet om de getalsmatige meerderheid. Ik heb al aangegeven dat de Eerste Kamer haar verantwoordelijkheid op een bepaalde wijze invult. Hier bestaat meer dan in de Tweede Kamer belangstelling voor goed overgangsrecht. Laten wij het daar voor dit moment bij houden. Anders krijg ik straks de portefeuille staatsrecht er ook nog bij in het kabinet.

De voorzitter:

Ik zie dat de Kamer ermee instemt dat u het hierbij houdt.

Staatssecretaris Weekers:

Mevrouw Böhler heeft gezegd dat ik gevaarlijk dicht bij minachting van deze Kamer zou zitten. Ik hoop dat gevoelen te hebben weggenomen. Als dat gevoel bij een van de leden zou zijn ontstaan, wil ik dat graag wegnemen. Het is nooit mijn bedoeling geweest. Ik heb daarnet aangegeven dat er geen hiërarchische relatie bestaat tussen de Kamers.

De heer Biermans is buitengewoon tevreden. Ik zou hem nog tevredener kunnen stellen door nu alvast toe te zeggen dat in Rutte II of Rutte III de erf- en schenkbelasting en de dividendbelasting worden afgeschaft. Ik moet de heer Biermans teleurstellen: die toezegging kan ik niet doen. Op dit moment hebben wij natuurlijk geen ruimte voor nettolastenverlichting. In het regeerakkoord zit echter wel een haakje. Mocht verhoopt de economische situatie in de komende jaren fors verbeteren, mochten wij een begrotingsevenwicht bereiken, dan is er vanaf dat moment ruimte voor lastenverlichting. Ik zie dat morgen nog niet meteen gebeuren, maar ik begrijp de wensen. Ze zijn genoteerd.

De heer Biermans zou de assurantiebelasting onder het algemene btw-tarief gebracht willen zien. Kennelijk heeft hij de verkiezingsprogramma's van de PvdA en GroenLinks goed gelezen en wil hij daar nu steun aan betuigen, althans aan dit onderdeel ervan. Het kabinet heeft er geen enkel voornemen toe, maar in het kader van een nieuwe belastingmix zullen wij dit opnieuw bekijken. Dat kan in het kader van de fiscale agenda.

Ik zeg toe dat ik nog met een schriftelijke reactie zal komen op het artikel van Rambhadjan. Het is inderdaad behoorlijk technisch. Dat verdient dan dus ook een schriftelijke reactie.

Ten aanzien van de monostromen wordt ons struisvogelpolitiek verweten. Ik loop gewoon aan tegen de begrotingssystematiek en de begrotingsregels zoals wij die kennen. Export kan niet worden tegengehouden op basis van Europese regelgeving. Als toename van de export leidt tot een tegenvallende opbrengst van de afvalstoffenbelasting hoeft hier op basis van de begrotingssystematiek geen dekking voor gevonden te worden omdat er sprake is van een endogeen effect. Wanneer je de maatregel zou terugdraaien moet je jezelf ook niet rijk rekenen. Ik denk dat het belangrijk is dat ik ook in het kader van de startnotitie kijk of wij op een andere manier met die monostromen kunnen omgaan dan wij op dit moment doen.

De heer Koffeman heeft een motie ingediend waarin de regering wordt verzocht de duurzaamheidseffecten van elke fiscale maatregel met nadruk mee te wegen en daarover te rapporteren aan de Kamer. Ik zou deze motie willen ontraden. Vergroening kan een thema zijn, ook binnen de fiscaliteit. Wij zijn er voortdurend alert op, zoals ik vanochtend al heb aangegeven. Ik heb toen ook aangegeven dat Nederland al buitengewoon hoog scoort als het gaat om milieubelastingen. Er zijn op zeker moment echter ook grenzen aan. Die grenzen zijn ook gelegen in de vraag hoe de landen om ons heen met een aantal belastingen omgaan. Daarnaast zet het kabinet al in op de SDE-plus. Dat betekent dat de burger straks via zijn eigen energierekening wordt geconfronteerd met een bepaalde opslag die hij niet kan ontgaan, omdat duurzame energie moet worden opgewekt. Dat is ook een onderdeel van het regeerakkoord, maar het leidt wel tot lastenverzwaring voor de burger. Wij moeten oppassen dat de fiscaliteit niet te veel als instrument wordt ingezet, want ook andere onderwerpen spelen een belangrijke rol bij de fiscaliteit. Ik heb zo-even al als blauwe staatssecretaris gezegd dat in de eerste plaats de schatkist gevuld moet worden om de publieke voorzieningen te bekostigen en dat wij ook moeten kijken naar draagkracht en werkgelegenheid. Als je te ver doorschiet in vergroening van belastingen, zou dat ook nog wel eens werkgelegenheid en behoorlijk wat koopkracht kunnen kosten. Wij zullen daar een juiste balans in moeten vinden. Ik sta er open voor, maar de motie zoals die nu luidt, zou ik willen ontraden.

De heer Koffeman (PvdD):

De staatssecretaris zegt dat wij niet te ver door moeten schieten met vergroening en dat wij ook naar de landen om ons heen moeten kijken. Maar zouden wij niet eens kunnen beginnen met ontzwarting? Waarom stellen wij kolencentrales vrij van kolenbelasting terwijl elke burger over zijn barbecue wel kolenbelasting betaalt? Dat slaat toch gewoon nergens op? Dat heeft toch ook niets met omliggende landen te maken? De staatssecretaris kan toch gewoon zeggen: het is inderdaad niet zo'n goed idee om de CO2-uitstoot en de andere verzwarting verder op te laten lopen, wij gaan die kolenbelasting op iedereen van toepassing verklaren? Wat is daar mis mee?

Staatssecretaris Weekers:

Als dan het gevolg zou zijn dat het daarheen wordt geleid dat de kolencentrales in Nederland maar op halve kracht draaien en er kernenergie uit bijvoorbeeld Frankrijk wordt geïmporteerd dan zou dit nog weleens het paard achter de wagen spannen kunnen betekenen.

De heer Koffeman (PvdD):

Om maar even in mijn eigen terminologie te blijven: het lijkt erop alsof u ervoor pleit dat de keuze alleen maar is om door de hond of door de kat gebeten te worden. Ik geloof echter niet dat dit terecht is. Als u zorgt dat er hier minder kolencentrales komen, zal er meer ingezet kunnen worden op duurzame energie. En dat is geen kernenergie.

Staatssecretaris Weekers:

Kernenergie is in de ogen van het kabinet ook duurzame energie. Dus daar zetten wij in ieder geval op in. Mocht ik ruimte zien in de sfeer van de kolenbelasting – er zit een klein haakje in het regeerakkoord waar staat dat een kolenbelasting een optie zou kunnen zijn in het kader van die SDE-plus – dan zal ik dat bekijken, maar ik ga nu niet al toezeggen dat ik een kolenbelasting ga invoeren omdat de consequenties daarvan toch te verstrekkend zijn op dit moment.

Ik ben nog een reactie schuldig op de motie van de heer Reuten. Deze reactie is dan meteen een antwoord op de vraag van mevrouw Böhler over de verhoging van de btw op beeldende kunsten. De motie ziet op kunstenaars met een zeer laag inkomen. De maatregel heeft echter betrekking op alle kunstenaars, terwijl het merendeel van de kunstenaars niet onder de armoedegrens leeft. De maatregel heeft ook betrekking op bijvoorbeeld heel dure kunst, en trouwens ook op antiek en op verzamelobjecten die in het Nederlandse economische verkeer worden gebracht. De motie ziet ook op intermediairs, maar intermediairs vallen op dit moment al door middel van de margeregeling onder het algemene btw-tarief. Voor aftrekgerechtigde ondernemers heeft de verhoging van de btw geen gevolgen omdat zij de btw kunnen aftrekken. Bovendien is in deze sector sprake van een lage prijselasticiteit. Afnemers van kunstvoorwerpen hebben relatief hoge inkomens. Tot slot zou de budgettaire derving ten gevolge van deze motie circa 20 mln. bedragen. Ik moet deze motie daarom ontraden.

De heer Reuten (SP):

Nu begrijp ik het niet meer helemaal. De staatssecretaris schrijft in de nota naar aanleiding van het verslag dat het uitdrukkelijk niet om de kunst- en antiekhandel gaat. Of de staatssecretaris is verkeerd geïnformeerd of de staatssecretaris heeft de Kamer verkeerd geïnformeerd. De motie ziet uitdrukkelijk uitsluitend op een kunstwerk dat voor het eerst in het economisch verkeer wordt gebracht door de maker of zijn intermediair.

Staatssecretaris Weekers:

De passage over de intermediair heb ik in elk geval opgevat als de handel die nu al ...

De heer Reuten (SP):

Nee, daar bedoel ik mee dat ...

Staatssecretaris Weekers:

... maar dat zal ik dan schrappen. Dan blijven de overige argumenten wat mij betreft in elk geval overeind.

De heer Reuten (SP):

En wat zijn de overige argumenten?

Staatssecretaris Weekers:

De budgettaire opbrengst is ingeboekt en daar heb ik op dit moment geen alternatief voor.

De heer Reuten (SP):

Ja, maar ...

Staatssecretaris Weekers:

Dat is een. In de tweede plaats heb ik gemeld dat de budgettaire opbrengst vooral gehaald zal moeten worden bij de dure werken, bij de dure kunst-, verzamel- en antiekobjecten die in het economisch verkeer ...

De heer Reuten (SP):

Het gaat toch niet om antiekobjecten?

Staatssecretaris Weekers:

Als het de heer Reuten gaat om de kleine kunstenaars, wil ik toch wijzen op de bagatelregeling die wij in de btw-sfeer kennen. Onder een bepaalde omzetgrens is men vrijgesteld van btw. Dan heb je het over de kunstenaars die onder de armoedegrens leven.

De heer Reuten (SP):

Welke grens is dat ongeveer? Kan dat de staatssecretaris van bovenaf worden ingefluisterd?

De voorzitter:

Nou, laten wij deze discussie verder niet voeren.

De heer Reuten (SP):

Ik wil nog een ander punt aanroeren. Het gaat vaak om werken waarvan de productie lang duurt. Ook voor deze mensen geldt – dat zeg ik ook tegen de senatoren Essers en Biermans – dat de regeling in twee maanden wordt ingevoerd. Ook hier is de rechtszekerheid in het geding, zoals dat ook gold bij de podiumkunsten. De argumentatie is voor het ene geval en het andere geval identiek. Ik stel dan ook voor om op dit terrein om te beginnen dezelfde invoeringstermijn te nemen als voor de podiumkunsten, want de argumentatie is gelijk.

Staatssecretaris Weekers:

Daar ben ik het niet mee eens. Dit betreft toch echt heel andere zaken. De Eerste Kamer heeft bij haar pleidooi voor meer tijd voor de podiumkunsten als argument met name het lopende theaterseizoen naar voren gebracht. Daarbij zouden al tal van contracten zijn afgesloten. Uiteindelijk, na een stevig debat, zijn wij daarop ingegaan. Voor het in het Nederlandse economische verkeer brengen van antiek, verzamelobjecten en kunst geldt deze argumentatie niet. Misschien dat ik de heer Reuten op één punt nog kan geruststellen en dat betreft de vraag welke eenmanszaken eronder vallen. Uiteindelijk gaat het om feiten en omstandigheden, maar na aftrek van voorbelasting gaat het om ondernemers die jaarlijks minder dan € 1883 btw betalen. Grosso modo zou je dat met een factor vijf kunnen vermenigvuldigen. Dan kom je in de buurt van een omzet van € 10.000. Dat hangt ook weer af van de genoten vooraftrek. De kunstenaars op of onder de armoedegrens, waarop de heer Reuten doelt, kunnen zich hiermee hoogstwaarschijnlijk voor een belangrijk deel redden.

De voorzitter:

De heer Reuten krijgt de gelegenheid voor een laatste interruptie.

De heer Reuten (SP):

Voor de wetsgeschiedenis wil ik nog even opmerken dat ik oorspronkelijk ook dacht dat het mede om de kunst- en antiekhandel ging. Sommigen dachten zelfs dat het daar uitsluitend om ging. Uit de nota naar aanleiding van het verslag blijkt dat het daar juist niet om gaat omdat die al onder het hoge tarief viel. Dus blijft over de beeldende kunst die voor het eerst in het economisch verkeer wordt gebracht door de maker, zijn intermediair, galerie of wat dan ook.

Staatssecretaris Weekers:

Als je 20 mln. bij elkaar vergaart met deze maatregel, zal het duidelijk zijn dat het niet om kleine goedkope kunstwerken van arme kunstenaars gaat. Het gaat echt om duurdere kunst. Als de heer Reuten consistent is moet hij met die groep geen medelijden hebben. Hij wil immers dat daar waar meer belasting kan worden betaald, dat ook moet gebeuren.

Voorzitter. Ik kijk even rond of ik nog vragen heb laten liggen.

De voorzitter:

Dat zou ik maar niet doen.

Staatssecretaris Weekers:

Dan wil ik u en de andere leden van de Eerste Kamer zeer bedanken voor het stevige maar zeer constructieve debat.

De voorzitter:

Ik mag u verzekeren dat, als leden van deze Kamer vinden dat zij onvoldoende zijn beantwoord, zij dat zelf zullen melden. Dit lijkt op een vorm van uitlokking!

Wij zijn hiermee gekomen aan het einde van de beraadslaging. Het is duidelijk dat straks over deze wetsvoorstellen zal worden gestemd.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Voordat ik een korte schorsing inlas, geef ik het woord aan mevrouw Vedder-Wubben.

Mevrouw Vedder-Wubben (CDA):

Voorzitter. Wij willen graag een heropening van het debat over het wetsvoorstel Wijziging van de Algemene Ouderdomswet.

De voorzitter:

U verzoekt om een derde termijn. Ik vraag minister Kamp om plaats te nemen achter de regeringstafel. In de tussentijd deel ik de Kamer mee dat de vergadering na een korte derde termijn kort zal worden geschorst. De duur van die schorsing hangt af van de tijd die de fracties nodig hebben voor intern beraad. Direct na die schorsing gaan wij stemmen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven