Aan de orde is de voorzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2011) (32504);

het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2011) (32505);

het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale verzamelwet 2010) (32401).

(Zie vergadering van 20 december 2010.)

De voorzitter:

Ik heet de staatssecretaris van Financiën van harte welkom in de Eerste Kamer.

De beraadslaging wordt hervat.

Staatssecretaris Weekers:

Voorzitter. Ik dank alle Kamerleden voor hun inbreng en voor het feit dat wij vandaag het Belastingplan 2011 kunnen behandelen, ondanks de dit jaar wederom barre weersomstandigheden. De laatste paar straten heb ik te voet moeten afleggen, omdat het Binnenhof per auto niet bereikbaar was. Dat zal voor veel Kamerleden hebben gegolden. Ik ben in elk geval blij dat wij vandaag, op de laatste vergaderdag van de Eerste Kamer en de laatste parlementaire dag van het jaar, over het Belastingplan 2011 kunnen spreken.

De complimenten voor de snelheid en uitgebreidheid van de schriftelijke antwoorden die enkele Kamerleden, zoals de heren De Boer en Reuten, gisteren hebben overgebracht, heb ik zeer op prijs gesteld. Deze complimenten zal ik natuurlijk ook overbrengen aan mijn ambtelijke ondersteuning, die weekenden en nachten heeft doorgewerkt om ervoor te zorgen dat wij beide Kamers van het parlement adequaat en volledig kunnen informeren. De heer Essers heeft mij bedankt voor de empathische beantwoording; nee, er zat geen cynische ondertoon in, ook niet van zijn zijde, zo begrijp ik. Als ik mogelijkheden zie om de Kamer tegemoet te komen, zal ik niet nalaten die mogelijkheden te benutten. Als ik geen mogelijkheden zie, zal ik dat helder op tafel leggen. Dat zal vandaag ook gebeuren met een aantal zaken. Ik ben ook het voormalige kabinet, het kabinet-Balkenende/Rouvoet, dank verschuldigd voor de indiening van deze stukken met een evenwichtig koopkrachtpakket voor burgers en bedrijven. Zij bevatten enkele crisismaatregelen voor het bedrijfsleven en vooral voor de bouw. Op dit punt sluit ik mij graag aan bij de waarderende woorden van de heren De Boer, Essers, Biermans en Ten Hoeve.

Het is een bijzonder Belastingplan, dat, zoals gezegd, voorbereid en ingediend is door het kabinet-Balkenende/Rouvoet. Bij nota van wijziging is het door het kabinet-Rutte/Verhagen aangevuld met enkele maatregelen uit het regeerakkoord. Deze maatregelen hangen samen met het saneren van de overheidsfinanciën. De sanering is door de vergrijzing, de kredietcrisis en de Europese schuldencrisis een harde noodzaak en vergt pijnlijke maatregelen. De noodzaak tot sanering van de overheidsfinanciën wordt volgens mij niet door de Kamer betwist, maar wordt breed gedragen. Het spreekt voor zich dat in een land met – gelukkig! – een pluriforme politiek verschillend wordt gedacht over de maatregelen die worden getroffen. Elke maatregel kent natuurlijk een andere appreciatie bij de verschillende politieke partijen.

De heer Leijnse begon zijn inleiding gisteren met de woorden dat het Belastingplan een complex geheel van wetgeving is dat wetsvoorstellen bevat van een zeer uiteenlopend gewicht, van zeer diverse betekenis en van groot en beduidend minder groot politiek belang. Ja, zo is het maar net. Een betere typering zou ik niet kunnen geven. De heer Leijnse heeft aangegeven dat de behandeling in de Tweede en in de Eerste Kamer anders is. De Tweede Kamer heeft het recht van amendement en kan het pakket van samenstelling doen veranderen. De Eerste Kamer heeft echter geen recht van amendement en stemt ook niet over onderdelen van het pakket. Bij de besluitvorming in deze Kamer moet iedere fractie dus een saldoafweging maken voor haar stemgedrag. De heer Leijnse heeft dit buitengewoon treffend verwoord. Hij vroeg zich af waar zijn fractie het mee eens is en waarmee niet en hoe zwaar beide kanten in het geheel doorwegen. Het geheel aan maatregelen als zodanig bij het Belastingplan is elk jaar al erg complex. Dit jaar is het nog een slagje complexer omdat het pakket zowel door het vorige kabinet als door het huidige kabinet is samengesteld. Er zijn bovendien andere meerderheden in de Tweede en de Eerste Kamer. Ik hoop in elk geval dat deze Kamer het complexe geheel aan maatregelen per saldo positief zal wegen.

Ik zal hierna uitgebreid terugkomen op de gestelde vragen. Ik heb constructief gekeken naar de wensen van de Kamer, maar ik zal de Kamer niet op alle punten tegemoet kunnen komen. Ik wil vandaag graag met de Kamer delen waar dit wel of niet kan. Ik zal de vragen in blokken beantwoorden. Eerst zal ik iets zeggen over de fiscale agenda, dan iets over het koopkrachtpakket. Daarna ga ik in op de maatregelen in het regeerakkoord. Bovendien zeg ik iets over de Vpb en de btw in Europees perspectief. Het laatste blokje heeft betrekking op overige onderwerpen, omdat er enkele vragen zijn gesteld die niet onder een samenhangend blok kunnen worden geclassificeerd.

Vooraf ga ik nog even in op de vraag van mevrouw Böhler en de opmerkingen van de heren Leijnse en Engels over de strekking van het Belastingplan. Het Belastingplan 2011 is een verzamelwet met maatregelen met budgettaire effecten en koopkrachteffecten waarvoor inwerkingtreding per 1 januari aanstaande wenselijk is. Het gaat om maatregelen gericht op constructie en fraudebestrijding. Er is een koopkrachtpakket voor burgers en een lastenpakket voor bedrijven opgenomen ter compensatie van onder andere de hogere zorgpremies. Het budgettair beslag van dit pakket maatregelen in het Belastingplan 2011 is ruim 2 mld., zoals terecht door de heer Biermans opgemerkt. Het koopkrachtpakket voor burgers heeft een budgettair beslag van ongeveer 1,1 mld. Dit is meer dan het lastenpakket voor bedrijven van 1 mld. Ik zeg dit mede in reactie op de opmerkingen van de heer Engels. Als ik het heb over budgettair beslag, gaat het over lastenverlichting ten opzichte van de belastingwetgeving die in 2010 geldt.

Het pakket maatregelen voor burgers en bedrijven is mede gericht op het stimuleren van ondernemerschap en van de woningmarkt en bovendien op innovatief ondernemerschap. Ik hoef in dit verband maar te verwijzen naar de maatregelen in de innovatiebox. Het is dus ook gericht op het door de heer Engels bedoelde herstel van de economie. Eerder heb ik al gezegd dat bij nota van wijziging enkele maatregelen uit het regeerakkoord zijn toegevoegd die eveneens per 1 januari 2011 in werking treden. Die maatregelen hebben ook budgettaire effecten in totaal, mede om het overheidsbudget weer op orde te krijgen.

Het wetsvoorstel overige fiscale maatregelen 2011 is eveneens een verzamelwet. Die bevat, zoals de naam al zegt, overige fiscale maatregelen, waarvoor inwerkingtreding per 1 januari aanstaande ook wenselijk is. De budgettaire gevolgen van deze maatregelen zijn echter nihil tot relatief beperkt. Het gaat daarbij onder meer om maatregelen in verband met toezeggingen aan de Eerste en de Tweede Kamer of in verband met Europees recht of jurisprudentie.

Ik kom nu op het blok fiscale agenda. Het verheugt mij dat beide Kamers veel interesse hebben in de door mij aan beide Kamers toegezegde brief over de fiscale agenda. Zowel in de Tweede Kamer als gisteravond in deze Kamer zijn er veel suggesties gedaan voor onderwerpen die zouden kunnen worden meegenomen. De heer Biermans vroeg mij gisteren waarom ik geen vergezichten in mijn fiscale agenda wil opnemen. Het is de vraag wat een vergezicht is. Dat is vooral een subjectieve waarneming. Het klopt dat mijn fiscale agenda niet een complete belastingherziening inhoudt, maar een complete belastingherziening is volgens mij ook niet nodig. Het Nederlandse belastingstelsel kent in zijn basis namelijk heel veel goede punten. Daarnaast is in de laatste tijd, met name in de internationale literatuur, bijzonder veel aandacht geschonken aan fiscale vergezichten; wat zou een ideaal fiscaal stelsel zijn? Zo is de Mirrlees Review in het Verenigd Koninkrijk recentelijk eindelijk afgerond en heeft de OESO adviezen gepubliceerd over het ideale belastingstelsel. Ik kan toezeggen dat ik deze vergezichten betrek bij het opstellen van mijn fiscale agenda.

Daarbij wil ik vooral bekijken in hoeverre deze vergezichten praktisch toepasbaar zijn en passen in de Nederlandse context. Ik kan een prachtig ideaalbeeld schetsen – dat heb ik vorige week gedaan bij de behandeling van de belastingwetgeving voor de BES-eilanden – maar wij beginnen niet op een groen veld. Je moet uitgaan van de bestaande verhoudingen in Nederland: wie wordt waardoor geraakt? Het is mijn ambitie om de komende jaren te werken aan een vereenvoudiging, een beter begrijpelijk en eerlijk stelsel, dat ook fraudebestendig is. Daarbij zal ik heel veel suggesties betrekken, maar uiteindelijk wil ik mij niet verliezen in een utopische fiscale wereld. Het moet namelijk ook praktische betekenis hebben voor Nederland, want wij zijn aangesteld om dingen te doen waarmee wij echt iets kunnen bereiken en voor elkaar kunnen krijgen.

Dat betekent niet dat mijn fiscale agenda niet vergaand kan zijn. Ik heb eerder al aangegeven dat ik wil kijken naar de loonsomheffing en dat ik wil bekijken of een uniformering van het btw-tarief mogelijk is. Dat laatste werd ook gesuggereerd door de heer Biermans zelf. De heer Ten Hoeve heeft hier ook al op gewezen. Ik zeg erbij dat dit onderwerp niet zomaar kan worden ingevoerd, maar dit thema speelt nadrukkelijk een belangrijke rol in de fiscale agenda. Het is van belang dat eventuele voorstellen het belastingstelsel eenvoudiger maken. Dat wil zeggen dat het stelsel begrijpelijk moet zijn voor de burger en moet zorgen voor minder administratieve lasten en minder uitvoeringskosten. Daardoor moeten wij wat minder gebruikmaken van het fiscaal instrumentalisme. Daarop heeft niet alleen de Raad van State gewezen, maar ook de heer Ten Hoeve en anderen hebben daar gisteren op gewezen. De heer Ten Hoeve heeft dat gisteren nog het mooist verwoord. Het stelsel moet ook qua opbrengst meer solide worden. Zeker in een tijd met een hoog financieringstekort moeten belastingopbrengsten niet tegenvallen. Ten slotte moet het stelsel minder fraudegevoelig worden.

Ik heb eerder al aangegeven dat mijn fiscale agenda geen kant-en-klaar uitgewerkt totaalvoorstel bevat en dat onderwerpen in verschillende mate van verstrekkendheid worden behandeld. Bij het ene wordt er naar een concrete conclusie toegewerkt en bij het andere worden mogelijke richtingen en gevolgen geschetst. Ik zoek daarbij nadrukkelijk de discussie met beide Kamers op. Ik zal de suggesties die door diverse leden zijn gedaan, heel goed bekijken. Verschillende suggesties zijn overigens ook al in de discussie met de Tweede Kamer aan de orde geweest. Ik heb zelf ook al een aantal onderwerpen geadresseerd, die ik wil oppakken of bestuderen.

De door de heer Biermans voorgestelde vereenvoudiging door grondslagverbreding en de gedachte om in de belastingmix meer indirecte en minder directe belastingen te gebruiken, neem ik daarin mee. Ook de heer Reuten heeft gevraagd om eens te kijken naar de belastingmix. Dat wordt daar uiteraard in betrokken. De heer Essers heeft gevraagd om een meer leefvormneutrale benadering. Ik heb ook al in de Tweede Kamer toegezegd dat ik deze aspecten in elk geval meeneem, ofschoon dat niet eenvoudig is, maar ik waag in elk geval een poging. Dat zeg ik de heer Essers graag toe.

Ik noemde net al de mogelijke uniformering van het btw-tarief. Dat kan leiden tot extra belastingopbrengsten, die niet alleen gebruikt kunnen worden om directe belastingen te verlagen, maar ook om bijvoorbeeld kleine belastingen te schrappen. De heer Biermans heeft daarvoor enkele voorbeelden genoemd en de heer De Boer heeft de waterbelastingen genoemd. Die punten wil ik in mijn fiscale agenda betrekken.

Gisteren zijn door de heren De Boer en Reuten vragen gesteld over de hypotheekrenteaftrek. Laat ik daar maar duidelijk over zijn: het zal geen onderwerp van de fiscale agenda zijn. De minister-president is tijdens de algemene beschouwingen ingegaan op de uitvoering van de motie-De Boer c.s. Minister Donner zal in de loop van het volgend jaar een brief sturen met de woonvisie van dit kabinet. Daarin zal ook worden ingegaan op de verschillende aspecten van de woningmarkt. Tevens zal invulling worden gegeven aan de motie-De Boer c.s. die vraagt om een kabinetsvisie op de woningmarkt.

Tijdens de financiële beschouwingen heb ik al aangegeven dat de kabinetsvisie op de hypotheekrenteaftrek helder is. Wij kiezen voor rust op de woningmarkt en zullen geen voorstellen doen die de hypotheekrenteaftrek beperken. De heer De Boer heeft gisteren nog een heel concrete vraag gesteld over het budgettair beslag van de hypotheekrenteaftrek. Dat is een interessante en belangwekkende vraag. Wij zullen het de komende jaren goed in de gaten moeten houden. De Studiegroep Begrotingsruimte heeft er ook aandacht voor gevraagd. Het budgettair beslag van de hypotheekrenteaftrek als percentage van het bruto binnenlands product stabiliseert zich en loopt niet verder op. Mochten er signalen zijn dat daar verandering in komt, dan moeten wij dat heel goed tegen het licht houden.

Ik zal wel kijken naar andere aspecten van de woningmarkt. Vorige week heeft het CPB een interessante publicatie het licht doen zien om tot een alternatieve invulling van de overdrachtsbelasting te komen. Ik kan daarop meteen reageren met het opsommen van de uitvoeringsbezwaren en het van de hand wijzen, maar ik kan het ook anders benaderen. Op zichzelf is het een heel interessante gedachte, die ik het bestuderen waard vind. Ik zal er in mijn fiscale agenda op terugkomen. Misschien kunnen wij binnen hetzelfde domein iets anders verzinnen waarmee wij de doorstroming op de woningmarkt kunnen bevorderen. Nogmaals, er zitten plussen en minnen aan vast, waar ik heel goed naar wil kijken.

De heer Reuten (SP):

Wil de staatssecretaris in zijn notitie ook de mogelijkheden van een vermogensbelasting meenemen?

Begrijp ik de staatssecretaris goed dat hij het deel van de motie-De Boer c.s. dat handelt over de inkomensaspecten en de effecten op het budgettaire beslag, naast zich neerlegt? Nee toch? Het is een motie van de Kamer.

Staatssecretaris Weekers:

Het is een motie van de Kamer. Ik heb al aangegeven dat minister Donner er in elk geval op terugkomt. Tegelijkertijd heb ik aangegeven dat ik er in mijn fiscale agenda niet op terugkom. De Eerste Kamer heeft uitgesproken dat afschaffing of afbouw van de hypotheekrenteaftrek moet bijdragen aan de oplossing van het schatkisttekort. Daar is het kabinet het niet mee eens, maar ik geloof ook niet dat de heer De Boer het zo sterk in die zin heeft geduid. Ik kan mij zijn woorden in een eerder debat herinneren toen hij vroeg om een futuristische blik op de woningmarkt en de hypotheekrenteaftrek. Ik heb de heer De Boer niet zo begrepen dat het hem er alleen om te doen is dat de huizenbezitter met een hypotheek uiteindelijk extra moet gaan betalen om het begrotingstekort op te lossen.

De heer Reuten (SP):

De heer De Boer zal daar dadelijk over zeggen wat hij daarover te zeggen heeft. Ik heb de motie medeondertekend, dus ik weet ook waar zij over gaat. Ik begrijp dat minister Donner op de specifieke woningmarktaspecten terugkomt, maar die andere twee aspecten liggen toch echt op het terrein van deze staatssecretaris. Ik vind dus echt dat hij moet zeggen hoe hij dit gaat implementeren. Het is een substantieel deel van de motie.

Staatssecretaris Weekers:

Zoals gezegd, het kabinet heeft aangegeven dat het niet de discussie over de hypotheekrenteaftrek wil voeren in de zin zoals de heer Reuten dat aangeeft, simpelweg omdat dat de onrust op de woningmarkt vergroot, terwijl die markt nou net gebaat is bij rust. De heer De Boer heeft het kabinet daar ruim de tijd voor gegeven met zijn motie. Dus dat betekent dat ik daar volgens mij ook niet per se in mijn fiscale agenda op behoef terug te komen. Gesteld in het theoretische geval dat je de hypotheekrente gaat afbouwen – het kabinet kiest daar niet voor – dan verschillen partijen hier in deze Kamer en in ieder geval in de Tweede Kamer van mening over de vraag of de opbrengsten daarvan gebruikt moeten worden voor het terugbrengen van het begrotingstekort. Ik heb bijvoorbeeld D66 die de motie van de heer De Boer in deze Kamer heeft ondersteund, in de Tweede Kamer horen zeggen dat het wat haar betreft een-op-een teruggegeven zou kunnen worden aan lagere belastingen en dat het haar er niet om gaat dat hiermee extra belastingopbrengsten worden binnengehaald. Dus er wordt genuanceerd tegen aangekeken. Dat wil ik er alleen maar mee aangeven.

De heer De Boer (ChristenUnie):

Ik denk dat de staatssecretaris zich toch een beetje vastpraat op dit moment. Zojuist had hij het over de eventuele groei en de budgettaire ruimte met betrekking tot de hypotheekrente. Hij zei daarvan: dat zullen wij dan gaan bekijken. Hij geeft daarmee aan dat het een probleem zou kunnen worden. Ik heb in mijn bijdrage gisteren gevraagd hoe, als de budgettaire ruimte die nodig is groter moet worden, daarmee wordt omgegaan als je de hypotheekrente niet wilt aanpakken. Dan zal je het op een andere wijze moeten vinden. Ik kan mij niet voorstellen dat je dat in je fiscale agenda buiten de discussie houdt. Ook al zou je de hypotheekrenteaftrek er niet bij betrekken, dan nog zal je antwoord moeten geven op de vraag waar je die grotere budgettaire ruimte dan vandaan haalt.

Wat de motie betreft die een paar keer genoemd is: ik dacht dat de inhoud daarvan klip-en-klaar is. Er wordt nadrukkelijk wel gesproken over het beperken van hypotheekrenteaftrek, met name voor de hogere inkomens. Als de staatssecretaris zegt dat dit niet bij de fiscale agenda aan de orde komt, dan neem ik aan dat het kabinet daarop wel op een andere wijze, via minister Donner of anderszins, een antwoord zal geven.

Staatssecretaris Weekers:

Dat laatste is het geval. De vraag van de heer De Boer is in wezen of, mocht de hypotheekrenteaftrek een zwaarder budgettair beslag krijgen, dit moet worden afgewenteld op andere belastingbetalers. Ik zou de suggestie willen doen dat ik daarop dan ergens in het kader van die fiscale agenda op terugkom. Wij hebben er op dit moment geen aanleiding voor om dat te veronderstellen. Zoals gezegd, het beslag van de hypotheekrenteaftrek in budgettaire zin is, zoals wij het nu overzien, stabiel, ook in relatie tot het bbp. Er is dus ook geen aanleiding om die exercitie als zodanig te doen, maar ik wil er wel wat uitgebreider op terugkomen in reactie op de concrete vraag van de heer De Boer.

De heer De Boer (ChristenUnie):

U had zo'n omfloerste beschrijving in de zin van: ergens wil ik er in de fiscale agenda wel op terugkomen. Dat is zo weinig concreet. Aan het eind zei u: ik wil er op terugkomen. U hebt nog geen aanleiding om te denken dat er meer budgettaire ruimte nodig zal zijn. Ik herhaal mijn vraag aan u om een toekomstvisie te geven. Je moet namelijk toch een beleid klaar hebben voor het geval er wel meer budgettaire ruimte nodig is.

Staatssecretaris Weekers:

Ik zal kijken op welke manier ik daarop terug kan komen opdat de vraag die belangrijk genoeg is, ook een gedegen antwoord zal krijgen. Dat zal ik zonder meer doen, maar ik wil niet de indruk wekken dat dit kabinet met plannen wil gaan komen rondom de hypotheekrenteaftrek. Het moet hier ook maar eerlijk op tafel worden gelegd dat wij daarover van mening verschillen.

De heer Leijnse (PvdA):

Er zijn geen mooiere leugens dan statistieken. Dus ik keek even op toen de staatssecretaris ineens het verband legde tussen het beslag van de hypotheekrenteaftrek en de ontwikkeling van het bbp. Kan het zijn dat die relatieve stabiliteit die zich daarbij aftekent, te maken heeft met de zeer beperkte stijging van de huizenprijzen in de afgelopen twee jaar?

Staatssecretaris Weekers:

Dat kan ook samenhangen met het feit dat de rente op dit moment bijzonder laag is. Wij zullen natuurlijk alle risico's in kaart moeten brengen.

De heer Leijnse (PvdA):

Als dat niet te veel is gevraagd, verzoek ik de staatssecretaris om in de brief die hij naar de Kamer zal sturen, in het hoofdstuk hypotheekrenteaftrek op de volgende twee onderwerpen in te gaan. 1. Wat is een reële prognose van de ontwikkeling van het beslag van de hypotheekrenteaftrek op de overheidsfinanciën bij bepaalde rentestanden en een bepaalde ontwikkeling op de woningmarkt? 2. Bij welke inkomens en bij welke huizenbezitters slaat de hypotheekrenteaftrek nu precies neer? Daarmee vraag ik de staatssecretaris om in te gaan op de verdelingsproblematiek.

Staatssecretaris Weekers:

Over dat laatste is natuurlijk al veel informatie bekend. Zowel het Centraal Planbureau als het CBS heeft daar verschillende studies naar verricht. Die kunnen wij nog eens even heel goed oplijnen.

Werken met scenario's is natuurlijk niet verkeerd. Ik zal mijzelf eens verder buigen over deze vraag, want het is een belangwekkende vraag. Daar komt antwoord op.

Mevrouw Böhler (GroenLinks):

Ik hoor de staatssecretaris zeggen dat de regering geen plannen heeft om iets te doen aan de hypotheekrenteaftrek. Dat wisten wij natuurlijk al. Daarom heeft deze Kamer de bewuste motie aangenomen. De vraag is dus eigenlijk alleen maar of de regering nu iets doet met deze motie. Of is deze er een in de rij van moties die de regering naast zich neerlegt?

Staatssecretaris Weekers:

Ik vrees toch dat ik in herhaling verval. De heer Donner zal vanuit zijn verantwoordelijkheid voor de woningmarkt hierop terugkomen.

De heer Reuten (SP):

De staatssecretaris zei net tegen de heer Leijnse dat hij zich zal buigen over zijn vraag. Hij zegt dus niet toe dat hij in de nota op de hypotheekrenteaftrek zal ingaan. Ik kan niet anders dan constateren dat de staatssecretaris deze motie, als verantwoordelijk bewindspersoon voor dit onderdeel van de motie, naast zich neerlegt. Het kan niet anders dan dat dit consequenties heeft in de context van dit debat over het Belastingplan. Als de staatssecretaris een Kamermotie naast zich neerlegt, dan heeft dat consequenties voor het belangrijke wetsvoorstel dat hier voorligt.

Staatssecretaris Weekers:

In de motie van de heer De Boer wordt gevraagd om voor het eind van 2011 op dit thema terug te komen. Ik heb al toegezegd dat de heer Donner hierop zal terugkomen. Die berichten zullen uiteraard ook deze Kamer bereiken. Op de nadere specifieke vragen die de heer Leijnse heeft gesteld over de financiën en de houdbaarheid, heb ik geantwoord dat ik mij daar nadrukkelijk over zal buigen en dat ik de Kamer daar op een gepast moment over zal berichten. Als dat kan, doe ik dat in het kader van de fiscale agenda. Dat heb ik al eerder toegezegd. Als dat uiteindelijk toch niet de beste plek blijkt te zijn, zal ik dat op een andere manier met deze Kamer delen. Dat zeg ik toe.

Door diverse leden zijn een aantal suggesties gedaan voor de fiscale agenda. Zo hebben de heren Essers en Biermans voorstellen gedaan voor een vereenvoudiging van de terbeschikkingstellingsregeling. In het verleden is daar al diverse keren over gesproken en die is al een paar keer onderzocht. Ik sta daarbij voor een aantal dilemma's, maar ik ben best bereid om nogmaals naar een mogelijke vereenvoudiging te kijken. Ik zeg erbij dat ik daarvan niet al te hoge verwachtingen heb. Er is immers tot dusver nog geen pasklaar antwoord gekomen. Als je toch naar heel veel fiscale zaken gaat kijken, moet dit onderwerp in elk geval ook opnieuw tegen het licht worden gehouden.

Een ander onderwerp waarbij zich dilemma's voordoen, door de heer Biermans genoemd, is de neutrale behandeling van het eigen en het vreemd vermogen in de Vpb. Met dit onderwerp kun je eigenlijk twee kanten op. Het eigen vermogen als vreemd vermogen behandelen of het vreemd vermogen behandelen als eigen vermogen.Beide kanten leveren winnaars en verliezers op. Er is ook sprake van een belangrijke internationale component. Dit thema wordt natuurlijk ook aan de orde gesteld door de studiecommissie. Daaraan wordt althans in de bijlage door diverse economen aandacht besteed. Wil je maatregelen doorvoeren zonder verliezers in de sfeer van ondernemingen, dan kost dat vele miljarden. Die miljarden zijn er niet. We zullen dus straks een goede afweging moeten maken als het gaat om de vraag waar de concurrentiekracht van Nederland het beste mee wordt gediend.

De heer Essers heeft een oproep gedaan voor de rechtsvorm neutrale ondernemingswinstbelasting. Ib-ondernemers, een dga en een bv worden inderdaad op een andere manier belast. De studiecommissie heeft hier ook iets over gezegd. Zij heeft het eigenlijk bij voorbaat terzijde geschoven. De heer Essers zal het mij niet euvel duiden dat ik nog onvoldoende gelegenheid heb gehad om mij hier echt in te verdiepen. Dat zal ik in elk geval alsnog doen. Ik zal er bij de fiscale agenda op terugkomen.

Er zijn vragen gesteld door de heren Ten Hoeve en Biermans over de regeling voor bedrijfsopvolging in de erf- en schenkbelasting. De heer Essers heeft gevraagd om daarbij ook de inkomstenbelasting te betrekken. De aangepaste bedrijfsopvolgingsregeling is pas net van kracht. De evaluatie zal over twee jaar plaatsvinden. Ik zou het daar naartoe kunnen verplaatsen om die hele discussie te voeren. Als hier in de Kamer een gevoelen heerst dat dit toch echt veel sneller zou moeten worden aangepakt, dat dit eerder tegen het licht zou moeten worden gehouden, dan ben ik daar uiteraard van harte toe bereid. Er is ook terecht gewezen op het punt dat de Tweede Kamer het wetsvoorstel op het laatste moment heeft geamendeerd, waardoor het nog wat complexer is geworden. Als de Eerste Kamer zegt dat het gewoon kan worden meegenomen in de evaluatie over twee jaar, dan doe ik dat.

De heer Essers (CDA):

Ik kan bevestigen dat wij heel veel geluiden uit de praktijk vernemen dat dit echt op grote problemen stuit. Dus hoe eerder hoe beter, zou ik zeggen.

Staatssecretaris Weekers:

Dan zeg ik graag toe dat ik hier sneller naar zal kijken en dat ik daar niet nog twee jaar mee wacht.

Heel veel fracties in dit huis hebben tal van onderwerpen ten aanzien van de fiscale agenda genoemd. Ik ga die nu niet een voor een doorlopen. Dat lijkt me ook omwille van de tijd niet handig, want dan komt de Kamer nooit aan het kerstdiner toe. Als er straks nog prangende punten zijn blijven liggen, dan hoor ik dat graag. Dan kan ik daar in tweede termijn op terugkomen. Op bepaalde onderwerpen kom ik vanzelf in de loop van mijn beantwoording terug.

Ik kom te spreken over het thema koopkracht. Vooral de heer Reuten heeft hierover vragen gesteld. Hij heeft gepleit voor een verhoging van het toptarief. Hij heeft ook een bepaalde appreciatie van de vraag: is dit koopkrachtpakket nu evenwichtig? Verder kijkt hij ook vooruit. Misschien kijkt de heer Reuten met zijn vraag vijf belastingplannen vooruit, zeker als zijn vraag betrekking heeft op de hele regeerperiode. Het debat over het totale koopkrachtbeleid naar aanleiding van de afspraken uit het regeerakkoord zullen wij natuurlijk nog voeren,maar ik ga nu uit van het Belastingplan dat thans voorligt.

Omdat hoge inkomens vaker en meer belasting betalen, komt in euro's natuurlijk ook het grootste deel van de belastingverlichting bij de hogere inkomens terecht. Dat is terecht opgemerkt door de Partij van de Arbeid. Maar relatief is het voordeel echt aanzienlijk groter voor lage inkomens. En dat we dit relatief benaderen, is niet iets nieuws in dit Belastingplan. Dat is altijd al zo geweest. Dat zal de heer Leijnse zeker kunnen bevestigen. Relatief is het voordeel aanzienlijk groter voor de lagere inkomens. Ook de resulterende koopkrachtontwikkeling 2011 is voor lagere inkomens relatief gunstiger dan voor hoge inkomens. Ik hoef maar te verwijzen naar de koopkrachttabel in de memorie van antwoord, waaruit blijkt dat het hoogste kwartiel in 2011 gemiddeld 1,2% minder belasting betaalt door het koopkrachtpakket van ruim 1,5 mld. terwijl de laagste twee kwartielen gemiddeld 2,8% minder belasting gaan betalen.

Ik wil iets opmerken over evenwichtigheid. Het kabinet verstaat onder een evenwichtige inkomensverdeling een evenwicht tussen de prikkel om te werken, de behoefte aan het beperken van de inkomensverschillen en evenwichtige overheidsfinanciën. Daarvoor bestaat geen absolute maat. Afhankelijk van het gewicht dat aan de verschillende aspecten wordt gegeven, kan tot een andere beoordeling worden gekomen. Daar kan ik ook respect voor opbrengen. Zoals gezegd, het thans voorliggende koopkrachtpakket is voorbereid door het kabinet-Balkenende/Rouvoet. Ik heb gisteren de leden De Boer, Essers en Biermans lovende woorden horen spreken over dat pakket. Het kabinet-Rutte heeft het koopkrachtpakket van het vorige demissionaire kabinet overgenomen. Elke partij heeft natuurlijk een ietwat andere appreciatie. Had je dit niet beter zus of zo kunnen doen? Het vorige demissionaire en het huidige kabinet vinden dit in ieder geval een evenwichtig koopkrachtpakket.

Mevrouw Böhler (GroenLinks):

De staatssecretaris zei dat de relatieve benadering bij de koopkrachtbeoordeling een gebruikelijke manier is bij het Belastingplan. Dit kabinet wil echter graag vernieuwend bezig zijn, dus wordt het geen tijd om deze relatieve benadering los te laten?

Staatssecretaris Weekers:

Nee, ik denk van niet. Je kijkt altijd naar de effecten van koopkrachtmaatregelen voor de mensen in het land. Die effecten worden overigens niet alleen bepaald door overheidsmaatregelen. Kamer en regering hebben geen invloed op de economische ontwikkeling, de inflatie, lonen, zorgpremies en dergelijke. Tal van externe factoren zijn hiervoor van belang. Als die factoren onevenwichtige effecten hebben, proberen wij dat voor specifieke groepen te repareren. Dat komt dan tot uitdrukking in het koopkrachtpakket. De handelwijze van dit kabinet verschilt daarin niet met die van vorige kabinetten.

De heer Reuten (SP):

Gelukkig betalen de hoge inkomens nog steeds meer belasting dan de lage inkomens. Het CPB stelt vast dat de gemiddelde koopkrachtdaling 0,5% is. Tegelijkertijd moet worden vastgesteld dat inkomens boven de € 67.500 niets inleveren of er zelfs op vooruitgaan. Dit is toch geen evenwichtige benadering?

Staatssecretaris Weekers:

Ik weet dat de heer Reuten graag ziet dat het kabinet een enorme nivelleringsoperatie in gang zet, maar daar kiest het kabinet niet voor. Het koopkrachtpakket van het pakket is licht nivellerend, maar tegelijkertijd ook evenwichtig. Ik zal vandaag niet pleiten voor denivellering. De heer Reuten stelt voor om het toptarief te verhogen tot 54%, maar daar kiest het kabinet nadrukkelijk niet voor. Het toptarief in Nederland behoort immers al tot de hoogste in Europa en start al bij een relatief laag inkomen. Er zijn weinig landen waar het toptarief al zo vroeg ingaat. Ik geloof dat het in België nog net iets vroeger ingaat. In 2008 kenden alleen België, Denemarken en Zweden een hoger tarief, maar in 2010 heeft Denemarken het toptarief flink verlaagd van 59 naar 51,5%. Oostenrijk en Finland hebben een toptarief van 50% en het zal u niet zijn ontgaan dat er in het Verenigd Koninkrijk een discussie is gevoerd om een toptarief te introduceren dat een veel hoger aangrijpingspunt heeft dan in Nederland, te weten 150.000 pond. Dat hing ook samen met de discussie over de hoge bonussen. Het toptarief daar is 50%, alleszins lager dan in Nederland. Ik kan de heer Reuten verder verwijzen naar de rapporten van de Studiecommissie Belastingstelsel en de bijdrage van de econoom Bas Jacobs die stelt dat verhoging van het toptarief kan leiden tot daling van de belastinginkomsten. Er zit namelijk een grens aan wat als een economisch verstandig toptarief kan worden beschouwd.

De heer Reuten (SP):

Voorzitter. Wij kijken naar een set van maatregelen. Die zitten niet alleen in het tarief maar ook in de maatregelen daaromheen. De staatssecretaris heeft in de nota naar aanleiding van het verslag geschreven dat de gemiddelde koopkrachtdaling 0,5% bedraagt en dat zelfs als er een 54%-tarief zou zijn, de topinkomens nog maar 0,25% zouden inleveren; de helft dus. De staatssecretaris spreekt van "nivellerend" maar het is helemaal niet nivellerend. Het totale pakket is juist denivellerend in termen van koopkracht. Het zijn zijn eigen cijfers en zijn eigen woorden.

Staatssecretaris Weekers:

Voorzitter. Met name de onderkant betaalt niet of nauwelijks belasting. Die kan dus niet verder gerepareerd worden in de fiscale sfeer. Op een gegeven moment zitten daar grenzen aan. Er kan gekozen worden voor de route waaraan de heer Reuten en de SP-fractie de voorkeur geven en elk jaar dat toptarief verhogen, maar dat heeft uiteindelijk enorm verstorende effecten op de arbeidsmarkt, zeker omdat in Nederland al zo snel sprake is van een toptarief.

De heer Leijnse (PvdA):

Als de staatssecretaris een internationale vergelijkende beschouwing geeft van het toptarief, dan zou hij dat ook moeten doen in relatie tot de aftrekposten. Daarover is ook een internationale beschouwing te geven. Toptarieven en aftrekposten hebben namelijk alles met elkaar te maken en op dat laatste punt verschillen wij ook behoorlijk van het buitenland. Daarover gaat echter niet mijn vraag. Ik kom graag even terug op dat koopkrachtbeeld. Er wordt nu een vergelijking gemaakt met de totale belastingafdracht van hogere en lagere inkomens, maar dat is een tamelijk ongebruikelijke vergelijking. Wij zijn het er toch over eens dat het effect op de koopkracht van de verschillende inkomensniveaus om en nabij gelijk is? Dat verschilt niet zoveel van elkaar; een kwart procentje, maar dat is in de marge. Het gevolg daarvan is dat, in absolute termen, de bijdrage van het fiscale pakket aan de koopkracht van de hogere inkomens aanzienlijk groter is dan dat van de lagere inkomens.

Staatssecretaris Weekers:

Ik heb in de memorie van antwoord al geschreven dat dat in absolute termen inderdaad het geval is maar in relatieve termen niet. De vraag is wat de aanvliegroute is. Sinds jaar en dag is gekozen voor de aanvliegroute van de relatieve cijfers. Kijkend naar de koopkrachteffecten en rekeninghoudend met verstorende elementen in de arbeidsmarkt, houden wij vol dat dit een evenwichtig pakket is en dat dat niet alleen geldt voor het kabinet-Rutte/Verhagen maar ook al gold voor het kabinet-Balkenende/Rouvoet.

De heer Leijnse (PvdA):

Die evenwichtigheid geldt in zoverre dat lagere en hogere inkomens hetzelfde percentage voordeel hebben in dat koopkrachtpakket. Dat percentage betekent voor de hogere inkomens evenwel een aanzienlijk hoger bedrag. Dat betekent in termen van overheidsfinanciën wel degelijk dat er zeer veel geld naar de hogere inkomens gaat in dit pakket.

Staatssecretaris Weekers:

Dat is een constatering. Ik hoorde daarin geen nadere vraag. Ik ga graag door met een andere vraag die door de heer Reuten is gesteld. Hij vraagt zich af of bij dit kabinet sprake is van minder collectief bekostigde voorzieningen en meer individueel bekostigde voorzieningen gelet op het pakket lastenverlagingen van 3 mld.

Eerst wil ik een misverstand rechtzetten. Van 3 mld. lastenverlagingen is geen sprake. Tegenover belastingverlagingen, waarover wij uiteindelijk spreken in het kader van het Belastingplan, staan aanmerkelijk hogere zorgpremies dan waarvan bij de start van het vorige kabinet is uitgegaan. De hogere zorgpremies leiden juist tot meer collectief gefinancierde zorg. Een deel daarvan wordt betaald door werkgevers en een ander deel wordt betaald door burgers. De bedoeling van dit lastenpakket is ook om die zwaar en sterk oplopende collectieve zorgpremies via een andere route in zekere zin te compenseren. In welke mate collectieve voorzieningen worden ingeruild voor individueel bekostigde voorzieningen, zal natuurlijk ook afhangen van individuele afwegingen van burgers. Het voordeel daarbij is dat burgers een individuele keuze krijgen in plaats van dat zij verplicht meedoen.

Ten aanzien van de zorg hebben wij een heel grote mate van solidariteit gerealiseerd in Nederland. Niet voor niets zullen de collectief gefinancierde zorguitgaven ook in deze kabinetsperiode de komende jaren enorm oplopen. Daartegenover staat dat er op andere onderdelen weer meer keuzevrijheid aan de burger wordt gegeven, in die zin dat niet 225 mensen aan het Binnenhof voor van alles en nog wat bepalen wat de burger met zijn centen mag doen, maar dat wij dat op een aantal onderdelen toch graag aan burgers zelf willen overlaten. Daarbij speelt natuurlijk dat de ene politieke beweging kiest voor meer collectieve voorzieningen – dat is haar goed recht – en dat de andere politieke beweging kiest voor meer individuele keuzevrijheid; dat lijkt mij ook een goed recht.

In de huidige politieke constellatie wordt met name ook gekeken naar de eigen verantwoordelijkheid en de keuzevrijheid van de burger. Dat doen wij op een aantal terreinen. Maar ik herhaal nog maar eens dat in de zorg de collectieve voorzieningen in verregaande mate bovenaan staan.

De heer Ten Hoeve heeft een vraag gesteld over de partnertoeslag en specifiek gevraagd of een huishouden met circa € 1700 er 3,5% op achteruit gaat. Daarvan moet ik zeggen dat de partnertoeslag geen fiscaal instrument is. Volgens mij is daar gisteren in deze Kamer over gesproken en wordt er vandaag verder over gesproken met minister Kamp, die in de eerste plaats verantwoordelijk is voor de koopkracht. Ik vraag om dit onderwerp in dat debat verder te bespreken. Dit debat is daarvoor namelijk niet de beste gelegenheid.

Dan kom ik bij het onderwerp van de podiumkunsten en de btw dat de gemoederen nogal heeft beziggehouden, zowel buiten dit huis als in dit huis. De heer Leijnse heeft daarover gisteren gezegd dat het een maatregel is die symbool staat voor de diepe buiging die het kabinet heeft gemaakt voor de misplaatste verongelijktheid in dit land. De heer Engels heeft daaraan toegevoegd dat de bezuinigingen moeten worden begrepen als afrekening. Beide stellingen spreek ik met kracht tegen. Ik herken mij echt niet in deze stellingname, wat overigens voor het hele kabinet geldt. Wel moet ik zeggen dat wij voor een heel zware opgave staan om de begrotingsfinanciën de komende jaren te saneren.

Als je de zorg wilt ontzien en er, sterker nog, bij de collectief gefinancierde zorg extra geld bij moet, ontkom je niet aan moeilijke en zware keuzes op andere terreinen. Daarbij maakt de ene politieke partij natuurlijk andere keuzes dan de andere politieke partij. Die keuzes vinden vervolgens ook hun weerslag in verkiezingsprogramma's. Die worden aan burgers voorgelegd waarna er een bepaalde meerderheid ontstaat. Dit is uiteindelijk uitgemond in wat wij kennen als het gedoogakkoord. Daarin is de weerslag van die keuzes in financiële zin vertaald. Met de hand op het hart zeg ik dat daarbij geen sprake is van rancune of van afrekenen. Dat betreft gewoon de vraag: van welke zaken vind je dat ze aan de verantwoordelijkheid van de samenleving zelf moeten worden overgelaten en van welke zaken vind je dat ze publiekelijk bekostigd moeten worden?

De heer Engels (D66):

Mag ik het anders vragen? Mijn waarneming is – u zat en zit er zelf dichterbij – dat dit een punt is dat bij de gedoogpartner sterker leeft dan bij de andere partners. Zit ik er daarmee dan ook naast?

Staatssecretaris Weekers:

Alle drie de samenwerkende partijen hadden ook in hun verkiezingsprogramma's bezuinigingen op cultuur ingevuld. Hetzelfde geldt voor bezuinigingen op bijvoorbeeld allerlei milieusubsidies. Heel veel partijen, ook in het huis aan de overkant, zijn met tal van maatregelen gekomen, ook in de fiscale sfeer, die hetzij cultuur dan wel giftenaftrek of milieuzaken betroffen. Om concreet op de vraag van de heer Engels in te gaan: ook de VVD en het CDA wilden bezuinigen op cultuur. Als je de verkiezingsprogramma's van de drie partijen naast elkaar legt, wil de PVV het verst gaan. Uiteindelijk is er een compromis gevonden en wel in het bezuinigen van 200 mln. op de cultuursubsidies – dat is 200 mln. op een totale begroting van 900 mln. – en 90 mln. in de sfeer van de fiscaliteit en de btw. U moet bedenken dat een laag btw-tarief voor een bepaalde sector een fiscale tegemoetkoming is. Dat zult u ook erkennen.

De heer Engels (D66):

Ik ga toch even terug naar het meer politieke niveau. Dit onderdeel heeft heel veel aandacht gekregen. Laat ik het voor de derde en laatste keer vragen: mogen wij aannemen dat binnen het compromis van de drie coalitiepartners, de gedoogpartner het meest hecht aan het vasthouden aan dit punt?

Staatssecretaris Weekers:

Ik denk dat die constatering te kort door de bocht is en onvoldoende recht doet aan de positie van de drie partijen die afspraken hebben gemaakt. Bij de afspraken rondom de 18 mld. op clusters van onderwerpen hebben alle drie de partijen water bij de wijn moeten doen. Geen enkele partij heeft 100% haar zin gekregen inzake de clusters. Uiteindelijk zijn er afspraken gemaakt die hun weerslag hebben gekregen in het regeerakkoord. Vervolgens is de vraag of je op bepaalde afspraken wilt terugkomen als gevolg van nieuwe omstandigheden of op basis van voortschrijdend inzicht. Dan is het aan de drie partijen gezamenlijk om daar op een alternatieve manier invulling aan te geven, op een zodanige wijze dat alle drie de partijen zich daar senang bij voelen. Anders valt men terug op de oorspronkelijke afspraak.

Over cultuur en met name de btw op podiumkunsten is natuurlijk de afgelopen weken al zeer uitvoerig gesproken, ook bij de behandeling van het Belastingplan in de Tweede Kamer. Er zijn tal van alternatieven de revue gepasseerd. Ik hoef alleen maar te verwijzen naar drie amendementen die in de Tweede Kamer zijn behandeld en naar een motie van de heer Braakhuis die daar is behandeld. Ik kan u verzekeren dat er ook achter de schermen behoorlijk is gepraat, ook over de vraag of er nog mogelijkheden zijn om de maatregel later te laten ingaan dan de datum van 1 januari, die in het regeerakkoord is voorzien voor de besparing en dus eveneens voor de maatregel. Ook daarover is uitvoerig gesproken, niet alleen voor, maar ook achter de schermen. Dat gebeurde tijdens de bespreking van het Belastingplan in de Tweede Kamer, maar ook daarna nog. We zijn immers niet doof voor de geluiden uit de Eerste Kamer. Er is een motie ingediend door de heer Noten, die op een meerderheid kon rekenen in deze Kamer. Ook stonden de andere partijen sympathiek tegenover de gedachte achter deze motie. Dat leg je natuurlijk niet zomaar naast je neer. Dan word je voor de vraag gesteld: wat kun je hier verder nog mee? Ik ben in de afgelopen weken ook persoonlijk behoorlijk bezig geweest om te bekijken of ik ergens politieke ruimte kon vinden bij de Tweede Kamer om op een of andere manier toch invulling te geven aan de motie-Noten. Ik moet helaas aan deze Kamer vertellen dat deze ruimte er niet was. Maar dat heeft de Kamer gisteren in de brief van de minister-president ook al kunnen lezen. Ligt dit aan een van de drie partners? Nee, het lag aan alle drie partners in de Tweede Kamer. Zij hebben gezegd dat zij geen alternatief zien voor het pakket dat op tafel ligt. Mooier kan ik het niet maken.

De heer Leijnse (PvdA):

Ik heb een puur feitelijke vraag over het overleg. De staatssecretaris heeft net gezegd dat hij met drie partijen een pakket heeft afgesproken en dat je onder wisselende omstandigheden op een bepaald moment kunt besluiten, met alle drie partijen, om het pakket te veranderen. Ook zegt de staatssecretaris dat hij de afgelopen weken intensief overleg heeft gehad in en met de Tweede Kamer over de mogelijkheden. De staatssecretaris heeft dus ook met de gedoogpartner gesproken over de vraag of het mogelijk is om aan de wensen van de Eerste Kamer op het punt van de btw voor de podiumkunsten tegemoet te komen?

Staatssecretaris Weekers:

Zeker. Daar is met alle drie partijen, CDA, VVD en PVV, over gesproken.

De heer Leijnse (PvdA):

Ook dit weekend nog?

Staatssecretaris Weekers:

Tot buitengewoon recent. Dit zeg ik met de hand op het hart. We weten hoe gevoelig deze zaak ligt in de Eerste Kamer. Als er een alternatief was waardoor wij tegemoet hadden kunnen komen aan de wens van de Eerste Kamer, dan hadden wij dat zeker gedaan.

De heer Koffeman (PvdD):

Het is goed om vast te leggen wat de staatssecretaris zegt. In de Eerste Kamer hebben we gezien dat het CDA en de VVD best sympathiek staan tegenover een mildere aanpak van de bezuinigingen op de kunst- en cultuursector en op de podiumkunsten. We hebben eerder de minister-president horen zeggen dat het niet uitmaakt wat je op 2 maart stemt, als het maar CDA, VVD of PVV is. De staatssecretaris zegt nu dat CDA, VVD en PVV in gelijke mate verantwoordelijk zijn voor deze maatregel. Kiezers die deze maatregel niet willen, moeten dus niet bij een van de drie partijen zijn. Klopt dat?

Staatssecretaris Weekers:

Het antwoord is: ja.

De heer Reuten (SP):

Dit parlement heeft twee Kamers. Als de staatssecretaris niet tot overeenstemming kan komen met de Eerste Kamer op dit punt, dan zijn de afspraken verkeerd. Dan moet de staatssecretaris de afspraken dus herzien, zodat beide Kamers ermee kunnen instemmen. Dat lijkt mij nogal eenvoudig.

De heer Leijnse (PvdA):

De staatssecretaris heeft gezegd dat er tot voor zeer kort overleg is gepleegd. Ik heb de bijdrage van de woordvoerders van het CDA en de VVD gisteravond goed gehoord. De staatssecretaris zal ze ook goed gehoord hebben. Zij vroegen om ruimte op dit punt. Is er na die bijdrage nog overleg geweest met de gedoogpartner dat tot de conclusie heeft geleid dat de benodigde ruimte er niet is?

Staatssecretaris Weekers:

Het spreekt voor zich dat, aangezien ik als staatssecretaris verantwoordelijk ben om vandaag te proberen om in de Eerste Kamer een meerderheid te vinden voor het Belastingplan, ik elk moment en elke gelegenheid aangrijp om het overleg nog te voeren.

De heer Leijnse (PvdA):

Het antwoord is dus: ja.

Staatssecretaris Weekers:

Het antwoord is: ja. Natuurlijk! Als wij enige ruimte zouden zien, zouden wij die benutten. Je zult dit elke keer opnieuw moeten checken. Dat spreekt voor zich. Je moet niet doof zijn voor de signalen die gisteren buitengewoon indringend in mijn richting zijn gekomen.

De heer Engels (D66):

Het is te prijzen dat de staatssecretaris – laten we dat ook even vaststellen – zich veel moeite getroost om, gelet op de inbreng van deze Kamer, te zien of er iets te doen is. Dat moet toch een keer gezegd zijn. Nu heb ik het gezegd.

Wordt in het overleg tot één minuut voordat dit debat weer begon, de politieke ruimte belemmerd doordat de besproken dekkingsmogelijkheden – een stuk of vier, vijf zijn wel aan de orde geweest – om budgettaire redenen of andere financiële of fiscale redenen niet deugdelijk zijn? Of moeten we gewoon met elkaar vaststellen dat de politieke wil binnen de coalitie – ik ga daarbinnen niet differentiëren – domweg niet aanwezig is om deze stap te zetten?

Staatssecretaris Weekers:

De politieke wil is in de afgelopen weken natuurlijk een aantal malen beproefd. Dat hangt samen met alternatieve dekking. Over een alternatieve invulling voor een maatregel in het gedoogakkoord moeten alle drie de partijen het eens zijn, anders komt er geen alternatief. We kunnen nu nog wel 100 andere alternatieven bekijken, maar op een gegeven moment houdt het op. Dan moet het maar zo. In formele zin heb ik geen enkele kans om met succes een novelle door de Tweede Kamer te loodsen. Die wordt afgestemd en zal de Eerste Kamer nooit bereiken. Een ander alternatief is dat ik een beleidsbesluit neem, zoals gisteren door de heer Leijnse en anderen is gezegd. In theorie kan dat, ik kan altijd beleidsbesluiten nemen. Ik wil hier niet de discussie verder voeren over de motie-Jurgens en het legaliteitsbeginsel. Dat heeft in de brief gestaan. Je kunt daar van alles over zeggen. Ik wil echter niet juridisch gaan scherpslijpen. Waar het om gaat, is dat ik dan een beleidsbesluit zou nemen dat haaks staat op de expliciete besluitvorming over het Belastingplan in de Tweede Kamer. Na sondering is mij gebleken dat er geen politieke ruimte voor mij bestaat om daarvan af te wijken bijvoorbeeld in begunstigende zin het komende halfjaar. Ik zie geen andere mogelijkheid dan het te moeten laten bij de voorliggende voorstellen.

Ik begrijp de zorgen in de Eerste Kamer goed. Die zorgen spitsen zich toe op de vraag hoe het straks gaat met de bezoekersaantallen. Het hangt ook samen met de vragen die zowel door de heer Engels als door de heer Leijnse aan de orde zijn gesteld. Heeft het te maken met rancune? Wil je de zalen soms leeg hebben? Nee, natuurlijk niet! Ik ben zelf een groot cultuurliefhebber. Dat geldt voor het hele kabinet. Het geldt ook voor iedereen in dit huis en voor veel leden aan de overkant. Ik zeg toe dat ik de komende maanden de vinger aan de pols houd, de zaak monitor. De heer De Boer heeft gisteren een mooie definitie gegeven van monitoren: het is niet alleen bekijken hoe het zich ontwikkelt, maar ook bij voorbaat de bereidheid uitspreken om tot heroverweging over te gaan als je dramatischer effecten ziet ontstaan dan je nu voorziet op basis van de gegevens waar je het besluit op baseert. Die toezegging doe ik hier nadrukkelijk. Als zich de komende maanden iets voordoet of als de praktijk aantoont dat we ons ernstige zorgen moeten maken, ga ik natuurlijk terug naar de tekentafel. Ook dat is natuurlijk in de afgelopen weken besproken. Je moet niet blind zijn voor de gevolgen van het beleid.

De heer Engels (D66):

Ik keer even terug naar het hoofdpunt. Dat u alles wilt monitoren is prachtig, maar dan zitten we al veel verder in het verhaal en op zich is dat denk ik niet het antwoord waar deze Kamer op zit te wachten, althans in mijn observatie. Ik stel vast dat u in één moeite door al hebt gezegd dat de staatsrechtelijke belemmeringen die in de brief stonden toch niet zo groot zijn dat die doorslaggevend zijn. Ik stel ook vast dat als het gaat om financiële afwegingen, er mogelijkheden zijn, maar dat die uiteindelijk stuklopen op het feit dat men daar geen politieke overeenstemming over kan bereiken binnen de coalitie. Dat brengt mij tot een cruciale vraag. Een motie van de Eerste Kamer op dit punt, waarover ook door fracties die de motie niet hebben gesteund, gelijksoortige geluiden zijn afgegeven, is uiteindelijk een politiek statement. De Eerste Kamer heeft dus een politiek statement gemaakt en de coalitie maakt vervolgens ook een politiek statement: het ontbreekt aan de politieke wil om aan de wens van de Eerste Kamer tegemoet te komen. Er zijn namelijk geen staatsrechtelijke belemmeringen. Er zijn altijd dekkingsmogelijkheden te vinden. We hebben een juridisch instrument om tijd te winnen en zo tot een goede regeling te komen. Ik kan dus niet tot een andere conclusie komen dan dat dit vastzit op een politiek oordeel van de coalitiepartners enerzijds en het politieke oordeel van de Eerste Kamer anderzijds. Het zou goed zijn als de staatssecretaris dat zou zeggen. Dan weten we precies waarover we het hebben en weten we hoe we deze zaak moeten wegen in het kader van het Belastingplan.

Staatssecretaris Weekers:

Uiteindelijk gaat het om een politiek oordeel van de meerderheid van de Tweede Kamer dat men hier op tafel legt. Er zitten in zoverre staatsrechtelijke verschillen in de bevoegdheden van de Eerste Kamer en de Tweede Kamer dat veranderingen in een bepaald wetsvoorstel uiteindelijk alleen aan de overkant kunnen worden aangebracht. Natuurlijk hebben we het verzoek van de Eerste Kamer overgebracht aan de drie samenwerkende partijen aan de overkant en gevraagd of daar ruimte bestond. Die ruimte bestaat niet.

Er bestaan wel degelijk staatsrechtelijke belemmeringen, maar in theorie bestaat natuurlijk altijd de mogelijkheid van een beleidsbesluit. Dat is echter geen fraaie oplossing. Er is reeds gewezen op het voorbeeld van de tijdelijke btw-verlaging voor de bouw, maar daarbij was sprake van een andere situatie. Er lag een uitspraak van de Tweede Kamer dat het kabinet die verlaging moest regelen in het Belastingplan. De toenmalige staatssecretaris van Financiën, mijn ambtsvoorganger, heeft dat uiteindelijk in het Belastingplan geregeld en daarop vooruitlopend een beleidsbesluit genomen. Dat gebeurde op expliciet verzoek van de Tweede Kamer. Er is onmiddellijk een aanvang gemaakt met de vertaling van dit besluit in een wet in formele zin. Het betreffende wetsvoorstel ligt hier vandaag voor.

De Eerste Kamer vraagt mij nu echter om lijnrecht in te gaan tegen een wetsvoorstel dat door de Tweede Kamer is aangenomen. In wezen vraagt de Eerste Kamer mij om dit onderdeel van het Belastingplan bij aanneming naast mij neer te leggen. Als ik bij voorbaat weet dat ik daarin geruggensteund wordt, kan ik dat natuurlijk tijdelijk doen, maar als ik merk dat die ruimte totaal niet bestaat, sta ik hier dus ook met lege handen.

De heer Essers (CDA):

De CDA-fractie kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor hetgeen in het regeerakkoord is afgesproken, ofschoon wij ook niet blind zijn voor de politieke realiteit. Als wij echter spreken over een overgangsregeling, gaat het niet om politieke compromissen, maar om rechtsbeginselen die in het spel zijn. Daarvoor staan mijn fractie en de hele Kamer pal. Er wordt nu een btw-verhoging ingevoerd midden in het theaterseizoen. Het is uit het oogpunt van rechtszekerheid daarom een heel normale zaak om de sector de ruimte te geven om zich daarop aan te passen. De meeste contracten zijn namelijk al afgesloten. Dat heeft niets te maken met politieke overeenstemming, maar met het beginsel van rechtszekerheid.

De staatssecretaris zegt dat hij in theorie een beleidsbesluit zou kunnen nemen, maar hij kan dat ook in praktijk doen. Los van wat in het regeerakkoord staat, is dat goed uit hoofde van rechtszekerheid. Dat heeft ook niets met het legaliteitsbeginsel te maken. Wij kunnen dit nu met de staatssecretaris overeenkomen. Ik zou heel graag van hem horen hoe hij uit het oogpunt van het beginsel van rechtszekerheid – en dus niet omwille van hetgeen in de Tweede Kamer of in het kabinet speelt – aankijkt tegen dit heel concrete voorstel om een beleidsbesluit te nemen. Daarmee zal de maatregel nog steeds hard aankomen, maar wordt hij in de praktijk wel beter uitvoerbaar.

Staatssecretaris Weekers:

Ik begrijp de gevoeligheden die in deze Kamer op tafel zijn gelegd. Veel senatoren vragen zich af of het niet fraaier was geweest wanneer er een ruimere overgangstermijn in acht was genomen. Terecht wijst de Eerste Kamer regelmatig op het belang van het overgangsrecht. Ik kan mij de discussie van gisteravond nog goed herinneren. De heer Essers heeft gezegd dat de rechtszekerheid frontaal wordt geraakt wanneer een maatregel met terugwerkende kracht wordt ingevoerd. Wanneer dat niet het geval is, dan kun je daar wat genuanceerder tegenaan kijken. Deze maatregel is half oktober aangekondigd. Men heeft dus al rekening kunnen houden met de inwerkingtreding per 1 januari aanstaande, als de Eerste Kamer het Belastingplan uiteindelijk goedkeurt. Heel veel kaartjes voor het lopende theaterseizoen zijn al verkocht. Vaak gaat dat in de vorm van abonnementen. Bepaalde festivals zijn een actie gestart om de kaartjes voor volgend jaar al voor 1 januari te verkopen. Ik heb dat in het kader van het overgangsrecht met nadruk toegestaan. Dat wil zeggen dat niet het moment van levering van de dienst bepalend is voor de beantwoording van de vraag of er 6% of 19% btw moet worden geheven. Ik wilde ook voorkomen dat theaters een naheffing moesten opleggen of zelf het verschil moesten bijpassen. De kaartjes die na 1 januari worden verkocht, kunnen gewoon een andere prijs krijgen. Daar zie ik het probleem van rechtszekerheid niet zozeer. Als dat er zou zijn, dan zou ik daar buitengewoon gevoelig voor zijn. Ik zie dat probleem zich in de praktijk echter niet manifesteren.

De heer Essers (CDA):

Je kunt het ook omdraaien. Er zijn al heel veel kaartjes tegen het lage tarief verkocht. Wat belet de staatssecretaris om ruimhartig te zijn ten opzichte van de kaartjes die volgend jaar voor het lopende seizoen worden verkocht? Ik heb aangegeven dat je kunt uitsluiten dat het lage tarief geldt voor kaartjes voor uitvoeringen die na 1 september 2011 plaatsvinden. Budgettair zal het allemaal reuze meevallen en de staatssecretaris kan op deze manier zeer veel kou uit de lucht halen.

Staatssecretaris Weekers:

Dat klopt, maar zoals ik zojuist heb gezegd, loop ik hierbij tegen een meerderheid in de Tweede Kamer aan. Ik kan het niet mooier maken. Ik zit gewoon klem. Als ik daarvoor ruimte had gezien, had ik die kunnen nemen, maar die ruimte zie ik simpelweg niet.

De heer Biermans (VVD):

Ik wil de discussie wat basaler maken. Ik heb gisteren gevraagd hoeveel geld er gemoeid is met het uitstel van de verhoging. De staatssecretaris rekent in de memorie van antwoord voor dat dit 32 mln. is, maar mijn fractie plaatst daar vraagtekens bij. Er zijn al kaartjes verkocht en er hebben acties plaatsgevonden. Kan de staatssecretaris concreet aangegeven hoeveel geld er nu echt mee gemoeid is? Die 32 mln. is een rechtlijnige toerekening, namelijk 9/12 van 48 mln.

Staatssecretaris Weekers:

Dat is inderdaad een rechtevenredige toerekening. Ik heb geen actueel beeld van hoeveel kaartjes voor volgend jaar er intussen al zijn verkocht. Een deel van die kaartjes zijn voor voorstellingen van het resterende theaterseizoen. Wij weten echter ook dat de kaartjes voor bijvoorbeeld Lowlands al zijn verkocht. Die kaartjes hebben niks met een lopend theaterseizoen te maken en waren binnen 2 uur uitverkocht. Ik werd laatst in Limburg aangesproken door de organisator van Pinkpop, Jan Smeets. Hij kwam met dezelfde bezwaren als hier op tafel worden gelegd. Die ken ik ook allemaal. Hij vroeg ook de zaak te heroverwegen. Ik heb hem gezegd dat hij ook het voorbeeld van Lowlands kan volgen. Daar wordt om moverende redenen niet voor gekozen. Dat is uiteindelijk aan de organisatie, het theatergezelschap of aan degene die de kaartjes wenst te verkopen. Het is overigens maar de vraag of de rechtszekerheid ermee gediend is als in een wet het een staat en in een beleidsbesluit iets anders. De rechtszekerheid lijkt me daarbij niet gebaat. Wat betreft de vraag van de heer Biermans over de budgettaire aspecten moet ik uitgaan van wat is begroot. Ik kan nu niet zeggen of het 32 mln., 25 mln. of 15 mln. zou kosten als ik het vandaag zou veranderen.

De voorzitter:

Bij de interruptiemicrofoon treedt filevorming op. Buiten zijn we dat gewend. Het woord is aan mevrouw Böhler.

Mevrouw Böhler (GroenLinks):

Ik wil terug naar het hoofdpunt van die motie. Ik begrijp het namelijk niet helemaal. Als wij in de Eerste Kamer een motie aannemen, hebben wij, volgens mij, helemaal niets te maken met de gedoogpartner aan de overkant. Wij hebben te maken met de regering. Wij verzoeken de regering iets of dragen de regering iets op en dat wordt dan in de ministerraad besproken. Was de regering bereid die motie uit te voeren? Als dat zo is, kom je op de vraag hoe je daar de dekking bij vindt. Dan snap ik dat je eventueel terug moet naar de gedoogpartner. Maar waar is het gestrand? Bij de regering of op de dekking?

Staatssecretaris Weekers:

Ik vrees dat ik in herhaling verval. Als er afspraken zijn gemaakt in het regeerakkoord voert de regering die uit. Als die afspraken gewijzigd moeten worden, is het logisch dat er wordt teruggegaan naar de partijen die die afspraken hebben gemaakt. Als er geen ruimte is voor aanpassingen bij die drie partijen kiest de regering ervoor zich te houden aan de afspraken uit het regeerakkoord. Zo simpel is het. Op de onderdelen waarover geen afspraken zijn gemaakt, kan de regering veel meer vrijheid nemen om de Kamers tegemoet te komen.

Mevrouw Böhler (GroenLinks):

Dit is staatsrechtelijk wel een raar antwoord. Betekent dit dat de regering geen enkele motie van deze Kamer kan uitvoeren zonder met de gedoogpartner aan de overzijde te overleggen? Dat lijkt me heel vreemd.

Staatssecretaris Weekers:

De regering maakt natuurlijk een eigenstandige afweging. Als die afweging afwijkt van de besluitvorming in de Tweede Kamer, waar uitvoerig over dit onderwerp is gesproken en is beslist, en wij ook een inschatting maken naar aanleiding van de nadere geluiden in de Eerste Kamer – dat schatten we niet alleen in op basis van wat we denken dat een ander misschien zou kunnen denken, maar daar kunnen we gewoon met elkaar over spreken – dan leidt het uiteindelijk tot niets nieuws.

De heer Essers (CDA):

Ik wil nog een opmerking maken over het rechtszekerheidsbeginsel. Dat is niet alleen een kwestie van aankondigingseffecten. Als de staatssecretaris vandaag zegt dat hij dat pas op 1 september invoert, staat dat morgen breeduit in de krant en weet iedereen het. Het gaat echter ook om het aspect van de betrouwbare overheid. Als er contracten zijn gesloten op basis van een 6%-tarief en dat tarief tijdens het theaterseizoen ineens wordt verhoogd naar 19%, dan geeft dat problemen met de rechtszekerheid. Dan zit je vast aan een bestaand contract. Die btw-verhoging moet door de sector zelf worden gedragen. Dat is het punt.

Staatssecretaris Weekers:

Zou ik mogen horen op welke situatie de heer Essers duidt? Uiteindelijk wordt de btw gedragen door de consument. Ik kan mij voorstellen dat zich knelpunten kunnen voordoen met de verrekening van de btw. Ik zou heel precies willen weten op welke situatie de heer Essers doelt. Het is natuurlijk nooit onze bedoeling geweest dat in specifieke gevallen gezelschappen tussen wal en schip vallen. Zoals ik het nu kan overzien, zou dit niet tot ongelukken moeten leiden. Als de heer Essers die wel ziet, wil ik daar natuurlijk graag naar kijken.

De heer Essers (CDA):

Ik ben blij dat we dezelfde zorgen hebben. Er zijn veel contracten afgesloten met maximumprijzen voor kaartjes. Natuurlijk is daar het btw-tarief in verdisconteerd. Op het moment dat de overheid 13% meer btw vraagt, gaat dat ten koste van de culturele sector zelf. Die kun je niet afwentelen.

Staatssecretaris Weekers:

Met alle respect, als professionele partijen contracten afsluiten, mag ik toch aannemen dat daar altijd een disclaimer onder staat dat wijzigingen op grond van fiscale wetten kunnen worden doorberekend.

De heer Essers (CDA):

U mag dat aannemen, maar dat gebeurt niet altijd. Men gaat uit van een betrouwbare overheid.

De voorzitter:

Laten we de discussie via de voorzitter voeren. Ik zie nog veel interrumpanten staan. Ik denk dat wij nog een tweede termijn krijgen. De staatssecretaris heeft een Kamerbrede opvatting gehoord en tegenover zich. Ik sta nog een paar interrupties toe aan de heren Reuten, De Boer, Leijnse en Ten Hoeve. Daarna wil ik dit onderwerp in deze termijn afsluiten.

De heer Reuten (SP):

Voorzitter. De staatssecretaris geeft vrijwel niets toe, maar het kleine stukje dat hij wel toegeeft, is dat hij zegt: ik ga de zaak monitoren. Onder welke omstandigheden gaat de gedoogpartner van de regering overstag? Wat moet daarvoor gebeuren? Als de gedoogpartner niet overstag gaat, is dat wat de staatssecretaris wel toezegt – ik ga de zaak in de gaten houden, maar ik zal nooit iets veranderen aan het beleid – volkomen inhoudsloos.

Staatssecretaris Weekers:

Uiteindelijk gelden de maatregelen zoals die in het regeerakkoord staan, waaronder de maatregel om de btw op podiumkunsten naar het algemene tarief te brengen. Dat is gedaan vanuit bepaalde veronderstellingen en is gebaseerd op een evaluatierapport van APE van enkele jaren geleden. Daarin is gekeken naar de elasticiteit van de vraag, met andere woorden: wat kun je verwachten voor de bezoekersaantallen? De elasticiteit van de vraag naar de podiumkunsten blijkt veel geringer te zijn dan die van andere vormen van vermaak, zoals de bioscopen. Daar is heel specifiek naar gevraagd. De elasticiteit is daarbij minimaal drie keer zo hoog. Mocht dit rapport uiteindelijk totaal niet de verwachting weerspiegelen, dan zullen we tot heroverweging moeten overgaan. Daarmee wil ik aangeven dat als de bezoekersaantallen vanwege het duurder worden van de kaartjes door de btw-maatregel straks drastisch omlaag gaan, je wel gek bent als je vervolgens zou vasthouden aan dergelijk beleid. Het zijn onvergelijkbare grootheden, maar ik kan mij een belasting herinneren die door het vorige kabinet is ingevoerd: de vliegbelasting. Die is door hetzelfde kabinet weer op nul gesteld en later ingetrokken, omdat die op dat moment te grote negatieve gevolgen had in de praktijk. Ik kan u melden dat ik het in elk geval niet zo ver wil laten komen dat de hele sector om zeep wordt geholpen. Echt niet!

De voorzitter:

Heel kort, mijnheer Reuten.

De heer Reuten (SP):

U moet dan wel specifiek worden en iets hards zeggen. U zegt dus: als de omzet met meer dan 4% daalt, trek ik de maatregel in.

Staatssecretaris Weekers:

Nou, voorzitter ...

De heer Reuten (SP):

Dat is een harde uitspraak. U kunt ook 20% zeggen. Noem een cijfer.

Staatssecretaris Weekers:

Ik kan hierbij natuurlijk geen cijfer noemen. Ik kan wel zeggen: als het significant afwijkt. Ik hoop dat dit genoeg duiding is voor de heer Reuten.

De heer De Boer (ChristenUnie):

Datzelfde punt had ik ook. Ik sluit aan bij het laatste antwoord van de staatssecretaris. Hij sprak over een significante afwijking. Wat is een "significante" afwijking? In de brief schrijft de staatssecretaris over onevenredig schade toebrengen aan de sector. Dat moet echt geconcretiseerd worden. Hoeveel minder bezoek is dit, of hoeveel theaters die failliet gaan, zijn dit ? De staatssecretaris moet dit concretiseren, anders is het niet te verifiëren.

Staatssecretaris Weekers:

Ik kan daar nu moeilijk à l'improviste een getal aan hangen. Ik meende dat het woord "significant" een voldoende aangrijpingspunt zou zijn. Ik zal straks tijdens de schorsing kijken of ik het iets nader kan concretiseren, maar ik kan natuurlijk niet zeggen: we wachten tot zo veel theaters failliet zijn en dan gaan we tot aanpassing over. Nee, ik hoop dat er geen enkel theater failliet gaat! In een rapport van APE van enkele jaren geleden is de elasticiteit bepaald. Dat is voor mij uiteindelijk de leidraad. Ik spreek niet over een klein beetje meer of een klein beetje minder. Het spreekt voor zich dat wij er iets mee moeten doen als de gevolgen significant anders zijn. Dan moeten wij er tijdig iets mee doen en dan moeten wij er geen anderhalf jaar mee wachten.

De heer Leijnse (PvdA):

Ik wil terug naar de staatsrechtelijke en politieke kant van de zaak. De staatssecretaris heeft net met lovenswaardige oprechtheid duidelijk gemaakt hoe het is gegaan met de koninklijke weg, de mogelijkheid van de novelle. Hij zei dat het in de Tweede Kamer in feite is vastgelopen op het coalitieoverleg. De PVV-fractie zei: wij willen dit niet. Hoewel de fracties van het CDA en de VVD sympathiek tegenover het idee stonden, hebben zij toen gezegd: dan moeten wij het in coalitieverband toch maar blokkeren. Dat is, denk ik, de gang van zaken geweest. Dit geldt voor de novelle, maar wat zou er gebeuren als de staatssecretaris het voornemen zou hebben om op 1 januari een beleidsbesluit, een ministerieel besluit, te nemen om een btw-tarief van 6% te hanteren? De discussie over staatsrechtelijke bezwaren, rechtszekerheid, legaliteitsbeginsel et cetera zet ik even apart; daar kunnen wij apart over spreken. Stel dat het kabinet, geholpen door de Eerste Kamer, tot die overweging komt, is er dan ook coalitieoverleg nodig?

Staatssecretaris Weekers:

Ik heb net al aangegeven dat er niet naar één partij moet worden gekeken. Ik constateer dat er een meerderheid is in de Tweede Kamer, die geen ruimte biedt voor een novelle. Ik kan natuurlijk tegen de uitdrukkelijke wens van de Tweede Kamer en tegen hetgeen via het Belastingplan in de wet is gezet, een beleidsbesluit nemen dat daarvan afwijkt, maar dat is niet fraai. Ik heb al gezegd dat daar wel een aantal staatsrechtelijke bezwaren aan zit. Als ik toch zo'n beleidsbesluit zou nemen, zou ik onmiddellijk op het matje worden geroepen in de Tweede Kamer met het oordeel dat dit in strijd is met de wet; althans, met het Belastingplan, gesteld dat het hier wordt aangenomen. De Tweede Kamer zou dit niet goedkeuren en zou mij verzoeken om mijn beleid onmiddellijk in lijn te brengen met de wet.

De heer Leijnse (PvdA):

Voor het ministeriële besluit geldt geen voorhangbepaling. Het kabinet heeft dus de volle mogelijkheid om dat besluit te nemen.

Staatssecretaris Weekers:

De volle mogelijkheid? Ik heb gewezen op de bezwaren die daaraan kleven. Als beide Kamers mij de mogelijkheid zouden bieden om, wat er ook in de wet staat, daar in de praktijk anders mee om te gaan, dan is het hek van de dam in dit land! Dat zou het leven voor mij als staatssecretaris misschien iets gemakkelijker maken, maar voor de democratische rechtsorde lijkt het mij toch niet goed!

De heer Leijnse (PvdA):

Ik heb er behoefte aan dat de staatssecretaris zijn verantwoordelijkheid hier heel duidelijk maakt. Hij is onderdeel van het kabinet en het kabinet heeft de verantwoordelijkheid. Het kabinet kan een ministerieel besluit nemen. De Kamer, ook de Tweede Kamer, komt daar niet aan te pas.

Staatssecretaris Weekers:

Ik wijs erop dat dit dan een ministerieel besluit is dat haaks staat op de wet. Dat kan toch niet? Als de heer Leijnse dit via die route aanvliegt, kom ik terug op de motie-Jurgens, terwijl ik eigenlijk niet aan scherpslijperij wilde doen.

De heer Leijnse (PvdA):

De motie-Jurgens heeft hier niets mee te maken. De heer Engels heeft gisteren, in zijn eerste termijn haarscherp duidelijk gemaakt dat dit een heel ander chapiter is. Wij vragen de staatssecretaris om hetzelfde te doen als op 1 oktober 2010 is gedaan met de btw op renovatie. Die is op dat moment, tegen de letter van de wet in, op 6% vastgesteld. Wij vragen de staatssecretaris dus om hetzelfde te doen voor de btw op de podiumkunsten per 1 januari. De crux is dat dit een verantwoordelijkheid van de regering is. De staatssecretaris kan daar niet voor weglopen.

Staatssecretaris Weekers:

Ik heb tegelijkertijd aangegeven dat de situatie rond het beleidsbesluit dat is genomen over de btw-maatregel volstrekt anders was. Nogmaals, toen was er een uitdrukkelijk verzoek om dit in de wet te regelen. Het stond al in de conceptwetsteksten en is toen via een beleidsbesluit vooruitlopend op die wetsteksten alvast geregeld. Als je niet bij beleidsbesluit vooruitloopt op het doorvoeren van een tijdelijke verlaging van de btw op arbeidskosten in de bouw, ligt de hele bouw tot 1 januari plat. Dat kan niemand willen. Die situatie is dus wezenlijk anders dan de situatie waar wij nu voor staan.

De heer Leijnse (PvdA):

De staatssecretaris wil het gewoon niet. Dat is het antwoord. Hij wil het niet doen.

De heer Ten Hoeve (OSF):

De regering neemt eigenstandig haar beslissingen. Zo moet het ook zijn. Zij doet dit op basis van het regeerakkoord en op basis van verdere relevante ontwikkelingen. Een dergelijke relevante ontwikkeling zou kunnen zijn dat deze maatregel andere gevolgen heeft dan de regering nu verwacht. De staatssecretaris is bereid om op zo'n relevante ontwikkeling in te spelen en dan buiten het regeerakkoord te treden. Wat hier nu gebeurt, is ook een relevante ontwikkeling. De confrontatie die zich hier ontwikkelt, houdt een wezenlijke machtsstrijd tussen de Tweede Kamer en de Eerste Kamer in. De regering kiest op dit moment uitdrukkelijk de positie van de Tweede Kamer. Zou het niet verstandig zijn als de regering in eigenstandige afweging probeert om een zinvol compromis te bereiken waarin aan beide Kamers inhoudelijk recht kan worden gedaan? De positie van de regering zou daardoor aanmerkelijk sterker zijn dan in deze harde confrontatie tussen de Eerste en de Tweede Kamer uiteindelijk het geval zal zijn.

De regering mag hier ook nog eens goed over nadenken. Stel je namelijk eens het geval voor dat het Belastingplan 2011 hier toch afgewezen wordt. Wat moet de regering dan doen? Hoe loopt de confrontatie dan af?

Staatssecretaris Weekers:

Dit is een buitengewoon terechte vraag. Als het Belastingplan 2011 wordt afgewezen, betekent dit feitelijk dat de belastingwetgeving die thans geldt, ook in 2011 zal gelden. Dit heeft niet alleen gevolgen voor de koopkracht en voor de btw-maatregelen voor de bouw – het beleidsbesluit daaromtrent moet dan ook per 1 januari komen te vervallen – maar het betekent ook dat de Belastingdienst grote uitvoeringsproblemen zal krijgen. Die is namelijk op zich ingesteld op het Belastingplan 2011. Ik kan alle bezwaren wel tot in de kleinste details opsommen, maar dit alles neemt niet weg dat de Eerste Kamer een oprechte afweging moet kunnen maken. Ik heb niet voor niets de woorden van de heer Leijnse aangehaald. Ik begrijp het dilemma namelijk heel goed. Ik begrijp het echt zo goed. Er zit zo veel in het Belastingplan 2011 waarover de Eerste Kamer een eigenstandige afweging moet maken. Het is terecht dat de heer Ten Hoeve zegt dat het kabinet ook een eigenstandige afweging moet maken over wat in dit kader wijsheid is. Ik kan op dit moment niet verdergaan dan de toezegging dat ik het buitengewoon goed wil monitoren. In die zin probeer ik de zorgen weg te nemen.

Er was misschien wat minder bezwaar in deze Kamer geweest als de enkele maatregel van btw-verhoging voor de kunstsector per 1 januari op zichzelf zou staan. De heer Engels, de heer Leijnse, maar ook de heer De Boer, hebben gezegd dat het een cumulatie is van een aantal maatregelen die de sector betreffen. Ook de heer Essers heeft dat aangegeven. Daar wil ik graag nog iets over zeggen. Misschien kan ik ook nog iets zeggen over andere onderdelen waarmee ik kan proberen om de Kamer tegemoet te komen, zodat zij uiteindelijk tot een positieve weging kan komen.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Het gaat al lang niet meer alleen om het feitelijke effect van de maatregel, maar het gaat om veel meer. De staatssecretaris heeft nog geen antwoord gegeven op mijn wezenlijke vraag of hij persoonlijk van mening is dat het voor de regering onder deze omstandigheden, in deze confrontatie, het verstandigste zou zijn om een zinvol compromis te zoeken, waarmee haar eigen positie zodanig gediend wordt dat zij zowel in de Tweede Kamer als in de Eerste Kamer op enige steun kan rekenen.

Staatssecretaris Weekers:

De regering is er sowieso mee gediend dat het Belastingplan wordt aanvaard. Dat geldt trouwens voor heel het land. Er staan namelijk heel grote belangen op het spel. Tegelijkertijd moeten wij constateren dat de Tweede Kamer en de Eerste Kamer op dit punt diametraal tegenover elkaar staan. Het is tot nu toe niet gelukt om daar een of andere vorm van compromis voor te vinden, anders dan mijn toezegging dat ik de zaak heel goed monitor en dat ik, als het nodig is, op de afspraak in het regeerakkoord terugkom. Ik wil namelijk niet verantwoordelijk zijn voor dramatische effecten voor de sector. Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat die dramatische effecten zich zullen voordoen. Daarom hoop ik dat wij de maatregel inhoudelijk op zijn merites kunnen beoordelen en dat het niet louter een machtsstrijd wordt tussen de Tweede Kamer en de Eerste Kamer.

De voorzitter:

Ik wil dit blokje nu het liefst afsluiten. Wij komen hier in tweede termijn zeker op terug. Ik vrees anders dat de discussie wordt herhaald.

De heer Reuten mag nog een kort vraag stellen, waarna ik de staatssecretaris verzoek om zijn betoog te vervolgen en te proberen om zijn betoog tijdig af te sluiten.

De heer Reuten (SP):

De staatssecretaris zegt dat er grote belangen op het spel staan met de eventuele verwerping van het Belastingplan. Dan is het toch wijsheid om deze qua omvang relatief geringe maatregel ter waarde van 50 mln. even stop te zetten, waarna er via de regering overleg komt tussen de Kamers? Dat is toch wijsheid? Dan neem je toch het beleidsbesluit om het even in de wachtkamer te zetten? Dan zou de regering wijs zijn.

Staatssecretaris Weekers:

De wet voorziet niet in een reconciliatieprocedure tussen beide Kamers. De wet voorziet ook niet in het recht om een wetsvoorstel terug te sturen. Aan de overkant is een pakket van maatregelen goedgekeurd en is mij een bepaalde opdracht meegegeven om een aantal zaken per 1 januari 2011 in te voeren, als ik daarvoor ook in de Eerste Kamer steun krijg. Ik zie geen vrijheid om van die punten af te wijken.

Ik heb nog een opmerking over de cultuursector. Ik heb zojuist aangegeven dat ik het perspectief van de cumulatie van maatregelen wil schetsen. De cultuursector wordt in 2011 niet door alle plagen van Egypte getroffen, zeker niet door alle maatregelen van het kabinet. De gesubsidieerde sector wordt in 2011 namelijk nagenoeg niet geraakt. In 2012 worden de subsidies geraakt met een korting van 2,2%. Voor 2013 is het 5%. De staatssecretaris bereidt voor 2014 een nieuw cultuurstelsel voor, waarin op een andere manier de middelen worden gealloceerd.

Er is gewezen op het afschaffen van de heffingskortingen, ook die voor cultureel beleggen. Ik kom straks terug op het amendement-Slob dat de afbouw van de heffingskortingen een zachte landing bezorgt. De vrijstellingen blijven echter bestaan, ook die voor cultureel beleggen. De faciliteiten in de Successiewet blijven onaangeroerd. De giftenaftrek wordt niet geraakt voor de podiumkunsten. In antwoord op vragen van de heer De Boer kom ik daar nog wat uitgebreider op terug. Volgens de sector slaat slechts 15% van de btw-maatregel neer bij de gesubsidieerde sector. Ik hoop dat ik de cumulatie daarmee in het juiste perspectief heb geplaatst.

Door de heer Ten Hoeve is gevraagd of er redenen zijn om concurrerende culturele activiteiten, zoals bioscopen, circussen en voetbalwedstrijden, wel extra te faciliteren met het verlaagde btw-tarief, en het theater niet. Er zijn verschillen in elasticiteit. De verwachte effecten zijn bij die andere sectoren veel groter dan bij de podiumkunsten, zo blijkt uit onderzoek. In het kader van de startnotitie ga ik wel bekijken of wij niet meer met een uniform btw-tarief kunnen werken. Dan kun je de middelen vergaren om bepaalde belastingen voor alle sectoren te verlagen als je andere belastingen verhoogt.

Mevrouw Böhler heeft gevraagd of de verhoging van het btw-tarief geen juridisch probleem oplevert. De heer Engels heeft gevraagd waarom geen sprake is van eenzelfde behandeling van podiumkunsten en andere culturele activiteiten. Uit jurisprudentie van het Hof komt naar voren dat het beginsel van fiscale neutraliteit zich ertegen verzet dat ondernemers die dezelfde handelingen verrichten verschillend worden behandeld. Het gaat om verschillende vormen van culturele activiteiten die met elkaar concurreren. Theaterbezoek is wezenlijk iets anders dan het bezoek aan een circus of een attractiepark. Een euro kan maar één keer kan worden uitgegeven. Vele jaren heeft dit onderscheid bestaan. In de periode 1979-1998 zaten de podiumkunsten onder het hoge tarief en de circussen en lange tijd ook attractieparken onder het lage tarief. In de afgelopen 30 jaar hebben wij meer ervaring met een verschillend tarief voor de verschillende categorieën dan met een eenvormig tarief. Nederland is ook niet het enige land dat verschillende tarieven hanteert voor verschillende culturele activiteiten. In de tijd dat Nederland de verschillende tarieven kende, heeft dat nooit tot nadere vragen van de Europese Commissie geleid, dus ik verwacht ook niet dat dat nu het geval zal zijn.

Mevrouw Böhler (GroenLinks):

Ik hoop voor de staatssecretaris dat hij gelijk heeft, maar zou het bij dit soort zaken niet verstandig zijn om het advies van de landsadvocaat hierover in te winnen? Is dat gebeurd?

Staatssecretaris Weekers:

We kunnen niet over alles het advies van de landsadvocaat vragen. Wij hebben hier in elk geval buitengewoon zorgvuldig naar gekeken. Wij hebben hier ervaring mee. Wij zien dat men in andere landen die onder dezelfde btw-richtlijn vallen dezelfde ervaring heeft. Dus daarom zien wij geen reden om daar nog eens nader onderzoek door de landsadvocaat naar te laten doen.

Er zijn vragen gesteld over de heffingskortingen in box 3. Zo heeft mevrouw Böhler gevraagd of er een beleidsvisie achter zit of dat het enkel een bezuiniging is. Deze maatregel moet, net als andere bezuinigingen, worden gezien in het kader van het op orde krijgen van de overheidsfinanciën. Bij de fiscale maatregelen is gekeken naar de totale effectiviteit van de maatregelen en de wenselijkheid om bestaande fiscale voordelen onverkort voort te zetten. Ten aanzien van de heffingskorting voor maatschappelijke en culturele beleggingen is naar de mening van het kabinet sprake van overstimulering omdat we zowel een vrijstelling kennen als een heffingskorting. Aan die overmaat aan stimulering willen we een eind maken. Omdat we er wel belang aan hechten dat deze speciale vormen van beleggingen ook in de toekomst recht overeind blijven, willen wij de vrijstellingen als zodanig niet aantasten.

Waar ziet die overstimulering dan precies op? Eigenlijk is het zo dat de belastingbetaler nu 2,5% rendement vergoedt van deze vormen van beleggingen. Dat percentage krijg je op een gemiddelde spaarrekening nog niet eens. Als je over een bepaald vermogen beschikt, krijg je dat al wel min of meer gratis van de andere belastingbetalers als je het geld in deze vormen van beleggingen stopt. Dat voordeel slaat ongeveer voor een derde bij de banken neer, voor een derde bij beleggers en voor een derde bij projecten. Als ik goed naar de Kamer hier heb geluisterd maar ook naar de geluiden in de Tweede Kamer, dan komt naar voren dat de volksvertegenwoordiging zich vooral zorgen maakt over de projecten. Kunnen bepaalde belangrijke projecten nog wel worden uitgevoerd in de toekomst? Volgens mij bestaat er wat minder compassie als het gaat om de positie van banken en van beleggers met een redelijk vermogen dat uitstrekt boven het heffingsvrije vermogen in box 3. Het is op dit moment mogelijk om een hoger rendement te betalen op dergelijke beleggingen dan op reguliere beleggingen, alleen al door die fiscale overstimulering. Als je dan toch de tering naar de nering moet zetten, dan is het ook logisch dat je hiernaar kijkt. Ook de studiecommissie heeft daar een aantal woorden aan gewijd.

Gevraagd is of ik bereid ben de gevolgen van die afbouw van heffingskortingen te monitoren en of ik bereid ben om ook met de sectoren in overleg te treden over een alternatieve invulling. Dan moet ik toch eerst ingaan op het alternatief van de Nederlandse Vereniging van Banken, dat gisterenavond hier ook is aangehaald. De NVB stelt voor om het ingelegde projectvermogen te reduceren tot 5 mld. Dit leidt niet tot dezelfde bezuiniging als de gefaseerde afschaffing, tenzij ook nog eens flink in de heffingskortingen wordt gesneden of een reductie van de inleg plaatsvindt tot een bedrag lager dan genoemde 5 mld. Gelet op het aantal projecten dat nieuw instroomt en ervan uitgaande dat je de budgettaire taakstelling wilt halen, zou het in wezen betekenen dat de fondsen voor nieuwe projecten gesloten zouden moeten worden. De vraag is of dat in deze Kamer wordt gewenst. Dat zou ertoe leiden dat je het douceurtje voor de banken en voor de bestaande beleggers handhaaft, maar dat er eigenlijk geen enkel nieuw project, zoals een vernieuwend groenproject, een cultureel project of een sociaal-ethisch project, meer mogelijk is. Als je voor dit alternatief zou kiezen, zou je het bestaande nog wel faciliëren, maar dan zou je het voor outsiders of voor iets nieuws afsluiten. Dat kan volgens mij niet de bedoeling zijn. Dat zou met name D66 moeten aanspreken.

De heer Essers heeft gisteren gevraagd of ik bereid ben om in de komende jaren eens heel goed te bekijken wat de effecten zijn van een gefaseerde afbouw, conform de motie van de heer Slob van de ChristenUnie in de Tweede Kamer. Zijn er geen projecten die nu eigenlijk tussen wal en schip vallen, maar die je met een concrete regeling wel zou kunnen helpen? Met name de heren De Boer en Essers hebben daar aandacht voor gevraagd. Natuurlijk ben ik bereid om in de komende jaren in de afbouwperiode te kijken of er niet een beter alternatief is dan het alternatief waarvoor wij hebben gekozen in het kader van het regeerakkoord en dat nu in het Belastingplan staat. Op dit moment zien wij dat niet. Het alternatief van de Nederlandse Vereniging van Banken lijkt ons geen beter alternatief. Dat hebben wij bestudeerd, maar om de reden die ik net noemde, is dat geen beter alternatief. Gelet op de budgettaire randvoorwaarden en gelet op het feit dat nu projecten worden gestimuleerd die deze stimulering eigenlijk niet nodig hebben, ben ik natuurlijk bereid om te kijken of er straks niks beters te bedenken is. In het voorkomend Belastingplan zal ik daar dan op terugkomen.

Als je toezegt om te monitoren, moet je ook in beginsel bereid zijn om voortschrijdend inzicht te tonen als de feiten daar straks aanleiding toe geven. Monitoren is inderdaad meer, zo zeg ik tegen de heer De Boer, dan louter als postbode fungeren en wat jaarrapportages doorsturen.

Nog een laatste puntje, dat hooguit als anekdotisch bewijs mag worden gebruikt, over bijvoorbeeld de culturele beleggingen. De hele ochtend hebben wij een belangrijk debat gevoerd over cultuur. Wat wordt voor een belangrijk deel met culturele beleggingen gedaan? Dat is niet zozeer het op de markt brengen van nieuwe, creatieve en innovatieve producties. Wat wel wordt gedaan, is dat via deze route, bijvoorbeeld door het theater aan 't IJ en andere theaters, een goedkope financiering wordt georganiseerd. Dat gebeurt dan zodanig dat die financiering nog een stuk goedkoper is dan wanneer de Bank Nederlandse Gemeenten de financiering aan de gemeente, in dit geval de gemeente Amsterdam, zou hebben verleend. Dan vraag ik mij in alle oprechtheid af of dat nou de oorspronkelijke bedoeling hiervan was. Was het nou de bedoeling dat gemeenten nog goedkoper kunnen lenen dan bij de Bank Nederlandse Gemeenten omdat de belastingbetaler hier nog een fiscale subsidie op geeft? Volgens mij is dat nooit de bedoeling geweest. Wij moeten dan toch echt nog eens goed kijken naar de projecten als zodanig.

De heer Essers (CDA):

Ik dank de staatssecretaris voor de toezegging om constructief te blijven overleggen met de sector om te zoeken naar alternatieven.

Ik wil toch even terugkomen op het voorstel dat is gedaan om de 7 mld. terug te brengen naar 5 mld. Ik heb niet begrepen dat er geen enkel fonds meer mag bij komen. Ik heb wel begrepen dat er nu een aantal fondsen zijn die eigenlijk niet meer binnen die doelstelling passen. Ik vul dan in, dat in dat geval de vrijstelling onterecht is. De samenstelling van die fondsen kan best wijzigen, en wel zodanig dat alleen nog maar de echt goede fondsen, die het doel zijn van deze regeling, overblijven. Ik roep de staatssecretaris op om de sector uit te dagen om, als het Belastingplan straks is aangenomen en deze regeling inderdaad in de wet staat, goede alternatieven aan te dragen binnen de randvoorwaarden die de staatssecretaris nu heeft geschetst. Dan kan worden bekeken of een wetswijziging kan worden overwogen.

Staatssecretaris Weekers:

Ik wil de oproep als volgt verstaan. Gewezen wordt op de budgettaire taakstelling, op het feit dat dit nu zo in de wet staat en dat deze zaak conform het amendement-Slob gefaseerd wordt afgebouwd. Vervolgens wordt gevraagd om alle faciliteiten die overblijven, ook nog even heel goed tegen het licht te houden. Dat wordt gevraagd met het oog op de projecten die het echt nodig hebben, met de gedachte om de projecten eruit te schrappen die het eigenlijk helemaal niet nodig hebben via die route. Als daar iets beters voor te verzinnen is, als de sector daarmee komt, wil ik mij daar dan voor openstellen? Dat doet ik met veel plezier. Dat zeg ik ook de heer Essers graag toe.

De heer Koffeman (PvdD):

De staatssecretaris prijs de heer Slob uitbundig voor het feit dat hij hier een zachte landing mogelijk gemaakt heeft. Het kabinet was zelf kennelijk niet op dat idee gekomen. Is er nu ook een mijnheer Slob voor nodig om een zachte landing voor de ingrepen in de podiumkunsten mogelijk te maken, waar de staatssecretaris dan vervolgens ook degenen die dat mogelijk maken, uitbundig voor prijst? Of zegt de staatssecretaris: in het ene geval is een zachte landing wel reëel en in het andere geval is een zachte landing niet nodig, maar gaan we gewoon keihard tegen de grond?

Ik heb nog een vraag. De staatssecretaris spreekt over overstimulering. In hoeverre kun je nu overstimuleren op het gebied van duurzaamheid en cultuurbevordering? Is het niet gewoon een politieke keuze dat het kabinet overstimuleert, bijvoorbeeld bij de aanleg van kolencentrales? Kolencentrales hebben nog steeds vrijstelling van kolenbelasting. De staatssecretaris is voor een dekking maar steeds aan het zoeken binnen bijvoorbeeld de cultuursector of binnen de groensector. Hij zou die dekking natuurlijk heel goed kunnen vinden in het heffen van belasting op kolen voor kolencentrales. Daar hoor ik hem echter niet over. Kan hij aangeven of dat niet gewoon een politieke keuze is?

Staatssecretaris Weekers:

We moeten het debat nu niet al veel belasten met de discussie over kolencentrales, energiebelastingen en mogelijke verdere vergroeningsmaatregelen. Daar zal ik natuurlijk in een later stadium, ook in het kader van de fiscale agenda, op terugkomen. Het Nederlandse fiscale stelsel is het meest vergroende fiscale stelsel van Europa, misschien wel van de wereld. Mevrouw Böhler heeft gisteren een opmerking gemaakt. Ik ben nooit lid geweest van een studentenvereniging, dus ik heb zelf ook helemaal niets met ontgroenen. Misschien is dat ook een geruststelling: ik heb niets met ontgroenen. Waar ik ook niets mee heb, is met vergroening louter op basis van ideologie. Maatregelen moeten effect hebben en moeten zinvol zijn. Als je een groene belasting heft, is dat ook bedoeld om de externe kosten eigenlijk in de fiscaliteit te compenseren. Daarbij moeten wij oppassen dat wij niet aan te veel fiscaal instrumentalisme doen. Uiteindelijk ben ik een blauwe staatssecretaris die in de eerste plaats verantwoordelijk is dat met een robuuste, solide, liefst eenvoudige en voor iedereen begrijpelijke belastingheffing ervoor wordt gezorgd dat de schatkist op een eerlijke manier wordt gevuld, zodat de noodzakelijke publieke voorzieningen kunnen worden bekostigd.

De heer Koffeman heeft gezegd dat ik de heer Slob een paar keer heb geprezen vanwege de zachte landing. Dat is ook zo. Daar is natuurlijk ook achter en voor de schermen het nodig gebeurd om dat te bereiken. Dat is mede vanwege het feit dat er bij de algemene financiële beschouwingen, die in dit huis eerder hebben plaatsgevonden dan de algemene politieke beschouwingen, hier ook een motie is ingediend – die op dat moment is aangehouden – waarin het kabinet werd gevraagd om de maatregel rondom de heffingskortingen te heroverwegen. De gevoelens die hier toen zijn geuit, hebben er mede voor gezorgd dat ik buitengewoon van harte heb meegewerkt aan de voorstellen die de heer Slob heeft gedaan. Op dat moment waren de signalen vanuit de Eerste Kamer met betrekking tot de gevoeligheden rondom het btw-dossier, de btw-verhoging voor de podiumkunsten, nog helemaal niet bekend bij de Tweede Kamer. Nu kan ik niet anders dan constateren dat het te laat is om nog een mijnheer Slob, een mevrouw Thieme of welke andere volksvertegenwoordiger aan de overkant dan ook, een amendement te laten maken ten aanzien van de btw op podiumkunsten. Simpelweg omdat het Belastingplan daar al is aangenomen.

De heer Koffeman (PvdD):

U zegt dat hier harde maatregelen moeten worden genomen, willen wij een zachte landing overwegen. Iets anders is dat u zegt dat het kabinet op zoek was naar geld. Er is een breed gevoelde behoefte om te komen tot verduurzaming, maar u hebt ervoor gekozen om kolencentrales belastingvrij te laten stoken. Ook heb u gekozen voor belastingvrij vliegen en voor belastingarme mogelijkheden om rode diesel te gebruiken. Binnen verduurzamingsmaatregelen zoekt u naar geld. U zoekt niet naar maatregelen waarbij de negatieve externe effecten heel goed in te perken zijn.

Staatssecretaris Weekers:

Wij zoeken naar maatregelen die naar onze overtuiging verstandig zijn. Bij vrijstellingen in box 3 gaat het om vermogen. Daar bovenop een fiscale subsidie voor mensen die hun vermogen via banken in bepaalde projecten stoppen, is een vorm van overstimulering. Het gaat om heffingskortingen die oplopen tot 2,5% rendement. Uit ideologische overwegingen kun je zeggen dat het allemaal maar moet doorgaan, maar het investeringsbudget is nu wel erg groot geworden. Wij staan nu echt voor de vraag hoe wij op de meest verantwoorde manier met het geld van de belastingbetaler kunnen omgaan. De heer Koffeman stelt nu vast dat het kabinet wel doorgaat met het belastingvrij stoken en vliegen. Maar ik wijs erop dat het niet een hobby van het kabinet is om dit belastingvrij te laten plaatsvinden. Ik moet ook kijken naar externe invloeden en effecten, zoals de energieprijs die burgers moeten betalen. Er zijn immers ook al andere vormen van energieheffing. Je zult een pakket van verstandige maatregelen moeten samenstellen. Ik ben overigens bereid om in het kader van mogelijke vergroeningsmaatregelen te bezien of dit wel de juiste belastingmix is. Een vliegtaks kan buitengewoon verstandig zijn, maar alleen als er een level playing field is in de EU. Als Nederland eenzijdig zo'n belasting instelt, geef je de nekslag aan regionale vliegvelden en Schiphol. Daarom heeft het vorige kabinet die maatregel ingetrokken. Ook wat betreft de rode diesel ben ik bereid te bezien welke fiscale faciliteiten er al zijn voor bepaalde groepen. Maar als je daaraan een einde wilt maken, moet dat wel verantwoord gebeuren. Wij moeten die maatregel er nu niet uitlichten want dan breng je de sector een slag toe. Daarvoor heeft het kabinet niet gekozen. Het heeft maatregelen genomen waarvan het denkt dat ze een zachte landing maken.

De voorzitter:

Met het oog op de tijd verzoek ik u kort te interrumperen.

De heer Koffeman (PvdD):

De staatssecretaris zegt dat je op een gewone spaarrekening niet zoveel rendement krijgt. Hij weet dat de fiscus van een fictief rendement uitgaat dat veel hoger is dan de huidige marktrente. Als de huidige situatie, waarin de rente toevallig 1% is, maatgevend wordt verklaard, hoe denkt de staatssecretaris dan in de toekomst om te gaan met (een bijstelling van) de vermogensrendementsheffing nu die onrealistisch hoog is? Spaarders die hun vermogen thuis houden, leveren daar fors op in.

Staatssecretaris Weekers:

Voor de langjarige gemiddelde rendementen zitten we met 4% redelijk goed. Misschien zou het 3,9% moeten zijn. Het gaat mij nu vooral om fondsen die wij nu met 2,5% fiscaal faciliteren ten opzichte van rendementen op andere fondsen. Toen wij startten met deze fiscale regelingen lagen de rendementen ver uit elkaar. Er moest wat worden gedaan om mensen over de streep te trekken om juist hierin hun geld te steken en banken over de streep te trekken om met dit soort fondsen aan de slag te gaan. In de afgelopen jaren is dat gat een stuk kleiner geworden. Daardoor is het ook interessanter geworden. Ik vind dat je dan de conclusie mag trekken dat de aanvankelijke fiscale subsidie van 2,5% op dat rendement best verkleind mag worden naar ongeveer de helft. Dat lijkt mij niet onredelijk.

De heer Leijnse (PvdA):

Op het punt van de vliegtaks: die heeft Duitsland net ingevoerd. Misschien is dat nog een mooi punt voor heroverweging. Ik wilde echter op een ander punt ingaan. In de beantwoording op vragen van de heer Essers over het groen beleggen, somde de staatssecretaris een waslijst van randvoorwaarden op. Dat waren er zoveel dat ik het even niet kon bijhouden. Ik stel daarom een concrete vraag. Indien het overleg met de banken in het komende jaar leidt tot een aanzienlijke volumebeperking – de staatssecretaris geeft aan dat die niet voldoende is om het budgettair beslag helemaal op te lossen, maar het zou wel helpen – is het dan denkbaar dat de regering de volgende stappen in het amendement-Slob voor 2012, 2013 en 2014 in de verdere afbouw van de heffingskorting heroverweegt?

Staatssecretaris Weekers:

Ik heb tegen de heer Essers gezegd dat die heroverweging niet bij voorbaat is uitgesloten. Ik houd de heer Leijnse echter wel voor dat als je afgaat op wat de banken aangeven, je uiteindelijk praat met degenen die het meeste baat erbij hebben om het fiscaal voordeel bij henzelf te laten neerslaan. Banken geven nu al aan dat zij er met 2,5% bijpassen door de belastingbetaler al uitkomen. Dat betekent dat wij in de afgelopen jaren te veel hebben bijgepast. Ik ben vooral benieuwd naar de projecten. Volgens mij is het de heer Leijnse, mevrouw Böhler, de heer Koffeman, de heer De Boer en de heer Essers ook te doen om projecten die maatschappelijk buitengewoon belangrijk zijn en anders niet aan financiering kunnen komen. Dat punt moet naar mijn mening centraal staan. Ik ben natuurlijk bereid om ook met de banken te gaan praten. Ik ben evenwel vooral geïnteresseerd in de projecten als zodanig. Daarom zeg ik: ik heb de budgettaire randvoorwaarden. In wezen staat het beleid voor de komende jaren, ook met het amendement-Slob. Als er betere alternatieven zijn, gegeven die budgettaire randvoorwaarden, dan ben ik bereid om daarnaar zorgvuldig te kijken en eventueel te heroverwegen.

Voorzitter. Ik ga over op de giftenaftrek. De heer De Boer, de heer Essers en de heer Koffeman hebben daarover vragen gesteld omdat zij zorgen hebben rondom een passage in de financiële paragraaf van het regeerakkoord waarin staat dat de giftenaftrek wordt beperkt tot ANBI's met renseigneringsplicht. De heer De Boer heeft dat punt in het licht geplaatst van de bezuinigingen op de podiumkunsten. Hij vraagt wat een en ander betekent voor fanfares, muziekgezelschappen en verenigingen die in een gemeenschap eigenlijk een heel belangrijke functie vervullen. Ik begrijp die vraag zeer goed. Allereerst wil ik voorkomen dat er spraakverwarring ontstaat. Ik duid daartoe de volgende begrippen. De "SBBI", sociaal belang behartigende instelling, heeft een vrijstelling in de Successiewet voor geschonken of vererfd vermogen. Voor giften aan een SBBI bestaat geen giftenaftrek. Wel bestaat giftenaftrek voor periodieke giften aan niet-Vpb-plichtige verenigingen met 25 of meer leden. Op de website van de Belastingdienst komt de SBBI niet voor in relatie tot de giftenaftrek maar wel in relatie tot het successierecht.

Ik ga graag wat nader in op de afspraak in het regeerakkoord over inperking van de giftenaftrek en de besparing die daarop gerealiseerd moet worden. Ik hoop dat ik daarmee de zorgen van de fracties van het CDA, de ChristenUnie, de SGP en de Partij voor de Dieren kan wegnemen. Er is afgesproken dat de giftenaftrek wordt beperkt tot giften aan ANBI's met renseigneringsplicht. De achtergrond daarvan is dat met de huidige giftenaftrek veel onbedoeld of onwenselijk gebruik mogelijk is. Dat heeft te maken met de wat opener ANBI-norm en de feitelijke criteria, zoals 25 leden of meer voor verenigingen. Dat leidt tot onwenselijk gebruik, waardoor bijvoorbeeld familieverenigingen die het geld niet aanwenden voor charitatieve, maar voor particuliere doelen naar de huidige wetgeving gebruik kunnen maken van de giftenaftrek. Dat kan uiteindelijk natuurlijk niet de bedoeling zijn. Een ander aspect is dat de periodieke giftenaftrek thans onbegrensd is en geen drempel heeft voor aftrek. Er is derhalve winst te behalen door de kring van begunstigden nader af te bakenen of door de aftrek te begrenzen. Ook wil ik de eenvoud van het systeem in het vizier houden.

Het is expliciet niet de bedoeling van het kabinet om de particuliere vrijgevigheid – met name de heer De Boer sloeg daarop aan – ten aanzien van verenigingen, zoals sport-, muziek- of toneelverenigingen, minder te stimuleren dan thans het geval is. Ook de fiscale stimulering voor giften aan ANBI's staat geenszins, zoals de heer Koffeman vermoedt, op de tocht. Ik kan toezeggen dat ik niet alleen over bovenstaand voornemen, al dan niet binnen het kader van de Geefwet, maar ook over de exacte invulling van de beoogde 40 mln. bezuiniging uitgebreid met beide Kamers kom te spreken. Desgewenst doe ik dat middels een apart wetsvoorstel. Men kan mij daarbij houden aan de uitspraak dat ik het belang van genoemde verenigingen onderken; zij hoeven dan ook niet te vrezen dat die bezuiniging bij hen neerslaat. Ik hoop dat dit in elk geval de zorgen wegneemt van de sprekers die ik heb genoemd. Deze maatregel cumuleert dus niet met de andere door de heer De Boer genoemde bezuinigingen in de cultuursector.

Dan zijn er vragen gesteld over de zorg-woco's door de heren Leijnse, Essers en Biermans.

De heer De Boer (ChristenUnie):

Ik kom kort terug op het vorige punt. In het regeerakkoord staat – ik heb gisteren het nummer en de pagina genoemd – dat de giftenaftrek wordt beperkt tot ANBI's met renseigneringsplicht en dat dit per 2013 40 mln. moet opleveren. Betekent dit nu dat organisaties waar giftenaftrek mogelijk is maar die niet alleen betrekking hebben op cultuur – ik heb gisteren de kinderspeelplaatsen en de kinderboerderijen genoemd – geen negatieve gevolgen zullen ondervinden van deze voorgenomen maatregel? Betekent dit dus dat de omschrijving van deze maatregel veranderd is?

Staatssecretaris Weekers:

Dat klopt. Ik kan, om uw zorgen weg te nemen, toezeggen dat ik de omschrijving zoals die te vinden is in de financiële paragraaf, niet op die wijze zal uitvoeren. Ik zie andere mogelijkheden om met name onbedoeld en oneigenlijk gebruik in te dammen. Er worden nu ook giften afgetrokken niet alleen voor familieverenigingen, maar ook voor echte hobbyclubs en computerclubs. Ook in het lijstje met SBBI's staan bijvoorbeeld computerclubs. Het is niet de bedoeling dat hobby's van mensen via de fiscaliteit worden gesponsord. Maar voor een zaak die voor de een een hobby is, maar voor de rest van de gemeenschap een nadrukkelijke toegevoegde waarde heeft, is het wél de bedoeling dat een bepaalde stimulans recht overeind blijft staan.

Dan kom ik bij de zorg-woco's. De vrijstelling van artikel 5, lid 1, onderdeel c van de Wet op de vennootschapsbelasting is een archaïsche bepaling, die dateert uit 1956. Dat kun je alleen al zien aan de woorden die daarin zijn gekozen en die niet meer de woorden van vandaag zijn. In dat opzicht begrijp ik de verwondering bij een aantal leden van deze Kamer. De wetgever had destijds hierbij bejaardenhuizen voor ogen, die op dat moment een nieuw fenomeen waren. In de tussentijd hebben zich op het gebied van wonen en zorg de nodige maatschappelijke ontwikkelingen voorgedaan, zonder dat die bepaling is aangepast. Ook heeft zich de ontwikkeling voorgedaan dat de woningcorporaties vanaf 2008 integraal belastingplichtig zijn geworden. De reden hiervoor was dat woningcorporaties professionele organisaties zijn geworden, die vaak ook door schaalvergroting en samenwerking krachtige spelers op de woningmarkt als geheel zijn geworden. Door die belastingplicht is ook een gelijk speelveld ontstaan met andere belastingplichtigen die woningen verhuren. In Europees perspectief is dat ook van belang, want met de integrale belastingplicht is eventueel verboden staatssteun weggenomen.

Dan kom ik nu te spreken op de vrijstelling van de zorg-woco's. Mijn ambtsvoorganger heeft in 2009 een beleidsbesluit uitgebracht, waarin is opgenomen dat het louter verhuren van bejaardenwoningen niet onder de vrijstelling valt, omdat daarmee geen algemeen belang wordt gediend. Kennelijk kijkt uw Kamer anders aan tegen de invulling van het begrip "algemeen nut" en de jurisprudentie lijkt op dit punt ook niet eenduidig. We hebben een uitspraak van het hof in Den Bosch en we hebben een uitspraak van het hof in Leeuwarden van afgelopen zomer. Daarin staat eigenlijk, kort samengevat: als er sprake is van verhuur van woningen, dan kun je niet zeggen dat dit een algemeen belang is, ook niet als de verhuur plaatsvindt aan een sociale categorie en dus sociale verhuur is. Dit moet als particulier belang worden beschouwd. Tegen die uitspraak is cassatie aangetekend.

Het is hier door meerdere fracties nogal indringend aan de orde gesteld en ik ben persoonlijk ook maar in dat artikel 5 gedoken. Dat roept inderdaad de nodige vragen op, dus ik heb daar nog eens heel goed over nagedacht. Onder mijn ambtsvoorganger zijn de gevolgen van dat beleidsbesluit voor de vennootschapsbelastingplicht voor de zorg-woco's, die voorheen waren vrijgesteld, voor de duur van een jaar uitgesteld, waardoor het beleidsbesluit feitelijk per 1 januari 2011 in werking gaat treden. Ik denk dat het goed is om de status quo vooralsnog te handhaven, zeker gelet op de argumenten die hier uitgewisseld zijn.

De vraag die gesteld moet worden, is of dat artikel 5, dat in de jaren vijftig is geformuleerd, nog voldoet aan de wensen van deze tijd. In het regeerakkoord staat ook – en volgens mij leeft dat breed – dat we wonen en zorg moeten scheiden. Als het gaat om zorg, dan weten we met zijn allen een bepaalde mate van solidariteit te organiseren, maar bij het wonen zeggen we toch: als mensen het zelf kunnen betalen, moeten ze dat uiteindelijk ook doen. Voor hen die dat niet kunnen, hebben we uiteindelijk de huursubsidie. Ik zie dus raakvlakken met het dossier van scheiden van wonen en zorg. Ik zie echter ook raakvlakken met een dossier waarvan ik weet dat het de heer Essers nogal aangelegen is, namelijk de belastingplicht van overheidsbedrijven. Dat is niet alleen door de heer Essers, maar ook door mij in mijn vorige hoedanigheid als Kamerlid aangegrepen. Bepaalde sectoren zijn niet te classificeren als overheidsbedrijf, maar kennen wel bepaalde vrijstellingen en begeven zich op een markt waar sprake is van concurrentie. Dan moeten we die vrijstelling nog eens heel goed tegen het licht houden. Ik kom heel snel met een nota daarover. Ik stel mij voor dat we rondom die thema's ook dat artikel 5 nog eens heel goed tegen het licht houden en dat ik vooralsnog de gevolgen van dat beleidsbesluit bevries en de vrijstelling voor de zogenaamde zorg-woco's nog voor de duur van een jaar handhaaf.

Ik wil er wel op wijzen dat het begrip "algemeen nut" in de vennootschapsbelasting een complex begrip is, dat in artikel 5 Vpb ook weer anders omschreven is dan in andere belastingwetten. Ik wijs er ook op dat dit uitstralingseffecten zou kunnen hebben naar andere wetgeving, zoals de erf- en schenkbelasting en dat hier elementen van staatssteun spelen, waardoor de beleidsvrijheid wordt ingeperkt. Ik denk echter dat er reden genoeg is om een en ander ten principale in een apart debat met de Kamer te bespreken.

De heer Essers heeft nog gevraagd wanneer er een overall evaluatie van de woningbouwcorporaties komt. Dat is nu nog te vroeg. Ik zou er toch wel een paar jaar extra voor willen uittrekken om die zaak te gaan evalueren.

Ik ben toegekomen aan het blok varia. Ik zal proberen om er in staccato doorheen te gaan. Mevrouw Böhler heeft de vraag gesteld of banken bovengemiddeld beloond worden met een tariefsverlaging in de Vpb. Dat moet een misverstand zijn. De dienstensector profiteert met 4,5% meer dan gemiddeld. Banken en verzekeraars profiteren met 2,3% minder dan gemiddeld. Dit zijn de cijfers die ik nu kan geven.

De heer Yildirim heeft gevraagd waarom er wel verlaging van de Vpb komt en geen maatregelen voor zelfstandige ib-ondernemers. De verlaging van de Vpb wordt gefinancierd uit geld dat nog beschikbaar was voor de invoering van de groepsrentebox in de Vpb. Die middelen zijn al sinds 2007 gereserveerd voor lastenverlichting in de Vpb. Zij worden daarom ook ingezet voor het verlagen van de Vpb, nu duidelijk is dat de groepsrentebox niet wordt ingevoerd. Dat is de achtergrond hiervan.

De heer Ten Hoeve heeft nog gevraagd of het goed zou zijn om Europa meer invloed te geven op het terrein van de Vpb en net als bij de btw grenzen te stellen aan de soevereiniteit van de lidstaten. Anders dan bij indirecte belastingen het geval is, zijn lidstaten op het gebied van de directe belastingen soeverein. Maar om schadelijke belastingconcurrentie op het gebied van de Vpb tegen te gaan, is de gedragscodegroep opgericht, de code of conduct. Deze Raadswerkgroep ziet erop toe dat lidstaten geen schadelijke belastingmaatregelen invoeren en dat zij bestaande schadelijke belastingmaatregelen aanpassen of afschaffen. Mogelijk bestaat de vrees dat er ongezonde belastingconcurrentie plaatsvindt tussen lidstaten, die leidt tot een race to the bottom waar alle lidstaten de dupe van zouden worden. Ik ga daaraan in elk geval niet meewerken, zeg ik de heer Ten Hoeve. We moeten er natuurlijk wel altijd voor zorgen dat Nederland concurrerend blijft in de wereld. Het fiscale vestigingsklimaat is daar één onderdeel van. Een ander onderdeel is een goed opgeleide beroepsbevolking. We moeten ervoor zorgen dat ons land innovatief is en dat het op de wegen een beetje doorrijdt. Zo zijn er tal van zaken. Het fiscale vestigingsklimaat is een onderdeel, maar het moet geen race to the bottom worden.

Er zijn vragen gesteld over de bankenbelasting. Met name de heer Reuten heeft hierover vragen gesteld. Ik ben het met hem eens dat het eigen vermogen van banken moet worden versterkt. Dat wordt met name nagestreefd door de aangescherpte kapitaaleisen in Basel III. De vennootschapsbelastingopbrengsten omzetten in aandelen lijkt mij geen goed instrument. We halen belastingen op om collectieve voorzieningen mee te bekostigen. We halen geen belastingen op in de vorm van extra aandelen in bedrijven, die op dat moment niet liquide zijn en die wij liquide zouden moeten maken om andere publieke voorzieningen te bekostigen. Ik zie dit niet zitten. De Staat heeft al heel veel bankaandelen verworven. Ik spreek de hoop uit dat wij hier eerder vanaf kunnen dan dat wij er nog meer bij moeten verwerven, zeg ik tegen de heer Reuten. Een korte notitie hierover lijkt mij dus overbodig.

Nederland is voorstander van een bankenbelasting, mits in EU-verband. De heer Reuten heeft gezegd dat het Verenigd Koninkrijk een bankenbelasting heeft ingevoerd. Hij heeft mij gevraagd om in te gaan op deze inconsistentie. Inderdaad heeft het Verenigd Koninkrijk individueel een bankenbelasting ingevoerd. Dat iséén lidstaat. Nederland wil dat alle Europese landen bankenbelasting invoeren, zodat er een gelijk speelveld blijft. Voor een land als Nederland, met een kleine financiële thuismarkt, zou invoering op eigen houtje leiden tot verplaatsing van activiteiten naar het buitenland. Dat lijkt ons het paard achter de wagen spannen. Maar het kabinet zou er voorstander van zijn om deze vorm van belasting in Europa gezamenlijk in te voeren. Daarbij moeten we wel oppassen voor stapeling van eisen aan banken, waardoor kredietverlening aan bijvoorbeeld het midden- en kleinbedrijf in het gedrang zou kunnen komen. Ik weet dat ook de SP-fractie hierover zorgen heeft.

De heer Biermans heeft gevraagd om in te gaan op een artikel van mr. Rambhadjan over de binnenjaarse verliesverrekening. Dit artikel bevat een overzicht van praktische vraagpunten bij de toepassing van het gewijzigde artikel 20a. Op een aantal van die punten, zoals de bescherming van belastingplichtigen, is al ingegaan in de memorie van antwoord. Daarin is aangegeven dat de belastingplichtige bezwaar kan maken tegen de toerekening van verlies aan het jaar dat voorafgaat aan het jaar van de belangwijziging door bezwaar te maken tegen de aanslag over het voorgaande jaar. Om te voorkomen dat de bezwaartermijn verstrijkt, kan hij verzoeken de aangifte over dat jaar aan te houden en kan hij zo nodig pro forma bezwaar maken. Op enkele andere mogelijke bezwaren is ook al ingegaan in de memorie van antwoord.

Ik kijk even naar de voorzitter en naar de heer Biermans. Volstaat dit antwoord voor dit moment, gelet op de tijd, of zal ik hierop nog verder ingaan?

De heer Biermans (VVD):

Gelet op het tijdstip en de mate waarin we reeds over tijd zijn, volstaat dit, mits de staatssecretaris toezegt dat hij hierop schriftelijk terugkomt. Hetgeen hij nu als antwoord geeft, meldden de schrijvers van het genoemde artikel namelijk ook reeds. Dat wisten ze al.

Staatssecretaris Weekers:

Ik ben uiteraard graag bereid om hierop schriftelijk terug te komen. Artikel 20a is vooral bedoeld om ongewenste constructies te voorkomen en zal in de praktijk alleen bij hoge uitzondering worden toegepast. We proberen dus om oneigenlijk gebruik te voorkomen. Als hierover feitelijke vragen bestaan, kom ik daar schriftelijk op terug.

De heer De Boer heeft gevraagd naar modernisering van het btw-stelsel en het groenboek van de EU. Het lijkt me goed om te benadrukken dat het groenboek van de Commissie over de modernisering van het btw-stelsel geen blauwdruk bevat voor een toekomstig stelsel. Het is eigenlijk alleen een consultatiedocument. De Commissie wil een consultatieproces starten waarbij zij stakeholders, zowel het bedrijfsleven als overheden, oproept om een bijdrage te leveren aan het denkproces. De Commissie denkt zelf aan de thema's grensoverschrijdende transacties, tariefharmonisatie, publiekrechtelijke lichamen en vrijgestelde sectoren, btw-verplichtingen van ondernemers, wijze van btw-inning en aftrekrecht. Daarbij speelt de fraudebestendigheid van het systeem een centrale rol.

De inzet van het kabinet is erop gericht om te zien of deze discussie een bijdrage kan leveren aan een eenvoudiger, robuuster en fraudebestendiger systeem. Daarin speelt een aantal elementen een rol. Er wordt niet gemikt op een verhoging van de belastingdruk. Als je namelijk in de totale mix meer indirect gaat heffen via de btw, dan zal dat in de directe belastingen moeten worden teruggegeven. Dat heb ik eerder al aangegeven. Die discussie gaan we later nog met elkaar aan. Er is in elk geval momenteel niet zoiets als een blauwdruk. Als er bij het opstellen van de Fiscale Agenda 2011-2015 al meer te zeggen is over de genoemde inbreng van de stakeholders bij de consultatie, zal ik dat erbij betrekken. Als dat niet zo is, maar als er wel meer te melden is bij de bespreking van de agenda, zal ik dat ook graag doen.

Er is gevraagd waarom woonboten en woonwagens niet vallen onder het verlaagde btw-tarief voor renovatie en herstel van woningen. Op grond van de btw-richtlijn is het alleen maar mogelijk om het verlaagde tarief toe te passen op renovatie en herstel van particuliere woningen. Men zou kunnen betogen dat een woonboot of woonwagen ook een particuliere woning is, maar bij de introductie van de verlaagde btw-tarieven voor arbeidsintensieve diensten in het jaar 2000 is steeds uitgegaan van de invulling van het begrip "particuliere woningen" dat we nu ook hanteren. Bij die verlaging destijds valt overigens te denken aan de huisschilder. De maatregel gold destijds voor de woningen van twaalf jaar en ouder. Het vorige kabinet heeft die maatregel in het kader van de crisisaanpak gewijzigd. De huisschilder mag nu bij huizen van twee jaar en ouder de kwast hanteren tegen het lage btw-tarief.

In elk geval ging het destijds bij "particuliere woningen" om woningen die bedoeld zijn voor permanente bewoning. Woonboten en woonwagens vielen daar niet onder. Ik handel in lijn met de praktijk die we de afgelopen jaren hebben gevolgd vanwege de noodzaak om afwijkingen van het algemene btw-regime zo strikt mogelijk toe te passen en uit te voeren. Dat is ook in de jurisprudentie besloten. Het lijkt mij het meest consistent om dat ook voor deze tijdelijke maatregel, die een halfjaar geldt, vast te houden.

De voorzitter:

De heer Leijnse stelt nog een vraag. Ik vraag de staatssecretaris om daarna tot een afronding te komen. Want als hij de pagina's die hij voor zich heeft liggen, nog wil uitspreken, moet ik vragen of we morgen kunnen terugkomen.

De heer Leijnse (PvdA):

Ik kan volgen dat er sprake is van consistent beleid. De vraag is wat er aan dat beleid ten grondslag ligt. Wat is de kern waarop de uitzondering van woonboten, woonarken en woonwagens is gebaseerd? Daar is het debat in de schriftelijke voorbereiding ook mede over gegaan. Er is hier van meerdere kanten gezegd dat de argumentatie weinig overtuigend is. De staatssecretaris zou mij tegemoet komen als hij toezegt dat het kabinet op afzienbare termijn uitgebreider op de redengeving terugkomt. Dat mag ook schriftelijk.

Staatssecretaris Weekers:

In het verleden is ervoor gekozen om onder particuliere woningen onroerende zaken te verstaan die bestemd zijn voor permanente bewoning vanwege het feit dat de jurisprudentie gebiedt het zo strikt mogelijk uit te leggen. Als je het op een andere manier zou uitleggen, stuit dat ook op behoorlijk wat uitvoerings- en handhavingsbezwaren. Daarom is daar in 2000 voor gekozen en ben ik daar nu op aangehaakt. Als de heer Leijnse die motivatie onvoldoende vindt, kom ik er natuurlijk graag nog schriftelijk op terug. Dat zeg ik toe.

Voorzitter. De architecten vallen niet onder het verlaagde tarief, simpelweg omdat het volgens de btw-richtlijn alleen mogelijk is om dat tarief toe te passen op renovatie en herstel van particuliere woningen. Als je daar de architecten bij betrekt, betrek je ook de hele voorbereiding van verbouwingen of nieuwbouw erbij. Dan wijk je heel ver af van de oorspronkelijke bedoeling. Ik heb overigens wel de indruk dat architecten zullen profiteren van de maatregel, want als mensen nu werken naar voren halen of versneld gaan uitvoeren, hebben ze daar in veel gevallen ook architecten voor nodig.

Over de Edelweissroute is een vraag gesteld door de heer De Boer. Er zijn amendementen aangenomen in de Tweede Kamer die ik vanwege de uitvoeringspraktijk heb ontraden. Uiteindelijk heb ik wel met SP en GroenLinks de afspraak weten te maken, en die is ook gevolgd door de andere woordvoerders in de Tweede Kamer, dat de amendementen in principe in werking treden in 2012. Dat biedt mij de gelegenheid om mij het komende halfjaar nog eens te verdiepen in die rare Edelweissroute, aan wat daar aan ontwijkgedrag mogelijkerwijs in zit en op welke wijze dat het beste kan worden getackeld. Ik heb met de indiener van het amendement de afspraak gemaakt dat als ik met betere voorstellen kom dan die het amendement beoogt, de Tweede Kamer ten volle bereid is om ook daar constructief over te spreken.

Er zijn vragen gesteld over het partnerbegrip. Hetzelfde geldt voor de monostromen. Ik kijk even in de richting van de vragenstellers. Kunnen deze vragen ook schriftelijk afgedaan worden? Ik zie de heer Essers en de heer De Boer knikken.

De voorzitter:

Dat lijkt mij een goed voorstel. Als u dat vandaag kunt doen, kunnen de leden zo nodig er in tweede termijn op terugkomen.

Staatssecretaris Weekers:

Dat zal ik zeker doen. Over de monostromen heb ik tegen de Tweede Kamer al gezegd dat ik er in de fiscale agenda voor de komende jaren op terugkom. Ik zie nu geen mogelijkheid om de monostromen anders te behandelen dan destijds conform het amendement is geregeld.

De heer Biermans (VVD):

Ik neem aan dat de staatssecretaris in zijn schriftelijke reactie ook zijn visie geeft op de cijfers die in de brief zijn gepresenteerd. Het amendement-Tang spreekt uit dat de opbrengsten niet minder mogen worden. In de brief is aangegeven dat de opbrengsten stijgen. In die zin is het amendement-Tang absoluut geen beletsel voor een positieve reactie.

Staatssecretaris Weekers:

Ik kom daar nader op terug bij de gelegenheid die ik zojuist heb aangegeven.

De heer Reuten heeft naar de werkkostenregeling gevraagd.

De voorzitter:

Misschien kunt u daar ook schriftelijk op reageren?

Staatssecretaris Weekers:

In de Tweede Kamer heb ik ten aanzien van de mkb-beleggingen gezegd dat een specifieke regeling tot een fiscaal gedrocht zal leiden. Ik kom daar echter samen met de minister van ELI op terug omdat ik zie dat het voor mkb'ers vaak moeilijk is om eigen vermogen op te bouwen.

De voorzitter:

Ik zie aan de gebaren van de leden dat zij de resterende vragen graag schriftelijk beantwoord willen hebben. Als de staatssecretaris dat kan toezeggen, dan kunnen de punten waarop de Kamer nog wil terugkomen in de tweede termijn aan de orde komen.

De heer Reuten (SP):

Kunnen wij die antwoorden een halfuur voor aanvang van de tweede termijn krijgen?

Staatssecretaris Weekers:

Bij de beantwoording van zeer concrete vragen moet dat zeker kunnen.

De voorzitter:

Bent u daarmee aan het eind van de beantwoording in eerste termijn?

Staatssecretaris Weekers:

Ja.

De voorzitter:

Dank u.

De beraadslaging wordt geschorst.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. In overleg met mijn collega-fractievoorzitters doe ik het volgende voorstel. De staatssecretaris heeft zeer veel relevante zaken met de collega's gewisseld over het Belastingplan. Hij heeft echter ook aangegeven hoe de regering de verhouding met deze Kamer ziet. Dat is een nieuwe doctrine die erop neerkomt dat de Tweede Kamer prevaleert als de Eerste Kamer iets wil wat de Tweede Kamer niet wil. Dat is nieuw en daar moeten wij over spreken. Ik vraag dan ook om een derde termijn, als het kan in aanwezigheid van de minister-president. Dit raakt aan het wezen van de verhouding tussen Eerste Kamer en regering en dat kunnen wij niet onbesproken laten. Zoals gezegd, steunen de overige fractievoorzitters dit voorstel.

De voorzitter:

Ik stel voor om in dit verzoek te bewilligen en om deze derde termijn aan het eind van het debat te houden, nog voor de stemmingen. Ik stel ook voor dat ik mij met de minister-president zal verstaan of hij, gelet op de zwaarte van het onderwerp, hierbij aanwezig wil en kan zijn.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 12.55 uur tot 13.45 uur geschorst.

De voorzitter:

De ingekomen stukken staan op een lijst die in de zaal ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

Ingekomen zijn twee beschikkingen van de Voorzitters van de Eerste en de Tweede Kamer der Staten-Generaal, één houdende aanwijzing van mevrouw K. Arib tot vertegenwoordiger en mevrouw N. Albayrak tot plaatsvervangend vertegenwoordiger in de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa en één houdende aanwijzing van de heren B.J. van Bochove en R.W. Knops tot leden van de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad.

Anders dan op de agenda van de Kamer is vermeld, kan het wetsvoorstel Wijziging van verschillende wetten in verband met harmonisatie en vereenvoudiging van deze wetten ten behoeve van de uitvoering van die wetten door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Wet harmonisatie en vereenvoudiging socialezekerheidswetgeving) (32421) als hamerstuk worden afgedaan.

Het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten in verband met de introductie van en het toezicht op premiepensioeninstellingen (Wet introductie premiepensioeninstellingen) (31891) kan als hamerstuk aan de agenda worden toegevoegd.

Op verzoek van de fractie van het CDA wordt het wetsvoorstel Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de Wet handhaving consumentenbescherming en enige andere wetten in verband met de implementatie van de Richtlijn 2008/122/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 januari 2009 betreffende de bescherming van de consumenten met betrekking tot bepaalde aspecten van overeenkomsten betreffende gebruik in deeltijd, vakantieproducten van lange duur, doorverkoop en uitwisseling (PbEU L 33/10) (32422) van de agenda afgevoerd.

Naar boven