Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Aanpassing van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafvordering en de Wet schadefonds geweldsmisdrijven in verband met de vergoedbaarheid van schade als gevolg van het overlijden of ernstig en blijvend letsel van naasten (28781).

De beraadslaging wordt hervat.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Ik reageer graag op de opmerkingen die vanmiddag zijn gemaakt dan wel in 2006, toen de eigenlijke eerste termijn van de behandeling van dit wetsvoorstel plaatsvond. Mijn toenmalige ambtsvoorganger, de heer Donner, vertegenwoordigde toen de regering. Destijds is besloten om de verdere behandeling van het wetsvoorstel aan te houden, in afwachting van het rapport dat de leden inmiddels hebben ontvangen. Ik heb uit de opmerkingen van vanmiddag goed begrepen dat zij dat rapport op zich hebben laten inwerken en dat dit niet de bedenkingen heeft kunnen wegnemen bij het wetsvoorstel in voorliggende gedaante noch bij de manier waarop tot nu toe ons voor ogen heeft gestaan om aan dat wetsvoorstel toepassing te geven. Ik zal op beide aspecten ingaan en daarbij ook de vragen betrekken die drie jaar later nog relevant lijken te zijn.

Het lijkt mij goed om in herinnering te roepen dat er aan het wetsvoorstel een motie ten grondslag ligt die in de Tweede Kamer is aangenomen en daar Kamerbreed werd gesteund. Op basis van die motie is mijn ambtsvoorganger met dit onderwerp aan de slag gegaan. Ik zie een aantal belangrijke argumenten om dit wetsvoorstel te verdedigen en de leden de argumenten te geven waarom het wetsvoorstel naar mijn oordeel onder bepaalde voorwaarden, waarbij ik grondig rekening houd met wat er naar voren is gebracht, in aanmerking komt om door de Eerste Kamer te worden aanvaard.

Allereerst komt het wetsvoorstel tegemoet aan een wens die inmiddels vele jaren is uitgesproken om het leed van naasten en nabestaanden te erkennen in de vorm van een vergoeding van affectieschade, waarmee naast de erkenning van en genoegdoening voor het verdriet ook hulp wordt geboden bij het opnieuw inrichten van het leven.

Een ander voordeel van het wetsvoorstel is dat er duidelijkheid wordt gegeven welke naasten en nabestaanden in aanmerking komen voor de vergoeding, zodat daar niet over hoeft te worden geprocedeerd. Dat is het belang ook van de opzet van het wetsvoorstel in de vorm waarin het indertijd aan de Tweede Kamer en vervolgens aan de Eerste Kamer is voorgelegd. Deze duidelijkheid komt ten goede aan de snelheid van uitkering en past daarmee in de rechtsontwikkelingen in andere landen, waarbij Nederland met Duitsland en Denemarken tot nu in een uitzonderingspositie verkeerde vanwege het niet erkennen van het recht op vergoeding van affectieschade.

Op het punt van de gestandaardiseerde hoogte van de uitkering, die een belangrijke rol speelde en waarop veel kritiek is uitgesproken vanmiddag in deze Kamer, kom ik straks terug. Ik heb, zeg ik alvast, de bedenkingen die vanmiddag zijn verwoord, op mij laten inwerken.

Veel van de vragen gingen erover of moet worden uitgegaan van een variabele vergoeding. De regering heeft indertijd een regeling gekozen, zoals in de toelichting is verwoord, waarbij er één vast bedrag zou zijn als schadevergoeding om zo naasten dan wel nabestaanden procedures te besparen. Dat argument is indertijd van regeringszijde naar voren gebracht betreffende de omvang en intensiteit van het leed. Nu zijn er in deze Kamer en ook in de discussie die aan deze behandeling vooraf is gegaan, stemmen opgegaan die daar een argument tegenoverstellen, namelijk de verscheidenheid van de situaties waarin naasten en nabestaanden verkeren. Dat is dus een argument waarin de individuele verschillen een sterker accent krijgen dan in de beoordeling van regeringszijde.

Die argumenten horende en kennende, heb ik nog eens naar het wetsvoorstel gekeken en ben ik tot de conclusie gekomen dat het wetsvoorstel iets uitsluit maar ook iets mogelijk maakt. Het wetsvoorstel sluit uit dat per geval helemaal aan de rechter wordt overgelaten welke hoogte de schadevergoeding zal krijgen. Daarvoor zijn, mijns inziens valide, argumenten uit de wetsgeschiedenis naar voren gebracht, namelijk het delicate karakter van die afweging, het risico van rechtsongelijkheid en het risico van opwaartse druk zoals die in sommige landen is ontstaan. Het wetsvoorstel legt ons echter niet vast op de eerder verdedigde gedachtegang dat het dan ook om één standaardbedrag moet gaan. Dat is de andere kant van de hernieuwde overweging van het voorliggende wetsvoorstel. Het laat toe dat wordt gedifferentieerd. In de betreffende bepaling van het wetsvoorstel wordt gesproken van "bedrag" of "bedragen". Dit zo zijnde, en gegeven de delegatiebevoegdheid die erin vervat is om bij algemene maatregel van bestuur over bedrag of bedragen regels te stellen, lijkt het mij passend om te kiezen voor bedragen, in het meervoud, en dus niet vast te houden aan de eerder in de wetsgeschiedenis verdedigde benadering dat het één standaardbedrag moet zijn. Dat biedt de mogelijkheid, zoals vanmiddag ook is beargumenteerd door de leden, om de individuele omstandigheden te vertalen naar situaties en bedragen die daarbij passen. Op die manier zullen wij komen tot een regeling die aan de ene kant de voordelen bevat van de wetgever die zich erover uitspreekt, respectievelijk de gedelegeerde wetgeving – de algemene maatregel van bestuur; wat betekent dat de Raad van State wordt gehoord over deze bedragen – en aan de andere kant niet zo rigide is toegesneden op één standaardbedrag dat die onvoldoende recht doet aan de verscheidenheid van situaties, zoals vanmiddag is betoogd door de sprekers.

De heer Van de Beeten (CDA):

Alhoewel ik zelf niet heb gevraagd om die differentiatie, ben ik wel benieuwd aan wat voor type differentiatie de minister dan denkt. Is dat enkel differentiatie naar individuele omstandigheden van naasten of nabestaanden? Of denkt hij ook aan de omstandigheden: is het een ongeluk of gaat het om een medische fout, een bedrijfsongeval of een gewelddelict? Dat kan ik mij namelijk ook voorstellen. In een verkeerssituatie heb je te maken met risicoaansprakelijkheid. Als iemand dan overlijdt, is dat een andere situatie dan bij een gewelddelict waarbij iemand wordt vermoord. Ik denk dat wij met een dergelijke differentiatie heel erg ver zouden gaan.

Minister Hirsch Ballin:

Wij moeten niet te ver gaan met differentiëren. Wij streven niet naar een situatie met een eindeloze reeks moeilijk te beoordelen specifieke situaties. Dan zou het primaire oogmerk verloren gaan om orde te brengen in deze materie en eindeloze procedures te voorkomen. Het soort omstandigheden dat de heer Van de Beeten in zijn tweede alternatief noemde – van welke aard is de gebeurtenis die het leed heeft veroorzaakt? – kan wel worden verdisconteerd in een differentiatie. Wij gaan het uitwerken. Het is een verse gedachte. In de algemene maatregel van bestuur zullen wij het differentiëren. Ik denk niet aan een soort draagkrachtbenadering, zoals zou kunnen doorklinken in het eerste alternatief van de heer Van de Beeten. Het gaat om een overzichtelijke indeling waarin rekening wordt gehouden met de verscheidenheid van de omstandigheden van het leven, zoals vanmiddag naar voren is gebracht.

Mevrouw Haubrich-Gooskens (PvdA):

Bedoelt u nu dat de mate van normschending richtinggevend kan worden voor het bedrag? Dan begeven wij ons toch wel heel ver af van hetgeen steeds in alle stadia van behandeling van dit wetsvoorstel naar voren is gebracht.

Minister Hirsch Ballin:

Ik zal zeker niet verder gaan dan wat er aan argumenten voor die andere benadering vanmiddag in de Kamer naar voren is gebracht. Ik zal dus ook vasthouden aan de voordelen van vaste, zo u wilt, forfaitaire bedragen, maar wel in het meervoud. Wij gaan dus rekening houden met een verscheidenheid van situaties, omdat het ontbreken ervan een bezwaar is, maar natuurlijk niet met zo'n mate verfijning dat het oogmerk dat aan het hele wetsvoorstel met gestandaardiseerde bedragen ten grondslag heeft gelegen, wordt uitgehold. Dit betekent dat binnen de grenzen van het wetsvoorstel een nieuw element wordt ingediend, maar ik meen dat dit recht doet aan wat er vanmiddag is gezegd.

Mevrouw Haubrich-Gooskens (PvdA):

Ik loop het gevaar dat ik mijzelf herhaal, maar ik vind dat dit volstrekt helder moet zijn. Je kunt bedragen normeren naar de aard van het letsel. Dat is goed gebruik als het gaat om smartengeld voor de slachtoffers zelf. Dat is voorstelbaar. Wat mijns inziens echter absoluut niet past in het stelsel, is dat je naar de mate van normschending differentieert. Dat zou volstrekt wezensvreemd zijn. Daar is tot nog toe ook geen ervaring mee opgedaan in andere vormen van persoonsschade. Ik wil dus helder krijgen hoe u het denkt vorm te geven en aan wat voor differentiëring u precies denkt. U kunt denken aan differentiëring naar soort van naaste. Dat kan niet, omdat dat al in de wet is vermeld. U kunt denken aan normering aan de hand van het soort letsel dat is aangedaan of aan overlijden. Dat is wel voorstelbaar. Tot slot kunt u denken aan differentiatie aan de hand van de mate van normschending die heeft plaatsgehad. Daarvan denk ik: hoe gaat u dat in vredesnaam op een zodanige manier vormgeven dat het nog past binnen de bedoeling bedrag of bedragen? U zegt namelijk zelf, althans, uw voorganger ...

De voorzitter:

Mevrouw Haubrich, u moet zich wel beperken tot een vraag, anders kan de minister straks alleen maar op een lang betoog antwoorden. Ik vraag de minister eerst in te gaan op wat mevrouw Haubrich heeft gezegd. Als mevrouw Haubrich daarna nog behoefte heeft om een nadere vraag te stellen, dan krijgt zij meteen het woord.

Minister Hirsch Ballin:

Wat mevrouw Haubrich naar voren brengt, lijken mij zinnige overwegingen. Die zal ik graag betrekken bij de uitwerking hiervan in een concept-AMvB. Deze vragen horend, vraag ik mij af of het niet het beste zou zijn dat ik de Kamer deze uitwerking – mevrouw Haubrich heeft gelijk dat dit een nieuw element is in de discussie – in een concept-AMvB voorleg. Wij kunnen daar dan ook de expertise bij betrekken die bij deze uitwerking nodig is. Dan ziet de Kamer precies voor zich wat het zal betekenen en wat wij wel in categorieën meenemen en wat niet.

Mevrouw Haubrich-Gooskens (PvdA):

Als ik het goed begrijp, dan stelt u nu voor om de behandeling van dit wetsvoorstel aan te houden terwijl u eerst een concept-AMvB maakt?

Minister Hirsch Ballin:

Het lijkt mij op dit cruciale punt het beste om het zo te doen. Dat geeft de Kamer de mogelijkheid om naar de uitwerking te kijken. Ik heb vanmiddag op mij in laten werken wat door de leden naar voren is gebracht. Ik stel vast dat het wetsvoorstel de ruimte biedt om daar op een andere manier invulling aan te geven dan indertijd van regeringszijde is bepleit. De gedachte is nieuw. Die zullen wij uitwerken, rekening houdend ook met de do's en don'ts die naar voren zijn gekomen in deze discussie. Als ik dit de Kamer in concept voorleg, kan zij kijken of het aan de gedachte beantwoord. Ik heb het gevoel dat wij in de gedachtegang dicht bij elkaar staan, ook ten aanzien van wat mevrouw Haubrich zojuist naar voren bracht over wat wel en niet wenselijk is. De heer Van de Beeten heeft herinnerd aan de voorgeschiedenis van het wetsvoorstel. Ook daar zal ik rekening mee houden.

De voorzitter:

Voordat ik de Kamer hierover pols, kijk ik even naar mevrouw Quik. U hebt nog een vraag aan de minister?

Mevrouw Quik-Schuijt (SP):

Ik ben buitengewoon blij met dit voorstel, omdat dit betekent dat de behandeling aangehouden wordt. Ik had nog wel vijf andere vragen. Ik wil nog graag even horen wat wij daarmee doen.

Minister Hirsch Ballin:

Misschien is het praktisch dat ik de vragen, die voor een deel gerelateerd waren aan de uitwerking in één standaardbedrag en voor een deel ook niet, tracht mee te nemen in de brief waarmee ik de Kamer de concept-AMvB doe toekomen. Dat geeft mij de ruimte om van de vragen die zijn achterhaald door de benadering met een AMvB, aan te geven waarom ik denk dat het daarmee is afgedekt. Als er andere vragen zijn, dan zal ik die in de brief beantwoorden.

De voorzitter:

De minister stelt voor, een brief aan de Kamer te schrijven waarin hij nog niet beantwoorde vragen beantwoordt en waarbij hij een concept-AMvB aanbiedt met een uitwerking van een mogelijke regeling, die dan door de Kamer kan worden besproken in een voortgezette behandeling. Ik ga nu de leden daarover polsen. Is er iemand die het niet met dat voorstel eens is?

Mevrouw Haubrich-Gooskens (PvdA):

Voorzitter. Ik heb ook een aantal vragen gesteld, onder andere over de vergoeding ten behoeve van derden aan de hand van de motie-Wolfsen/Luchtenveld op stuk nr. 10, die in de Tweede Kamer is aanvaard. Daarin wordt gevraagd om spoedig met een voorstel te komen voor de materiële schadevergoeding voor inkomensschade van derden. Dat antwoord hoeft niet te wachten, maar zou op dit moment kunnen worden gegeven. Ik vind het heel jammer als dat zou moeten wachten tot de concept-AMvB.

Mijn tweede vraag is cruciaal: op welke termijn kunnen wij de concept-AMvB verwachten?

Minister Hirsch Ballin:

Ik beantwoord de eerste vraag van mevrouw Haubrich graag op dit moment. Een conceptwetsvoorstel dat voorziet in verruiming van de mogelijkheid voor derden om hun materiële schade zoals inkomensschade te verhalen, is in consultatie gegeven. Die consultatie is ook voltooid. Ik wilde wachten met daaraan een vervolg te geven tot de behandeling van dit wetsvoorstel, die vandaag plaatsvindt. Met het vooruitzicht dat wellicht op korte termijn kan worden gevonden om te komen tot een uitwerking in de algemene maatregel van bestuur die uw Kamer bevredigt, nadert naar ik aanneem die wachttijd ook haar einde. De twee termijnvragen laten zich dus met elkaar verbinden. Mij lijkt het mogelijk om u een concept-AMvB te doen toekomen voor het einde van het zomerreces, zodat u na het zomerreces de behandeling kunt voortzetten. Daarbij zal ik ook aangeven op welk moment de indiening – dat wil zeggen, eerst het aanhangig maken bij de Raad van State – van het andere wetsvoorstel te verwachten is.

De heer Van de Beeten (CDA):

Voorzitter. Ik moet constateren dat de minister met zijn voorstel niet ingaat op het boeiende betoog dat ik vandaag heb gehouden. Maar ik leg mij daar toch bij neer, omdat ik niet uitsluit dat datgene wat hij hier heeft toegezegd wel eens het wetstechnische bewijs zou kunnen leveren bij datgene wat ik vandaag heb gezegd. Dat maakt het intellectueel alleen maar interessanter, dus ik zie uit naar de volgende termijn met deze minister.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Voorzitter. Ik ben blij dat de minister deze toezegging doet: eerst biedt hij een concept-AMvB aan en dan praten wij verder over het wetsvoorstel. De hele discussie vandaag, in ieder geval voor een groot aantal woordvoerders, is toch geweest: wat staat er in die AMvB, is het gedifferentieerd of niet? De toezegging van de minister is voor ons prima.

De heer Van de Beeten (CDA):

Voorzitter. Ik heb nog een technische vraag. Zal de AMvB die de minister aan ons stuurt van tevoren ook nog door de Raad van State van commentaar zijn voorzien?

Minister Hirsch Ballin:

Nee, anders zou ik u dit onmogelijk kunnen toezeggen voor het einde van het zomerreces. Wij zullen een concept-AMvB maken. Daarna zal de advisering door de Raad van State nog moeten plaatsvinden. Het zal dus een concept zijn in die zin dat wij aan de hand van de voortgezette behandeling kunnen vaststellen of daarmee is voorzien in datgene wat u zich voorstelt als uitwerking van de discussie van vanmiddag. Dan kunnen wij daarmee verder, tenzij u het liever anders hebt. Dat kunnen wij dan ook doen.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Ik ben daar heel simpel in: ik heb het liever anders. Haastige spoed is zelden goed. Dit wetsvoorstel ligt er al lang. Wat mijn fractie betreft, is het prima als de AMvB na het zomerreces komt. Dan hebben wij tenminste ook het advies van de Raad van State erbij. Het is heel idioot om een concept-AMvB te hebben en vervolgens erover te discussiëren, waarna er een advies van de Raad van State komt en wij weer om een voorhang vragen. Dat schiet niet op. Ik vind dat wij eerst een advies van de Raad van State moeten hebben, waarna wij over de concept-AMvB discussiëren.

De heer Van de Beeten (CDA):

Ik ben het eens met mevrouw Broekers.

Minister Hirsch Ballin:

Dan zal ik het graag zo doen. Het boeiende betoog van de heer Van de Beeten zal minstens zo goed houdbaar zijn als de betogen uit 2006 van degenen die daarover toen met mijn voorganger hebben gesproken.

De voorzitter:

Ik stel vast dat de Kamer akkoord gaat met het voorstel over de procedure dat de minister zo-even heeft gedaan. Dat betekent dat wij nu aan het einde zijn gekomen van de tweede termijn en dat wij in het najaar een derde termijn zullen aanvangen met in de hand een brief van de minister en een concept-AMvB die dan inmiddels becommentarieerd is door de Raad van State.

De beraadslaging wordt geschorst.

Sluiting 19.58 uur

Naar boven