Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Paspoortwet in verband met het herinrichten van de reisdocumentenadministratie (31324, R1844).

De voorzitter:

Ik heet de staatssecretaris van harte welkom in de Eerste Kamer.

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Duthler (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Identiteitsfraude is een steeds groter wordend maatschappelijk probleem met verstrekkende gevolgen. Diegenen die het overkomt, komen soms in een ware nachtmerrie terecht. De leden van de VVD-fractie zijn dan ook verheugd dat wij vanmiddag een wetsvoorstel bespreken dat een bijdrage levert aan de oplossing van dat maatschappelijke probleem. Die bijdrage is een nieuwe opzet van de reisdocumentenadministratie, centraal opgezet en online raadpleegbaar. Het wetsvoorstel moet de juridische basis voor die nieuwe opzet bieden. De leden van de VVD-fractie wensen nog een aantal opmerkingen te plaatsen en vragen te stellen.

Dit wetsvoorstel heeft veel publieke belangstelling gekregen vanwege de mogelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, onder meer door het opnemen van vingerafdrukken in het paspoort. De staatssecretaris heeft in de memories van toelichting en antwoord uitvoerig beargumenteerd waarom deze inbreuk proportioneel en gerechtvaardigd is. De leden van de VVD-fractie hebben zich hierdoor laten overtuigen en vinden het doel van het herinrichten van de reisdocumentenadministratie, het bestrijden van identiteitsfraude, zwaarder wegen dan de mogelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, juist ook gezien de maatregelen die worden genomen om de zorgvuldigheid van de verwerking van de persoonsgegevens te waarborgen. Hoewel er ook nadelen aan kleven, staan de leden van de VVD-fractie in beginsel positief tegenover het opnemen van vingerafdrukken in het paspoort; in beginsel, omdat vingerafdrukken onder voorwaarden in belangrijke mate de betrouwbaarheid van de reisdocumenten kunnen bevorderen. Vingerafdrukken kunnen immers slechts door een unieke persoon worden afgegeven. Wil de staatssecretaris nog eens aangeven hoe groot de kans is dat vingerafdrukken worden gekoppeld aan een verkeerde persoon of dat ze in het systeem niet worden herkend als horende bij de juiste persoon? En als vingerafdrukken worden gekoppeld aan een verkeerde persoon, waar kan deze persoon dan terecht om dit te laten corrigeren?

Hierop aansluitend hebben de leden van de VVD-fractie een vraag over de rechtsbescherming van de burger. De staatssecretaris geeft ons inziens terecht aan dat nooit 100% is uit te sluiten dat onbevoegden toegang krijgen tot de gegevens. Indien onbevoegden onverhoopt zover komen en een burger als gevolg daarvan schade lijdt, dan – zo geeft de staatssecretaris aan – zal van geval tot geval bekeken moeten worden wie aansprakelijk kan worden gesteld voor de schade. Echt duidelijk is dit niet, zeker niet voor een gedupeerde burger. Zoals de staatssecretaris in haar memorie van toelichting schrijft, biedt het paspoort in het dagelijks leven toegang tot maatschappelijke en financiële dienstverlening. De schade als gevolg van fouten in de paspoortenadministratie kan zo ernstig zijn dat de burger geen hypotheek kan krijgen, geen uitkering kan aanvragen of geen zorgverzekering kan afsluiten of dat hij geconfronteerd wordt met niet gedane bestellingen, onbetaalde rekeningen of opgelegde boetes. Waar kan hij dan terecht? Hoe voorkomt de staatssecretaris dat de burger dan van het kastje naar de muur wordt gestuurd? Is zij bereid een centraal aanspreekpunt aan te wijzen voor gedupeerde burgers?

In de memorie van antwoord geeft de staatssecretaris aan dat de nieuwe reisdocumentenadministratie alleen via besloten netwerken is te benaderen en dat voor bevragingen en mutaties een elektronische handtekening is vereist. Welk type elektronische handtekening met welk betrouwbaarheidsniveau bedoelt de staatssecretaris hier: een geavanceerde elektronische handtekening zoals bedoeld in de Wet elektronische handtekeningen of een elektronische handtekening met een lager betrouwbaarheidsniveau?

Verder geeft de staatssecretaris aan dat de locaties waar de apparatuur en de programmatuur zich zullen bevinden fysiek goed beveiligd zijn. Dat is heel mooi, maar weinigzeggend. Kan zij voorbeelden geven van fysieke beveiligingsmaatregelen die zullen worden genomen? Van alle mutaties en bevragingen worden de oorspronkelijke verzoeken en de daarop gegeven antwoorden gelogd. Hoe lang worden die loggegevens bewaard?

De staatssecretaris heeft in de memorie van antwoord de keuze voor een centrale online raadpleegbare reisdocumentenadministratie gemotiveerd met onder meer het streven om het aanvragen van een reisdocument plaatsonafhankelijk te maken. Daar valt veel voor te zeggen. Tegelijkertijd geeft zij in haar memorie van toelichting aan dat de mogelijkheid om plaatsonafhankelijke dienstverlening te realiseren nauw samenhangt met de modernisering van de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, de GBA. Nu gaat de modernisering van de GBA lang niet altijd over rozen en dan druk ik mij nog mild uit. In hoeverre is de nieuwe organisatie van de reisdocumentenadministratie afhankelijk van het succes van de modernisering van de GBA?

Mevrouw de voorzitter. De leden van de VVD-fractie kijken met belangstelling uit naar de reactie van de staatssecretaris op de gestelde vragen.

De heer Vliegenthart (SP):

Voorzitter. Het heeft er enige schijn van dat bewindslieden die zich ooit met ons paspoort bemoeiden statistisch een grote kans maken hier in de Eerste Kamer te eindigen. Ik noem de namen van Wim van Eekelen, René van der Linden en Loek Hermans. Dus alvast welkom voor later, mevrouw de staatssecretaris. Het is deze maand 21 jaar geleden dat de Tweede Kamer besloot tot een parlementaire enquête naar de gang van zaken rondom de opvolger van wat toen "het zwarte vod" heette: een naam die werd gebruikt om aan te duiden dat het toenmalige paspoort op een achternamiddag door een knappe knutselaar kon worden nagemaakt. In de enquête naar wat er toen mis ging, speelden de drie eerdergenoemde latere leden van deze senaat een hoofdrol. Over de relevantie van de lessen die toen onder voorzitterschap van collega Hermans werden getrokken, kom ik straks nog te spreken.

Maar zo controversieel als het paspoort in 1988 was, zal het vandaag wel niet worden. Het leek er zelfs lange tijd op dat de twee grootste fracties in dit huis, wellicht met het verleden in het achterhoofd, hadden besloten zich niet aan het dossier te branden. En ook in de Tweede Kamer ging de wet vrij geruisloos over de bühne. Toch heeft mijn fractie een drietal wezenlijke problemen met dit voorstel. Allereerst heb ik een aantal opmerkingen over de reikwijdte van het wetsvoorstel en daarnaast over de manier waarop Europese regelgeving het voorstel heeft beïnvloed. Ten slotte wil ik stilstaan bij de bedenkingen die door het College Bescherming Persoonsgegevens naar voren zijn gebracht.

De wet die wij vandaag behandelen is voor een belangrijk gedeelte "leeg". Dit soort "lege" wetten biedt het raamwerk voor nieuw beleid, maar het nieuwe beleid zelf staat niet in de wet. Deze wordt later door bestuurlijke maatregelen ingevuld. Zonder deze inhoud zijn lege wetten echter voor het parlement lastig te beoordelen. Als je alleen de vorm van het beleid kent en niet de politieke inhoud ervan, is het onmogelijk om een afweging over de wenselijkheid van de voorgestelde maatregelen te maken. Een goede wet regelt dan ook niet alleen de vorm van het beleid, maar kent ook een belangenafweging die in de wet zelf gemaakt wordt. Op basis van deze belangenafweging zouden partijen moeten kunnen bepalen of zij de wet steunen of niet.

Voor de Eerste Kamer zijn inhoudsloze wetten een des te nijpender probleem, omdat de senaat vaak geen zeggenschap meer heeft over de nadere invulling die aan de wet wordt gegeven. Maatregelen van bestuur wordt slechts zelden aan de Eerste Kamer voorgelegd en daarom heeft de Eerste Kamer in de praktijk vaak slechts eenmaal de mogelijkheid om voor of tegen een bepaald wetsvoorstel te stemmen. Vandaar dat mijn fractie zich, net als onze collega's aan de overkant van het Binnenhof, moeilijk kan vinden in het feit dat er wel 25 aanvullende regelingen zullen komen die de wet inkleuring moeten geven. Sommige zijn technisch, maar er zitten ook heel substantiële bij. Waarom heeft de staatssecretaris voor deze variant gekozen? Wat bedoelt zij als zij in de memorie van antwoord schrijft dat "de zaken, waarvan kennisneming door uw Kamer naar mijn mening wenselijk is, zoals de doelen waarvoor gegevensverstrekking mogelijk is uit de nieuwe reisdocumentenadministratie, op het niveau van rijkswet geregeld zijn"? Welke criteria heeft de staatssecretaris gehanteerd? Waarom staan bepaalde dingen wel in het wetsvoorstel en andere dingen niet? Het is mijn fractie niet helder geworden. Juist omdat het ook om politieke inhoud gaat, zouden wij daarover graag uitsluitsel willen hebben.

Dat brengt mij bij mijn tweede punt: de Europese verordening waarvan dit wetsvoorstel deels het uitvloeisel is. Europese regelgeving vormt voor nationale regeringen nogal eens een mooie aanleiding om meer te regelen dan wordt voorgeschreven. Een zogenaamde nationale kop is dan geboren. Bij de implementatie van een Europees besluit gaat de nationale vertaling verder dan strikt noodzakelijk is. Daarbij verdedigt de regering dergelijke aanvullende wetgeving graag met het argument dat "het moet van Brussel". Het is dus niet vreemd dat in deze Kamer kritisch wordt gekeken naar wat er nu precies van Brussel moet. Ik heb daarom in voorbereiding op dit debat de Europese verordening er eens op nageslagen. Daarin staat inderdaad dat paspoorten gezichtsopnames en vingerafdrukken moeten hebben teneinde – ik citeer uit artikel 1.2 – "de integriteit, de authenticiteit en de vertrouwelijkheid van de gegevens te garanderen".

Tot zover is het mij helder. Maar hoe verhoudt dit zich nu tot artikel 4b, lid 2, van het wetsvoorstel dat wij vandaag behandelen? Daarin wordt namelijk vastgelegd dat deze gegevens ook gebruikt kunnen worden voor "de opsporing van en vervolging van strafbare feiten" (punt c) en "het verrichten van onderzoek naar handelingen, die een bedreiging vormen voor de veiligheid van de Staat en andere gewichtige belangen van een of meerdere landen van het Koninkrijk, dan wel de veiligheid van met het Koninkrijk bevriende mogendheden" (punt d). Dit staat volgens mij nergens in de verordening. Deze bepalingen gaan verder dan de eisen die de EU aan de paspoorten stelt. Vandaar mijn vraag aan de staatssecretaris: hebben we hier te maken met een nationale kop? Zo niet, kan de staatssecretaris dan het precieze citaat uit de Europese verordening voorlezen waarin staat dat dit van Brussel moet? Want als dat het geval is, kunnen wij onze nieuwe Europese fractie eropaf sturen. Maar ik vrees dat we vandaag bij deze staatssecretaris moeten zijn. Zou de staatssecretaris in het vervolg helderder kunnen maken waar nationale koppen zitten en waar het gaat om de vertaling van Europese regelgeving? Ik heb een tijd moeten puzzelen en het is bijzonder lastig om die materie goed in de vingers te krijgen. Als de regering daarover in een eerder stadium helderheid schept, is dat voor de Kamerleden een stuk eenvoudiger.

Daarnaast is het mijn fractie onduidelijk wat wij nu precies moeten verstaan onder de opsporing en vervolging van strafbare feiten. In het debat in de Tweede Kamer deed de staatssecretaris voorkomen dat dit weinig om het lijf zou hebben. Het OM krijgt geen toegang tot de gegevens en datamining is verboden. Maar wat betekent die bepaling dan precies? Ik geef een voorbeeld en verzoek de staatssecretaris daarop te reageren. Er is een moord gepleegd en er zijn vingerafdrukken gevonden van een mogelijke verdachte. Kan het OM of de politie een verzoek doen om deze vingerafdrukken te matchen met die in de voor de Paspoortwet vastgelegde database? Wie behandelt eventueel een dergelijk verzoek? Wat betekent de in het artikel vastgelegde term "verrichten van onderzoek"? Kan het zo zijn dat deze gegevens aan bevriende mogendheden worden overgedragen, bijvoorbeeld aan de Verenigde Staten? Onder welke voorwaarden zou dat gebeuren? Graag krijgen wij hierop een reactie van de staatssecretaris. Als het kabinet besluit om deze mogelijkheden in de toekomst te verruimen, gaat dat dan per wet of per AMvB? Dat is nogal van belang, omdat in het laatste geval deze Kamer daar vermoedelijk niets meer over te zeggen zou hebben.

Dat brengt mij op mijn derde punt: het advies van het College Bescherming Persoonsgegevens. De kern van zijn bezwaar is dat het wetsvoorstel in zijn oorspronkelijke vorm niet conform artikel 8 EVRM is. Wat is er sindsdien gebeurd? De memorie van antwoord is hier niet helder over. De staatssecretaris zegt dat ze de memorie van toelichting heeft aangevuld naar aanleiding van de bevindingen van het CBP. Dat heeft iets van: u heeft het niet goed begrepen, laat ik het nog eens uitleggen. Als wij er echter van uitgaan dat het CBP het wel goed begrepen heeft – en waarom zouden we daar niet van uitgaan? – dan vraagt deze conclusie om een inhoudelijke weerlegging. Die hebben wij niet gekregen. Daarom mijn vraag aan de staatssecretaris: wat ziet het CBP verkeerd? Kan de staatssecretaris aangeven welke stappen zij nu concreet heeft genomen om aan de bezwaren van het CBP tegemoet te komen? Waarom heeft zij er niet voor gekozen om het veranderde voorstel opnieuw naar het CBP te sturen?

Daarnaast roept dit wetsvoorstel nog een aantal praktische bezwaren op inzake de veiligheid van een centraal georganiseerd systeem. Mijn collega van de VVD-fractie sprak daar ook al over. Die vragen zijn in onze ogen in de memorie van antwoord niet volledig en adequaat beantwoord. Het zal sowieso een concreet punt van aandacht blijven. Immers, in 1988 concludeerde de enquêtecommissie al dat het eigendom, het beheer en de beschikkingsmacht over de paspoortadministratie een belangrijk knelpunt is dat extra parlementaire zorg verdient. In dat opzicht is de staatssecretaris gewaarschuwd.

Straks staan we dus allemaal met onze vingerafdruk en foto in ons paspoort. In de negentiende eeuw deden wij het met alleen een beschrijving. Daarna kwam de foto. Dat leek de perfecte oplossing. Vandaag de dag weten wij beter. Elk paspoort valt na te maken. En het zijn vooral boeven die daartoe lust blijken te hebben. Dat zal met dit paspoort niet anders zijn. Ondertussen werkt Brussel al aan een driedimensionale foto. Zo blijven we nog wel even bezig; en de boeven dus ook.

Het nieuwe paspoort waarover wij het vandaag hebben, hadden we al bij het begin van deze eeuw kunnen hebben, zoals CDA'er Raymond Knops in de Tweede Kamer memoreerde. Na de aanslag op de Twin Towers riep echter iedereen om een paspoort dat veel meer informatie zou moeten bevatten, waaruit een soort ijdele hoop sprak dat je met betere paspoorten minder terroristische aanslagen krijgt. Ondertussen moeten kinderen van veertien wel een identiteitsbewijs bij de hand hebben. Vandaar mijn laatste vraag: waar ligt nu precies de grens en schieten wij eigenlijk niet door? Creëren wij niet vooral schijnveiligheid in plaats van echte veiligheid? Is de staatssecretaris met mijn fractie van mening dat ook het nieuwe paspoort uiteindelijk geen garantie biedt tegen hen die kwaad willen? Dat is geen reden om geen verbeteringen aan te brengen – begrijp me goed – maar wel aanleiding om goed te blijven nadenken over de afweging tussen veiligheid en burgerrechten. Mijn fractie ziet dan ook uit naar de reactie van de regering.

De heer Holdijk (SGP):

Voorzitter. Onze fracties gaven in hun eerste reactie op het wetsvoorstel, in het voorlopig verslag, te kennen dat zij waardering voor het voorstel hadden voor zover het beoogt een bijdrage te leveren aan een betrouwbaar aanvraag- en uitgifteproces van reisdocumenten. Wij verwachten dat het voorstel pogingen tot het plegen van identiteitsfraude zal helpen voorkomen. Tegelijkertijd toonden wij ons in dat verslag bezorgd over het mogelijk oneigenlijk gebruik en misbruik van de gegevens die worden opgeslagen en verstrekt. In de memorie van antwoord wordt uitgebreid op onze vragen ingegaan, waarvoor dank. Onze bezorgdheid is daarmee helaas niet weggenomen. Dat is de reden waarom wij aan onze bedenkingen bij deze plenaire behandeling nogmaals uitdrukking willen geven.

Het wetsvoorstel is een uitvloeisel van de Europese verordening van 13 december 2004, waarin het opnemen van biometrische identificatiegegevens in het paspoort wordt voorgeschreven, zodat een betrouwbaar verband kan worden gelegd tussen de rechtmatige houder en het document. Zoals gezegd kunnen onze fracties die doelstelling onderschrijven. De vraag is echter ook hierbij weer of Nederland niet veel verder gaat dan Brussel voorschrijft. De heer Vliegenthart wijdde daar een deel van zijn betoog aan. Ik verduidelijk die vraag op mijn manier.

Artikel 4b van het wetsvoorstel geeft de doelen van de verstrekkingen uit de reisdocumentenadministratie aan. De opgeslagen gegevens kunnen gebruikt worden om fraude met en misbruik van reisdocumenten te bestrijden en te voorkomen. Daarnaast dient het voor identificatie van slachtoffers van rampen en ongevallen, opsporing en vervolging van strafbare feiten en het waarborgen van de staatsveiligheid. Tevens kunnen aan de officier van justitie vingerafdrukken van de paspoorthouder worden verstrekt. In artikel 4b, lid 4, onder a en b, is vermeld voor welk doel deze vingerafdrukken kunnen en mogen worden verstrekt. We zouden het er toch over eens moeten zijn dat de drie laatste van de vier genoemde doelen verder strekken dan de EU-verordening? In deze verordening staat uitdrukkelijk aangegeven waarvoor de biometrische gegevens mogen worden gebruikt. In artikel 4, lid 3, van de verordening staat: "Voor de toepassing van deze verordening mogen de biometrische kenmerken in paspoorten en reisdocumenten alléén worden gebruikt voor het verifiëren van (1) de authenticiteit van het document, (2) de identiteit van de houder door middel van direct beschikbare vergelijkbare kenmerken wanneer het overleggen van een paspoort of andere reisdocumenten wettelijk vereist is."

Het opsporen en vervolgen van strafbare feiten, het waarborgen van de staatsveiligheid en artikel 4b, lid 4, onder a en b, zijn toch niet onder deze Europese omschrijving te brengen? Eventueel zou artikel 4b, lid 4, onder a, nog onder de doeleinden van de EU-verordening kunnen worden gebracht, maar het belang onder b genoemd, het onderzoek in geval van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, is van een geheel andere orde. Moet de conclusie niet zijn dat de regering met de in artikel 4b, lid 2, onder c en d, en lid 4 genoemde doelen ver buiten de in de Europese verordening genoemde doelen opereert?

Het moge juist zijn, zoals de memorie van antwoord stelt, dat de centrale database niet als opsporingsregister functioneert. Aanvechtbaar is echter de stelling van de regering dat er eigenlijk weinig verandert. De verstrekking van gegevens uit de thans nog decentrale reisdocumentenadministratie voor strafrechtelijke doeleinden is inderdaad niet nieuw. Artikel 73 van de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001 biedt hiervoor een grondslag. Wel nieuw is de mogelijkheid van verstrekking van gegevens betreffende vingerafdrukken. Maar er is sinds 2001 méér veranderd. Zo maakt de introductie van het burgerservicenummer in 2006 alle gegevens van iedere burger waarover de overheid beschikt toegankelijk. Eveneens sinds 2006 bevatten reisdocumenten een elektronische chip waarin de kleurenfoto van de houder digitaal is opgenomen. Moeten deze gegevens, in combinatie met de gegevens van de vingerafdrukken, niet in rekening worden gebracht wanneer oud en nieuw worden vergeleken?

Wij willen graag nog een andere kwestie betreffende artikel 4b, lid 4, voorleggen. In de eerste zin van dit artikellid wordt voorgesteld te bepalen dat de verstrekking van gegevens betreffende vingerafdrukken uitsluitend plaatsvindt aan de Officier van Justitie. Dat ligt, als het gaat om de opsporing en vervolging van strafbare feiten, voor de hand. Maar betekent dit dat verstrekking aan ambtenaren met (bijzondere) opsporingsbevoegdheden, zoals die van bijvoorbeeld de AID, FIOD-ECD en SIOD uitgesloten is? En hoe zit het met de verstrekking van vingerafdrukken als het gaat om het belang van het waarborgen van de staatsveiligheid? Geeft lid 3, onder a, van artikel 4b niet alle ruimte aan ambtenaren van instellingen als de AIVD en de MIVD? Kortom, moet niet de vraag worden gesteld en beantwoord of de regering de zaken niet te argeloos presenteert als zij stelt dat er eigenlijk weinig verandert?

Op het aspect van de beveiliging van de centraal opgeslagen gegevens en het mogelijk misbruik daarvan, een punt dat wij ook in het voorlopig verslag aansneden, zal ik nu niet uitvoerig ingaan. Over het verschil in beveiligingsmogelijkheden en -risico's tussen de thans bestaande decentrale opslag van gegevens en de in het voorstel beoogde centrale opslag van gegevens en de in het voorstel beoogde centrale opslag kan men ons inziens langdurig van mening verschillen. Dat centrale opslag wellicht efficiencyvoordelen oplevert, klinkt nog wel aannemelijk. Als het echter om het belang van beveiliging gaat, lijkt ook duidelijk dat inbreken in de centrale opslag in één keer de integriteit van alle administraties in het geding kan brengen. Duidelijk is ook dat een absolute garantie dat onbevoegden geen toegang krijgen tot de data niet valt te geven. Op bladzijde 2 van de memorie van antwoord wordt terecht geconstateerd dat de beveiliging altijd een wedloop is tussen bedenkers van dreiging en de oplossers daarvan. De bedenkers hebben veelal een voorsprong en de oplossers, zeker als de wetgever eraan te pas moet komen, komen achteraan.

Het moge duidelijk geworden zijn uit mijn bijdrage dat de bezorgdheid die bij onze fractie leefde met betrekking tot het voorliggende voorstel niet is weggenomen. Wellicht wil de staatssecretaris in haar termijn alsnog een poging doen.

De heer Engels (D66):

Voorzitter. Wederom heb ik de eer en het genoegen mede te spreken namens de fractie van de OSF.

Innovatie is een uiting van kennisontwikkeling en in veel gevallen een bron van maatschappelijke vooruitgang. De technologische vooruitgang heeft ook de wereld van de reisdocumenten niet ongemoeid gelaten. Geografische grenzen worden steeds meer technologische grenzen. In die zin biedt het gebruik van biometrische gegevens in reisdocumenten uit een oogpunt van identificatie, verificatie en logistieke zekerheid ongetwijfeld voordelen. Maar nieuwe technieken brengen ook verantwoordelijkheden met zich mee. De biometrische techniek kan fraude met reisdocumenten wellicht beter tegengaan, maar roept ook vragen op over de effectiviteit, over de kosten, over de betrouwbaarheid en vooral ook over de gevolgen voor de rechten en vrijheden van burgers.

Met name in het licht van de privacybescherming bestaat in de kringen van onze fracties in algemene zin de nodige aarzeling over de cumulatieve effecten van wetgeving die een uitbreiding van het technisch gebruik van persoonsgegevens met zich meebrengt. In de afgelopen jaren heeft de regering in toenemende mate voor verschillende doeleinden regelgeving ontwikkeld om allerlei persoonsgegevens te verzamelen, te gebruiken en te bewaren. Ik noem als voorbeeld de invoering van het burgerservicenummer. Binnenkort gaan wij ons in deze Kamer buigen over het elektronisch patiëntendossier, het elektronisch kinddossier en een bewaarplicht van communicatiegegevens. Onze fracties bezien deze tendens niet zonder zorgen.

Wat betreft dit voorstel van rijkswet tot wijziging van de Paspoortwet richt ik mij vandaag dan ook in het bijzonder op het voor ons principiële punt van de bescherming van de privacy van de burger. De reactie van de regering op onze schriftelijke inbreng, waarvoor overigens onze oprechte dank, heeft namelijk nog enkele kwesties open gelaten met betrekking tot de toets van artikel 8 EVRM, de doelbinding van de wetswijziging, de compartimentering van privacygevoelige informatie in het licht van de bredere trend van centrale opslag van persoonsgegevens en het met de Europese regelgeving samenhangende verschijnsel van het zogeheten "goldplating".

Artikel 8 EVRM eist een deugdelijke belangenafweging ten aanzien van een mogelijke inbreuk van wettelijke maatregelen op de persoonlijke levenssfeer van de burger. Wij hebben gevraagd op welke wijze de opslag van vingerafdrukken in een centrale reisdocumentenadministratie noodzakelijk is "in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen", zoals artikel 8, lid 2, EVRM het formuleert. In de schriftelijke voorbereiding hebben wij nog eens expliciet gevraagd waar het door de regering in de memorie van toelichting verwoorde "dringende maatschappelijke belang" van de centrale opslag van persoonsgegevens en de verstrekking van gegevens uit deze administratie aan de officier van justitie en andere overheidsinstanties nu precies in is gelegen. Het uit de EG-verordening nr. 2252/2004 voortvloeiende opnemen van vingerafdrukken in reisdocumenten en het registreren daarvan in een centrale reisdocumentenadministratie bevordert op zichzelf inderdaad een effectief en betrouwbaar aanvraag- en uitgifteproces. Maar de vraag is of er voldoende waarborgen zijn om onnodige inbreuken op de privacy van de burger te garanderen. De regering meent dat met name de wettelijk vastgelegde doeleinden voor het gebruik van de opgeslagen gegevens deze waarborg bieden. Onze fracties vragen zich af of dit voldoende waarborgen biedt. In het effectiviteitsvereiste wordt ervan uitgegaan dat de verwerking van gegevens in een evenredige verhouding staat tot het te verwezenlijken doel, dat de beperking van de privacy doeltreffend bijdraagt aan de verwezenlijking van dat doel en dat wordt nagegaan of er minder ingrijpende, maar even effectieve alternatieve middelen bestaan om het doel te bereiken.

Er is in dit verband veelvuldig gewezen op de risico's van onjuist gebruik of zelfs misbruik bij een centrale administratie van biometrische gegevens, vooral vanwege de mogelijkheden van koppeling aan andere gegevensbestanden en daarmee van onbegrensde gegevensuitwisseling. De controle van belanghebbenden op het gebruik van hun persoonsgegevens wordt daardoor steeds moeilijker. Hoe beoordeelt de regering de omvang van het probleem van identiteitsfraude en de effectiviteit van een centrale opslag van biometrische gegevens voor het tegengaan van deze fraude, gelet op de foutmarge, die nog steeds bestaat bij het gebruik van biometrische gegevens voor persoonsherkenning? Is bij het gebruik van biometrische gegevens geen sprake van een zekere mate van schijnveiligheid? Dat is al gememoreerd. Wat betekent dat voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer? Graag hoor ik nog eens hoe de regering deze problematiek precies beoordeelt.

Het voornaamste doel van de nieuwe reisdocumentenadministratie is het creëren van een betrouwbaar aanvraag- en uitgifteproces van reisdocumenten met het oog op voorkomen van identiteitsfraude bij het aanvragen en het gebruik van het reisdocument. Op basis van artikel 4, lid 5, van het wetsvoorstel kunnen echter ook gegevens uit de reisdocumentenadministratie verstrekt worden aan de officier van justitie voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Naar de mening van de D66-fractie en de OSF staat dit op gespannen voet met het primaire doel van de nieuwe reisdocumentenadministratie en kan nu de vraag gesteld worden of er nog sprake is van een strikt doelgebonden gebruik van deze administratie. Niet geheel ten onrechte is in dit verband de term "opsporingsregister" gevallen. Het is vooral deze verruiming van beschikbaarheid van persoonsgegevens waar mijn fractie grote vraagtekens bij zet. In de huidige situatie bestaat al de mogelijkheid voor de officier van justitie om gegevens ter identificatie van een verdachte op te vragen via het Wetboek van Strafvordering. Waarom is ervoor gekozen om in dit voorstel een bepaling op te nemen waardoor aan de officier van justitie gegevens uit de centrale reisdocumentenadministratie verstrekt kunnen worden?

De regering heeft ten aanzien van de centrale reisdocumentenadministratie benadrukt dat het niet gaat om een opsporingsregister en dat de gegevens van de burgers niet in een strafrechtelijke context opgeslagen kunnen worden, zoals in de zaak Marper-UK wel het geval was. De door de regering gemaakte afweging tussen het publieke en het private belang is inderdaad uitsluitend gemaakt bij het opslaan van vingerafdrukken voor een accurate en effectieve reisdocumentenadministratie. Indien er echter geen sprake is van een strafrechtelijke context, hoe moet dan precies de in dit voorstel opgenomen bevoegdheid voor de officier van justitie om gegevens uit deze centrale administratie op te vragen worden gekwalificeerd? Het toepassen van die bevoegdheid zal in de praktijk toch uitgaan van de veronderstelling dat een strafbaar feit is gepleegd en dat er met andere woorden sprake is van een verdachte. In hoeverre is de zaak Marper-UK in dat licht toch relevant, nu de Paspoortwet feitelijk een met een opsporingsregister vergelijkbare functie en betekenis krijgt? Graag krijg ik ook op dit punt een reactie van de staatssecretaris.

Volgens de in artikel 4, lid 3, van de Europese verordening bepaalde normen voor de veiligheidskenmerken van biometrische gegevens in door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten mogen de biometrische gegevens die in het paspoort opgenomen dienen te worden, alleen worden gebruikt om de authenticiteit van het document of de identiteit van de houder vast te stellen. Als biometrische kenmerken gebruikt worden door de officier van justitie om een verdachte in een strafonderzoek te identificeren, levert dit dan geen schending op van de Europese verordening? De burger kan zich immers bij de rechter direct op de Europese verordening beroepen. Reiken de doeleinden die door de regering zijn geformuleerd in artikel 4b van het wetsvoorstel, niet veel verder dan de verordening toestaat? Wij vragen de regering een reactie op onze waarneming dat zij met dit voorstel de in de Europese verordening gestelde doelen behoorlijk oprekt. Ik heb al vastgesteld dat die waarneming niet alleen door onze fracties is gedaan.

Op onze vraag hoe de regering "function creep" denkt te voorkomen – de staatssecretaris ziet dat ik mij behoorlijk in de kwestie heb verdiept – antwoordt zij dat gegevensverstrekking slechts kan geschieden ten behoeve van een zeer beperkt aantal doeleinden. In artikel 4, lid 1 en 2, worden deze doeleinden genoemd. Het gaat om: fraudebestrijding; identificatie van slachtoffers; opsporing en vervolging van strafbare feiten; staatsveiligheid en andere gewichtige belangen. Men kan dit toch echter moeilijk een zeer beperkt aantal doelen noemen?

Nu heeft de regering terecht opgemerkt dat een verruiming van de gegevensverstrekking uit de centrale administratie slechts binnen de kaders van deze doelen kan geschieden. Naar het oordeel van onze fracties betekent dit dat via een wetswijziging de gegevensverstrekking verruimd kan worden naar een toepassing die niet meer verenigbaar lijkt met het doel van deze wetgeving. Wij menen dat gegevensverstrekking niet met een ander doel dan met betrekking tot het aanvraag- en uitgifteproces van reisdocumenten zou kunnen plaatsvinden. Graag krijg ik op dit punt een reactie van de regering. Ik vraag haar daarin ook de Europese Richtlijn 95/46/EEG over de bescherming van personen in verband met de behandeling van persoonsgegevens te betrekken.

Het gevolg van een centrale reisdocumentenadministratie waarin biometrische gegevens opgenomen worden, is dat meer privacygevoelige informatie beschikbaar komt. Met het burgerservicenummer en elektronische dossiers kan al een veelomvattend profiel van een persoon worden samengesteld. Onze fracties maken zich ernstige zorgen over de veelheid aan persoonsgegevens die door de overheid verzameld en bewaard wordt in centrale administraties. Graag verneem ik van de staatssecretaris op welke wijze de informatie in de nu beoogde centrale reisdocumentenadministratie gecompartimenteerd zal worden.

Het doel van deze wijziging van de Paspoortwet is een betrouwbaar en effectief aanvraag- en uitgifteproces van reisdocumenten te bevorderen. De D66-fractie en de OSF zijn in het licht van het belang van een optimale waarborging van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer voorshands niet overtuigd van het dringende maatschappelijke belang van een centrale reisdocumentenadministratie waarin biometrische gegevens zullen worden opgeslagen. Uit een dergelijke administratie kunnen andere dan de in dit voorstel bedoelde instellingen en personen, als gevolg van de koppeling van bestanden, gegevens verkrijgen, die ze zelfs voor strafrechtelijke doeleinden kunnen gebruiken. Kortom: wij worstelen met de vraag of dit zich ver buiten de grenzen van de toepasselijke Europese verordening bewegende wetsvoorstel moet worden aanvaard. Om die reden wachten wij de reactie van de regering af alvorens een eindafweging te maken.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Voorzitter. Als het aan de regering ligt, zal iedereen boven de twaalf jaar binnenkort vingerafdrukken moeten laten afnemen bij het aanvragen van een nieuw paspoort. Deze komen samen met de al eerder ingevoerde gelaatsscan op een chip in het paspoort te staan, zodat bijvoorbeeld de douane kan controleren of het paspoort wel echt toebehoort aan de toonder ervan. Dat hebben de EU-ministers van Binnenlandse Zaken al in 2004 besloten.

Saillant detail hierbij is dat de toenmalige Nederlandse voorzitter van de Raad van Ministers zich tot het uiterste heeft ingespannen om het Europees Parlement niet te laten meebeslissen over dit voorstel, en met succes. Dat is een vermeldenswaardig feit nu we de balans opmaken van de Europese verkiezingen en schrikken van het lage opkomstpercentage. Wellicht helpt het als de Raad probeert parlementaire betrokkenheid bij maatschappelijk relevante onderwerpen niet te vermijden, maar juist te zoeken. Een onderwerp als opslag en gebruik van je vingerafdruk leent zich toch niet voor een ministerieel handjeklap. Dat komt zo dicht bij mensen, dat volksvertegenwoordigers daar toch op toe horen te kunnen zien.

Waarom was Nederland er zo op gebrand om het Europees Parlement buiten de deur te houden? Omdat het gebruik en de opslag van biometrische gegevens in paspoorten allang een Nederlands paradepaardje was dat de regering per se in de Europese stal opgenomen wilde zien. De Europese lobby begon al onder D66-minister Van Boxtel en is sindsdien met verve gevoerd door onder andere de ministers De Vries en Pechtold. Het feestje, de apotheose in de vorm van de verordening, mocht niet door een kritisch parlement verstoord worden, en zo geschiedde. Overigens zou het mij niet verbazen als de regering zich misschien laat verleiden de euroscepsis nog een handje te helpen door dit wetsvoorstel te verkopen als iets dat "moet van Brussel", hoezeer wij ook aan de wieg hebben gestaan en hoeveel extra's wij nu ook aan de implementatiewet hangen.

Het onderhavige wetsvoorstel is immers slechts deels een implementatie van deze verordening, die alleen de verplichting schept om twee vingerafdrukken af te nemen van een aanvrager van een paspoort. De Nederlandse regering doet er echter nog drie scheppen bovenop. Ten eerste wil zij van iedereen niet twee, maar vier vingerafdrukken nemen. Ten tweede wil zij deze niet alleen op een chip in het paspoort opslaan, waartoe de verordening verplicht, maar ook centraal in een databank. Ten derde wil de regering de vingerafdrukken niet alleen voor identificatie gebruiken, maar ook voor opsporing.

Dat doet de vraag rijzen of Nederland misschien niet helemaal zijn zin heeft gekregen in de Europese onderhandelingen, zijn voorstel heeft moeten afzwakken en daarom nu maar bij de implementatie nationale koppen introduceert. Is deze indruk juist en, zo ja, in hoeverre strijdt deze implementatiewetgeving met de afspraak om nationale koppen te vermijden? Ik sluit mij op dit punt graag aan bij de voorgaande sprekers.

Voor de beoordeling van dit wetsvoorstel heb ik me mede laten inspireren door de criteria die tijdens de expertmeeting vorig jaar in deze Kamer zijn genoemd als toetsingskader voor wetgeving met betrekking tot persoonsgegevens. Ik noem er enkele: de rechtvaardiging van de inbreuk op de privacy, gezien de noodzakelijkheid en proportionaliteit, het doelcriterium, de juistheid en de veiligheid van de gegevens en de regie van burgers over hun eigen persoonsgegevens.

Om dit wetsvoorstel te beoordelen is het belangrijk om het doel voor ogen te houden. Volgens de regering is dat de bestrijding van identiteitsfraude. Onmiskenbaar vormt dit wetsvoorstel een inbreuk op de privacy, reden waarom getoetst moet worden of het doel deze inbreuk wel rechtvaardigt. Dat kan namelijk alleen het geval zijn als het strikt noodzakelijk is en proportioneel in verband met het doel.

Al in 2007 stelde het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) dat een vingerafdrukkendatabank met daarin alle Nederlanders in strijd zou zijn met het EVRM. Op grond van artikel 8 is voor een inbreuk een "pressing social need" vereist. In december vorig jaar gaf het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de Marper case, zojuist ook aangehaald door de heer Engels, het CBP hierin min of meer gelijk. Het Hof oordeelde dat de Britse regering niet voor onbepaalde tijd de vingerafdrukken van onschuldige burgers mag opslaan met als motivatie dat dit handig kan zijn voor politie en justitie. Zo'n inbreuk op de levenssfeer was volgens het Hof niet noodzakelijk in een democratische samenleving.

Je zou kunnen stellen dat de vingerafdrukkendatabank voor alle Nederlanders nog een stap verder gaat. De regering schrijft in de memorie van antwoord dat de Paspoortwet een compleet andere kwestie is, omdat er geen stigmatiserende werking uitgaat van de registratie. Met dit verschil gaat zij volstrekt voorbij aan de mogelijke implicatie van deze uitspraak. Is zij er werkelijk zo zeker van dat deze Paspoortwet wel stand zal houden voor Straatsburg? Graag een nadere reactie. Ik vind dit ene verschil, die stigmatiserende werking, vrij minimaal.

Als we het doelcriterium hanteren, zou de opslag van vingerafdrukken alleen ten dienste moeten staan van het doel ervan, namelijk voorkomen en bestrijden van identiteitsfraude. Dat betekent dat de mogelijkheid om een document op echtheid te verifiëren bij de controle de rechtvaardiging vormt van deze wet. Is de regering dat met ons eens? Toch wordt de databank ook raadpleegbaar voor officieren van justitie die strafbare feiten onderzoeken waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten of wanneer de staatsveiligheid in het geding is. Hoe rechtvaardigt de regering dit gebruik voor een ander doel?

De biometrische kenmerken worden verzameld voor een bestuurlijk doel, namelijk het versterken van de betrouwbaarheid van identiteitsdocumenten. Het gebruiken van de opgeslagen gegevens voor een strafrechtelijk doel is als oneigenlijk te beschouwen. Is dat niet ook een vorm van détournement de pouvoir? En waarom zou dat strafrechtelijk gebruik noodzakelijk zijn? De functionarissen van de strafrechtspleging hebben immers eigen bestanden voor bijvoorbeeld vingerafdrukken die geregeld worden in de Wet Politieregisters. Goedbeschouwd wordt deze wet hiermee omzeild en worden nu vingerafdrukken van onschuldige burgers voorwerp van strafrechtelijk onderzoek. Ook hier missen we een "pressing social need" die dit zou rechtvaardigen.

De regering stelt voorts vrij gemakkelijk in de memorie van antwoord dat de verordening dit gebruik wel toestaat voor de toepassing van de verordening. Het lijkt erop of de regering een slimme bypass hanteert. Door de opname in de centrale databank zou het niet meer de rechtstreekse toepassing zijn en vanuit die centrale databank mogen de gegevens wel voor een ander doel gebruikt worden. Is het inderdaad alleen een slimme bypass? In hoeverre is met zekerheid te stellen dat dit in overeenstemming is met het doel van de verordening?

Europa verplicht ons tot opname van de biometrische kenmerken en Nederland kiest ervoor om de reisdocumentenadministratie te centraliseren. Uitvoering van de verordening kan ook door te kiezen voor gepersonifieerde opslag, waarbij iedereen zijn eigen biometrische database op een chipcard bij zich draagt. Waarom is de regering voorbijgegaan aan deze mogelijkheid, waarmee de implementatie zo basaal mogelijk zou zijn geweest?

In een databank opslaan is dus een nationale keuze en daarbij kiest de regering ook meteen voor een centrale databank. Het is nog helemaal de vraag wat veiliger is. Een centrale administratie is natuurlijk stevig te beveiligen. De regering legt ook duidelijk uit wat de consequenties zijn, zoals de omslachtigheid om al die decentrale databanken te beveiligen. Maar toch, wie kwaadwillend is kan na het passeren van de beveiliging van die centrale databank naar hartenlust enorme schade toebrengen. De bezwaren tegen decentrale opslag overheersen in de memorie van toelichting, maar niet te ontkennen valt dat bij het kraken van een decentrale beveiliging de schade aanmerkelijk beperkter is. Graag een reactie.

Wat doet de regering aan optimale beveiliging? Wordt er voor en periodiek na de invoering een proef-hack georganiseerd, zoals minister Klink bij het elektronisch patiëntendossier heeft toegezegd, om de zwakke punten in het systeem en de innovaties in het hacken tijdig op te sporen en te pareren? Door een gelukte hack worden immers miljoenen vingerafdrukken op straat gelegd. Zo zou een maatregel ter bestrijding van identiteitsfraude wellicht het risico hierop alleen maar vergroten, en dat moeten wij natuurlijk zien te voorkomen.

Naast de beveiligingsrisico's is ook de foutmarge bij opslag een risicofactor. Vier jaar geleden ging het verifiëren van vingerafdrukken nog in 3% van de gevallen fout. Dat leidt bij grenscontroles tot de nodige overlast en vertraging. Maar bij het gebruik voor opsporing is het nog veel kwalijker. De meest eerzame burger kan plotseling verdacht zijn. Het risico van identiteitsfraude kan niet worden onderschat. Een vingerafdruk is kinderlijk eenvoudig te stelen en te kopiëren. Aan jou om vervolgens te bewijzen dat je de dader niet bent.

Bij de bestrijding van identiteitsfraude vindt de regering ons dus aan haar zijde. Veel praktijkvoorbeelden tonen echter aan hoe kwetsbaar en tegelijkertijd ook onbuigzaam overheidsregistraties zelf zijn, evengoed met betrekking tot foutieve gegevens. Ik sluit mij graag aan bij de vraag van mevrouw Duthler over de rechtsbescherming en de mogelijkheid om gegevens te corrigeren en schade te verhalen.

Ook stel ik de vraag naar versterking van het toezicht van het CBP. In de memorie van antwoord schrijft de regering dat hierover voor de zomer een kabinetsstandpunt komt. Dat is al bijna. Kan de regering alvast een tipje van de sluier oplichten over de consequenties die dit heeft voor deze wet?

Conclusie. CBP-voorzitter Kohnstamm wees er vorig jaar nog op dat de "glazen samenleving" in zicht is. De introductie van biometrische kenmerken en een centrale registratie brengen die samenlevingsvorm dichterbij, zonder dat burgers goed zicht hebben op de ernstige risico's voor hun privacy. De samenleving wordt dus transparant, terwijl de overheid zich in mist hult. Dat is voor onze fractie onaanvaardbaar. Dit wetsvoorstel ontneemt burgers de regie over hun meest eigen, onvervreemdbare gegevens. Dichterbij kun je haast niet komen.

Met het verplicht afstaan van vingerafdrukken leveren burgers zich uit aan de overheid, die zich daarom ook goed moet realiseren dat hier een zware plicht tegenover staat; een plicht om te garanderen dat de gegevens veilig zijn en niet misbruikt worden. Ik constateer dat de overheid deze garantie niet kan geven en dat ze bij voorbaat al toestemming geeft voor misbruik door toegang te verlenen aan de officier van justitie. Voor ons kleven er dus grote bezwaren aan dit wetsvoorstel. Wel verzoek ik de regering indringend om een geregisseerde hack toe te zeggen, voordat ze overgaat tot invoering van deze wet.

De heer De Vries (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Vanaf het moment dat wij in Nederland allemaal onder de indruk raakten van de zwakheden van het "zwarte vod" – er zullen ongetwijfeld leden in deze Kamer zijn die dat document nog in bezit hebben gehad, en een aantal wellicht niet – is de overheid al bezig om te proberen de identiteitsdocumenten betrouwbaarder te maken. Mevrouw Strik noemde mij net in een erelijst onder leiding van Roger van Boxtel, die al voor biometrische kenmerken in de identiteitsbewijzen heeft gepleit. Ik weet niet zeker of ik die plek verdien, maar ik accepteer graag wat ik maar beschouw als een eervolle vermelding. Wij hebben een uitgebreide behandeling gehad, zowel in de Eerste als in de Tweede Kamer. Wij menen dat de regering degelijk op alle vraagstukken is ingegaan. Er zijn vandaag vele vragen gesteld die ook eerder aan de orde geweest zijn, maar het is van groot belang dat wij daar verder over nadenken. Ik zal ze niet herhalen. Er is een competitie gaande tussen de mensen die proberen identiteitsbewijzen te vervalsen en de overheid die ervoor moet zorgen dat ze betrouwbaar zijn. Wij moeten er rekening mee houden dat de overheid voortdurend moet zoeken naar nieuwe elementen om die documenten betrouwbaar te maken. De vraag aan degenen die veel kritiek hebben, is hoe hun document er dan uitziet. Hoe garanderen zij dat hun document betrouwbaar is? Komt de identiteit en de authenticiteit dan goed vast te staan?

Ik zal nog een paar elementen onder de aandacht brengen, om te beginnen de kwestie van centraal en decentraal. Ik meen dat de staatssecretaris er goed aan zou doen als zij ons nog eens zou zeggen waarom een decentrale opzet kwetsbaarder is. Ik vind zelf dat dit overtuigend uiteen is gezet, maar ik beluister dat dit kennelijk niet het geval is geweest. Ik zou van de staatssecretaris willen weten hoe zij de beveiliging in de komende tijd up to date wil houden. Het ziet er nu allemaal goed uit, maar het vereist een geweldige inspanning om deze systemen ook in de toekomst veilig te houden en te vrijwaren van inbreuken van buitenaf.

De heer Vliegenthart (SP):

De heer De Vries stelde een vraag en keek toen gevaarlijk naar links, waar de drie mensen met kritiek zitten. Het centrale punt was niet zozeer dat de authenticiteit niet is gewaarborgd. De vraag is of het niet voor meer gebruikt wordt dan waarvoor het gebruikt zou moeten worden. Waar gaat die competitie tussen boeven en overheid uiteindelijk heen? De heer Engels had het over een glazen huis. Heeft de heer De Vries daar geen enkele angst voor?

De heer De Vries (PvdA):

Het is misschien een kwestie van ervaring met eerdere documenten. Er zullen altijd mensen zijn die misbruik maken van dit soort documenten en de overheid zal telkens moeten zoeken naar mogelijkheden om die documenten bestand te maken tegen dat misbruik. Ik herinner mij dat de heer Van Boxtel indertijd is bezig geweest met een nieuw paspoort. Toen werd ook de centrale vervaardiging ingevoerd. Ik had er eerst grote aarzelingen over, maar ik moet zeggen dat het heeft geleid tot aanzienlijk minder fraude met paspoorten. Ook in die tijd dacht men al na over paspoorten met biometrische gegevens, omdat die een directe link leggen tussen de eigenaar van een document en dat document. Daarmee wordt de authenticiteit in verhoogde mate vastgelegd. Ik denk dat wij nog helemaal niet aan het eind van die ontwikkeling staan. De wetgever zal iedere keer met nieuwe oplossingen moeten komen om te voorkomen dat er misbruik wordt gemaakt van dit soort documenten. Ik kan niet in de toekomst kijken, maar ik ben er zeker van dat dit het geval zal zijn.

De heer Vliegenthart (SP):

Dat is een lang verhaal, maar het is geen antwoord op mijn vraag. Waar gaan wij naar toe?

De heer De Vries (PvdA):

Het is wel een antwoord op uw vraag. Ik heb al gezegd dat ik niet weet waar wij naar toe gaan. Ik zeg alleen dat er in de toekomst weer een ontwikkeling zal zijn die wij nu nog niet kennen. Tegenwoordig houden veel mensen op Schiphol een oog voor een scanner. Ik heb dat nog nooit geprobeerd, maar ik denk dat dit over tien of vijftien jaar een heel normale manier is om mensen te identificeren.

De heer Engels (D66):

Ook ik zal een poging doen om de spreektijd van de heer De Vries lekker op te rekken. Hij heeft gezegd dat er veel kritische vragen zijn gesteld uit een bepaald segment van de Kamer. Het is hoognodig om tot een betrouwbaar proces van bewaring en uitgifte van documenten te komen. Naar mijn smaak bestaat daar geen verschil van mening over. Ik denk dat de kritiek van een aantal fracties zich in de kern richt op het feit dat het wetsvoorstel veel verder gaat dan dat. Het wetsvoorstel biedt namelijk de mogelijkheid om die gegevens ook voor andere doeleinden te gebruiken. Hoe beziet de PvdA-fractie dat probleem? Ik meen dat wij het wel eens zijn over de noodzaak van een veilig en betrouwbaar paspoort.

De heer De Vries (PvdA):

Dat is een heel belangrijke vaststelling. Ik heb vanmiddag bij een ander wetsvoorstel een inbreng geleverd. Toen heb ik het bezwaar kenbaar gemaakt dat onze fractie heeft tegen koppen op internationale wetgeving zonder dat die nadrukkelijk geïdentificeerd en gerechtvaardigd worden in de toelichting. De heer Vliegenthart heeft hier vanmiddag ook een vraag over gesteld. Ik vind dat een onjuiste praktijk. In de eerste plaats leidt het ertoe dat sommigen van ons er veel tijd aan moeten besteden. In de tweede plaats is het een expliciete afweging waar de Nederlandse regering zich ook expliciet voor moet verantwoorden. Dat is hier voor drie onderwerpen het geval. Ik neem aan dat de staatssecretaris daar straks nader op zal ingaan. Mijn opvatting is dat dit op zichzelf acceptabel is. De suggestie dat de vingerafdrukken in de opsporing worden betrokken, lijkt mij niet juist. Dat is weersproken in de stukken en naar mijn smaak op een geloofwaardige manier.

Het was de meest vergaande kop op deze wet. Ik vind het een te rechtvaardigen mutatie op de Europese wetgeving. Ik verbaas mij er overigens over dat mensen dat afwijzen. Men kan het afwijzen dat de Nederlandse regering soms iets toevoegt aan wat uit Brussel komt, maar ik denk dat het Nederlandse volk hier heel blij mee zal zijn, zeker als het verstandige zaken zijn. Ik vind wel dat de regering zich beter behoort te verantwoorden over die praktijk. Dat gebeurt over het algemeen in onvoldoende mate. Vandaar dat er af en toe terecht vragen over worden gesteld. Ik neem aan dat de staatssecretaris vandaag zal uitleggen waarom die drie koppen in dit wetsvoorstel nodig zijn. Het is in de Tweede Kamer ook aan de orde geweest.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Volgens mij vroeg de heer Engels ook naar uw standpunt over het gebruik van vingerafdrukken voor opsporingsdoeleinden als ze worden afgenomen voor identiteitscontrole. Wat vindt u daarvan?

De heer De Vries (PvdA):

U parafraseert de bedoeling in het wetsvoorstel op een manier die het wetsvoorstel niet bedoelt. De officier van justitie heeft onder zeer strenge voorwaarden de mogelijkheid om kennis te nemen van die gegevens. Het doel is beperkt en strak geformuleerd. Mij lijkt het absoluut niet onaanvaardbaar. U moet zich realiseren dat wij die documenten zo betrouwbaar mogelijk moeten maken, want ze worden misbruikt door mensen die soms een grote bedreiging vormen voor onze samenleving. Dat de officier van justitie daar onder omstandigheden voor bepaalde doeleinden kennis van mag nemen, mits voldoende gereguleerd, lijkt mij volstrekt in lijn met het beleid van de regering. Daarom moeten wij die documenten ook zo goed maken.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik constateer dat u het billijkt dat vingerafdrukken die puur voor identiteitscontrole, voor verificatie van een paspoort, worden afgenomen gebruikt kunnen worden voor strafrechtelijke doeleinden. Dat is uiteindelijk ook de implicatie van deze wet.

De heer De Vries (PvdA):

U zegt het niet goed. Het is precies andersom. De officier mag kennis nemen van die gegevens voor verificatie van de juistheid van een document.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Dat hoor ik straks graag van de minister.

De voorzitter:

De staatssecretaris.

Mevrouw Duthler (VVD):

Is de heer De Vries het ermee eens dat er nu ook gegevens uit het register kunnen worden verstrekt op grond van andere wet- en regelgeving? Alleen deze wet legt het expliciet vast. Nu staat het nog in een paspoortuitvoeringsregeling, maar het wordt vastgelegd in een formele wet. Dat is dus een verbetering ten opzichte van de huidige situatie. Binnen de huidige wettelijke regeling kent de Wbp uitzonderingen voor opsporings- en vervolgingsdoeleinden en biedt ook de Wet GBA mogelijkheden, maar het wordt nu voor de rechtspraktijk een stuk duidelijker. Is de heer De Vries het daarmee eens?

De heer De Vries (PvdA):

Als mevrouw Duthler mij vraagt of dit een heldere wet is, die zich beperkt tot het doel waarvoor hij wordt gemaakt, zeg ik ja. Ik hoop dat dit de vraag was.

Ik heb al gesproken over de koppen op de internationale verdragen. Dit gaat verder dan Europa. Het Nederlandse volk zal dat in het algemeen als een zegen ervaren; dat heb ik ook al gezegd.

Dan de noodzakelijkheid en de proportionaliteit. Die vormen hét thema als het gaat om inbreuken op grondrechten. Ik zou denken dat de noodzakelijkheid wel overtuigend is aangetoond. Van degenen die zeggen dat er elementen in deze wet zitten die er niet zouden moeten inzitten, zou ik graag willen weten welke elementen dat precies zijn. Wat zouden zij niet doen als zij zo'n document veilig zouden willen maken met het oog op het voorkomen van misbruik, dat voor onze samenleving heel gevaarlijk zou kunnen zijn? Wat betreft de proportionaliteit is dit wetsvoorstel een tamelijk gesloten circuit en dat is eigenlijk wel goed. De overheid beschikt over veel gegevens, maar het gaat erom wie toegang heeft tot die gegevens. Zijn de gegevens voldoende afgeschermd? Ik geloof dat men daarin met de maatregelen die men rond de administratie beoogt, heel ver gaat. Ik noem de versleuteling van gegevens en de geprivilegieerde toegangscodes. Ik geloof dat men echt zijn best doet om het domein te beveiligen tegen mogelijk misbruik. In beginsel – de staatssecretaris kan dat nog veranderen – staat mijn fractie dus open voor steun aan het wetsvoorstel.

Mevrouw De Vries-Leggedoor (CDA):

Voorzitter. Het wetsvoorstel regelt eigenlijk twee dingen. Natuurlijk regelt het in de eerste plaats datgene wat in het Europese voorstel zit. Dat is eigenlijk niet meer en niet minder dan de harmonisatie van de veiligheidskenmerken die je zou moeten gebruiken voor je paspoorten. Het betekent dat twee vingerafdrukken worden toegevoegd. In de tweede plaats regelt het wetsvoorstel ook hoe je de vingerafdrukken zou moeten opslaan en wie er toegang toe heeft. In de overwegingen van de verordening staat dat het aan de lidstaten zelf is om te bepalen wie toegang heeft. Bij dit wetsvoorstel heeft de CDA-fractie gelet op twee zaken, waarop wij ook in het voorlopige verslag zijn ingegaan: wat zijn de gevolgen voor de burger en wat is de beveiliging tegen ongewenst gebruik?

Het aanvragen van een paspoort wordt gemakkelijker. Men kan zijn paspoort ook buiten de eigen woonplaats aanvragen. Dit verhoogt de klantvriendelijkheid. Ook kan beter worden gecontroleerd of iemand misbruik maakt van een reisdocument van een andere burger en kan snel actie worden ondernomen bij problemen met het reisdocument bij verblijf in het buitenland. Afhankelijkheid van fax, post en tijdzones behoort tot het verleden. Daarvoor moeten echter wel de 700 decentrale reisdocumentenadministraties worden vervangen door een centrale reisdocumentenadministratie. Bij een dergelijke online raadpleegbare databank is het van belang de beveiliging van de gegevens op een goede manier geregeld te hebben, ook al wordt gewerkt met besloten netwerken. In de wetgeving heeft dat geleid tot aanscherping, zowel qua toegang tot de gegevens als qua delegatiebepalingen. De in deze wet vermelde doelen waarvoor gegevens mogen worden verstrekt, mogen niet worden uitgebreid in lagere regelgeving op grond van de Paspoortwet, zoals ook in de wet staat vermeld. De memorie van antwoord van 28 april jongstleden gaat uitgebreid in op de aspecten die van doen hebben met veiligheid, nu en in de toekomst. Ook is het College Bescherming Persoonsgegevens in zijn advies buitengewoon positief over de wijze waarop de aandacht voor beveiliging vorm heeft gekregen, ook al had zij op andere punten kritiek.

Kortom: voor burgers wordt het makkelijker een reisdocument aan te vragen. Voor mensen die misbruik willen maken van een reisdocument wordt het lastiger. Hoewel we ons ervan bewust zijn dat er nooit 100% garantie kan worden gegeven op de beveiliging van systemen, maakt de aandacht voor beveiliging voor nu en voor de toekomst, die ook spreekt uit de memorie van antwoord, het naar de mening van de leden CDA-fractie verantwoord om ja te zeggen tegen de centrale reisdocumentenadministratie. Voor zover we het nu kunnen overzien, kunnen we niet meer doen dan de staatssecretaris succes wensen met de uitvoering.

De voorzitter:

De receptie ter gelegenheid van het afscheid van de heren Russell en Klein Breteler vangt om 16.30 uur aan in de Hall.

De vergadering wordt van 15.55 uur tot 17.15 uur geschorst.

Voorzitter: Schuurman

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Voorzitter. Allereerst wil ik de geachte afgevaardigden bedanken voor hun inbreng en ook voor hun steun, in meerderheid in elk geval, in de eerste termijn van de behandeling van dit wetsvoorstel. Ik ben blij dat deze Kamer de behandeling van dit wetsvoorstel zo voortvarend ter hand heeft genomen.

De regering hecht zeer aan de herinrichting van de reisdocumentenadministratie. De betrouwbaarheid van het aanvraag- en uitgifteproces van reisdocumenten is namelijk van groot belang, zoals door alle sprekers ook is ingebracht, juist omdat deze documenten in Nederland worden gebruikt als identiteitsdocument. Het is ook belangrijk omdat de documenten door andere landen moeten kunnen worden vertrouwd als Nederlanders daarmee reizen. Dat is het doel van het wetsvoorstel dat door iedereen wordt gesteund.

Voordat ik een aantal concrete vragen ga beantwoorden die de verschillende woordvoerders hebben gesteld, wil ik enkele algemene opmerkingen maken. Het klopt dat, zoals de heer De Vries aan het begin van zijn betoog zei, eigenlijk voortdurend wordt gewerkt aan de reisdocumentenadministratie. Het is geen statisch geheel. Ik denk dat het goed is dat wij ons dat realiseren. Dat moet en dat zal ook zo blijven om de uitbuiting van mogelijke kwetsbaarheden in de keten voor te kunnen blijven. Behalve voor het proces geldt dat ook voor de documenten zelf.

Een belangrijke mijlpaal is in 2001 gerealiseerd. Bij de invoering van de nieuwe generatie reisdocumenten is toen de personalisering van de documenten gecentraliseerd. De heer De Vries had daar eerst wat twijfel over, zo begreep ik, maar hij heeft later gezien dat dit toch belangrijk is geweest. In 2001 is ook gestart met de digitalisering van het proces. Ik denk dat die duidelijke vruchten heeft afgeworpen. Zo is het misbruik met blanco documenten verdwenen. Daarvoor werden – de Kamer zal zich dit ongetwijfeld herinneren – veelvuldig partijen blanco documenten uit gemeentehuizen gestolen of raakten deze kwijt. Die konden vervolgens door criminelen worden gepersonaliseerd en worden gebruikt voor fraude. Ook is overgegaan tot de vorming van een centraal register van vermiste en gestolen reisdocumenten, het zogenaamde "negatieve register".

In 2001 zijn overigens ook afspraken gemaakt over de invoering van een positieve reisdocumentenadministratie waarin alle reisdocumenten zijn opgenomen met vermelding van alle statussen van die documenten van de aanvraag tot de vernietiging. Dat is belangrijk aan dit wetsvoorstel, zoals mevrouw Duthler zei. De voordelen van die positieve lijst werden toen al onderkend, maar er werd voor gekozen om eerst te bezien wat de resultaten waren van de nieuwe generatie reisdocumenten. Omdat de invoering van de nieuwe generatie reisdocumenten leidde tot de digitalisering van de aanvraag- en uitgiftegegevens zou na vijf jaar, dus vanaf 2006, de reisdocumentenadministratie geheel digitaal raadpleegbaar zijn. Dat is ook gerealiseerd. De digitale opslag van reisdocumentengegevens vormt nu de basis voor dit wetsvoorstel. Wij hadden dus altijd al dit doel voor ogen, een centraal raadpleegbare reisdocumentenadministratie. De discussie over de vingerafdrukken is daarbij gekomen, vanwege de rechtstreekse werking van de Europese regelgeving. Wij waren echter altijd al van plan om zo'n reisdocumentenadministratie op te zetten.

Ik kom nu op een aantal algemene opmerkingen die door iedereen in eerste termijn zijn gemaakt. De vraag die door vele sprekers is gesteld, is of Nederland met de vorming van een centrale reisdocumentenadministratie waarin biometrische gegevens worden opgeslagen in strijd handelt met de Europese verordening dan wel veel verder gaat dan de verordening toestaat. Met deze wijziging van de Paspoortwet wordt inderdaad iets anders geregeld dan in de Europese verordening is opgenomen, namelijk de opslag van deze gegevens in de reisdocumentenadministratie en de verstrekkingen die daaruit mogen plaatsvinden. Dit is echter geen schending van de verordening, zoals de heer Engels en een aantal anderen veronderstellen. Ik vond het wel mooi dat mevrouw De Vries dat ook naar voren haalde. De verordening is heel duidelijk op dit punt. Ik wijs op overweging 5 van de gewijzigde verordening die op 6 juni 2009 in het Publicatieblad van de Europese Unie is gepubliceerd. In de betreffende overweging staat namelijk het volgende: "Deze regeling laat ander gebruik of andere opslag van deze gegevens, in casu de biometrische gegevens, overeenkomstig de nationale wetgeving van de nationale lidstaat onverlet. De verordening voorziet niet in een rechtsgrondslag voor het opzetten of bijhouden van gegevens in de lidstaten. Dat is louter een nationale aangelegenheid." Het is derhalve aan de lidstaat om eigen regelgeving te maken voor de opslag en het gebruik van de gegevens in de lidstaat. Dat is precies wat wij hebben gedaan in deze wijziging van de Paspoortwet. Dat is wat ons voor ogen stond.

Nederland is overigens niet het enige land in de EU met het voornemen om de vingerafdrukken op te slaan in een centrale administratie. Ik heb bij enkele lidstaten laten nagaan hoe zij omgaan met de opslag van vingerafdrukken voor reisdocumenten. Ik heb niet van iedereen een reactie ontvangen, maar van vier lidstaten heb ik de reactie ontvangen dat zij ook van plan zijn om die vingerafdrukken centraal op te slaan. Dat zijn Finland, Griekenland, Frankrijk en Hongarije. Daarnaast werkt België er ook aan. Wij zijn dus niet uniek met de manier waarop wij werken.

In het voorliggende wetsvoorstel is ook de toegang van de officier van justitie tot de biometrische gegevens geregeld. Van een schending van de Europese verordening is ook hierbij geen sprake, omdat de verordening aangeeft dat dit een zaak is van de nationale regeringen. In de verordening staat hierover: "Deze regeling laat ander gebruik of andere opslag van deze gegevens overeenkomstig de nationale lidstaten onverlet. De verordening voorziet niet in een rechtsgrondslag voor het opzetten of bijhouden van gegevensbanken voor opslag van deze gegevens in lidstaten. Dat is louter een nationale aangelegenheid." Het is dus aan de lidstaten om eigen regelgeving te maken voor de opslag en ook het gebruik van dergelijke gegevens. Ik zal straks op de specifieke vragen over het gebruik door officieren van justitie ingaan.

Wij regelen dus heel specifiek een aantal dingen en wij zijn daar ook steeds transparant over geweest. Ik ben het eens met hetgeen de heer De Vries naar voren heeft gebracht wat betreft de koppen. Wij hebben duidelijk omschreven wat wij doen in dit wetsvoorstel en hoe wij dat willen doen. Dat is aan ons gelaten. Je kunt verschillen van mening over de vraag of er daadwerkelijk sprake is van koppen. Het idee om zo'n administratie te maken, was er echter al langer. Wij zijn daar voortdurend transparant over geweest.

Ik ga nu in op de specifieke vragen. Ik begin bij mevrouw Duthler van de VVD-fractie, die als eerste heel nadrukkelijk zei dat fraude met identiteitsbewijzen moet worden bestreden en dat dit een groot maatschappelijk probleem is. Zij stelde dat wij met dit wetsvoorstel een stap verder zetten in de bestrijding daarvan. Zij had echter wel vragen, net als enkele anderen, over de beveiliging van het systeem. Iemand die inbreekt in de centrale administratie, kan dat in een keer allemaal in het gedrang brengen. Beveiliging is inderdaad een wedloop. Absolute zekerheid is er niet, zo heb ik ook in de schriftelijke behandeling aangegeven. Mevrouw Duthler had daar toch zorgen over en vroeg heel specifiek wat er nu concreet is gedaan op dit terrein, net als de heer Holdijk. Daarop ben ik ook ingegaan in de schriftelijke voorbereiding. Het CBP heeft kritiek op het wetsvoorstel, maar het heeft op de beveiliging geen kritiek. Het college heeft zijn waardering uitgesproken voor de beveiligingsmaatregelen. In reactie op de vragen die zijn gesteld, kan ik nog een aantal zaken toevoegen aan wat ik in de schriftelijke behandeling al naar voren heb gebracht. Ik kan onmogelijk de absolute zekerheid geven dat inbreken in een administratie, centraal of decentraal, niet zal voorkomen. Dat wordt nooit gegarandeerd. Beveiliging is inderdaad een ratrace, een race tussen "dreigingbedenkers" en "dreigingoplossers". Dreigingen zullen voortdurend worden geïnventariseerd om erop te kunnen anticiperen en maatregelen te kunnen nemen. Ik zei al dat dit geen statisch dossier is; wij moeten dit voortdurend blijven volgen.

Omdat mevrouw Duthler en de heer Holdijk vroegen wat wij concreet aan de beveiliging hebben gedaan, zal ik dat zo concreet mogelijk schetsen. Uiteraard hebben wij maatregelen genomen om te voorkomen dat wordt ingebroken. De administratie is alleen toegankelijk voor daartoe geautoriseerde mensen. De administratie is alleen aangesloten op een besloten netwerk, dus niet op het publieke internet. Het toevoegen van aanvragen, het aanpassen van de status van een aanvraag en het bevragen van de administratie vergen een digitale handtekening van een geautoriseerde gebruiker. Klopt de elektronische handtekening niet, dan wordt de mutatie geweigerd of de vraag niet beantwoord. De toegang en het gebruik van de administratie worden gemonitord. Wij zullen inderdaad de digitale handtekening gebruiken die voldoet aan de Wet elektronische handtekeningen. Het gaat daarbij om de zogenaamde gekwalificeerde elektronische handtekening. Die biedt de beste waarborg voor de authenticiteit van de ondertekenaar. Deze elektronische handtekening zal ook moeten voldoen aan de eisen van de PKI van de overheid. Het hoogste niveau van wat wij op dit moment kennen, wordt dus ingezet. Ik vind het nodig dat dit gebeurt.

De toegang tot het gebruik van de administratie zal worden gemonitord. Van alle wijzigingen en bevragingen worden de oorspronkelijke verzoeken en de daarop gegeven antwoorden gelogd. Aan de hand daarvan zijn alle wijzigingen in de administratie te traceren. Zo nodig kan zelfs de hele administratie aan de hand van de log worden gereconstrueerd. Deze log wordt apart bewaard en is niet online toegankelijk. Bovendien wordt een separate kopie van de gegevens aangehouden, die niet wordt gebruikt voor het bevragen. Als er sprake is van een inbraak, zijn dus de oorspronkelijke gegevens daaruit te herstellen. Alle gegevens in de administratie, dus ook de back-up van gegevens, worden versleuteld opgeslagen. Iemand die zich ongeautoriseerd toegang verschaft tot gegevensdragers zoals back-uptapes, kan daarmee in beginsel dan ook niets. De gegevens worden verdeeld over verscheidene databases. De biometrische gegevens worden los van de overige aanvraaggegevens bewaard.

De centrale administratie zal worden ondergebracht in beveiligde rekencentra. Over de fysieke maatregelen willen woordvoerders van alles weten. Daarom zal ik wat maatregelen noemen die deze rekencentra moeten treffen. De gebouwen zijn beschermd tegen van buiten komend onheil zoals brand, wateroverlast en inbraak. Dat is normaal bij rekencentra. De apparatuur binnen het rekencentrum is aangesloten op een eigen netwerk dat niet wordt gedeeld met andere systemen. De apparatuur staat in een beveiligde serverruimte en ook daarbinnen staat de apparatuur van de centrale administratie in afzonderlijk afsluitbare serverkasten die alleen toegankelijk zijn voor daartoe bevoegde technische beheerders. Er is sprake van functiescheiding en de apparatuur wordt niet gebruikt voor andere administraties. Woordvoerders wilden concreet weten wat er is gebeurd. Mij dunkt dat dit, gevoegd bij wat ik schriftelijk al heb gemeld, behoorlijk wat is. Toch zullen wij de maatregelen blijven bezien en zullen wij ontwikkelingen volgen. Dat kan niet anders en is in dit traject een noodzaak.

De termijn dat loggegevens moeten worden bewaard, hebben wij nog niet vastgesteld. Dat moet nog in nadere regelgeving worden uitgewerkt, namelijk bij de AMvB en het paspoortbesluit. Bij reisdocumentenadministratie is een bewaartermijn van elf jaar op dit moment gebruikelijk. Wij zullen dit echter verder uitwerken.

Woordvoerders hebben gevraagd hoe groot de kans is dat een vingerafdruk bij een verkeerde persoon in het reisdocument terechtkomt in de administratie. Die kans acht ik niet groot. Alle procedures, en ook de technische voorzieningen zoals de biometrische zoekfunctie in het centrale bestand, zijn zo ingericht dat dit moet worden voorkomen. Als een persoon desondanks wordt geconfronteerd met het feit dat een ander met zijn identiteit en vingerafdrukken rondloopt, zal moeten worden nagegaan wat er is gebeurd. Vanzelfsprekend zal de betrokken persoon in zo'n geval moeten worden geholpen bij het bewijzen van zijn identiteit. Als dat is gebeurd, moeten de registraties worden aangepast als er inderdaad verkeerd is geregistreerd. Dergelijke gevallen kunnen ook worden aangemeld bij het in december opgerichte Centraal Meldpunt Identiteitsfraude. Dit meldpunt zal de klacht van de burger in behandeling nemen en ervoor zorgen dat die bij de juiste instanties terechtkomt.

Wij kunnen op dit punt met twee situaties te maken hebben. Enerzijds kan een paspoort van de aanvrager op basis van de gegevens worden geweigerd. Anderzijds kan sprake zijn van een slachtoffer, dus van iemand die al rondloopt met foutieve gegevens. Een en ander kan ook door elkaar voorkomen. Wij zijn ons ervan bewust dat de vingerafdruk een nieuw gegeven is. Wij hebben als verstrekkers van de paspoorten een verantwoordelijkheid te nemen. Wij zijn ons ervan bewust dat als wij een paspoort weigeren op basis van wat wij vaststellen, de betrokken burger de mogelijkheid moet krijgen om bij een ander contra-expertise aan te vragen over de vingerafdruk. Als een burger dat niet zou kunnen, zou hij de juistheid of onjuistheid van gegevens zelf nooit kunnen aantonen. Wij hebben dus het meldpunt opgericht, maar zijn ons ook bewust van onze eigen verantwoordelijkheid die is ontstaan door het nieuwe gegeven van de vingerafdruk. Wij zijn ons er zeer van bewust dat het onze verantwoordelijkheid is om dit goed voor elkaar te krijgen.

De vraag over de aansprakelijkheid is niet altijd zomaar te beantwoorden, juist vanwege de genoemde verschillende vormen. Wij willen in ieder geval zo veel mogelijk waarborgen dat aanvragers uiteindelijk aan hun recht kunnen komen. Ik maak dus een splitsing tussen de aanvrager en iemand die later als slachtoffer rondloopt. Verder is er natuurlijk het genoemde meldpunt.

Mevrouw Duthler heeft een vraag gesteld over de modernisering van de GBA en de plaatsonafhankelijke dienstverlening. Ik ben erg blij dat zij deze plaatsonafhankelijke dienstverlening heeft ingebracht. Mevrouw De Vries-Leggedoor heeft deze kwestie bezien vanuit de burger. Ik vind het belangrijk dat wij straks in alle gemeentes de paspoorten kunnen verstrekken. De dienstverlening wordt dus beter. Dit is een bijkomend doel van het wetsvoorstel. De GBA-V is er. Als dit wetsvoorstel wordt aangenomen, gaan wij bouwen aan ORRA. Ik heb in de Tweede Kamer al uitgelegd dat aan de bouw van ORRA nog niet is begonnen. Als ORRA klaar is, moeten wij het technisch mogelijk maken dat deze twee zaken met elkaar in verband worden gebracht. Als de twee systemen klaar zijn, kunnen wij de plaatsonafhankelijke dienstverlening echter vrij snel regelen. Overigens is het zo, ik weet niet of de Kamer die brieven al heeft gezien, dat de modernisering van de GBA weer is opgestart en dat er, weliswaar volgens een nieuw schema, voortvarend aan wordt gewerkt.

Dan kom ik de vragen van de heer Vliegenthart van de SP. Een aantal van zijn punten heb ik in algemene zin al beantwoord. Hij vraagt ook of ik kan ingaan op het dringend maatschappelijk belang van de centrale opzet van de reisdocumentenadministratie die de inbreuk op de privacy rechtvaardigt. Ook de heer Engels vraagt hiernaar. Naar ons idee is er inderdaad een dringend maatschappelijk belang bij een online raadpleegbare reisdocumentenadministratie. Dat belang is gelegen in de volgende punten. Het huidige systeem van de decentrale reisdocumentenadministratie voldoet niet langer aan de eisen van toegankelijkheid en beschikbaarheid. Daardoor is het aanvraag- en uitgifteproces van reisdocumenten onvoldoende effectief maar ook onvoldoende betrouwbaar. De huidige praktijk is dat verificatievragen tussen de verschillende paspoortverstrekkende autoriteiten op papier moeten worden uitgewisseld, waardoor vertraging optreedt. Ook beschikken de uitgevende instanties niet over actuele signalering, terwijl dat wel van belang is bij het doel dat ons allemaal voor ogen staat: bestrijding van fraude. Dit betekent dat op dit moment de kans bestaat dat documenten worden uitgereikt aan personen aan wie het document eigenlijk zou moeten worden geweigerd. Voorts kennen de instanties die reisdocumenten uitgeven een beperkte openstelling en is een online bevraagbaar systeem met 600 instanties in een decentrale opzet praktisch ondoenlijk te realiseren. Het is goed dat wij ons ook dit realiseren. Wij willen namelijk uiteindelijk een situatie van 7 keer 24 uur bereikbaarheid. Ten slotte kunnen de in de reisdocumentenadministratie opgenomen gegevens tijdens de levensloop van een reisdocument in de huidige opzet niet worden aangevuld of gewijzigd. Dat betekent dat er geen actueel beeld bestaat over de status van een reisdocument. Ik acht dat ongewenst.

De voorgestelde wijzigingen van de reisdocumentenadministratie heffen al deze nadelen op. Verder leidt de opzet van een centrale reisdocumentenadministratie ertoe dat er één autorisatieregime kan gelden – ik heb daarover zojuist al iets gezegd in het kader van de beveiliging – waardoor de controle op de gegevensverstrekking en de gegevensopslag uniform en scherper kan worden. Ook kan de beveiliging beter worden geregeld; ik heb zojuist al aangegeven hoe ik dat zie. Daarmee wordt bijgedragen aan een zorgvuldiger verwerking van de gegevens dan tot nu toe in de decentrale administratie het geval was. Ik hoop hiermee ook de vraag van de heer De Vries te hebben beantwoord.

De heer Vliegenthart vraagt vervolgens of het aantal delegatiebepalingen in de huidige Paspoortwet niet veel te hoog is. Hij wil weten hoe dit zich verhoudt tot het primaat van de wetgever dat ook in de aanwijzing van regelgeving is vastgelegd. De huidige Paspoortwet kent met name delegatie naar het niveau van ministeriële regeling. Ik heb dit punt ook in de Tweede Kamer aan de orde gehad. Ik vind oprecht dat wat wij nu willen doen, beter is dan wat er in de huidige Paspoortwet is geregeld. Met deze wijziging van de Paspoortwet zijn deze delegaties allemaal opnieuw door mij bezien en voor een belangrijk deel omhoog gebracht van een ministeriële regeling naar een AMvRB. Ik heb dat in een overzicht per brief, drie kantjes, naar de Kamer toegestuurd. Daarin wordt een en ander per delegatie toegelicht. Ik had gehoopt dat dit overzicht ertoe zou leiden dat de SP-fractie in de Tweede Kamer voor dit wetsvoorstel zou stemmen, omdat het aantal delegaties echt omhoog is gegaan in plaats van naar beneden. Dat is helaas niet gelukt, maar wie weet lukt het in de Eerste Kamer wel ...

Goede wetgeving is er naar mijn mening niet mee gebaat als alle aspecten van een te regelen onderwerp in de wet zelf opgenomen worden. Dat zou er immers toe leiden dat voor relatief onbeduidende zaken telkens een wetswijziging nodig is. Onderwerpen die naar verwachting geregeld actualisering zullen behoeven, zoals de regels waaraan gezichtsopname op een reisdocument moeten voldoen, kunnen daarom naar hun aard niet op het niveau van een wet worden geregeld. Wat we wel hebben gedaan, is de hoofdelementen van de centrale reisdocumentenadministratie en de verstrekking uit de administratie in de wet neerleggen, zoals de hoofdzaken ten aanzien van wat erin zit, wat de bron is van de gegevens, voor welk doel de gegevens gebruikt mogen worden en wie de gegevens mogen gebruiken. Voor het nieuwe gegevenselement van de vingerafdrukken zijn nog meer waarborgen in de wet zelf vastgelegd. Die handelswijze is in overeenstemming met de aanwijzing voor de regelgeving voor het primaat van de wetgever. Op de hoofdelementen is alles vastgelegd in deze wet.

De heer Vliegenthart maar ook de heer Engels vragen of het wetsvoorstel past binnen de voorwaarden gesteld in artikel 8 van het EVRM. Voor de aanvraag en de uitgifte van reisdocumenten worden persoonsgegevens gevraagd en opgeslagen. In de huidige situatie is dat het geval evenals indien de voorgestelde nieuwe opzet van de reisdocumentenadministratie wordt ingevoerd. Dat wijkt niet van elkaar af. Daarmee werd en wordt er inbreuk gemaakt op het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Om deze inbreuk te rechtvaardigen, moet de verwerking van de gegevens ingevolge deze verdragen voldoen aan een aantal voorwaarden. Er moet een legitiem doel worden nagestreefd, de beperkingen op het grondrecht dienen te zijn voorzien bij wet en voorzienbaar en toegankelijk te zijn voor burgers en er moet worden aangetoond dat de beperking noodzakelijk is in een democratische samenleving. "Noodzakelijk" betekent in dit kader dat met de beperkende maatregelen een dringend maatschappelijk belang moet worden gediend. Verder moet er worden aangetoond dat de verwerking van de gegevens in een evenredige verhouding staat met de verwezenlijking van het doel en dat de beperking effectief bijdraagt aan de verwezenlijking van het doel, terwijl steeds nagegaan behoort te zijn of er eventueel minder ingrijpende maar even effectieve alternatieve middelen bestaan om het doel te bereiken.

De reisdocumentenadministratie voldoet naar mijn mening volledig aan deze voorwaarden. Daar zijn uitgebreide argumenten voor geleverd. Naar aanleiding van het advies van het CBP is in de memorie van toelichting onder meer een belangenafweging opgenomen. Deze afweging gaat over de vraag of het belang van een effectieve en accurate reisdocumentenadministratie en het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verhouding tot de huidige situatie – daar moeten we het namelijk tegen afzetten – nog steeds met elkaar in balans zijn. De inbreuk die op de persoonlijke levenssfeer wordt gemaakt, wordt, kort samengevat, gerechtvaardigd doordat de nieuwe opzet van de reisdocumentenadministratie leidt tot een betrouwbaardere aanvraag en uitgifte van reisdocumenten. Daardoor wordt het onder meer beter mogelijk om fraude met en misbruik van reisdocumenten te bestrijden. Mevrouw Duthler begon met dit punt. Een voorbeeld hiervan is lookalikefraude, die in het nieuwe systeem beter te bestrijden zal zijn. De huidige decentrale administraties bieden daartoe onvoldoende mogelijkheden, onder meer omdat deze niet 7 keer 24 uur per week bevraagbaar zijn en omdat de gegevensuitwisseling in veel gevallen op papier geschiedt. Daarmee voldoen deze administraties niet aan de noodzakelijke eisen van toegankelijkheid en kenbaarheid.

Voorts leidt de opzet van een centrale reisdocumentenadministratie ertoe dat er één autorisatieregime kan gelden, zoals ik net in algemene zin al heb uitgelegd. Hierdoor kan de controle op de gegevensverstrekking en de opslag van de gegevens uniform en scherper worden. Daarmee wordt bijgedragen aan een zorgvuldiger verwerking van deze gegevens dan bij verwerking van deze gegevens in een decentrale administratie. Er is daarom sprake van een dringend maatschappelijk belang dat de gegevensverwerking in de reisdocumentenadministratie rechtvaardigt. Daar komt bij dat de verwerking van die vingerafdrukken mede noodzakelijk is op grond van Europese regelgeving.

De heer Vliegenthart (SP):

Dat is een lang verhaal. Mijn vraag heeft echter betrekking op het eerste gedeelte. Daarin zegt de staatssecretaris dat ze een belangenafweging heeft gemaakt tussen de huidige situatie en de nieuwe wet. De vraag is natuurlijk of er geen alternatieven zijn die veel minder inbreuk maken op de privacy. Een van de voorbeelden die ik kan noemen is dat je een chip in het paspoort stopt, waardoor de persoon weliswaar direct met het paspoort te identificeren is, maar de extra inbreuk die een centraal register heeft, kan worden voorkomen. Waarom zijn die alternatieven niet meegenomen? Ik begrijp best dat de staatssecretaris oud en nieuw vergelijkt, maar er zijn meer variaties, meer smaken "nieuw" dan waar de staatssecretaris voor heeft gekozen.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Die zijn meegewogen. Wij zijn begonnen bij oud en nieuw. Ook bij het oude was er sprake van inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Daar begon ik mijn verhaal mee. Ik heb daar echter wat aan toegevoegd, namelijk dat wij ook een aantal dingen beter wilden maken, zoals betrouwbaardere uitgifte van reisdocumenten en 7x24 uur bevraagbaarheid ter bestrijding van lookalikefraude. Met een chip zou je dat soort elementen niet hebben. De toegevoegde elementen zijn dus alleen mogelijk dankzij de manier waarop het nu is geregeld. Daarom vinden wij het verantwoord.

De heer Engels (D66):

Ik stel een vraag namens de D66-fractie en OSF. U hebt zojuist uitvoerig uitgelegd dat het primaire doel van de centrale opslag van reisdocumentengegevens, zijnde bestrijding van fraudegevoeligheid, in alle opzichten de toetsing van artikel 8 EVRM kan doorstaan. In het wetsvoorstel worden ook andere doelstellingen voor het gebruik van die opslag genoemd, zoals staatsveiligheid en opsporing van strafbare feiten. Als wij op die doelstellingen de toets van artikel 8 toepassen, bent u dan ook van mening dat die toets op alle onderdelen zodanig uitvalt dat wij kunnen spreken van een balans tussen de belangen van de wetgeving en de privacy van de persoonlijke levenssfeer van de burger?

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Ja.

De heer Engels (D66):

Dat dacht ik al.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Dat was uw vraag. Ik geef antwoord op uw vraag.

De heer Engels (D66):

Dan moet ik helaas nog een vraag stellen. Ik begrijp het niet helemaal. Het kan zijn dat dit ook een beetje aan mijn gebrek aan inlevingsvermogen ligt, maar misschien kunt u mij helpen om tot meer begrip te komen.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Het doel van deze wetgeving blijft een zo betrouwbaar mogelijk systeem. Daar was u het ook mee eens. Wij hebben een aantal andere doelen toegevoegd. Wij zijn daar transparant over geweest. Die doelen zijn ook belangrijk. Het is altijd een weging. De een weegt het zus en de ander zo, maar als ik die doelen leg naast de legitimiteit van het doel en de punten die ik heb aangehaald, dan denk ik dat ik met dezelfde argumentatie tot hetzelfde oordeel kom. Het gaat om een dringend maatschappelijk belang.

De heer Vliegenthart (SP):

Zegt de staatssecretaris hiermee dat de memorie van toelichting is aangepast vanwege die belangenafweging? Dat is de concrete reactie op het rapport van het CBP?

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Ja.

De heer Vliegenthart (SP):

Dan mag ik dus het volgende concluderen. Of het college is straks van mening dat u een fantastisch verhaal hebt gehouden en wordt door uw argumenten overtuigd, of het college blijft bij zijn standpunt, omdat er inhoudelijk niets aan het wetsvoorstel is veranderd.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Dat is aan het college. Wij hebben serieus naar die elementen gekeken. Wij hebben er een reactie op gegeven. Dat heeft voorgelegen in de Tweede Kamer en ligt nu hier voor.

De heer Vliegenthart (SP):

De afweging van het college en de bezwaren die het naar voren heeft gebracht, acht u ongegrond?

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Ik acht dat ik daar voldoende op ben ingegaan in het wetsvoorstel. Ik vind dat de balans in dit wetsvoorstel het maatschappelijk belang dusdanig dient dat het gerechtvaardigd is.

De heer Vliegenthart (SP):

U hebt dat dus geëxpliciteerd, maar u hebt niets veranderd?

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Nee.

Mevrouw Duthler (VVD):

Een van de opmerkingen van het CBP in zijn rapport was dat de staatssecretaris de verschillende voor- en nadelen onvoldoende had afgewogen en geëxpliciteerd. Naar onze mening heeft zij dat in de nieuwe memorie van toelichting en in de memorie van antwoord veel beter gedaan. Wij blijven maar hangen op artikel 8 EVRM, maar dat artikel wordt uitgewerkt in verschillende wettelijke regelingen, waaronder de Wet bescherming persoonsgegevens, de Wet GBA en het onderhavige wetsvoorstel. Ik denk dat wij dit wetsvoorstel moeten aangrijpen om een goede juridische basis te leggen voor de manier waarop wij in de centrale reisdocumentenadministratie omgaan met een mogelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en de afweging die wij maken tussen proportionaliteit, subsidiariteit, doelbinding, transparantie, zorgvuldigheid et cetera. Naar mijn mening wordt die afweging voldoende gemaakt.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Ik kan natuurlijk niet anders dan het daarmee eens zijn! De heer Vliegenthart vroeg ook waarom ik het wetsvoorstel niet opnieuw aan het CBP heb voorgelegd. Dat is omdat wij vonden dat wij zijn ingegaan op het kritiek van het CBP. Wij hebben een nadere onderbouwing gegeven. Dat is wat gewogen is door de Tweede Kamer en wat deze Kamer moet wegen. Wij hebben de belangenafweging duidelijk gemaakt. Ik heb die nog eens uitgebreid toegelicht. Ik vind het een goede afweging. De Kamer moet het zelf wegen, maar wij hebben wel degelijk serieus aandacht besteed aan datgene wat het CBP heeft ingebracht. Ik vind het ook niet nodig om dan nog een keer langs een adviesorgaan te gaan. Dat doen wij ook niet bij de Raad van State. Wij schrijven een nader rapport dat de Kamer moet beoordelen. Die procedure hebben wij met elkaar afgesproken, want anders kunnen wij voortdurend bij adviesorganen langs blijven gaan. Dat lijkt mij niet de bedoeling, zelfs niet voor de heer Engels.

De heren Vliegenthart en Engels en mevrouw Strik hebben vragen gesteld over onderzoek naar strafbare feiten. De heer Vliegenthart heeft gevraagd of als in het kader van een moordonderzoek vingerafdrukken worden gevonden, de politie een verzoek kan doen om deze vingerafdrukken te matchen met de vingerafdrukken die in de paspoortadministratie zijn opgeslagen. Ik ben hier in de schriftelijke voorbereiding ook op ingegaan. Het is van belang om het misverstand uit de weg te ruimen dat het Openbaar Ministerie in het belang van onderzoek naar strafbare feiten de reisdocumentenadministratie zou kunnen gebruiken om uitsluitend op basis van vingerafdrukken die in het kader van het sporenonderzoek gevonden zijn, naar een identiteit te zoeken. Dergelijk gebruik van de reisdocumentenadministratie is niet beoogd en zal ook niet mogelijk worden gemaakt bij algemene maatregel van bestuur. De officier van justitie moet het geslacht van de betrokkene weten en een gezichtsopname en vingerafdrukken hebben. Alleen met deze drie gegevens van een betrokkene zal de officier van justitie in geval van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, zoals omschreven in artikel 67, eerste en tweede lid, Wetboek van Strafvordering, in de reisdocumentenadministratie kunnen nagaan of betrokkene een reisdocument heeft of heeft gehad en onder welke identiteit. Het gaat steeds om identiteitsvaststelling; daar is deze databank voor! Voor de duidelijkheid wijs ik er bovendien op dat van het verlenen van toegang tot de reisdocumentenadministratie geen sprake is. Dat werd door een aantal leden gezegd. Het gaat om verstrekking van gegevens door geautoriseerde mensen aan de officier van justitie. Het is dus nooit zo dat alleen de vingerafdruk de basis kan zijn. Dat is uitgesloten. Wat wel kan, is dat van iemand die al achter de tralies zit en die zijn naam niet geeft maar van wie wel een foto en vingerafdrukken aanwezig zijn, de identiteit kan worden vastgesteld. Zo werkt het systeem.

De heer Vliegenthart (SP):

Dat is in veel opzichten al een geruststellend antwoord. Stel nu dat de officier van justitie zegt: er is een moord gepleegd; wij hebben een potentiële dader, de heer Jansen; wij hebben vier vingerafdrukken en een foto van hem, kunt u kijken of dat de heer Jansen is? Kan dat dan gecheckt worden?

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Dat kan, want dan heb je dus vingerafdrukken en een foto en er is een strafbaar feit gepleegd. Dan voldoet men aan de voorwaarden en kan men de identiteit vaststellen.

De heer Vliegenthart (SP):

Dus alleen onder die strikte voorwaarden?

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Ja.

De heer Engels vraagt waarom is gekozen voor de mogelijkheid om vingerafdrukken uit de reisdocumentenadministratie te verstrekken aan de officier van justitie, terwijl artikel 126nc van het Wetboek van Strafvordering daarin al voorziet. Dit artikel biedt opsporingsambtenaren op dit moment de bevoegdheid om van de verantwoordelijke voor de reisdocumentenadministratie te vorderen om de in die administratie opgenomen identificerende gegevens van de houder van een reisdocument te verstrekken. In het onderhavige voorstel van rijkswet is ervoor gekozen, te regelen dat de in de administratie opgenomen vingerafdrukken van de houder van een reisdocument niet aan de opsporingsambtenaren, maar uitsluitend aan de officier van justitie worden verstrekt. Dit is een inperking van het Wetboek van Strafvordering. Ik vond het opmerkelijk dat dit niet was gezien. Wij perken die mogelijkheid juist in. Daarover hebben wij van gedachten gewisseld, ook in de Tweede Kamer. Het gaat alleen om de gevallen die zijn genoemd in artikel 4b, vierde lid. Het betreft ook hier de identiteitsvaststelling van verdachten en veroordeelden in het kader van de toepassing van het strafrecht en in het belang van onderzoek in geval van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Artikel 4b van het wetsvoorstel is op dit punt een bijzondere regeling ten opzichte van artikel 126nc van het Wetboek van Strafvordering. In artikel 4b, zevende lid, is dit geregeld. Wij hebben het strenger gemaakt dan in het Wetboek van Strafvordering: niet aan opsporingsambtenaren, maar alleen aan de officier van justitie in de genoemde gevallen.

Mevrouw Strik en de heer Engels hebben gevraagd waarom de nieuwe reisdocumentenadministratie geen opsporingsregister wordt zoals bedoeld in de zaak Marper-UK, terwijl het wetsvoorstel gegevensverstrekking met betrekking tot vingerafdrukken voor strafrechtelijke doeleinden mogelijk maakt. Het gaat steeds om de identificatie. De centrale reisdocumentenadministratie krijgt in verband met de verstrekking in bepaalde gevallen van vingerafdrukken aan de officier van justitie niet het karakter van een opsporingsregister of een register met een strafrechtelijke context. Anders dan in het geval van registers met een strafrechtelijke context is het criterium om persoonsgegevens te registreren niet de vraag of de betrokkene een strafrechtelijk verleden heeft, maar de vraag of de betrokkene in het bezit is van een reisdocument. Daarop wordt bevraagd. Dat is dan ook een belangrijk verschil met de registratie waarop de zaak Marper-UK betrekking had. De registratie van de vingerafdrukken in de reisdocumentenadministratie geldt in beginsel voor iedere aanvrager van een reisdocument en heeft derhalve als zodanig geen enkel stigmatiserend effect. In de zaak Marper-UK was bovendien sprake van het ongelimiteerd opslaan en bewaren in een database van onder meer vingerafdrukken van personen die verdacht waren, maar niet zijn veroordeeld. Er waren eveneens geen grenzen gesteld aan de ernst van de strafbare feiten en de duur van het opslaan. Verder was er bij de opzet van de desbetreffende registratie niet of in onvoldoende mate een afweging gemaakt tussen het private en het publieke belang. De conclusies die golden voor de registratie die werd beoordeeld in de zaak Marper-UK kunnen dan ook niet van toepassing worden verklaard op de nieuwe reisdocumentenadministratie.

De heer Vliegenthart (SP):

Ik wil weer een klein stukje terug. Als ik de staatssecretaris goed begrijp, zegt zij: er komt weliswaar een nieuw element in die database – dat zijn de vingerafdrukken, die hadden wij nog niet; de toegang daartoe is beperkter dan normaal gesproken via het Wetboek van Strafvordering zouden hebben – maar tegelijkertijd gaat deze wel verder dan van Brussel zou moeten. In die zin hebben wij wel te maken met een nationale kop.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Ja, maar dat is een keuze. Wij zijn er ook heel transparant over geweest. Dat heb ik aan het begin al toegelicht.

De heer Vliegenthart (SP):

Het was even puzzelen voor mij, maar ik heb het uiteindelijk wel goed begrepen dat wij met een nationale kop te maken hebben.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Ja. Ik ben het overigens wel eens met het punt van de transparantie. Op het moment dat je dat doet, moet je er volledig transparant over zijn. Wij hebben deze punten steeds volledig transparant opgenomen.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik kom even terug op het strafrechtelijk onderzoek. Zegt de staatssecretaris dat dit alleen maar ten doel staat van de identiteitsvaststelling?

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Ja.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik lees dat wel onder 4a, waar duidelijk staat: ten behoeve van de vaststelling van de identiteit van een verdachte. Maar onder 4b staat alleen: in het belang van het onderzoek in geval van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Dat is een veel ruimere omschrijving.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Daarom heb ik het aan de hand van het voorbeeld van de heer Vliegenthart, de moord, zo uitgebreid toegelicht. Dat is een voorbeeld van 4b. Daarvoor moeten die drie dingen er zijn en het gaat ook weer om de identiteitsvaststelling. Iemand zit daar, maar wil zijn identiteit niet prijsgeven. Wij kunnen een foto maken en ook de vingerafdrukken nemen, want die hadden wij al in het databestand. Dan kunnen wij kijken wie het is. Het blijft gaan om de vaststelling van de identiteit.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Waarom is dan zo'n ruime formulering gekozen onder 4b? Dat zou wel eens op een andere manier kunnen worden geïnterpreteerd en toegepast. Dat vind ik problematisch, want dan kun je het gewoon gebruiken voor strafrechtelijk onderzoek.

De staatssecretaris zegt dat die belangenafweging al is gemaakt. In het begin heb ik gehoord dat het doel van de wet is de bestrijding van identiteitsfraude, dus daar ziet die belangenafweging ook op toe. Dat is een heel andere belangenafweging dan het gebruik voor strafrechtelijk onderzoek. Ik wil nog even ingaan op de zaak Marper-UK. De staatssecretaris noemt alleen de stigmatisering als de meest dominante overweging van het Hof. Het Hof zegt ook heel duidelijk dat, als een overheid gaat pionieren met technologische ontwikkelingen, zij een des te grotere verantwoordelijkheid draagt in "striking the right balance" tussen de privébelangen en het belang van het bevoegd gezag. In de zaak Marper-UK was dat niet gebeurd, omdat het onvoldoende was onderbouwd. Ik heb de belangenafweging van de staatssecretaris wel gehoord in verband met identiteitsfraude, maar ik heb nog steeds niet gehoord waarom de vingerafdrukken van alle Nederlanders, die voor een heel ander doel worden opgeslagen, gebruikt mogen worden voor strafrechtelijk onderzoek.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Ze worden gebruikt in strafrechtelijk onderzoek ter vaststelling van de identiteit. De heer Vliegenthart heeft het op zichzelf correct samengevat. Dat is inderdaad een kop. Dat is een afweging die wij hebben gemaakt in het licht van een breder belang. Ik heb dat ook toegelicht. Het is inderdaad een kop op datgene wat per se zou moeten. Maar wij vinden dit een maatschappelijk belang van de samenleving. Zo hebben wij dat gewogen.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Maar het doel van het wetsvoorstel, identiteitsvaststelling, is een heel ander doel dan erop toezien dat reisdocumenten authentiek zijn en dat er niet mee gefraudeerd is. Een reisdocument wordt overgegeven en de douane kan via de centrale databank nagaan of het wel een echt document is. Dat is iets heel anders dan wanneer de officier van justitie in het kader van strafrechtelijk onderzoek de identiteit van iemand wil nagaan.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Daar is ook geen misverstand over.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Daarom noem ik het een strafrechtelijk onderzoek. Ik denk dat je er een heel andere onderbouwing voor nodig hebt, omdat het gaat over mensen die totaal niks met het strafrecht te maken hebben, die voor een heel ander doel hun vingerafdrukken hebben gegeven en die op deze manier toch in een strafrechtelijk circuit terechtkomen.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

U maakt een andere weging van datgene wat wij hebben voorgesteld. Dat is uw goed recht. Juist omdat je die identiteit op deze manier kunt vaststellen – je moet er veel meer gegevens voor hebben; dat misverstand is goed weggenomen – vinden wij dat belangrijk. Dat is de weging die wij hebben gemaakt in het kader van het maatschappelijk belang.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Bent u het wel met mij eens dat het een heel ander doel is dan het doel waarvoor de databank is opgezet in het kader van identiteitsfraude?

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Het is een ander doel dan de bestrijding van identiteitsfraude, maar het gebruik heeft wel tot doel de identiteitsvaststelling van iemand. Je gebruikt het voor een ander doel, maar wel in het kader van de identiteit. Het wordt dus niet gebruikt in het kader van onderzoek: ik heb hier een vingerafdruk en ik ga eens zoeken. Dat kan absoluut niet. Ik ben blij dat dit misverstand is weggenomen.

De heer Engels stelde mede namens de OSF – dat had ik nog niet gezegd, dus dat kan ik nu rechtzetten – een interessante, maar ook een beetje vreemde vraag: kan de gegevensverstrekking niet veel te ruim worden na een volgende wetswijziging? Ik denk dat dit wetsvoorstel voldoende waarborgen en beperkingen kent om te voorkomen dat gegevens ruim worden gebruikt. Daarmee wordt aan de internationale regelgeving voldaan. Op termijn kan natuurlijk behoefte zijn aan ruimere verstrekking. Ik heb nu zelfs een aantal dingen ingeperkt ten opzichte van hoe het was. Ik weet niet hoe de heer Engels het ziet, maar ik heb zoiets van: dat moeten onze opvolgers dan maar weer beoordelen. Ik heb de duidelijke opvatting dat het beperkt moet zijn, er een duidelijke doelbinding moet zijn en er waarborgen in moeten zitten. Dat hebben wij ook neergelegd in het wetsvoorstel zelf. Wij hebben het zelfs beperkter gemaakt dan het nu in het Wetboek van Strafvordering staat, bijvoorbeeld als je kijkt naar de opsporingsambtenaren. Ik hoop dat de heer Engels zijn eigen opvolgers zo vertrouwt dat zij er ook weer naar zullen kijken en dezelfde punten zullen inbrengen als hij heeft ingebracht.

Ik heb de heer Holdijk al uitgebreid antwoord gegeven op vragen over de beveiliging en geschetst hoe wij kijken naar het verstrekken van gegevens. Wij hebben daar echt serieus aandacht aan besteed. De heer Holdijk stelde ook dat het BSN alle gegevens waarover de overheid beschikt toegankelijk maakt. Hij vroeg of dat moet worden meegenomen in de vergelijking tussen de oude en de nieuwe situatie. Het BSN maakt de gegevens waarover de overheid beschikt op zich niet toegankelijk voor andere overheidsorganen. Bij de wetgeving rond het BSN hebben wij daarover ook gediscussieerd. Het gaat steeds om de vraag of een orgaan over de gegevens mag beschikken. Dat is door de invoering van het BSN niet veranderd en met dit wetsvoorstel ook niet. Die kwestie moet bij alle wetsvoorstellen die naar de Kamer komen, beoordeeld worden.

De heer Holdijk vroeg ook of vingerafdrukken verstrekt mogen worden aan bijzonder opsporingsambtenaren. Ik heb net al uitgelegd dat ze niet aan opsporingsambtenaren gegeven mogen worden, dus ook niet aan bijzonder opsporingsambtenaren van bijvoorbeeld de AID, FIOD of SIOD. Alleen in de twee gevallen die genoemd worden in artikel 4b is gegevensverstrekking over vingerafdrukken toegestaan, en dan alleen aan de officier van justitie. Dat is echt een inperking van wat er mocht.

De heer Engels stelde een vraag over de waarborg om onnodige inbreuk op privacy te garanderen. Ik heb daar net al in algemene zin wat over gezegd. Ik denk dat het wetsvoorstel in voldoende waarborgen voorziet. De doelen waarvoor gegevens uit de reisdocumentenadministratie verstrekt mogen worden, zijn omschreven in het wetsvoorstel zelf. Dat is een verbetering ten opzichte van de huidige situatie, waarbij de doelen waarvoor de gegevens op dit moment mogen worden gebruikt, zijn omschreven in uitvoeringsregelingen. Het gaat om nauwkeurig omschreven en een zeer beperkt aantal doelen. Die komen in hoge mate overeen met de huidige doelen. Gegevensverstrekking voor andere doelen is niet toegestaan.

Over verstrekking van gegevens over de vingerafdrukken hebben wij het gehad. Voor zover de reisdocumentenadministratie wordt geraadpleegd ter uitvoering van een wettelijke identificatieplicht wordt uitsluitend gemeld of het betreffende reisdocument in de reisdocumentenadministratie voorkomt en zo ja, of het in het maatschappelijk verkeer mag voorkomen. Dat is denk ik van belang. Er zal alleen aan de hand van de bij AMvRB aangewezen zoekingangen informatie worden verstrekt. Verder gelden uiteraard, zoals mevrouw Duthler zei, alle waarborgen uit de Wet bescherming persoonsgegevens en geldt het toezicht op de huidige reisdocumentenadministratie door het College Bescherming Persoonsgegevens. Geregistreerden hebben onder meer recht op de inzage van de op de geregistreerde persoon betrekking hebbende gegevens. Ze kunnen ook verzoeken om correctie. De Wbp voorziet daarbij ook in rechtsbescherming. Bovendien leidt de opzet van de centrale reisdocumentenadministratie ertoe dat er één autorisatieregime kan gelden bij de gegevensverstrekking. Daardoor kan de controle veel scherper zijn dan in het verleden en ik denk dat dit winst is.

Op het punt van de heer Engels over de centrale en decentrale verstrekking ben ik uitgebreid ingegaan. Als dat niet voldoende was, hoor ik dat wel in tweede termijn.

Er is gevraagd hoe ik de effectiviteit beoordeel van de opslag van biometrische gegevens om identiteitsfraude te bestrijden. Elke techniek, ook biometrie, heeft onvolkomenheden. De heer De Vries had het al over de irisscan. Het is bekend dat verificatie van de burger aan de hand van vingerafdrukken niet altijd mogelijk is. Dat is niet nieuw. Met de gezichtsopname die nu al in het reisdocument en de administratie is opgenomen, is dat niet anders. De combinatie van de gezichtsopname en de vingerafdrukken maakt het echter wel mogelijk om meer zekerheid te krijgen bij de identiteitsverificatie. Ook dan zal er nooit voor de volle honderd procent op kunnen worden vertrouwd. Bij het aanvragen en uitreiken van de reisdocumenten zijn de vingerafdrukken en de gezichtsopname slechts een van de elementen om uiteindelijk de identiteit van de aanvrager te verifiëren. Er zijn namelijk ook andere kenmerken die worden gecontroleerd, waaronder de lengte. Er blijven altijd manco's, bij welk voorstel dan ook.

Mevrouw Strik vroeg waarom ik de gegevensverstrekking voor de nevendoelen staatsveiligheid en strafrechttoepassing gerechtvaardigd acht. Die vraag heb ik net na haar interruptie eigenlijk al beantwoord, maar misschien kan ik daaraan nog iets toevoegen. Die verstrekking is niet nieuw. Dat lijkt misschien zo, maar het bestaat nu ook al. Het Wetboek van Strafvordering maakt die mogelijkheid zelfs ruimer doordat de opsporingsambtenaren ook die gegevens krijgen. Wij perken dat in. Dit wetsvoorstel biedt een bijzondere regeling. De Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten heeft nu ook al een regeling voor verstrekking aan de AIVD en de MIVD. Dus ook zonder dit wetsvoorstel zou de gegevensverstrekking voor die nevendoelen – die ik overigens in het wetsvoorstel expliciet heb toegelicht – mogelijk zijn. Wij maken het zelfs nog wat beperkter op het punt van de opsporingsambtenaren.

De heer Vliegenthart (SP):

Die verscherping geldt toch alleen voor de vingerafdrukken? Ik neem aan dat het niet voor de andere gegevens geldt. Of betekent het dat er in zijn algemeenheid een verscherping komt?

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Nee, uw samenvatting klopt.

Mevrouw Strik vroeg of er een hackersproef wordt uitgevoerd op de centrale administratie. Bij het testen van de centrale administratie zullen wij uitgebreid de beveiliging testen. Dat zal inderdaad met een hackerstest gebeuren door meerdere gerenommeerde organisaties op dit gebied. Wij doen dat overigens standaard. Die testen worden ook periodiek herhaald omdat wij voortdurend de beveiliging blijven volgen. Er zal aan gespecialiseerde organisaties worden gevraagd om te monitoren welke dreigingen van belang zijn voor de beveiliging van de centrale administratie. Dan kunnen wij op basis van de uitkomsten van die monitor kijken of wij die beveiligingsmaatregelen moeten aanpassen.

De heer De Vries heeft een vraag gesteld over het up-to-date houden van de beveiliging. Wij blijven dat voortdurend volgen. De partijen die worden geselecteerd om de centrale administratie te bouwen en te beheren – dat doen wij pas als deze Kamer het wetsvoorstel heeft aangenomen – zullen mede worden geselecteerd op hun actuele kennis op dit gebied, en het bijhouden daarvan. Aangezien ik dat een heel belangrijk element vind, zal dat worden getoetst. Beveiligingsspecialisten zullen wij continu risico's laten monitoren.

De heer De Vries (PvdA):

In de memorie van antwoord staat dat ondanks alle maatregelen en attentie die u voor dit vraagstuk hebt er altijd iets fout kan gaan, waardoor schade kan ontstaan. Van geval tot geval zal worden bekeken wie voor die schade aansprakelijk zal worden gesteld. Ik pleit er zeer voor dat de overheid zich in eerste instantie aantrekt dat er misbruik van die gegevens wordt gemaakt, kijkt of zijzelf die schade niet in allereerste instantie voor haar rekening moet nemen en die dan wellicht gaat verhalen op iemand anders. In onze samenleving is een aantal voorbeelden van mensen die met verkeerde identiteiten, verkeerde autonummers en verkeerde vermeldingen worden achtervolgd, en dan duurt het maanden en maanden voordat er iets aan wordt gedaan. Ik hoop zeer dat u ervoor zorgt dat klachten hierover en schade die ontstaat adequaat en zo snel mogelijk worden afgehandeld.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Dit sluit enigszins aan op de vraag van mevrouw Duthler, die ik al had beantwoord. Ik ben het met u eens dat er een nieuwe verantwoordelijkheid ontstaat, ook als je kijkt naar de aanvrager. Voor BZK als verstrekker van reisdocumenten geldt dat het juist door die vinger lastiger wordt uw verweer te voeren. Daar moeten wij aandacht voor hebben en u de mogelijkheid geven contraonderzoek te doen. Daarnaast moeten wij ons bewust zijn van het schade-effect dat daarop volgt, wat inderdaad voor een deel aan de verstrekkende instantie is. Dat heb ik zo beantwoord. Maar dat geldt niet altijd. Het kan ook zijn dat schade wordt veroorzaakt – het probleem van dit dossier – door mensen die moedwillig iets verkeerd doen. Daar moeten wij ook oog voor hebben. Voor mij staat vast dat wij de burger aan de hand moeten nemen, en vandaar het meldpunt ID-fraude.

De heer De Vries (PvdA):

Daar moet u handen en voeten aan geven. Er zijn tal van voorbeelden waarbij de overheid dat niet goed doet en waarbij mensen maandenlang last hebben van fouten die door de overheid worden gemaakt en niet worden hersteld. Ik zou wensen dat hier een voorziening wordt getroffen, zodat iemand die schade heeft doordat iemand anders een fout heeft gemaakt waar hij onder lijdt, zo snel mogelijk wordt geholpen.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Dat doen wij in ieder geval. Wat wij niet doen, is altijd meteen de aansprakelijkheid voor de schade erkennen. Je moet wel kijken wie verantwoordelijk is. Ik ben mij bewust van het feit dat wij daarvoor wel een regeling moeten maken. Zo heb ik die vraag beantwoord, en dat zullen wij ook doen.

De heer De Vries (PvdA):

De schade kunt u voor uw rekening nemen, en de aansprakelijkheid kunt u dan ergens anders neerleggen en verhalen. Maar het moet niet zo zijn dat een burger die te maken krijgt met een fout waaraan hij helemaal niets kan doen, maandenlang schade lijdt, in reactie waarop u zegt: dat ben ik niet, dat is iemand anders.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Ik kan niets anders zeggen dan wat ik net tegen mevrouw Duthler heb gedaan: wij zijn ons bewust van het feit dat er een element wordt toegevoegd en wij bezien hoe wij dat kunnen oplossen. Er zijn twee kanten: er kan iets zijn met de aanvrager, en iemand kan moedwillig iets doen. Wij kijken of wij iets kunnen regelen. Wij nemen onze eigen verantwoordelijkheid daarin zeer serieus.

Ik denk dat ik hiermee alle in eerste termijn gestelde vragen heb beantwoord.

De heer Vliegenthart (SP):

Voorzitter. Ik vraag om een korte schorsing.

De vergadering wordt van 18.25 uur tot 18.40 uur geschorst.

Mevrouw Duthler (VVD):

Voorzitter. Mijn fractie stond in beginsel al positief tegenover dit wetsvoorstel. Na de toelichting van de staatssecretaris is dat niet anders geworden. Ik dank haar voor de duidelijke en op onderdelen zeer uitvoerige beantwoording van de verschillende vragen van mijn fractie.

Vooral op het punt van de beveiliging was de staatssecretaris meer dan uitvoerig. Mijn fractie is er dan ook van overtuigd dat de centrale opslag van de gegevens op een zeer veilige manier wordt georganiseerd. Dat is ook belangrijk voor de uiteindelijke afweging die wij moeten maken, namelijk of wij de balans tussen de inbreuk op de privacy en het doel van zo'n centrale reisdocumentenadministratie met vingerafdrukken, goed vinden uitvallen.

De staatssecretaris zei dat de kans niet zo groot is dat iemand anders dan de documenthouder rondloopt met zijn vingerafdrukken. De kans dat vingerafdrukken worden gekoppeld aan een verkeerde persoon is dus niet zo groot. Ik kan mij voorstellen dat het voor de staatssecretaris lastig is om een goede kwantitatieve inschatting van die kans te geven. Kan zij iets zeggen over een orde van grootte, zodat wij toch enige indicatie hebben? Gaat het om een kans van 5%, 10% of 0,9%?

Vervolgens meldde de staatssecretaris dat per 1 december jongstleden een Centraal Meldpunt Identiteitsfraude in het leven is geroepen. Als iemands paspoort wordt geweigerd, krijgt hij de mogelijkheid om contraonderzoek te laten doen. Kan de staatssecretaris daar nog iets over zeggen? Moeten de kosten daarvan bijvoorbeeld worden gedragen door degene die dat onderzoek aanvraagt of worden die vergoed door de Staat? Graag krijg ik een nadere concretisering op dit punt.

Ik kom op de aansprakelijkheid voor schade, die natuurlijk met dit punt samenhangt. Ook daarover was de staatssecretaris nog wat vaag. Zij was zich ervan bewust dat wij iets moeten regelen met zo veel mogelijk waarborgen om mensen zo goed mogelijk te helpen. Wat houden die waarborgen concreet in? Waar denkt de staatssecretaris aan? Ik zou er iets meer over willen weten. Met deze enigszins vage woorden kunnen wij namelijk nog niet zo veel.

Ik hecht eraan om enig tegenwicht te bieden aan de opmerkingen van diverse fracties over de verruiming van doelen. De staatssecretaris heeft dat ook al gedaan, maar mijn fractie vindt het toch belangrijk om het volgende op te merken. Ook nu al kunnen gegevens uit de reisdocumentenadministratie worden verstrekt, alleen op een andere juridische titel. Mijn fractie juicht toe dat de doelen nu expliciet in een formele wet worden omschreven en niet in een uitvoeringsregeling, zoals nu het geval is. Ook voor "function creep" zijn wij niet zo bang. Als doelen worden verruimd, moet dat immers per formele wet gebeuren. Dan komt de Eerste Kamer weer in beeld en kan zij zich daar opnieuw over buigen en een oordeel vellen.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Mevrouw Duthler zegt dat er eigenlijk niet zo veel verandert omdat gegevensverstrekking nu ook al kan, maar wil zij wel erkennen dat het nu gaat om vingerafdrukken, wat een nieuw element is in de reisdocumentenadministratie?

Mevrouw Duthler (VVD):

Dat is zeker een nieuw element in de reisdocumentenadministratie. Ook zonder een expliciete bepaling in dit wetsvoorstel was het echter mogelijk om vingerafdrukken te verstrekken aan opsporingsambtenaren op grond van andere wettelijke regelingen. Dat wordt nu vastgelegd in dit wetsvoorstel. Zoals de staatssecretaris al aangaf, kunnen alleen officieren van justitie gegevens verstrekt krijgen. Zij krijgen dus geen toegang tot de administratie, maar zij krijgen gegevens verstrekt. Op zich komt dat de rechtszekerheid ten goede.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

U zegt dat dit nu al kan, maar dat gebeurt dan vanuit andere databanken, of registers. Hierbij gaat het om een volkomen nieuwe databank. Dat kan niet anders.

Mevrouw Duthler (VVD):

Nee. Ik probeerde het volgende duidelijk te maken. Als het in dit wetsvoorstel niet zou zijn geregeld dat officieren van justitie gegevens verstrekt kunnen krijgen, dan was het verstrekken van gegevens ook op grond van andere wettelijke bepalingen mogelijk geweest als de nieuwe centrale reisdocumentenadministratie met vingerafdrukken er straks is.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik blijf het vreemd vinden dat u doet alsof de toevoeging van vingerafdrukken aan de databank niet een heel wezenlijk verschil uitmaakt. Het is dan ook logisch dat daar andere regels en criteria voor zouden moeten gelden die daar specifiek op zijn toegesneden.

Mevrouw Duthler (VVD):

Alle wettelijke bepalingen die over verschillende wetten zijn verspreid en die gaan over het verstrekken van gegevens, zien in principe nooit op bepaalde soorten gegevens. Het gaat om persoonsgegevens. Vingerafdrukken zijn persoonsgegevens. Andere identificerende gegevens zijn persoonsgegevens. De bepalingen in de huidige wettelijke regelingen gaan over het verstrekken van persoonsgegevens.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Er is bij dit wetsvoorstel een bepaalde belangenafweging gemaakt: identiteitsfraude versus privacy. Vindt u dat er voor de verkrijging van die gegevens voor het doel van een strafrechtelijk onderzoek precies dezelfde belangenafweging geldt of zou er dan een zwaardere belangenafweging nodig zijn?

Mevrouw Duthler (VVD):

Mijn fractie heeft voor dit wetsvoorstel een afzonderlijke belangenafweging gemaakt, vandaar ook onze vragen over de beveiliging. Hoe zorgvuldig is de organisatie van de toegang tot de gegevens bijvoorbeeld georganiseerd? Stel dat onbevoegden toegang krijgen tot de administratie, hoe gemakkelijk kunnen zij dan kennis krijgen van de gegevens? De gegevens worden versleuteld opgeslagen. Er wordt gebruik gemaakt van een geavanceerde elektronische handtekening met het hoogste betrouwbaarheidsniveau. Al die factoren hebben wij laten meewegen bij de uiteindelijke beoordeling van de bestrijding van identiteitsfraude aan de ene kant en de privacyinbreuk die dat inderdaad met zich brengt aan de andere kant. Je moet daarin echter altijd een balans zien te vinden. Die afweging maak je op grond van verschillende factoren.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik hoor u alleen maar criteria noemen van de kwaliteit en de juistheid van de gegevens, en dat is ook heel belangrijk, maar ik hoor u niet zozeer criteria noemen van het doel van opslag versus het doel van het gebruik van die gegevens.

Mevrouw Duthler (VVD):

Inbreuk op de privacybescherming toets je op verschillende criteria. Een van die criteria is de doelbinding. Een ander criterium is de transparantie. Dan gaat het om vragen als: is het duidelijk wat er met gegevens gebeurt, voor welke doeleinden worden ze gebruikt en hoe kun je gegevens corrigeren? Ander criteria zijn de beveiliging, de proportionaliteit en de subsidiariteit. Het gaat om een heel scala van factoren die je tegen elkaar afweegt. Wij hebben er niet één aspect uitgepakt om daar het vergrootglas op te leggen. Wij hebben alles tegen elkaar afgewogen en zijn uiteindelijk tot een positief oordeel over dit wetsvoorstel gekomen.

De heer Engels (D66):

Mag ik hier markeren dat de VVD-fractie vindt dat de bestaande materiële wetgeving, en niet de formele wetgeving, al voldoende aanknopingspunten biedt om bij een heel nieuwe techniek van gegevensverzameling en -opslag, de afweging te kunnen maken ten aanzien van artikel 8 EVRM?

Mevrouw Duthler (VVD):

Gelukkig is onze huidige formele en materiële wetgeving zo veel mogelijk techniekonafhankelijk gemaakt. Zij biedt goede handvatten om bij elke nieuwe technologie een afweging te maken. In dit geval worden er biometrische gegevens opgeslagen. Dat is een nieuw element. Het is goed dat wij nu een wetsvoorstel bespreken waarbij wij opnieuw die afweging maken.

De heer Engels (D66):

Stel dat de regering had voorgesteld om die toegankelijkheid niet in dit voorstel vast te leggen. Zou u dan dezelfde afweging gemaakt hebben? Vindt u dat de techniekonafhankelijke uitvoeringsregeling voor ons voldoende waarborgen biedt?

Mevrouw Duthler (VVD):

Uw eerste vraag was volgens mij of mijn fractie van mening was dat deze nieuwe techniek om nieuwe wetgeving vraagt. Zo heb ik uw eerste vraag tenminste begrepen. Laat ik nogmaals duidelijk zeggen dat mijn fractie het positief vindt dat die afweging opnieuw wordt gemaakt nu er biometrische gegevens worden opgeslagen in een centrale administratie. Mijn opmerking over het verstrekken van gegevens aan opsporingsinstanties vloeide voort uit het gegeven dat er nu ook al wettelijke regelingen zijn die verstrekking van identificerende gegevens mogelijk maken. Dit wetsvoorstel is een verduidelijking ten opzichte van bestaande wettelijke regelingen.

Voorzitter. Mijn fractie heeft een afweging gemaakt en staat uiteindelijk positief tegenover dit wetsvoorstel.

De heer Vliegenthart (SP):

Voorzitter. Het was weer een leerzame middag voor mijn fractie en voor mij in het bijzonder. Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording van de vragen die wij hebben gesteld. Ik vond het leerzaam omdat ik een schakering van discussiepunten heb langs zien komen die ieder voor zich valide zijn. Het is niet zwart-wit, wij moeten in tinten van grijs spreken. Ik vond het verhaal van de heer Engels over de privacy en de afweging tussen privacy en veiligheid en de vraag of schijnveiligheid daar een belangrijke rol in speelt nuttig. Ik vond dat mevrouw Strik met haar verhaal over artikel 8 EVRM, waar zij stevig op inzette, een goede bijdrage leverde aan het debat.

Zelf heb ik voornamelijk gekeken waar nationale koppen op Europese regelgeving zitten. Ik heb in mijn eerste termijn drie punten genoemd, die ik nog eens langsloop in een andere volgorde. De staatssecretaris heeft mij het meest overtuigd van de reikwijdte van het wetsvoorstel. Zij heeft een verhaal gehouden over wat zij in de rijkswet wil regelen en wat per AMvB of via andere regelingen die verder gaan dan het schema dat wij hebben gekregen. Zij heeft ook toegelicht waarom de regering bepaalde keuzen heeft gemaakt. Het blijft in sommige gevallen lastig om precies de totale reikwijdte te kunnen doorgronden, maar er is in ieder geval meer helderheid gekomen.

Er is ook meer helderheid gekomen over de manier waarop het met het College Bescherming Persoonsgegevens is gegaan. Terecht stelt de staatssecretaris dat de afweging door beide Kamers zelf moet worden gemaakt. Mijn fractie neemt dit dan ook mee in de uiteindelijke afweging over dit wetsvoorstel.

Mijn fractie zet de meeste vraagtekens bij de nationale kop, en wel om de volgende reden. In dit huis bestaat de brede consensus dat nationale koppen ongewenst zijn. Het is de koninklijke weg dat de regering Europese richtlijnen in aparte wetgeving regelt. De staatssecretaris heeft daar niet voor gekozen en dat is spijtig. Het zou de afweging voor mijn fractie gemakkelijker hebben gemaakt wanneer wij slechts te maken hadden gehad met vingerafdrukken die ter authentificatie van de reisdocumenten zijn bedoeld en niet voor iets anders. Het is wellicht een aanpalend doel, omdat het ook met gegevens te maken heeft, maar het heeft een wezenlijk ander doel dan de Europese verordening. De opsporing van misdaden – dat zal de staatssecretaris met mij eens zijn – hoe beperkt ook op basis van vingerafdrukken, is iets anders dan veilige en betrouwbare reisdocumenten.

In dat opzicht geef ik de staatssecretaris mee dat het goed zou zijn wanneer de regering zich meer bewust is van de rol van nationale koppen. Het is lastig en complex voor beide Kamers om precies te kunnen achterhalen wat van Brussel moet en wat van de regering gevraagd wordt. De staatssecretaris is van mening dat het in dit geval helder is geweest. Daar verschillen wij van mening over. Ik heb toch redelijk moeten puzzelen. Het zou fijn zijn als er in de memorie van toelichting bij volgende wetgeving gewoon staat wat van Brussel moet en wat de regering erbij heeft gedaan met de redenen daarvoor. Nationale koppen zijn niet per definitie negatief, maar dat zijn ze wel als wij moeten gaan puzzelen wat nationaal is en wat Europees.

Tot slot zal ik ingaan op wat mevrouw Duthler van de VVD-fractie heeft gezegd. Onder deze wet worden meer gegevens verzameld. Er worden vingerafdrukken verzameld. Dat heeft niet alleen tot doel de betrouwbaarheid van het paspoort te garanderen. Die vingerafdrukken worden ook voor andere doelen gebruikt. Het is weliswaar niet zo breed als de bestaande gegevens, maar toch worden er meer gegevens verzameld. Daarmee is de stap naar de glazen samenleving waar in eerste termijn over werd gesproken wel degelijk gemaakt. Het is een bescheiden stap en de vraag is of die noodzakelijk is. Laten wij elkaar niet wijs maken dat er een aanscherping is van de gegevens waar de officier van justitie toegang toe heeft. Er worden meer gegevens verzameld. Voor de bestaande gegevens blijft het bestaande regime van kracht. Voor de nieuwe gegevens wordt een iets scherper regime ingesteld. Die gegevens worden echter wel degelijk ook gebruikt voor de strafvervolging. Ik denk dat dit voor mijn fractie een wezenlijk punt zal zijn bij haar uiteindelijke afweging.

De heer Holdijk (SGP):

Voorzitter. Namens onze beide fracties dank ik de staatssecretaris voor haar uitvoerige antwoord, de toelichting en de wijze waarop zij op vragen onzerzijds is ingegaan. Ik zal in de tweede termijn geen nieuwe vragen lanceren. Ik maak slechts een paar becommentariërende opmerkingen. In de eerste plaats merk ik op dat de Paspoortwet een belangrijke wet is. Wij moeten echter niet vergeten dat het een wet is die bedoelt reisdocumenten te regelen. Het paspoort is weliswaar tevens een identiteitsbewijs, maar niet iedere Nederlander hoeft noodzakelijkerwijs over een paspoort te beschikken. Dat relativeert in mijn ogen het belang van deze wet. Het is belangrijk voor degenen die buitenslands willen reizen. Het is echter een van de identiteitsbewijzen die wij erkennen. Tijdens een periode in de geschiedenis waaraan wij niet zulke goede herinneringen bewaren, hebben wij ook persoonsbewijzen met vingerafdrukken gekend, maar dit terzijde.

Ik moet erkennen dat ik niet alle ins en outs over de opslag en de beveiliging van gegevens kan doorgronden, laat staan toetsen. Ik heb ook niet de pretentie dat ik iets nieuws aan de beveiliging, die uitgebreid is geschetst in de stukken, kan toevoegen. Wel lijkt het mij helder, een soort wetmatigheid, dat de eventuele schade bij een grootschalige, centrale opslag aanmerkelijk groter zal zijn dan bij een kleine opslag. Deze opmerking zal een rol moeten spelen in de keuze tussen centraal en decentraal.

In eerste instantie heb ik al opgemerkt dat dit voorstel naar mijn mening verdergaat dan de Europese verordening. Ik denk dat niemand daar meer aan twijfelt. De staatssecretaris heeft dat ook voluit toegegeven, evenals de nevendoelen die met dit wetsvoorstel worden nagestreefd. Ik denk echter niet dat staande te houden is dat daarmee sprake is van schending van de verordening. We kunnen zeggen dat het iets extra's is, een zogenoemde kop op de regeling van de Europese verordening, maar de stelling dat het een schending van de Europese verordening is, zou ik op dit moment niet voor mijn rekening willen nemen.

Dat zo zijnde, blijft de verstrekking van gegevens voor ander gebruik dan het tegengaan van identiteitsfraude voor onze fracties toch een gevoelig punt. Wij erkennen dat de regeling is verbeterd op het punt van de bevoegdheid van degenen die over de verstrekking daarvan mogen beslissen, zoals de staatssecretaris heeft betoogd. Wij hebben de officier van justitie genoemd als centrale en exclusieve figuur in dezen. Als het gaat om de gegevens ten behoeve van de waarborging van de staatsveiligheid, neem ik aan dat wij dan niet via de officier van justitie procederen. Een vraag voor mij blijft langs welke weg wij dan opereren. Is er een vergelijking mogelijk met de verstrekking in het kader van een strafrechtelijk onderzoek?

Ik erken dus dat er sprake is van een verbetering op dit voor ons gevoelige punt. Ik voeg eraan toe dat ik er niet van overtuigd ben dat wij de meest wenselijke en optimale regeling hebben getroffen, vooral in artikel 4b, lid 4, onder b. De formulering over de strafrechtelijke onderzoeken vind ik toch wat aan de magere kant. Niettemin telt voor ons wat de staatssecretaris vanmiddag in haar toelichting over dat onderdeel van artikel 4b heeft gezegd. Dat is mede een factor die ons er in de afweging van de pro's en contra's toe brengt om toch niet voldoende grond te zien in onze bezorgdheid, die wij eerder lieten blijken, om dit wetsvoorstel geen steun te verlenen.

De heer Engels (D66):

Mijnheer de voorzitter. Ook ik wil graag om te beginnen mijn dank uitspreken aan de staatssecretaris voor de wijze waarop zij op de vragen van de twee fracties die ik hier vertegenwoordig, maar ook van de andere fracties, is ingegaan. Ik heb het gevoel dat wij vandaag niet helemaal in dezelfde coupé reizen, zoals meestal wel, maar goed, wij zijn nog niet helemaal op het eindstation.

Waar weinig problemen over bestaan, is het dringende maatschappelijk belang om te komen tot een veilige en betrouwbare uitgifte van paspoorten. Dat is geen twistpunt. De heer De Vries nodigde onder andere mijn fractie en de andere critici van dit wetsvoorstel uit om aan te geven hoe wij tot een veilig paspoort kunnen komen. Daar heeft hij geen antwoord op gekregen. Die vraag hoeft ook niet beantwoord te worden, want daarover bestaat geen verschil van mening. Wij vinden dat dit wetsvoorstel op dit punt vooruitgang heeft geboekt, met de biometrische gegevens, en dat was ook noodzakelijk.

Maar dan komen er toch een paar wat lastiger punten. De heer Holdijk heeft dezelfde vaststelling gemaakt, dat de Europese verordening niet uitsluit dat nationaal op ruimere schaal doelstellingen worden geformuleerd voor het gebruik van die gegevensopslag. Dat is op zichzelf juist. Het woord "schending" is in dat opzicht te zwaar, maar hier speelt ook een ander punt. Het is niet verboden, maar de vraag is in hoeverre het noodzakelijk is. Ook al verbiedt die Europese verordening dat niet, welk maatschappelijk belang dwingt ertoe om op eigen houtje een heel verreikend bereik mogelijk te maken van die gegevensopslag en dat een beetje en passant als een eigen nationale keuze in deze Paspoortwet mee te nemen? Daar hebben wij heel veel moeite mee.

Dat wordt versterkt door een ander element, dat te maken heeft met de toetsing van artikel 8 van het EVRM over de persoonlijke levenssfeer. De afweging van de staatssecretaris is dat onze reisdocumentenopslag aan alle eisen voldoet. Welk doel daarbij ook in het geding wordt gebracht, dus ook als het gaat om die uitgebreide doelstellingen, die afweging blijft aan de goede kant van de streep. Dat gold ook voor de mogelijk strafrechtelijke context, om dat er maar even bij te pakken. De staatssecretaris zegt dat zij dit heeft ingeperkt ten opzichte van de bestaande materiële wetgeving.

Ik blijf zitten met het probleem dat deze gegevensopslag niet zonder reden door de officier van justitie mag worden gebruikt, en alleen door hem, zoals ik heb begrepen. Dat geeft aan dat het gebruik van de centrale gegevensopslag op dat moment in de strafrechtelijke sfeer wordt getrokken, want ik kan mij niet voorstellen dat zomaar zonder reden een identiteit wordt vastgesteld. Dat gebeurt omdat er kennelijk aanleiding is om te veronderstellen dat zich iets in de strafrechtelijke context heeft afgespeeld, en dan is er mogelijk al sprake van een verdachte. Hoe zorgvuldig ook is geprobeerd om dat wettelijk in te passen, in onze ogen blijft dat een doel dat verder verwijderd is van puur een kwestie van een goed paspoort maken. In het wetsvoorstel wordt dat ook niet dichtgetimmerd. De bepaling waar mevrouw Strik en de heer Holdijk het over hadden, sluit dat niet volledig af en maakt het mogelijk dat die gegevensopslag wordt getrokken in de sfeer van opsporing en dergelijke. Ik sluit mij aan bij de vraag over de staatsveiligheid, waar de AIVD en dergelijke organen mee bezig zijn, maar daarover hebben wij nog helemaal niet gesproken.

Hierop reflecterend wil ik niet verhelen dat, als het gaat om de afweging in het kader van artikel 8 EVRM, bij de fracties die ik vertegenwoordig, twijfel blijft bestaan of de mogelijke aantasting van de privacy voldoende evenredig en evenwichtig wordt afgewogen ten opzichte van het belang van de opslag en het gebruik van die biometrische gegevens en de doelstellingen waarvoor deze worden ingezet, dus buiten het bereik van het maken van een goed paspoort. Wat dat betreft zijn wij nog even bezorgd als de heer Holdijk, maar zijn wij zeker nog niet toe aan de afweging die hij zonet reeds maakte.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Voorzitter. Ook ik dank de staatssecretaris van harte voor haar uitgebreide en duidelijke beantwoording. Dat maakt het veel gemakkelijker om duidelijk te krijgen waar de knelpunten nog zitten. Aan het begin van mijn eerste termijn heb ik gezegd dat dit een implementatiewet betreft, maar dat de regering er drie scheppen bovenop doet met de vier vingerafdrukken, de databank en het gebruik voor strafrechtelijke doeleinden. Het is interessant dat de staatssecretaris heeft uitgelegd dat het geen probleem is om dat in hetzelfde wetsvoorstel te doen, omdat zij die beleidskeuzes heel transparant maakt, zodat dit voor ons helder is en wij onze afweging kunnen maken. In het gesprek met de minister van Justitie over die nationale koppen heeft hij onderkend dat je niet in een- en dezelfde wet implementatiewetgeving en nationale beleidskeuzes moet regelen. Dat heeft natuurlijk voor een deel te maken met de transparantie. Wij parlementariërs weten nu eenmaal ook niet alles. Wij moeten veel duidelijkheid hebben over wat we verplicht zijn te aanvaarden en waarin we keuzes kunnen maken.

Er is echter nog een ander argument. Als het in één wetsvoorstel zit, komen we in gewetensnood op het moment dat we het niet eens zijn met de beleidskeuzes. We voelen ons namelijk verplicht om akkoord te gaan met wetgeving waaraan de Nederlandse regering zich al heeft verbonden in Brussel, terwijl we daarmee tegelijkertijd ook akkoord gaan met keuzes waarmee we het niet eens kunnen zijn. Dat is nog een extra argument waarom het echt niet aanvaardbaar is om implementatiewetten en nationale koppen in één wetsvoorstel te verenigen. Ik hoop dat de staatssecretaris hierop nog wil ingaan.

Ik loop de twee koppen even langs. De afname van vingerafdrukken is duidelijk in de verordening geregeld. Het opslaan in een databank is een ander ding. Dat is volgens de verordening niet noodzakelijk. De staatssecretaris heeft uitgelegd dat zij heeft gemeend dat opslag voldoende extra doelen dient, bijvoorbeeld het voorkomen van lookalikefraude. Ik vraag me af of het per se noodzakelijk is om daarvoor de vingerafdrukken op te nemen in een databank. Zou je de vingerafdrukken niet gepersonifieerd kunnen maken door middel van de chip? Daardoor houd je de basale implementatie en kun je ze alleen gebruiken bij de overlegging van een reisdocument om te checken of het authentiek is en aan de toonder behoort, terwijl je daarnaast een centrale reisdocumentenregistratie voert, waarin de andere gegevens zitten. Heeft de staatssecretaris dan niet voldoende instrumenten in handen om de voordelen die zij belangrijk vindt, toch te bereiken? Het zou namelijk betekenen dat we minder ver gaan in de inbreuk op de privacy dan noodzakelijk is voor een meer sluitend systeem voor de authenticiteitswaarborg. Daarmee blijven we onder de reikwijdte van de verordening.

Over de reikwijdte van de verordening hoorde ik de staatssecretaris zeggen dat er vier lidstaten zijn die ook plannen hebben voor een centrale databank. Dat wekt de indruk dat wij een beetje aan het pionieren zijn binnen de EU. Wordt samen met de Commissie, in bijvoorbeeld een contactcomité, ook gesproken over de eventuele risico's ervan? Wordt besproken in hoeverre dit past binnen de reikwijdte van de verordening? Ook daarbij blijft mijn fractie enige twijfel houden, juist omdat in de verordening specifiek staat dat de biometrische gegevens die worden afgenomen voor de toepassing van de verordening alleen worden gebruikt voor de verificatie van de documenten. Als de staatssecretaris zegt dat dit dus betekent dat we de gegevens hiernaast ook voor tal van andere dingen kunnen gebruiken, vraag ik me af wat dan nog het nuttige effect is van die bepaling. Welke betekenis blijft er dan nog over? Dat hoor ik nog graag van de staatssecretaris.

Daarmee kom ik bij het andere gebruik. De staatssecretaris is ingegaan op artikel 8 en de zaak-Marper. Ik blijf toch van mening dat zij vrij makkelijk heenstapt over het onderscheid tussen het gebruiken van vingerafdrukken voor het doel waarvoor ze zijn afgenomen, namelijk verificatie van reisdocumenten, en het gebruiken ervan voor strafrechtelijk onderzoek en opsporing. Je zou je kunnen afvragen of daarvoor niet veel zwaardere criteria zouden moeten gelden en of het noodzakelijk is. Hebben we op dit moment een probleem met de opsporing bij ernstige misdrijven omdat we geen databank van vingerafdrukken hebben? Lossen we iets op waar we nu in de praktijk bij de opsporing tegen aanlopen? Dat is voor mij echt een prangende vraag, want als dat niet zo is zou ik zeggen: laten we het hierbij laten; laten we ons gewoon strikt beperken tot het doel waarvoor de regering heeft gezegd dat de Paspoortwet gaat dienen.

De staatssecretaris noemt de drie extra garanties; de drie elementen die je moet hebben: een vingerafdruk, het geslacht en een foto. Die informatie kan allemaal nog vrij vaag zijn. Iemand kan staande worden gehouden en vingerafdrukken moeten afgeven. Je ziet of het een man of een vrouw is en je maakt een foto, maar is er een verdenking of een concrete aanwijzing? Die informatie levert het allemaal niet op. Waar is dan nog de waarborg en de afbakening dat deze gegevens strikt gebruikt wordt voor de ernstige misdrijven? Ik sluit me aan bij de heer Holdijk, die zei dat de staatssecretaris het met haar toezegging in eerste termijn heeft beperkt tot de identiteitsvaststelling, ook al is de omschrijving in artikel 4, lid b, vrij ruim. Ik blijf nog wel problemen hebben met het gebruik voor strafrechtelijke doeleinden, maar er is toch enige afbakening.

Opslag in een databank schept voor de overheid zware verplichtingen. Gelukkig heeft de staatssecretaris dat min of meer impliciet toegegeven door uitgebreid te verhalen over de beveiligingsmaatregelen die zij heeft genomen. Daarmee is onze fractie heel content, net als met het feit dat de staatssecretaris meerdere hackproeven zal doen, ook periodiek in de toekomst. Ik had nog een vraag gesteld over de versterking van de toezichthoudende rol van het CBP. Er is een kabinetsstandpunt in de maak dat ons voor de zomer zal bereiken. Ik zou nog graag een antwoord krijgen op die vraag. Ook wil ik, aansluitend bij mevrouw Duthler, zeggen dat het heel belangrijk is dat burgers weten waar zij aan toe zijn. Als er fouten optreden, moeten ze weten waar ze die kunnen laten corrigeren. De staatssecretaris heeft het over "wij". Het is voor burgers wel heel belangrijk om te weten waar ze precies moeten zijn en wie de doorzettingsmacht heeft.

Al met al komen wij tot de afweging dat de koppen niet noodzakelijk zijn voor de implementatie van deze verordening. Wij denken dat een en ander met minder vergaande maatregelen te doen is en dat de noodzaak van het gebruik voor strafrechtelijke doeleinden ook niet is aangetoond. De belangenafweging die eraan ten grondslag ligt, is onvoldoende. Ik ben ook erg benieuwd of het uiteindelijk toch niet tot een zaak zal komen bij het Hof. Wij vinden het lastig om tegen een implementatiewet te moeten stemmen, maar juist vanwege het feit dat alles nu in één wet is verenigd, hebben wij geen andere keuze dan het bij deze wet toch te doen.

De voorzitter:

De heer De Vries ziet van zijn mogelijkheid af om te spreken. De staatssecretaris heeft het woord.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Voorzitter. Ik ben blij dat de leden van de Kamer allemaal hebben gezegd dat ik in mijn eerste termijn uitgebreid ben ingegaan op de door de verschillende sprekers genoemde probleempunten. Die lagen op het terrein van de beveiliging, maar ook op het terrein van het gebruik voor andere doelen. Voorop blijft staan dat het belangrijk is dat we een goede, betrouwbare reisdocumentenadministratie hebben en dat identiteitsfraude wordt tegengegaan. Daar is overigens geen misverstand over in de Kamer. Dat doel wordt in brede zin gesteund en daar ben ik blij om. Ik zal zo kort mogelijk de nog gestelde vragen langslopen.

Ik ben blij dat mevrouw Duthler het wetsvoorstel steunt, na afweging van de belangen. Zij zoomt vooral in op de centrale opslag en de beveiliging. Dat is ook de kern van het wetsvoorstel. Het biedt de mogelijkheid om de veiligheid van de reisdocumenten en de bestrijding van fraude zo groot mogelijk te maken.

Ik kan meteen de vraag van mevrouw Strik beantwoorden, omdat die hierbij aansluit. Zijn er nog alternatieven? Ik heb die vraag overigens al beantwoord na een interruptie van de heer Vliegenthart. Zie ik andere mogelijkheden om bijvoorbeeld de bestrijding van lookalikefraude mogelijk te maken? Is er een alternatief voor het opslaan van de vingerafdrukken, bijvoorbeeld het uitsluitend opslaan in de chip? Ik acht dat geen alternatief. Dat heb ik volgens mij ook al gezegd in reactie op een interruptie van de heer Vliegenthart. Ik noem als voorbeeld dat het reisdocument van iemand is vermist. In dat geval kunnen de biometrische gegevens niet meer worden geverifieerd bij een nieuwe aanvraag omdat er geen sprake is van opslag. Er zijn meer van dit soort zaken. Het is niet allemaal 7 keer 24 uur per dag raadpleegbaar. Er moeten allerlei bewegingen over en weer plaatsvinden. Dit zal niet bijdragen aan het doel dat ons voor ogen staat.

Dezelfde afweging die de VVD-fractie heeft gemaakt, hebben wij natuurlijk ook gemaakt. Wij denken dat dit systeem de beste waarborgen biedt. Ik heb uitgelegd dat er vanaf 2001 eigenlijk altijd aan een centrale opslag is gedacht. Daar is die vingerafdruk later bij gekomen. Dat moet voor ogen worden gehouden.

Mevrouw Duthler vroeg nog naar de kans dat het verkeerd gaat met de vingerafdruk. Ik heb die kans als klein aangemerkt. Ik kan dat moeilijk uitdrukken in percentages. Wij hebben er uitgebreid over gesproken. Ik denk dat die kans zeer klein tot vrijwel nihil is, gezien de wijze waarop wij het doen. Ik kan daar geen percentage voor noemen.

Ook is mevrouw Duthler ingegaan op het belang van het meldpunt voor identiteitsfraude en de verantwoordelijkheid die wij hebben. Juist omdat die vingerafdruk erbij zit, heb ik dat punt naar voren gebracht. Ik zie het contraonderzoek in het kader van een bezwaar- en beroepsprocedure tegen de weigering van het uitreiken van een paspoort. Als geen paspoort wordt verstrekt, moet een contraonderzoek worden gedaan. Het meldpunt is er sowieso om mensen die suggestie aan de hand te doen. Iemand die geen paspoort krijgt, moet de mogelijkheid krijgen om een contraonderzoek te doen. Als daaruit blijkt dat wij fout zijn geweest en het paspoort onterecht niet is verstrekt, moeten de kosten ervan volledig worden vergoed. Dat is mijn visie er nu op. Die mogelijkheid moet worden geschapen. Het kan niet zo zijn dat mensen die mogelijkheid niet gebruiken. Ik ben van plan om in het kader van het meldpunt voor identiteitsfraude een aantal gevallen te volgen om te bezien of daar niet meer aan moet worden gedaan dan op dit moment is gedaan. Daar kan ik te zijner tijd weer met de Kamer over spreken.

Ik ben blij dat mevrouw Duthler nog eens heeft gesproken over het verruimen van doelen. Daar volgde ook nog een interruptiedebat op. Ik ben hier in mijn eerste termijn niet zo uitgebreid op ingegaan. Ik ben het ermee eens dat de doelen niet kunnen worden uitgebreid omdat daartoe de wet moet worden gewijzigd. De Kamer is er dus zelf bij als de doelen worden gewijzigd. Zij zal daar dan ongetwijfeld heel kritisch over zijn. Ik heb er vertrouwen in dat de woordvoerders en hun opvolgers daar kritisch naar zullen kijken.

Ik hoor net dat er ook vertrouwen bestaat in mij. Dat is helemaal mooi, mijnheer Vliegenthart. Ik vond het wel jammer dat u mij niet noemde in het rijtje van mensen naar wie u positief kijkt, maar dat is tot daaraan toe. U zei dat u een leerzame middag had gehad en noemde de heer Engels en mevrouw Strik, maar mij helaas niet. Ik dacht toen dat u toch minder vertrouwen had in mij. Maar wie weet. Wat niet is, kan misschien nog komen. Dat is nog voor een volgend debat.

Ik ben blij dat mevrouw Duthler het punt van de verruiming van doelen nog eens aanhaalde. Ik ben ook blij met haar conclusie. Zij had in eerste termijn al aangegeven hoe zij naar de afweging keek en dat haar oordeel over dit wetsvoorstel positief is.

Ik kom nu op de inbreng van de heer Vliegenthart. Ik was al even door uw eigen interruptie bij de leerzame middag gekomen, mijnheer Vliegenthart. U zult begrijpen dat ik betreur dat u mijn inbreng net iets minder leerzaam vond. U was immers wel overtuigd.

De heer Vliegenthart (SP):

Wat niet is, kan nog komen. Wellicht als u straks lid bent van deze Eerste Kamer, staatssecretaris, dat ik dan net zo veel van u zal leren als ik van mijn collega's heb geleerd vandaag.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

U gaf inderdaad aan dat al degenen in eerste termijn die zich met paspoorten hebben beziggehouden, nu Eerste Kamerlid zijn. Wie weet.

U was in elk geval in eerste termijn wel overtuigd van hetgeen ik inbracht over de reikwijdte. Ik ben daar uitgebreid op ingegaan. Ik heb ook uitgelegd hoe ik kijk naar het CBP als adviseur en hoe ik zijn beoordeling heb meegenomen in de toelichting. Ik vind dat je daarna niet meer terug moet naar zo'n adviesorgaan. Ik heb dat al uitgelegd.

U hebt de meeste twijfels bij de nationale kop, zoals u die noemt. Ik heb toegelicht dat dit inderdaad het geval is. Het doel van veilige en betrouwbare reisdocumenten steunt u, maar de nationale kop vindt u te ver gaan. U ging wat betreft de nationale kop minder ver dan mevrouw Strik. Ik vind dat zij daar ook te ver in gaat. Deze regelgeving staat niet in het teken van opsporing, maar in het teken van identiteitsvaststelling. Dat moeten wij wel voor ogen houden. Wat is gedaan, zit wel heel dicht bij het doel van het wetsvoorstel. Het blijft steeds gaan om de identiteitsvaststelling. Natuurlijk kunt u een andere weging maken op dit punt. Ik ben het wel met u eens dat dit soort zaken in het algemeen transparant moet plaatsvinden en dat zij moeten worden toegelicht. Ik vind zelf dat wij de onderbouwing van onze keuzes in dit wetsvoorstel nadrukkelijk genoeg hebben gegeven.

De heer Vliegenthart (SP):

Mag ik dan concluderen dat de regering van mening is dat nationale koppen in wetgeving wel degelijk kunnen? Als dat het geval is, zou er wel eens een spanning kunnen ontstaan tussen wat er in dit huis wordt gevonden en wat de regering vindt.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Het gaat natuurlijk om het doel waarvoor je het doet. Als je het daarover eens bent, is een nationale kop mogelijk. Je kunt zelf ook regelgeving maken, als je dat goed vindt.

De heer Vliegenthart (SP):

Dat wil ik ook niet bestrijden. Het gaat erom dat er een scheiding wordt gemaakt tussen implementatie van Europese richtlijnen en Europese verordeningen en zaken die je zelf nationaal regelt, zodat de Kamer niet kan worden gechanteerd met het feit dat iets moet worden geïmplementeerd vanuit Brussel en dat zij het andere er dan ook maar even bij moet nemen.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Dat heb ik nooit gedaan. Ik heb nooit gezegd dat wij dit erbij moesten doen of dat dit van Brussel moest. Dat heb ik echt nooit naar voren gebracht. Dat werp ik dus verre van me.

De heer Vliegenthart (SP):

Laat ik het woord "chanteren" dan terugnemen. Het probleem bestaat echter nog steeds dat er regelgeving uit Brussel wordt geïmplementeerd en daar tegelijkertijd, als deel van een package deal, nationale beleidsafwegingen aan worden toegevoegd. Daardoor moet de Kamer daar toch in één keer over beslissen.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Zeker. Ik wil u er wel op wijzen – ik ben niet voor niets op die verordening ingegaan – dat de verordening zodanig is opgesteld dat een heel kale implementatie ervan – daarom heb ik in mijn eerste termijn een aantal passages voorgelezen – eigenlijk geen optie is. In dit geval was het nodig om, net zo als voor de overige aanvraaggegevens, te regelen dat vingerafdrukken worden opgeslagen. Dat moest in alle gevallen. Wij moesten dat dus sowieso regelen. Door dat niet te regelen wordt immers afbreuk gedaan aan de effectiviteit van het aanvraag- en uitgifteproces. Er ligt dus wel degelijk een aantal inhoudelijke keuzen aan ten grondslag. Het moest worden geregeld – dat steunt u wel weer heel nadrukkelijk – om de betrouwbaarheid van het proces te verhogen. Ik vind zelf dat u veel te ver gaat wat betreft de beoordeling van de nationale kop. Die heeft wel degelijk steeds een raakvlak met het doel van het wetsvoorstel. Dat is wat wij hier hebben gedaan en het kon ook niet anders.

De heer Vliegenthart (SP):

In artikel 4b wordt gesteld dat dit ook kan worden gebruikt voor de opsporing. De staatssecretaris vult aan dat dit kan worden gebruikt voor de vaststelling van identiteiten. Dat had heel goed via een andere wet kunnen worden geregeld; daarvoor is deze wetswijziging niet nodig.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Dat heb ik nooit ontkend, ook niet in de eerste termijn. Ik wijs de heer Vliegenthart er echter op dat een aantal andere punten moest worden geregeld. Hij doet nu net of de verordening zo maar zou kunnen werken. Dat is niet het geval; wij hebben een aantal zaken moeten regelen.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

De staatssecretaris heeft in de eerste termijn erkend dat er sprake is van nationale koppen. Daar heeft zij niet omheen gedraaid. Het gaat om beleidskeuzes van de regering. Op grond van de verordening is de regering niet verplicht hiervoor te kiezen. De principiële vraag is nu, of de staatssecretaris het eens is met haar collega Hirsch Ballin en met de regering als zij stellen dat je dit niet in dezelfde implementatiewet kunt regelen.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Laat ik het omdraaien. Mijn collega Hirsch Ballin is het er volledig mee eens dat wij wat nu voorligt in dit wetsvoorstel zo regelen. Daarover heb ik uitgebreid met hem gesproken.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Dat betekent dat de regering het niet met de Kamer eens is. Dat betekent dat de regering het standpunt huldigt dat je nationale koppen in een implementatiewet kunt opnemen.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Ik spreek alleen over dit geval en doe geen uitspraken over welke andere wet ook. Wij zijn van mening dat het in dit geval kan.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

De staatssecretaris erkent dus dat er sprake is van nationale koppen?

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Daarover heb ik in de eerste en de tweede termijn geen misverstand laten bestaan. Ja, dit is een nationale kop.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik concludeer dat de regering vindt dat je nationale koppen in een implementatiewet kunt opnemen. Dat kun je op z'n minst in sommige gevallen volgens de regering doen.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

In dit geval. Ik bestrijd dat je dat in sommige gevallen kunt doen. Ik heb gesproken over dít geval. De conclusie van mevrouw Strik deel ik dus niet. Het gaat mij sec om dít geval.

Mevrouw Duthler (VVD):

De staatssecretaris zei in haar eerste termijn dat in de gewijzigde verordening van 6 juni ruimte wordt gelaten aan de nationale lidstaten om zelf te bepalen hoe zij de verdere opslag regelen. Gaat het daarbij om een nationale kop, of gaat het om de bestaande ruimte die de staatssecretaris gebruikt om een en ander verder in te vullen?

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Waar mevrouw Duthler nu op doelt, is absoluut geen nationale kop. Het gebruik heb ik nooit een nationale kop genoemd. De verordening laat ons de ruimte om het te regelen. Het ging hierbij om de vraag over de schending van de verordening. Ik vind echt dat in de verordening ons de ruimte wordt gelaten om dit te regelen.

Ik kom aan de vragen van de heer Holdijk. Ik ben blij dat hij wikkend en wegend tot de conclusies is gekomen die hij ons heeft geschetst. Ik ben ook blij dat hij vindt dat er uitgebreid op de beveiliging en op het niet schenden van de verordening is ingegaan. Verstrekking ten behoeve van andere doelen zal altijd een gevoelig punt blijven.

De heer Holdijk heeft een vraag gesteld over de verstrekkingen in het kader van de staatsveiligheid. Het is mogelijk dat ik ben vergeten om het volgende in de eerste termijn te melden. Het verstrekken van vingerafdrukken aan de AIVD en de MIVD vallen onder het regime van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Daarin heeft inderdaad de officier van justitie geen rol, maar wordt wel een aantal mensen genoemd dat deze gegevens kan gebruiken. Ik ben blij met de uiteindelijke afweging die de heer Holdijk maakt, ook vanwege het doel dat ons allemaal voor ogen staat. Met deze online raadpleegbare reisdocumentenadministratie krijgen wij mijns inziens inderdaad een veel beter systeem in handen.

De heer Engels en ik rijden inderdaad vaak in dezelfde coupé, maar deze keer wellicht niet. Ik heb gepoogd om zo uitgebreid mogelijk in te gaan op het door hem ingebrachte punt. Ik heb gesproken over het EVRM, onze weging, de veiligheid en de doelbinding. De heer Engels heeft nogmaals zijn twijfels geuit over de punten rond de privacy. Uiteindelijk moet iedereen een eigen afweging maken. Ik denk oprecht dat dit wetsvoorstel een aantal verbeteringen bevat van het systeem, maar ook een aantal aanscherpingen van het gebruik. Het gebruik van de paspoortadministratie was al mogelijk. Ik heb niet voor niets artikel 126 uit het Wetboek van Strafvordering aangehaald. Dit gebruik wordt nu ingeperkt, omdat de opsporingsambtenaren uit de regeling worden gehaald. Het lijkt mij goed dat de heer Engels dat ook in zijn afwegingen betrekt.

Mevrouw Strik heeft gesproken over de chip. Mijns inziens voldoet het systeem dat zij voorstelt niet aan wat ons uiteindelijk voor ogen staat. Daarmee is niet het "7 maal 24 uur" te realiseren, noch het beoogde resultaat rond de lookalikefraude. In het systeem dat mevrouw Strik voorstelt, moeten wij toch weer papieren over en weer versturen. Daarmee komen wij niet tot een goed sluitend systeem waarmee wij identiteitsfraude kunnen voorkomen.

Ik ben in mijn eerste termijn uitgebreid ingegaan op de zaak Marper-UK. Daaraan heb ik in tweede termijn niet veel toe te voegen. Ik ben blij dat mevrouw Strik erkent dat ik vind dat de databank zo veilig mogelijk moet zijn. Daarom doen wij de hackersproeven. Die doen wij niet één keer, maar voortdurend. Ook monitoren wij voortdurend.

Op de vraag over de versterking van de toezichthoudende rol van het CBP moet ik het antwoord schuldig blijven. Mevrouw Strik sprak over een notitie die de Kamer nog voor de zomer zou krijgen. Dit valt niet onder verantwoordelijkheid van het ministerie van Binnenlandse Zaken, maar van het ministerie van Justitie. Ik zal aan mijn collega van Justitie doorgeven dat de Kamer deze notitie voor de zomer verwacht te ontvangen. Naar ik aanneem heeft hij dat nog op het netvlies staan. Ook mevrouw Strik zal haar eigen afwegingen maken. Ik denk oprecht dat dit wetsvoorstel een verbetering is.

Er is geen overleg in EU-verband over opslag in nationale databanken. Dat hoeft ook niet, want in de verordening staat dat dit een zaak is van de lidstaten zelf, niet van de Europese Unie. Daarom is daarover geen overleg georganiseerd.

Mijns inziens heb ik alle vragen beantwoord. Ik hoop dat wij met dit systeem een echt beter en veiliger systeem realiseren waarmee wij identiteitsfraude beter kunnen voorkomen dan tot op heden.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Wenst een van de leden stemming over het wetsvoorstel? Ik zie dat dit het geval is. Wij zullen volgende week over dit wetsvoorstel stemmen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Ik vraag aandacht voor een misverstand zowel aan de kant van de regering als aan de kant van de Kamer. Het betreft de stemming over wetsvoorstel 31324 (R1844). Ik heb begrepen dat de Kamer het goedvindt dat er geen stemming plaatsvindt, maar dat er wel moet worden gesproken over aantekening.

Ik herhaal daarom mijn vraag: wenst een van de leden stemming over dit wetsvoorstel? Ik zie dat dit niet het geval is.

Verlangt een van de leden aantekening? Ik zie dat dit het geval is. De aanwezige leden van de fracties van D66, de SP en GroenLinks wordt conform artikel 121 van het Reglement van Orde aantekening verleend dat zij geacht willen worden zich niet met het wetsvoorstel te hebben kunnen verenigen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Voorzitter: De Vries

Naar boven