Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Regels omtrent energie-efficiëntie (Wet implementatie EG-richtlijnen energie-efficiëntie) (31320);

het wetsvoorstel Wijziging van de Elektriciteits­wet 1998 en de Gaswet ter verbetering van de werking van de elektriciteits- en gasmarkt (31374).

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Kneppers-Heijnert (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Het onderwerp van vandaag is een complex geheel. Ik heb me afgevraagd waarom. Er zijn technische en inhoudelijke oorzaken. Het gaat om twee wetsontwerpen met verschillende onderwerpen: energiebesparing en betere werking van de energiemarkt. Die onderwerpen zijn met elkaar vervlochten door onder andere de zogenoemde slimme meter, die in beide wetsontwerpen een rol speelt. Een ander gemeenschappelijk punt van beide wetsontwerpen is dat aan de basis ervan een EG-richtlijn ligt, te weten 2006/32. De complexiteit wordt verder vergroot door de vele partijen die erbij betrokken zijn. Naast de overheid zelf zijn dit aan de aanbodkant de netbeheerders, de leveranciers en de meetbedrijven en aan de vraagkant de eindgebruiker. Allen hebben verschillende belangen, maar de voordelen, de besparingen, zijn ook verdeeld over deze partijen.

Ten slotte staat één onderwerp vandaag niet ter discussie, ondanks het feit dat velen in het land daar wel van uitgingen, gezien de vele e-mails die de woordvoerders over dit onderwerp hebben ontvangen, en ondanks het feit dat over dit onderwerp ook tijdens de behandeling van het wetsontwerp zowel in de Tweede als in de Eerste Kamer is gesproken: het capaciteitstarief. De invoering hiervan is sinds 1 januari een gegeven. Bij brief van 11 maart jongstleden is de overgangsregeling de Eerste Kamer ter informatie toegestuurd, waarvoor ik de minister dank. Nu de Eerste Kamer geen rol is toegekend bij de invoering via een ministeriële regeling, geldt dit voor mijn fractie ook voor de overgangsregeling, althans wat de inhoud ervan betreft. Ik wil wel mijn ongenoegen kwijt over het wetgevingsproces. Er wordt een capaciteitstarief ingevoerd met een ministeriële regeling op basis van de Elektriciteits- en Gaswet, terwijl tegelijkertijd een wijzigingsvoorstel van diezelfde wetten aan de orde is waarbij het capaciteitstarief een belangrijk onderdeel vormt om de administratieve problemen op te lossen, maar wat weer niet met het desbetreffende wetsvoorstel wordt geregeld en waarover de Eerste Kamer dus niets te zeggen heeft. De ongewenste effecten worden dan voor een deel met het Belastingplan en voor een deel met een overgangsregeling weggewerkt. Is de minister het met mij eens dat deze gang van zaken niet de schoonheidsprijs verdient en dat uit het oogpunt van kwaliteit van wetgeving de regeling niet uitblinkt in helderheid? Er is geen burger die hier nog wijs uit kan, hetgeen ook is gebleken uit de talloze e-mails die wij hierover hebben ontvangen van burgers, omdat zij ervan uitgingen dat de Eerste Kamer nog over het capaciteitstarief zou oordelen.

Mevrouw de voorzitter. Ik bouw mijn verdere betoog op aan de hand van de hoofdrolspelers die wij tegenkomen in de voorliggende wetsontwerpen, te weten de netbeheerder, de leverancier en de klant. Ik begin met de netbeheerder.

De genoemde richtlijn heeft als hoofddoel energiebesparing en schrijft de lidstaten voor dat zij op een kosteneffectieve wijze de energie-efficiëntie bij de eindgebruiker verbeteren. Deze richtlijn schrijft daartoe voor dat de lidstaten moeten zorgen dat eindafnemers van elektriciteit, aardgas, stadsverwarming of -koeling en warm water voor huishoudelijke doeleinden tegen concurrerende prijzen de beschikking krijgen over een individuele meter die in het spraakgebruik als slimme meter bekend is geworden. De meter moet het actuele energieverbruik van de afnemer nauwkeurig weergeven en regelmatig informatie geven over de tijd waarin sprake is van daadwerkelijk gebruik. Dat is dus niet echt "real-time information".

De taak van de netbeheerder in dezen is naast het plaatsen en het onderhouden van de meters het aansluiten, afschakelen, knijpen en op het net zorgen voor leveringszekerheid. Volgens het wetsontwerp moeten meetwaarden eens per kwartier worden uitgelezen voor elektriciteit en eens per uur voor gas. De netbeheerder verzamelt kwartier- en uurwaarden en de dagwaarden. Is het juist dat de netbeheerder voor zijn eigen wettelijke taken op het gebied van leveringszekerheid en verbetering van de netbesturing voldoende heeft aan geaggregeerde en geanonimiseerde, dus niet individueel herleidbare, meetdata op basis van kwartier- en uurwaarden? Zo ja, dan zou voor de eigen taken van de netbeheerder een slimme meter in een meetstation op straat- of wijkniveau volstaan. Is dit juist?

De netbeheerder verzamelt de data per aansluiting, per meter, uitsluitend om deze aan de leverancier beschikbaar te stellen. Is dit juist? Is het dan een logische keuze om de netbeheerder met deze taak op te zadelen? Waarom is er eigenlijk voor gekozen om deze taak bij de netbeheerder neer te leggen?

De investeringen in de meters worden gedaan door de netbeheerders. Er wordt door de regering vooral gekeken naar besparingen en die zullen er ongetwijfeld zijn. Voorbij wordt echter gegaan aan de additionele kosten die met de slimme meter gepaard gaan. De kosten van aankoop en installatie van de slimme meters zullen naar verwachting tussen de € 150 en € 200 uitkomen, in totaal derhalve rond de 2 mld., uitgaande van circa 12 miljoen meters. De inkoop van een simpele gasmeter, niet de elektriciteitsmeter, kost al tussen de € 75 en € 125, afhankelijk van de wijze van communicatie. Afgezet tegen 12 miljoen meters betekent dit tussen de 900 mln. en 1500 mln. De technische levensduur echter richt zich met name op de beperkte houdbaarheid van de ingebouwde elektronica, hetgeen betekent dat de termijn waarover deze activa kunnen worden afgeschreven sterk wordt bekort. Additionele kosten zullen vooral uit IT-kosten en communicatiekosten bestaan. Voor energiemanagementbesparingen gaat het niet zozeer om een stukje hardware, de meter, maar om de communicatiemogelijkheden, de IT. De energiebranche, waaronder de netbeheerder, zal dus grote bedragen moeten spenderen om benodigde communicatietools operationeel te maken. De meter op zichzelf is niet slim; het is niets meer dan een standenlezer. De meter wordt alleen slim als de communicatie eromheen slim is. Hoe zit het met de zogeheten "stranded costs"? De huidige meterpool vertegenwoordigt ook een waarde op de balans van de netbeheerder. Zodra de oude meters worden weggehaald, kan de boekwaarde terug naar nul. Dit is een enorme kapitaalvernietiging. Wat gebeurt er met die afgedankte meters?

Rondom de kosten van de meetinfrastructuur blijven dus nog allerlei onzekerheden bestaan; zie ook het onderzoek van Frontier Economics. Ook de functionaliteiten van de slimme meter staan nog niet vast. Iedereen die hierbij betrokken is, heeft daar last van. Wanneer kunnen wij de lagere regelgeving tegemoet zien die de eisen stelt waaraan de slimme meter moet voldoen? Is de minister al iets bekend over de resultaten van nu lopende pilotprojecten? Mijn fractie heeft er niet zulke positieve geluiden over gehoord. Meters zouden niet functioneren, er zou sprake zijn van fraude et cetera. Zijn er nog andere problemen te verwachten, als de huidige circa 60.000 pilotprojecten opgeschaald worden?

De netbeheerders moeten deze investeringen terugverdienen met de diensten die zij leveren, te weten transport en distributie van elektriciteit respectievelijk gas – dat is het capaciteitstarief, het vastrecht gebaseerd op de doorlaatwaarde van de aansluiting – met de meetdiensten, het tarief voor de meetinrichting en de periodieke aansluitvergoeding voor het onderhoud van de aansluiting. De maximale hoogte van deze tarieven wordt per netbeheerder vastgesteld door de NMa. Geldt dit voor alle genoemde diensten of zijn er nog vergoedingen waarmee de leverancier een eigen prijsbeleid kan voeren?

De NMa houdt bij de regulering niet alleen rekening met de operationele kosten en de investeringskosten, maar ook met de baten die de slimme meter voor de netbeheerder oplevert, zoals beperkingen van de zogenaamde "netverliezen" – alleen bij elektriciteit komen deze voor rekening van de netbeheerders; voor gas gaan zij naar de leveranciers via het allocatiesysteem – het opsporen van storingen in het netwerk, fraudedetectie en het wegvallen van de kosten voor de meteropname. Deze laatste besparingen zullen wel tegenvallen. De meteropnemer heeft al grotendeels plaatsgemaakt voor het zelf invullen van kaartjes c.q. het doorgeven van de meterstanden via internet. Is het niet waarschijnlijk dat ook slimme meters in de toekomst eens in de drie jaar fysiek dienen te worden gecontroleerd op werking en manipulatie, zodat ook deze besparingen lager uitvallen?

Er is nog veel onduidelijk. Het enige dat vaststaat is dat de consument niet hoeft te betalen. Kunnen de netbeheerders wel voldoende rendement maken en gaat deze behoorlijk grote investering niet ten koste van met name de investeringen die de netbeheerders na de splitsing in de infrastructuur moeten doen? Is het niet zo dat het meterpark perfect is, maar het net niet? Kunnen wij dezelfde problemen verwachten die wij bij de splitsing van de NS hebben ondergaan? Is het niet zo dat bij dit onderdeel, te weten voldoen aan de eisen die de EG-richtlijn de lidstaten en dus ook ons land oplegt inzake energiebesparing, van de genoemde partijen de regering er het meeste belang bij heeft om daaraan te voldoen, maar er zelf geen cent voor over heeft en de kosten bij de netbeheerder legt, die het uit eigen zak moet betalen?

De heer Reuten (SP):

Senator Kneppers zegt: het enige dat vaststaat is dat de consument niet gaat betalen. Daar zijn toch wat tegenstrijdige berichten over. Ik herinner mij een passage uit de nadere memorie van antwoord waarin de minister suggereert dat bepaalde kosten toch door de consument opgebracht moeten worden. Misschien moet de minister ons er straks nader over informeren. Ik zou de stelligheid van mevrouw Kneppers graag onderschrijven, maar ik heb er vraagtekens bij.

Mevrouw Kneppers-Heijnert (VVD):

Wij wachten het antwoord van de minister af.

De leverancier krijgt naast de verantwoordelijkheid voor de levering van energie de verantwoordelijkheid voor de administratieve verwerking van de verbruiksgegevens, te weten het uitlezen, verwerken en rapporteren van meetdata. Dit is het zogenaamde "leveranciersmodel". Daartoe krijgt hij van de netbeheerder om niet de dagwaarden op het niveau van het huisadres. Kosten bij de leverancier betreffen de eisen aan facturering en het aanpassen van de ICT-systemen, samen met de netbeheerder, aan de koppeling met de op afstand leesbare meters.

Het voordeel voor de leverancier is dat de administratieve systemen eenvoudiger en dus goedkoper worden. De baten bestaan uit kostenbesparingen als gevolg van vereenvoudigde verwerking van verbruiksgegevens, minder klachten over facturen – geen geschatte meterstanden meer – daardoor lagere belasting van de callcenters en potentiële opbrengsten door innovatieve diensten die door de slimme meter mogelijk moeten worden gemaakt. Voordeel voor de afnemer is dat hij een aanspreekpunt krijgt. Er zijn nogal wat consumenten die veronderstellen dat dit gemak voor de leverancier in combinatie met de kostenbesparingen het belangrijkste argument is om de slimme meter in te voeren. Wat vindt de minister van dit argument?

Wil de leverancier beschikken over kwartier- dan wel uurwaarden bij elektriciteit respectievelijk gas, dan moet hij daarvoor ondubbelzinnig toestemming hebben van de verbruiker, te weten de huurder of de eigenaar van het pand. Hetzelfde geldt voor derden. Betekent dit dat ieder bedrijfje anders dan de eigen leverancier dat denkt met besparingsadviezen een boterham te kunnen verdienen, met toestemming van de afnemer toegang tot de meetdata kan vragen? En moet de netbeheerder daaraan meewerken door ook aan anderen dan de eigen leverancier kosteloos deze gegevens op basis van kwartier-, uur- dan wel dagwaarden te verschaffen? Indien het antwoord op deze vraag positief luidt, vindt de minister het dan terecht dat anderen daar geld mee verdienen en dat de netbeheerder kosteloos de gegevens moet verschaffen terwijl deze zoveel investeringen moet doen?

Dan kom ik bij de afnemer of de klant. Door het zogenaamde leveranciersmodel krijgt de klant één aanspreekpunt voor al zijn energiezaken. De klant krijgt van zijn leverancier elke twee maanden één overzicht, voor transport en levering tezamen. Wat betreft de levering krijgt de klant een overzicht van zijn daadwerkelijke energieverbruik over die periode. Deze informatie moet ertoe leiden dat de afnemer zijn energieverbruik kritisch gaat bekijken oftewel de klant moet aan energiemanagement gaan doen.

De besparing van 2% tot 10% moet komen van structurele gedragsverandering van de eindgebruiker die moet leiden tot minder energieverbruik. Ik denk dat wij het erover eens kunnen zijn dat niets zo moeilijk is als gedragsverandering bij mensen te bewerkstelligen en dan ook nog structureel. De middelen om deze gedragsverandering te bereiken zitten echter niet in dit wetsvoorstel. Dat zijn de extra toeters en bellen, de additionele dienstverlening, op de slimme meter die leveranciers van energiediensten kunnen gaan ontwikkelen en tegen betaling aanbieden aan afnemers. Zien wij het juist dat de minister wel alvast de besparingen inboekt? Gaat de minister nog flankerend beleid ontwikkelen om gedragsverandering bij burgers structureel te bewerkstelligen? Zo ja, waaraan denkt de minister?

Het normale tweemaandelijkse overzicht is gebaseerd op de dagwaarde. Kan de minister aangeven of de gemiddeld geïnteresseerde afnemer hieruit iets kan concluderen omtrent zijn energieverbruik? Is deze verbruiksinformatie op basis van dagwaarde actueel genoeg en bovendien eens per twee maanden frequent genoeg? Of is het enige voordeel dat de klant een rekening ontvangt op basis van daadwerkelijk verbruik in plaats van een voorschotnota? Gaat de regering er bij alle berekende voordelen van de slimme meter van uit dat de afnemers straks en bloc zullen vallen en dus betalen voor de slimme extra diensten? Als wij dat niet doen, hoe zit het dan met de besparingen?

De slimme meter zelf gebruikt meer energie dan de huidige mechanische meter. De gebruiker heeft een modem nodig en communiceert via de elektriciteitskabel of via de mobiele telefoon. Per huishouding neemt dit aan stroom circa 0,5% van het gemiddelde energiegebruik per jaar, ongeveer 17 kWh, en dan hebben wij het nog niet over alle servers die de gegevens moeten verwerken. De huidige mechanische meter gebruikt ook energie, maar dat is maar een klein beetje. Mensen die alleen een slimme meter krijgen omdat het verplicht is en die verder niet geïnteresseerd zijn in hun verbruik, gaan dus alleen al door de slimme meter meer verbruiken. Is de minister het hiermee eens? Met andere woorden, is de slimme meter wel efficiënt en worden de besparingen wel bereikt?

Zojuist heb ik als voorzitter van de commissie voor Economische Zaken een petitie in ontvangst genomen die door bijna 12.000 burgers is ondertekend. De griffie en de woordvoerders in dit dossier zijn overladen met e-mails, brieven en telefoontjes van verontruste burgers. De felheid en de toonzetting daarvan in sommige gevallen heeft mij verontrust. Hier is iets fundamenteel fout gegaan in de communicatie met de burgers. De een is bang dat de regering hem uitlevert aan commerciële, belanghebbende bedrijven, de ander is juist bang dat de overheid achter de voordeur kijkt, en beiden hebben het over hetzelfde. Waar of niet, deze perceptie bestaat.

Gistermorgen las ik de laatste column van Riek Bakker in Het Financieele Dagblad, met als titel Communiceren is allesbepalend voor succes. Dit artikel gaat niet over de slimme meter, maar over communicatie. Riek Bakker schrijft: "Mijn boodschap aan iedereen die beroepsmatig met mensen werkt, in de politiek, in de zorg, in het bedrijfsleven, in de media, blijft: neem mensen serieus. Dat betekent informeren, communiceren en reflecteren."

Wat kan of gaat de minister doen, in het geval dat het wetsvoorstel wordt aangenomen, om burgers te overtuigen die de meter per se niet in hun huis willen? Wat kunnen de netbeheerders en de leveranciers doen?

De indieners van de petitie achten het wetsvoorstel in strijd met het doelbindingsprincipe. Het registreren van energieverbruik van burgers dient om de kosten van de hoeveelheid afgenomen energie te kunnen berekenen. Andere mogelijkheden van de slimme meter, zoals het op afstand afsluiten, zijn volgens deze burgers op grond van dit principe niet geoorloofd. Wat vindt de minister van dit argument?

De indieners van de petitie zijn verontrust over hun privacy, beveiliging en het gevaar van straling. Over elk van deze onderdelen heb ik nog een enkele opmerking. Omdat de meetwaarden niet real time worden uitgelezen, maar op kwartier- of uurwaarden is door de netbeheerder, als hij er al in geïnteresseerd zou zijn, niet precies na te gaan welke apparaten bewoners gebruiken. Kan de minister aan mij als alfa uitleggen wat er technisch of anderszins nodig is om uit meetgegevens conclusies te trekken over apparaten die de bewoner in huis heeft en over zijn gebruik daarvan?

Wel is het mogelijk om op basis van kwartierwaarden te concluderen of de bewoners thuis zijn. Een simpele oplossing voor dit probleem is het gebruik van tijd- of schakelklokken, maar dat kost energie. Mijn fractie vraagt zich af of het systeem technisch voldoende te beveiligen is. Of is het mogelijk dat onbevoegden in de straat gegevens van gebruikers aftappen, zoals ook gebeurt met draadloze computernetwerken? Beveiliging moet op het niveau van het interbancaire betalingsverkeer, zei de minister afgelopen vrijdag in Netwerk. Dat moet, maar gaat het ook op dat niveau gebeuren? Wat is de verantwoordelijkheid van de netbeheerder en wat moeten bewoners zelf doen? Kan de minister nog iets zeggen over het risico van straling van de meter en de invloed op de gezondheid van de bewoners? Daarover hebben ons ook vragen bereikt.

Mijn fractie heeft twijfels over de financiële baten van de slimme meter. Wat betreft de maatschappelijke of milieubaten zijn wij vooralsnog ook sceptisch over de energiebesparing. Er zal meer moeten gebeuren om afnemers zich bewust te laten worden van hun energieverbruik en de mogelijke besparingen. Dit is nog maar het begin. De belangrijkste voordelen zitten wellicht in de diensten die kunnen worden geleverd via de slimme meter. Maar is de consument hierin geïnteresseerd, met name als hij voor die dienstverlening moet gaan betalen?

Mijn fractie ziet de winst van de slimme meters vooral in de toekomst bij decentrale energieopwekking zoals zonnepanelen of warmtepompen. Welke investeringen moeten de netbeheerders nog doen om decentrale opwekking mogelijk te maken? Zijn zij daartoe bereid, terwijl zij zelf niet aan decentrale opwekking verdienen vanwege het capaciteitstarief? Wat is hun belang? Hoe denkt de minister dit op te lossen? Geldt niet hetzelfde voor de leveranciers? Zien zij geen concurrentie in decentrale opwekking?

Wat de overheid betreft, als burgers straks wel massaal hun gedrag aanpassen en hun energieverbruik verminderen, komt die financiële besparing dan de burger toe of eigent de overheid zich een deel daarvan toe, al dan niet via de energiebelasting?

Het definitieve standpunt van mijn fractie hangt af van de beantwoording van onze vragen door de minister.

De heer Doek (CDA):

Voorzitter. Vandaag behandelen we twee energiewetten. De behandeling van wetsvoorstel 31320 had natuurlijk veel eerder kunnen plaatsvinden. Het betreft de een-op-een omzetting van de richtlijn van april 2006, welke implementatie vóór 17 mei 2008 had dienen te geschieden. Door een besluit van de Tweede Kamer om dit wetsvoorstel tegelijk te behandelen met wetsvoorstel 31374 behandelen wij vandaag de twee wetten tezamen.

Zoals bekend behandelen beide wetsvoorstellen deels dezelfde problematiek: de invoering van de slimme meter of wellicht moet je zeggen: een moderne meter. Daarnaast introduceert wetsvoorstel 31374 het nieuwe marktmodel voor de kleinverbruikersmarkt. Tegelijkertijd wordt het systeem van de transportkosten op basis van het variabele kWh-tarief vervangen door een vastrecht. Dit vastrecht is afhankelijk van de doorlaatwaarde van de aansluiting en niet langer van het daadwerkelijk gebruik van het netwerk.

Een voor onze fractie opmerkelijke zaak is dat de Tweede Kamer heeft gemeend om de aanvankelijk in het wetsvoorstel opgenomen verjaringstermijn voor vorderingen voortvloeiende uit leveringen en diensten bij amendement-Hessels/Samsom op stuk nr. 33 te vervangen door een vervaltermijn.

Achtereenvolgens wil ik stilstaan bij de volgende onderwerpen: de omzetting van de richtlijn in het wetsvoorstel 31320 tot introductie van de slimme meter; het nieuwe marktmodel; de vervaltermijn; de introductie van het capaciteitstarief.

Zoals gezegd behelst de richtlijn 31320 bepalingen over de slimme meter, waarover ik hierna zal spreken, maar ook bepalingen over maatregelen om tot efficiënt gebruik van energie te komen. Terecht wordt er in de memorie van toelichting op gewezen dat de ambities van het kabinet op dit terrein groter zijn dan de verplichtingen uit deze richtlijn. De maatregelen die worden voorgeschreven, kunnen worden gezien als een ondersteuning van het beleid van het kabinet op dit terrein. Onze fractie steunt dit beleid en daarmede ook dit wetsvoorstel. Op één punt van het aanvankelijke wetsvoorstel ga ik nog even in. Dat betreft de artikelen 9 en 18, die een implementatie van nieuwe richtlijnen op het gebied van energiebesparing bij algemene maatregel van bestuur mogelijk maakten. De CDA-fractie heeft met instemming kennisgenomen van de nota van wijziging waarin op dit snode plan wordt teruggekomen. Overigens is het wetsvoorstel dat dit trachtte te regelen, ook reeds ingetrokken.

De introductie van de slimme meter is een serieus onderwerp. Het is begrijpelijk dat menige burger de wenkbrauwen zal fronsen bij het horen van de term "slimme meter" en bij het feit dat deze binnen zes jaar overal wordt ingevoerd. Dat is niet ten onrechte, want problemen bij onder andere de ov-chipkaart, de kilometerheffing en problemen van de overheid om enigszins grootschalige ICT-projecten goed te managen, maken de burger terecht sceptisch. Als dan ook nog op afstand zijn energieverbruik per tijdseenheid van zelfs een kwartier kan worden afgelezen en zijn verbruik kan worden geregeld, is het begrijpelijk dat ook aspecten van privacy aan de orde worden gesteld. Terecht zijn door deze Kamer vragen gesteld over de privacyaspecten die zijn verbonden aan het doorgeven van gebruik per dag, uur en kwartier. Naar ons oordeel is de minister in de nadere memorie van antwoord afdoende ingegaan op deze aspecten. Met name dat het gaat om geaggregeerde gegevens en niet om gegevens per huisaansluiting, stelt ons gerust. Pas als een afnemer energieadviezen wil ontvangen, kan hij toestemming geven om zijn gedetailleerde gegevens aan een dienstverlener of zijn leverancier ter beschikking te stellen. Die voorafgaande toestemming is voor onze fractie essentieel.

Voor de CDA-fractie is het van belang dat het wetsvoorstel met name op dit punt is gewijzigd. Immers, het College Bescherming Persoonsgegevens had in zijn advies van 17 juni 2008 geadviseerd om het wetsvoorstel niet in te dienen voordat met zijn opmerkingen rekening zou zijn gehouden. In de brief van 27 juni 2008 concludeert het college: "Met de nota van wijziging en de begeleidende toelichting in de brief aan de Tweede Kamer vervallen de geconstateerde strijdigheden van het wetsvoorstel met de Wbp in die mate dat het CBP geen aanleiding ziet tot het maken van aanvullende inhoudelijke opmerkingen." Dat hebben wij de voorzitter van het college afgelopen vrijdag in Netwerk klip-en-klaar horen herhalen.

Voor onze fractie is duidelijk dat aan de introductie van de slimme meter ook voordelen zijn verbonden voor het administratieve proces tussen leverancier en afnemer in geval van verhuizingen, overstap naar een andere leverancier en dergelijke. Tevens biedt de slimme meter technische voordelen, zoals het makkelijker opsporen van storingen en het vroegtijdig signaleren van piekbelas­tingen.

Een ander aspect van de invoering van de slimme meter betreft de innovatie die daarmee op het gebied van energiebesparing valt te bereiken, wat ook een van de kabinetsdoelen is. Wel vragen wij de minister om bij de introductie van deze nieuwe meter ervoor te zorgen dat het geen speeltje wordt van mensen en organisaties die vinden dat alles wat potentieel gunstige milieueffecten kan hebben, aan deze meter moet kunnen worden opgehangen. Daarmee zouden wij ook een heleboel andere mensen een heel duur apparaat bezorgen, waarvan zij waarschijnlijk veel mogelijkheden niet zouden benutten. Wij vragen de minister dringend om de voor- en nadelen van de straks verplichte invoering uitgebreid aan de consumenten uit te leggen.

De heer Reuten (SP):

Het College Bescherming Persoonsgegevens meldt in zijn brief naar aanleiding van de wijziging dat er voor het uitwisselen van gegevens een wettelijke basis is. Daarom is er geen strijdigheid, maar ligt de wettelijke basis in het voorliggende wetsvoorstel. Zie ik dat goed?

De heer Doek (CDA):

Ik denk dat dit juist is. Daarom is er ook een wijzigingsvoorstel gekomen.

De heer Reuten (SP):

Dan is dat toch iets heel merkwaardigs? Er is een probleem met de uitwisseling van persoonsgegevens. Normaal gesproken kun je die persoonsgegevens uitwisselen indien daar een wettelijke basis voor is. Die wettelijke basis ligt echter in dit wetsvoorstel.

De heer Doek (CDA):

U herhaalt zich. U zegt iedere keer hetzelfde, namelijk datgene wat in het wetsvoorstel staat. Dat is juist een van de aanbevelingen: om te voorkomen dat het uitwisselen van inlichtingen en gegevens zomaar gebeurt, kan dat alleen met toestemming van de gebruiker. Het lijkt mij niet meer dan logisch dat je dat dan in de wet opneemt.

De heer Reuten (SP):

Mijns inziens is dit een zeer formalistisch argument van het college.

De heer Doek (CDA):

Dat is het helemaal niet, want daarmee wordt in het wetsvoorstel op een uiterst praktische manier juist een hek gezet om het zomaar verschaffen van informatie. Men moet dus toestemming geven. Daarmee is voldaan aan wat door artikel 8 EVRM noodzakelijk is.

Voorzitter. Nogmaals, wij willen de minister dringend vragen om de voor- en nadelen van de straks verplichte invoering uitgebreid aan consumenten uit te leggen. Onderdeel van de voorlichting zouden ook de financiële gevolgen voor de afnemer moeten zijn. Mijn fractie is, mede tegen de achtergrond van de onrust over de schielijke invoering van het capaciteitstarief, zeer geïnteresseerd in de plannen van de minister op dit terrein. Op welke wijze denkt zij een en ander te gaan aanpakken?

De introductie van het nieuwe marktmodel is een logisch gevolg van de ingezette liberalisering en van de door te voeren splitsing tussen netbeheerders enerzijds en producenten en leveranciers anderzijds. Het maakt dat de afnemer één aanspreekpunt, één rekening en één klachtenloket krijgt, te weten: de leverancier. Alleen voor storingen zal men contact hebben met de netbeheerder. Daarvoor bestaat ook nu al één landelijk storingsnummer. Dat brengt alleen maar grote voordelen voor de consument.

Mijn aandacht werd getrokken door een artikel in Het Financieele Dagblad van vrijdag 30 januari 2009, geschreven door Barbara Baarsma en Michiel de Nooij van SEO Economisch Onderzoek. Deze auteurs wijzen op een tot nu toe onderbelicht gebleven aspect van de splitsing, waar ik toch aandacht voor wil vragen. Zij nemen de stelling in dat de netbedrijven geen prikkel meer hebben om klantgericht te werken, omdat ze geen onderdeel meer zullen zijn van een bekende energiemaatschappij. Immers, het deert netbedrijven niet dat een klant bij een leverancier wegloopt, want die klant kan hoe dan ook niet weg bij de netbedrijven. De auteurs vrezen dat de netbeheerder vervalt in ouderwets monopoliegedrag: een aanbodgestuurde benadering, zonder oriëntatie op de klant. Wat denkt de minister te doen, al dan niet samen met de Energiekamer van de NMa, om dergelijk gedrag te voorkomen en desnoods te bestraffen?

Ik ga verder over de vervaltermijn. Onze fractie was in eerste instantie tevreden met het opnemen van een verjaringstermijn in artikel 95cb, vierde lid en artikel 31, lid 10 van de Elektriciteitswet 1998. Dat was een correcte uitwerking van een toezegging van de minister aan deze Kamer, zoals zij ook aangeeft in de memorie van toelichting. Het moet onze fractie van het hart dat de minister wel heel makkelijk amendering aan de Tweede Kamer heeft overgelaten. Als voorbeeld noem ik woorden van de minister van de volgende strekking: laat ik daar kort over zijn, de heren Hessels c.s. hebben gewoon gelijk. Een andere zinsnede van de minister luidt: ach, er is dus een beetje verschil van inzicht tussen de indieners van dit amendement en de Eerste Kamer, maar goed, dat lossen zij zelf maar op.

Wat is een toezegging van de minister aan deze Kamer dan eigenlijk nog waard? Houdt dat in dat wij voortaan maar meteen een novelle moeten vragen en het wetsvoorstel moeten aanhouden? Wij mogen er toch in gemoede van uitgaan dat de minister zich zeer zal inspannen om de Tweede Kamer ervan te overtuigen dat een toezegging behoort te worden nagekomen als zij hier een toezegging doet. Graag horen wij een reactie van de minister.

Nu kom ik op zaak zelf. In het debat over de Warmtewet heb ik er namens mijn fractie voor gepleit dat de minister van Economische Zaken in samenwerking met de minister van Justitie komt tot een stroomlijning van diverse bepalingen rond consumentenbescherming. Op dit punt heeft de minister in het debat over de Warmtewet toegezegd, dit te bespreken met de minister van Justitie en deze Kamer daarover schriftelijk te informeren. Is hierover reeds contact geweest met de minister van Justitie?

Ik kom te spreken over de introductie van het capaciteitstarief. De redenen voor de invoering van het capaciteitstarief zijn door de minister in diverse stukken uitvoerig toegelicht. De invoering op zich wordt door onze fractie onderschreven. Maar ik constateer, waarschijnlijk samen met andere woordvoerders, dat de communicatie over deze invoering beneden alle peil is geweest. Ik kom er in dit debat nadrukkelijk op terug, omdat door deze werkwijze het draagvlak voor overheidsmaatregelen onzes inziens negatief wordt beïnvloed.

Ook de minister heeft blijkbaar onderkend dat een en ander niet goed is gegaan. Eindelijk verscheen op 11 maart jongstleden de brief van de minister met voorstellen om de gevolgen voor een aantal categorieën te verlichten. Het moet de CDA-fractie van het hart dat de wijze van aanpak van de gesignaleerde problemen op ons overkomt als geknutsel. De wijze van aanpak is daarenboven zo gecompliceerd dat wij ons serieus afvragen hoe dit aan de gebruikers is uit te leggen en voorts op enig begrip zou kunnen rekenen. Tevens kan worden geconstateerd dat de voorgestelde extra heffingen op de niet-getroffen gebruikers in strijd is met het uitgangspunt van de capaciteitsheffing om een einde te maken aan de socialisering van een deel van de kosten.

Een heikel punt blijft dat, ondanks een laag tarief van € 50 exclusief btw voor een capaciteitsverlaging, de gebruiker wel degelijk eerst een installateur zal moeten laten komen om te beoordelen of een verkleining van de capaciteit mogelijk is. Gezien de normale voorrij- en uurtarieven zal hier doorgaans een veelvoud mee zijn gemoeid.

Na deze algemene opmerkingen sta ik stil bij de voorgestelde regelingen. Wij houden ons hier immers ook bezig met uitvoering van wet- en regelgeving, alhoewel dat niet dagelijks het geval is. De alsnog voorgestelde tegemoetkoming van € 119,62 voor aansluitingen zonder verblijfsfunctie, de beroemde liften, wordt opgenomen in het Belastingplan 2010, als ik het goed zie. Dit gebeurt door middel van een daarvoor noodzakelijke wijziging van de wet inzake de milieutoeslag. Deze gaat pas per 1 januari 2010 in.

Betekent dit dat over 2009 gewoon het hogere tarief moet worden betaald? Deze maatregel kost volgens de minister 23 mln. en zal door een verhoging van het energiebelastingtarief door iedereen moeten worden opgebracht. Voor een gewone gebruiker komt dit neer op € 2,72 per jaar, wat overigens een klein bedrag is. Voor een bedrijf komt dit neer op € 8 per jaar. Dit alles moet weer worden uitgelegd.

Verder komt er een overgangsregeling voor afnemers die substantieel nadeel ondervinden van de invoering van het capaciteitstarief. Daarvoor is op korte termijn een wetsvoorstel nodig. Het in te dienen wetsvoorstel moet volgens de minister met stoom en kokend water worden klaargemaakt en worden behandeld door het parlement. Vanuit dat wetsvoorstel moeten netbeheerders tegemoetkomingen gaan verstrekken in 2009 en 2010. De tegemoetkoming bedraagt in 2009 38% en in 2010 19% van de meerkosten voor de getroffen gebruikers. In de brief staat nergens wat een "substantieel nadelig nota-effect" is. Daarom vraag ik het de minister nu maar.

De kosten mogen blijkbaar niet hoger zijn dan de door de sector geschatte besparingen als gevolg van de invoering van het capaciteitstarief. Die besparingen worden geschat op 30 mln. per jaar. Desalniettemin leidt een en ander toch weer tot een opslag op de transporttarieven voor kleinverbruikers in 2010 en 2011. Laat ik net denken dat de transporttarieven worden afgeschaft en door het capaciteitstarief worden vervangen. Kan de minister dat nog eens uitleggen?

Al dit "pleistertje plakken" had kunnen worden voorkomen door eerst goed na te denken over de vormgeving van het capaciteitstarief. Overigens vormt de introductie van het capaciteitstarief geen onderdeel van het voorliggende wetsvoorstel. Deze is geregeld in de Regeling tariefdragers, die reeds per 1 januari is ingevoerd.

De vraag dringt zich op of het niet verstandiger zou zijn geweest om voor een paar jaar te kiezen voor een eerbiedige werking door het begrip "aansluitingen zonder gebruiksfunctie" tijdelijk voor bestaande aansluitingen gelijk te stellen met "aansluitingen met gebruiksfuncties". Dit betreft gewoon een heel eenvoudige uitfasering. Iedereen heeft dan de tijd om het op tijd aan te passen en gaat vervolgens over het op hogere tarief. Onze fractie verneemt graag van de minister een uitgebreide reactie op deze suggestie.

Zoals altijd wachten wij het antwoord van de minister met belangstelling af.

De heer Reuten (SP):

Begrijp ik nu dat u het proces "geknutsel" vindt, of geldt dat ook voor de uitkomst?

De heer Doek (CDA):

De uitkomst is ook niet helemaal kostendekkend voor de mensen.

De heer Reuten (SP):

Met de uitkomst bent u dus tevreden?

De heer Doek (CDA):

Nee, helemaal niet. Ik doe juist de suggestie dat het beter anders had gekund. Er moet immers nu een aantal maatregelen worden genomen: twee wettelijke maatregelen, een maatregel met een spoedwet, twee maatregelen met een wijziging van het Belastingplan en een maatregel met een subsidieregeling voor een waterpomp. Dan kun je je toch afvragen welk belang ermee is gemoeid, hoe wij dit aan consumenten moeten uitleggen, hoe energiemaatschappijen dit aan consumenten moeten uitleggen en hoe departementen dit in de voorlichting doen. Daarom heb ik het ook zo in detail behandeld, zodat ik kon aangeven dat wij in dit land allemaal niet zitten te wachten op dit soort wetgeving en uitvoeringsregelingen.

De heer Reuten (SP):

Mevrouw de voorzitter. Ik spreek mede namens de Partij voor de Dieren.

Bij mijn aanvankelijke oriëntatie op dit wetsvoorstel dacht ik: dat lijkt mij een redelijk voorstel, want energiebesparing is wenselijk. Ik neem aan dat het zo ook de minister verging. Naarmate ik mij meer verdiepte in het voorstel, zag ik geleidelijk aan ook een aantal bezwaren. Ik neem aan dat het zo ook de minister verging.

Ik bespreek vier bezwaren aangaande de gezondheid, de waarborging van de veiligheid en de privésfeer, het milieu, en de kosten. Daarbij neem ik aan dat de minister die bezwaren reeds met mij deelt of dit wellicht na mijn betoog doet. Ik hoor straks graag haar afweging van deze bezwaren tegen het beoogde voordeel van energiebesparing.

Energiebesparing is namelijk het voornaamste beoogde voordeel van dit wetsvoorstel. De minister meent dat energiebesparing bereikt kan worden door verbetering van de werking der gas- en elektriciteitsmarkten. Dit is een bekende mantra. Mevrouw de voorzitter, nu denkt u natuurlijk ook: daar krijgen we het bekende Economische Zaken-verhaal weer.

De voorzitter:

Mijnheer Reuten, mevrouw de voorzitter denkt in dezen in het geheel niet.

De heer Reuten (SP):

Dat hoeft ook niet, want in dit geval zouden u en ik ongelijk hebben gehad. Ditmaal beoogt het ministerie van Economische Zaken verbetering der marktwerking eens niet door liberalisering, maar door 7,5 miljoen huishoudens direct of indirect de gedwongen aanschaf op te leggen van een apparaat, of apparaten, waar zij niet om gevraagd hebben. Dit is gedwongen nering. Is het ministerie van zijn 25-jarig neoliberale geloof gevallen? Dit is een retorische vraag.

De voornaamste besparing moet volgens de minister bereikt worden doordat consumenten via de slimme gas- en elektriciteitsmeter voortdurend geïnformeerd worden over hun energieverbruik. Zij zouden zich dan automatisch gaan matigen of het verbruik anders over de dag gaan verdelen. Hier, en alleen hier, zou het ecologische voordeel moeten liggen. Kema schat de jaarlijkse besparing op 4% voor gas en elektriciteit, maar houdt er rekening mee dat het slechts 1% zou kunnen zijn. Let wel, het gaat om een matiging ten opzichte van de huidige trendmatige groei. De contante waarde van de 4% besparing gesommeerd over 50 jaar – hierover straks meer – is door Kema op 3,2 mld. geschat. Dat klinkt beter dan enkele tientallen miljoenen per jaar.

Ik heb geen gronden om aan te nemen dat dit zonder moreel appel en grootschalige campagnes bereikt wordt. De vraag aan de minister is natuurlijk of zo'n appel met campagnes niet evenzeer met de huidige meters te realiseren is, en waarom dit geen overeenkomstig effect zou hebben. AI met al zou dit een stuk goedkoper zijn. Op de kosten kom ik straks terug.

Ik wil graag antwoord van de minister, maar ik ken haar commentaar al ten dele uit de nadere memorie van antwoord. Ten eerste: KEMA was te optimistisch, vandaar dat SenterNovem en daarmee EZ de veronderstelde besparing gehalveerd heeft tot 2%. Ten tweede, zelfs deze besparing noemt de minister "niet hard". We zetten dus een miljardenproject op de rails, met grote onzekerheden met betrekking tot de mogelijke verliesgevendheid – daarover straks meer – waarvan we zelfs niet weten of de beoogde energiebesparing enigermate hard is.

Ten slotte op dit punt: met de wijze waarop de minister het capaciteitstarief in combinatie met compenserende energiebelasting invoerde, heeft zij zich de mogelijkheid ontnomen deze instrumenten in te zetten voor energiebesparend gedrag. Mijn partijgenoot Jansen uit de Tweede Kamer wees erop, en ook de Consumentenbond. Door het capaciteitstarief wordt de prikkel voor energiebesparing geminimaliseerd. Door vervolgens energiebelasting in te zetten als tariefcompensatie vervliegt het als energieverbruikafremmer. Het is volkomen onbegrijpelijk dat in een wetsvoorstel waarmee energiebesparing wordt beoogd, twee daaraan tegengestelde maatregelen worden getroffen. Ik vraag de minister, ons dit uit te leggen.

Ik kom nu bij de vier genoemde bezwaren. Ten eerste de gezondheidsaspecten. Ik ben niet deskundig op dit terrein, maar ik heb mij door een deskundige van Nuon laten vertellen dat een op de duizend personen gezondheidsstoornissen ondervindt of gaat ondervinden van de elektromagnetische straling waarmee de invoering van slimme meters gepaard gaat. De Gezondheidsraad spreekt zelf over enkele procenten van de bevolking. Ik vraag de minister, advies te doen uitbrengen door de Gezondheidsraad met betrekking tot de vraag of personen die in hun eigen perceptie last ondervinden van deze straling, daaraan niettemin door de Staat gedwongen blootgesteld moeten kunnen worden. Voorts vraag ik de minister, de Kamer hierover te informeren en naar aanleiding van dit advies – indien dit hiertoe aanleiding geeft – de wetten en regels op het terrein van de minister aan te passen, ten minste zodanig dat personen niet gedwongen bloot worden gesteld aan straling.

Ten tweede: de schending van de privésfeer. De frequentie en intensiteit waarmee verbruiksgegevens van individuele huishoudens ter beschikking komen aan energiebedrijven, houdt in dat de laatste vrij nauwkeurig op de hoogte geraken van het doen en laten van personen op dit terrein. Mevrouw Kneppers refereerde daar eerder al aan. Mijn fractie en de vele personen die ons erover schreven, inclusief de Consumentenbond en mensenrechtenorganisaties, achten dit een ontoelaatbare inbreuk op de privésfeer. Daarbij komt dat de minister ons er niet van heeft kunnen overtuigen dat het kraken en kapen van de betreffende computers uitgesloten moet worden geacht. De gegevens kunnen daarmee ter beschikking komen aan kwaadwilligen, bijvoorbeeld aangaande de vraag of iemand al dan niet thuis is. Voorts is het niet uitgesloten dat kwaadwilligen selectief individuele huishoudens, of ook hele wijken, van elektriciteitsvoorziening kunnen afsluiten. Ik stel de minister hierover drie vragen. Acht zij de bedoelde schending van de privésfeer onbeduidend? Acht zij het uitgesloten dat de betreffende computers gekraakt en gekaapt worden en welke garanties kan zij het Nederlandse volk hier eventueel over afgeven? Met welke catastrofes op dit terrein houdt zij niettemin rekening? Voorzorg in dezen mag toch immers verwacht worden van de Staat.

Ik kom tot het derde bezwaar: onduidelijke zorg voor het milieu. Er staan in Nederland zo'n 15 miljoen gas- en elektriciteitsmeters. Na meer dan 30 jaar gebruik functioneren die doorgaans nog prima, en de levensduur is bovendien goed te verlengen door revisie. Ecologisch gezien is dit een voorbeeld van relatief duurzame apparatuur. Die 15 miljoen meters – zo is het voorstel – gaan we nu in korte tijd allemaal vervangen door relatief storingsgevoelige meters die zelf een aanzienlijke hoeveelheid energie gebruiken, die volgens experts slechts zo'n tien tot vijftien jaar zullen meegaan en die na buitengebruikstelling schadelijk voor het milieu zijn. Ook het rondpompen van computerdata tussen huishoudens, netbeheerder en leveranciers slurpt energie. De slimme- meterproducenten realiseren op korte termijn een omzet van zo'n 1,3 mld. en op langere termijn een vervangingsomzet die minstens zes maal hoger ligt dan thans. Fijn voor de meterproducenten – naast de installateurs zijn zij de grote belanghebbenden bij dit voorstel – maar minder fijn voor het milieu. Zouden we die 15 miljoen af te danken meters op een rij leggen, dan komen we uit op een afstand van hier tot Johannesburg, of van hier tot vrijwel in Tokio: 9000 km.

Het is merkwaardig dat een wetsvoorstel waarmee beoogd wordt energie te besparen – mede uit ecologische overwegingen – in dit opzicht een forse aanslag op het milieu doet. Als ik het goed zie, dan zijn deze ecologische kosten van meterdestructie en dataverkeer niet meegenomen in de kosten-batenanalyse bij het wetsvoorstel. Van de minister hoor ik straks graag de bevestiging dan wel ontkenning hiervan. En bij bevestiging word ik graag ingelicht over de redenen van deze veronachtzaming.

Dit brengt mij tot het vierde bezwaar: de zeer grote risico's en onzekerheden van het project, blijkend uit de diverse kosten-batenanalyses. Ik begin met drie voorbeelden.

Het eerste voorbeeld. De grootste kostenpost zijn de meters. KEMA schat de kosten per stuk op € 100, Frontier schat ze op € 180; bij ieder is dit bedrag het bandbreedtemidden. Senator Kneppers had het net zelfs over € 200. Voor 7,5 miljoen huishoudens is dat een verschil van 600 mln. Het gaat om een investeringsverschil dat in de KEMA-analyse 50 jaar doorloopt en ruim drie maal terugkomt: totaal 2 mld. Ik schat, grofweg, dat de netto contante waarde er 0,4 mld. lager door uitkomt. Kan de minister dit bevestigen?

Het tweede voorbeeld. De kwantitatief belangrijkste batenpost betreft daling van energieprijzen. Het systeem van slimme meters moet ertoe leiden dat consumenten gemakkelijker overstappen van de ene leverancier naar de andere. Dit overstappen zou de concurrentie bevorderen en dat zou moeten leiden tot prijsdaling. Dit lijkt ons bijzonder optimistisch, en niet-sporend met de ervaring uit het verleden. De contante waarde van deze prijsdaling over een periode van 50 jaar is door KEMA geschat op 1,3 mld. Dat is precies gelijk aan het totaal van de nettobaten van het gehele project.

Het derde voorbeeld: de op een na belangrijkste batenpost. De slimme meters zouden moeten leiden tot een vermindering van klachten door consumenten. Daarvoor is een batig saldo van 0,9 mld. ingeboekt. Wat is de grond van de achterliggende vooronderstelling? Waarom geen vermeerdering van klachten over rekeningen? Of zijn computerfouten uitgesloten? En is het uitgesloten dat de consument computerfouten vermoedt? Weet de minister hoeveel klachturen het kost om een computerfout te doen herstellen?

Na deze voorbeelden bespreek ik kort het geheel van de kosten en baten. De belangrijkste kosten-batenanalyse die de minister hanteert is die van KEMA uit 2005. Die komt uit op een totale positieve bate van 1,3 mld. in 50 jaar, door EZ bijgesteld tot 1,2 mld. vanwege een geringer energiebesparingseffect. Dit bedrag is de som van de positieve en negatieve effecten, netto contant berekend over de periode van een halve eeuw. Zit in die tijdspanne van een halve eeuw wellicht een retorisch element? Dat is een retorische vraag. Bij een realistischer tijdspanne van bijvoorbeeld vijftien of twintig jaar staat bij de KEMA de kosten-batenteller immers op negatief of nul euro. Wist de Tweede Kamer dit, zo vraag ik de minister. Dit is geen retorische vraag.

We hebben al gezien dat de minister het energiebe­sparingseffect niet hard acht, maar ook het prijsdalings­effect door concurrentie acht zij niet hard. Ik geef haar groot gelijk. Wordt alleen al dit prijseffect buiten beschouwing gelaten, zo schrijft de minister in de nadere memorie van antwoord, dan komen we op 0,5 mld. negatief in plaats van 1,2 mld. positief. Waar gaan we aan beginnen, zo vraag ik de minister. De minister ziet een maatschappelijke verliespost op ons afkomen en wil ons niettemin via dit project daarin storten.

Er zijn meer risico's en onzekerheden. Zo komt een analyse van Frontier uit 2008 van alleen de meter- en netactiviteiten uit op een bandbreedte van plus 800 mln. tot minus 900 mln. over zeventien jaar. Wil de minister nog eens beknopt samenvatten wat volgens haar het kostenrisico voor de consument is?

Mijn fractie heeft de minister eerder gevraagd om een risicoanalyse van het gehele project. Ik dank de minister voor de geleverde Monte Carlostatistiek, maar mijns inziens levert deze uiteindelijk toch niet meer dan we al wisten; als je zo'n simulatie immers doordraait, kom je precies op de risico's die KEMA eerder had geschat. Als je de roulette oneindig draait, verschijnt de nul één op 37 keer. Dat is in twee betekenissen bankierslogica. Bij een risicoanalyse – dat is dus wat de banken nalieten – overweeg je waar je uitkomt als een aantal cruciale factoren tegelijkertijd fout loopt. Dat hadden we graag willen weten. Wil de minister ons daar alsnog over inlichten?

Wie betaalt de rekening als dit project fout loopt? Linksom of rechtsom: de consument. De minister legt het hun op, of niet soms? De meterproducenten zijn de lachende eersten. Als ik het goed zie, staan de energieleverende bedrijven vrijwel buiten schot. Indien de pijn terechtkomt bij de nu al uitgeklede netbeheerders, moet daar overheidsgeld bij. Dat is het gevolg van de netsplitsing die de minister – met de stem van mijn fractie tegen – door de Kamer drukte. Of kan de minister ons garanderen dat én de consument én de belastingbetaler niets te duchten hebben van haar wetsvoorstel? Zo ja, hoe garandeert zij dat?

Mevrouw de voorzitter, ik concludeer. De minister wil een matiging in het energiegebruik van 2% bereiken. Mijn fractie juicht – en met ons de hele Kamer, neem ik aan. De minister laat ons echter weten dat het bereiken hiervan via dit wetsvoorstel allesbehalve zeker is: "niet hard". Hoe nu? Ons juichen verstomt. Haar instrument is de "op afstand uitleesbare meter". Dat rolt niet lekker uit de mond. Het ministerie van EZ spreekt liever over de "slimme meter" en dat is nu ook de populaire aanduiding van dit wetsvoorstel. Bij de schriftelijke behandeling liet ik de minister weten dat ik niet gecharmeerd ben van het toekennen van intelligentie aan een ding zoals een meter. Toch kunnen wij het ding in kwestie "slimme" meter blijven noemen. "Slim" heeft in de Nederlandse taal immers twee hoofdbetekenissen: "schrander" en "gevaarlijk". Omdat de eerste hoofdbetekenis in het geval van meters onzin is, rest ons niet anders dan de betekenis "gevaarlijk". Slim, vanwege de mogelijke gezondheidsstoornissen ervan bij velen. Slim, vanwege de schending van de privésfeer. Slim, vanwege het gevaar van kraken en kapen van de computers van netbeheerders. Slim, vanwege de aanslag op het milieu door verschroting van 15 miljoen meters. Slim in termen van het onzekere saldo van de overige kosten en baten waarvoor de consument gaat opdraaien, tenzij de minister ons van het tegendeel overtuigt. Slim dus, omdat wij een gigaproject op de rails zetten met zeer grote risico's en onzekerheden. In haar antwoord mag de minister straks trachten de Kamer ervan te overtuigen dat de gedwongen invoering van deze meters toch niet zo slim is.

Ik beëindig hiermee mijn eerste termijn betreffende dit wetsvoorstel. Overigens ben ik van mening dat de minister moties die de Kamer aanneemt, dient uit te voeren. Doet zij dit niet, dan verstoort zij de verhouding tussen haar en de Kamer. Ik geef haar hiermee, mijnerzijds althans, de gelegenheid deze kwestie aan te roeren.

De heer Laurier (GroenLinks):

Voorzitter. Wij spreken vandaag over de regels omtrent energie-efficiency, de implementatie van een EU-richtlijn en een wijziging van een tweetal wetten. Kijkend naar de EU-richtlijn, zie je dat een van de kernelementen van de richtlijn is dat de consument de mogelijkheid moet hebben om zijn eigen energiemanagement te voeren en daarvoor ook over de benodigde informatie moet kunnen beschikken. In de verschillende voorstellen wordt geprobeerd, dit te regelen. Dit leidt tegelijkertijd tot de vraag hoe dat element uit de EU-richtlijn zich verhoudt tot de introductie van het bidirectionele digitale meten als gevolg van de nieuwe meters, die het mogelijk maken dat er vanuit de andere kant tot in detail in huishoudens kan worden gekeken en dat er zelfs op het kwartier nauwkeurig het energieverbruik kan worden geregistreerd. Volgens mijn fractie heeft met name dat laatste element nogal wat maatschappelijke onrust teweeggebracht. Vanmiddag nog, vlak voordat de vergadering begon, kregen wij een petitie aangeboden waar in korte tijd meer dan 11.300 handtekening voor waren verzameld om aan te geven dat de burgers zich daar zorgen over maken. Als je een dergelijke petitie overhandigd krijgt, vraag je je natuurlijk af of de zorg van de mensen redelijk is. Naar de mening van mijn fractie is dat zo. Hoewel wordt geprobeerd om in procedurele termen privacybeschermende maatregelen te nemen die voldoen aan de wet, kennen wij natuurlijk ook de andere kant, de andere praktijk: pinpassen worden geskimd en de ov-chipkaart wordt door studenten gekraakt, dus wat dat betreft kleeft er aan al die elektronische dingen wel een risico.

Een tweede element is dat wij in de afgelopen jaren natuurlijk wel wat verschuivingen hebben gezien als het gaat om het opslaan van privacygevoelige gegevens. Men bewaart e-mailverkeer en ander digitaal verkeer, dus in die zin kan mijn fractie zich die onrust voorstellen. Een derde factor is dat heel veel ICT-projecten uitermate hoopvol beginnen, terwijl na verloop van tijd een aantal van de beloften niet waargemaakt worden of de kosten oneindig oplopen. Die kosten moeten uiteindelijk worden betaald. De vraag rijst welk doel de tweezijdigheid dient, waardoor niet alleen de consument haar informatie kan verzamelen, maar ook er ook vanuit de andere kant naar binnen kan worden gekeken. Is dit echt wel alleen ten behoeve van de consument?

Recentelijk bereikte ons nog een brief van Netbeheer Nederland, waarin staat dat er andere doelen worden gediend. Zo schrijft Netbeheer Nederland: "Voor de sector is en blijft het belangrijkste doel van de wetsvoorstellen en met name van wetsvoorstel 31374 het structureel oplossen van de administratieve problematiek die kort na de marktopening in 2004 was ontstaan en die sedertdien met veel arbeidsvolume en tijdelijke oplossingen het hoofd wordt geboden."

Als ik die tweede doelstelling tot mij laat doordringen, vraag ik mij af hoe het zich nu eigenlijk tot elkaar verhoudt om te beginnen met zo'n EU-richtlijn en daarbij te zien dat daar bij de oplossing van nationale problemen een bepaalde richting opgegaan wordt. Je zou je dus ook kunnen afvragen of hier feitelijk niet een nationale kop gezet wordt op iets wat als EU-richtlijn begint. Dan is natuurlijk de vraag aan de orde hoe dat zich verhoudt met de hier in de Kamer aangenomen motie-Jurgens.

Een tweede element is dat van de kosten en baten van het hele project dat wij, als deze wetsvoorstellen worden aangenomen, ingaan. Mijn fractie kan niet anders constateren dan dat daar feitelijk grote onzekerheidsmarges in zitten, dat die specificaties voor de apparatuur nog feitelijk moeten worden uitgewerkt. Dat stelt mijn fractie niet gerust. Wij zouden hierop nog graag een nadere toelichting van de minister krijgen.

Ik maak een opmerking over het capaciteitstarief, dat hier niet ter discussie staat. Het capaciteitstarief is eerder geregeld, maar het heeft ons wel in hoge mate verbaasd. De communicatie tegenover de consument maar ook tegenover de Kamer is niet al te best geweest. Het maakt nogal de indruk van een haastklus, zeker ook omdat achteraf een aantal maatregelen ter compensatie moest worden doorgevoerd, althans, nog moet worden doorgevoerd, vanwege het feit dat er toch een aantal problemen is geweest, waarop de heer Doek ook uitgebreid heeft gewezen in zijn eerste termijn. Ik heb toch een vraag over die maatregelen, die worden genomen, dan wel aangekondigd. Zijn daarmee nu feitelijk de problemen rond het capaciteitstarief opgelost? Ik meen dat er nog een kwestie speelt met de liften. Kan de minister zeggen waar nog meer van dat soort problemen bestaat, of kan zij garanderen dat daarmee nu echt alles goed aan de orde is gekomen?

Voor mijn fractie is het de vraag of deze maatregelen nu de energiebesparing opleveren waar wij allen achter staan. Ook op dat punt heeft mijn fractie grote twijfels. Wij zien straks de meter geïntroduceerd worden, maar het blijkt uiteindelijk toch een complexe materie om dat energiemanagement als individu te realiseren. Mijn fractie maakt zich ook wel wat zorgen over het feit dat wij straks weer rond etenstijd zullen worden gestoord door allerlei bedrijven die vragen of zij ons niet kunnen helpen met het energiemanagement en die daarvoor een prachtige besparing voorstellen. Eerlijk gezegd heeft mij dat de afgelopen jaren al te veel energie gekost.

Mijn fractie wacht de beantwoording met belangstelling af.

De heer Schouw (D66):

Voorzitter. Ik sta hier namens de fracties van D66 en de OSF met enige weemoed. Als het wetsvoorstel wordt aangenomen, is er een fijne gezinstraditie die wij te grabbel gooien. Wat was er fijner dan wanneer ergens in de tweede of de derde week van januari het elektriciteitsbedrijf de kaart in de bus stopte en wij op zoek gingen naar de zaklamp en eens even keken hoe het ook alweer zat met de meterstand en wat wij dit jaar extra hadden gebruikt? Wat waren dat toch momenten! Die zullen wij kwijtraken als het wetsvoorstel wordt aangenomen.

De EU-richtlijn waarop deze wetsvoorstellen zijn gebaseerd, heeft als doel het bevorderen van de energie-efficiency. Dat is natuurlijk iets waar onze fracties zeer voor zijn. Door de afnemers van elektriciteit en gas te stimuleren zuiniger om te gaan met het verbruik van energie moet de netbeheerder een individuele meter beschikbaar stellen aan afnemers. Althans, dat schrijft artikel 13 van de richtlijn voor. Daarover gaat mijn eerste vraag. Is die richtlijn nu een-op-een overgezet, of worden met deze voorstellen nog aanvullende, extra nationale beleidsmaatregelen ingevoerd? Het is mij opgevallen dat in de eerste memorie van antwoord een poging werd gedaan om het net te laten lijken alsof dit een-op-een werd overgezet, terwijl na verder doorvragen duidelijk werd dat er meer een nationale kop op werd gezet. Wat is dat dan precies? Is dat in steekwoorden te vangen? Wat zijn nu die extra intelligente eigenschappen die door deze minister worden toegevoegd, maar die eigenlijk niet het gevolg zijn van de richtlijn?

Immers, daar zit volgens onze fracties het belangrijke knelpunt. De slimme meters gaan namelijk op initiatief van deze minister elk kwartier de meetgegevens doorgeven aan de netbeheerder. Dat heeft een hoop commotie veroorzaakt. Collega's hebben daarover al gesproken. Ik heb mij afgevraagd waarom de netbeheerder die gegevens per kwartier of per uur nu eigenlijk nodig heeft. Ik wil en kan dat nog niet heel goed invoelen. Misschien kan de minister daarover nog iets zeggen.

In artikel 26ab van het gewijzigd wetsvoorstel is als waarborg voor de privacy opgenomen dat deze gegevens alleen met nadrukkelijke instemming van de klant, de afnemer, mogen worden doorgegeven. Dat is het resultaat van een discussie over de privacy. Het lijkt ons heel verstandig om dat op te nemen, maar hoe waterdicht is die waarborg? Het woord "waarborg" klinkt alsof dit waterdicht is, maar wij weten allemaal dat dit bij elektronische gegevens vaak heel lastig is. Waar bevinden zich welke gegevens op welk moment? Het komt ons ook voor dat die privacygevoelige maatregelen niet een-op-een voortkomen uit de EU-afspraken. Waarom dit dan wel zo invoeren?

De richtlijn gaat uit van het installeren van individuele meters en dat hoeven dus geen slimme meters – die inbreken op de privacy – te zijn. Kan de minister het verschil eens toelichten tussen individuele en slimme meters? En waarom is niet volstaan met eenvoudiger, individuele meters? Waar is het afwegingskader waaruit blijkt dat die slimme meters, whatever they may be, tot de best mogelijke propositie behoren? Natuurlijk heb ik de nadere memorie van antwoord gelezen, maar ik denk dat het toch goed is om ook hier de minister nog eens naar te vragen. Kan zij nog eens uiteenzetten waarom met name de kwartier- en de uurmeting geen aantasting zou zijn van artikel 8 EVRM, een aantasting van de eerbiediging van het privéleven? Het is immers mogelijk om met de koppeling van gegevens een profiel van individuele klanten op te bouwen, te beheren en daar trends uit te halen. Graag krijg ik een reactie van de minister.

Meetgegevens liggen zo op straat. Is het niet via een rondslingerende USB-stick, dan wel via het intelligent aftappen van gegevens. Dat komt overal voor. Wat is de betekenis van dit wetsvoorstel voor deze dataontwikkeling? Hoe lang is de bewaartermijn van de gegevens? Hebben de netbeheerders hierover al klip en klaar afspraken gemaakt met de minister? Wie mag de gegevens bewerken en wie mag er statistieken van maken? Mag het Openbaar Ministerie aan de gegevens komen en zo ja, via welke procedures? Welke kop wordt nog eens gezet op de bestaande gegevensverzameling die wij nu al kennen? Hoe is het gebruik van gegevens door derden uit te sluiten? Graag krijg ik daarop een reactie.

In de memorie van antwoord schrijft de minister ook over de leveringszekerheid die beter geborgd wordt met de invoering van deze meters. Kan dat nog eens worden toegelicht? Er is naar onze opvatting nu al sprake van een adequaat inzicht in bijvoorbeeld de pieken en dalen in het verbruik, in een stad, in een dorp, in een straat en misschien ook wel op postcodeniveau. Wat is er dan nog meer nodig voor de leveringszekerheid? Naar onze opvatting is met name de beantwoording rond het conglomeraat over leveringszekerheid vooral gericht op het vergroten van de efficiency van de bedrijfsvoering van de netbeheerder. Het valt mij op dat daarop erg veel wordt gekoerst. Dit leidt volgens onze fractie echter een beetje af van het belangrijkste doel van dit wetsvoorstel, namelijk de consument aan het stuur zetten van de energieknoppen. Daarop moet alles zijn gericht en daarop moet ook het instrumentarium bedacht zijn. In de stukken lijkt het belang van de consument op de tweede plaats te zijn gekomen en het belang van de netbeheerder op de eerste. Een besparing van tussen 1% en 4% is immers eigenlijk veel te weinig en te weinig ambitieus. Er zou meer te realiseren moeten zijn met de slimme energiemeters. Er moeten maatregelen komen om dit percentage omhoog te stuwen.

Wanneer wordt een slimme meter een sluwe meter? Waar ligt de grens tussen enerzijds het verminderen van het energiegebruik en anderzijds een permanent verblijf van instituties in de huiskamer van de Nederlandse gezinnen? De overheid roert zich toch al te veel achter de voordeur. Met de slimme meter halen consumenten de overheid definitief in huis. Wij weten immers niet precies hoeveel slimmer de slimme meter nog kan worden. Voor onze fracties is dan ook een kernvraag in dit debat, of mensen zelf mogen kiezen tussen een slimme meter en een individuele meter. De laatste is niet door derden in te zien, maar komt wel tegemoet aan het doel van de wet, namelijk de consument aan de knoppen zetten om het energiegebruik te verlagen.

Een ander aspect dat ik aan de orde wil stellen, is de kosten- en batenanalyse. De minister schrijft dat dit gegeven met onzekerheden is omgeven. Het valt te prijzen dat zij dit schrijft. De uitrol van nieuwe meters wordt een majeure operatie. Aan de uitrol kan volgens onze fracties pas worden begonnen als de proef met de meters succesvol is en de proef klaarheid heeft gebracht over de opbrengsten. Kan de minister deze proef nog eens toelichten? Over welke periode gaat het daarbij? Wie doet er mee? Wat is de omvang van de groep? Hoe ziet het evaluatiekader eruit? Wat zijn de elementen die van tevoren worden geformuleerd, om op grond daarvan vervolgens te bepalen of de proef is geslaagd of niet is geslaagd? Is er nog een mogelijkheid om af te zien van de uitrol van de slimme meter als de uitkomsten van de proef onvoldoende zijn? Dat is volgens mij namelijk de logische consequentie van het doen van een proef. Als je immers niet precies weet wat de effecten zijn en wat het rendement is, is het mogelijk dat de proef niet slaagt. Dan moet het mogelijk zijn dat wij niet overgaan tot de uitrol van de slimme meters.

Het wetsvoorstel leidt volgens onze fracties dus vooral tot veel voordelen voor de negen netbeheerders. Door te werken met een capaciteitstarief zijn de lasten voor netbeheerders lager. Dat leidt tot besparingen. Onze fracties vragen zich af of deze besparingen worden doorvertaald naar de consument. Wat is zijn of haar kostenvoordeel? Worden de rekeningen lager voor u en voor mij? De Vereniging Eigen Huis vindt de fiscale compensatie voor gedupeerden, waarover de minister in haar brief van 11 maart schreef, niet echt rechtvaardig. Dat kunnen wij met de vereniging meevoelen. Ziet de minister mogelijkheden om, samen met de Vereniging Eigen Huis, te zoeken naar een wat rechtvaardiger compensatieregeling? Ook hierop hoor ik graag een reactie.

Ik concludeer dat wij op vier punten ernstige twijfel hebben bij dit wetsvoorstel. Het eerste punt gaat over het effect op de energiebesparing, de "moeder" van dit wetsvoorstel. Het tweede punt gaat over de balans tussen het voordeel voor de consument en het voordeel voor de netbeheerder. Het lijkt erop dat er sprake is van enige disbalans. Het derde punt is de keuzevrijheid voor mensen. Zij moeten er zelf voor kunnen kiezen of zij de overheid in huis willen hebben. Het vierde punt gaat over de kosten- en batenanalyse. Daarover dient klaarheid te komen.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter. Ik voer het woord namens de fractie van de SGP en de fractie van de ChristenUnie. Vanwege de ingewikkelde techniek heb ik mijn bijdrage opgesplitst in een aantal onderdelen, namelijk in de eerste plaats de invoering van het leveranciersmodel, in de tweede plaats de gegevensuitwisseling, oftewel de informatiecode, in de derde plaats het capaciteitstarief en in de vierde plaats de slimme meters.

Met het wetsvoorstel wordt het zogeheten "leveranciersmodel" ingevoerd in de energiesector. Dat model houdt in dat de leverancier (mede) namens de netbeheerder zal factureren. De klant krijgt in dat geval van de leverancier dus nog maar één nota voor de levering van elektriciteit en het netbeheer. Een betaling door een afnemer aan de leverancier voor de door hem namens de netbeheerder gefactureerde nettarieven geldt op grond van het wetsvoorstel als een bevrijdende betaling. De leverancier dient de door afnemers aan hem betaalde nettarieven af te dragen aan de netbeheerder. Indien de leverancier nalatig is in de afdracht van betaalde nettarieven aan de netbeheerder, bijvoorbeeld bij faillissement, kan de afnemer – als gevolg van de bevrijdende betaling door de afnemer aan de leverancier – niet nogmaals door de netbeheerder worden gefactureerd voor het eerder aan de leverancier betaalde, doch niet door de netbeheerder ontvangen, bedrag.

Vorderingen van een leverancier, inclusief het deel dat namens de netbeheerder wordt geïnd, dienen binnen twee jaar na levering van de diensten aan de afnemer te worden gefactureerd op straffe van verval van de vordering. Deze regeling voorkomt dat een afnemer na een periode van twee jaar alsnog onverwacht, dus achteraf, met een factuur kan worden geconfronteerd. Indien de leverancier tijdig, dat wil zeggen binnen twee jaar, een factuur heeft gestuurd, geldt vervolgens het normale verjaringsregime. De verjaringstermijn bedraagt volgens de minister in dat geval twee jaren. Kan de minister nader aangeven op welke wettelijke bepaling of bepalingen deze verjaringstermijn van twee jaar is gebaseerd? Geldt deze termijn zowel voor de vorderingen van de netbeheerder als voor de leverancier?

Onderdeel van het leveranciersmodel is tevens dat de leverancier zal gaan optreden als enig aanspreekpunt voor kleinverbruikers, voor problemen die betrekking hebben op de levering en het transport van elektriciteit. Een uitzondering is gemaakt voor eenmalige werkzaamheden die een netbeheerder uitvoert ten behoeve van de klant. In dit verband kan worden gedacht aan het realiseren of wijzigen van aansluitingen.

Het leveranciersmodel roept een aantal vragen bij ons op. Wat gebeurt er indien de leverancier een door de netbeheerder correct opgegeven bedrag aan te betalen kosten bij de afnemer verkeerd in rekening brengt? Te denken valt aan een te laag bedrag. Geldt de betaling van de afnemer aan de leverancier in dat geval als een bevrijdende betaling jegens de netbeheerder? Anders geformuleerd, kan de leverancier alsnog een naheffing bij de afnemer in rekening brengen voor het voorheen door de netbeheerder opgegeven, doch door de leverancier nog niet bij de afnemer gefactureerde bedrag? Worden in het geval van door de netbeheerder uit te voeren eenmalige werkzaamheden, bijvoorbeeld het wijzigen van de aansluiting, de kosten daarvan door de netbeheerder bij de afnemer in rekening gebracht? Of worden deze kosten door de leverancier bij de afnemer gefactureerd?

De leverancier is het aanspreekpunt voor afnemers voor zaken die betrekking hebben op het netbeheer. Betekent dit dat de leverancier alle op het netbeheer betrekking hebbende vragen en opmerkingen van een afnemer zelf met die afnemer moet communiceren? Kan de leverancier daarentegen de afnemer in voorkomend geval toch doorverwijzen naar de netbeheerder? Indien de leverancier een bepaalde uitspraak doet over een kwestie die de verantwoordelijkheid van de netbeheerder betreft en deze uitspraak blijkt achteraf onjuist, in hoeverre kan de afnemer zich dan op de uitspraak van de leverancier jegens de netbeheerder beroepen?

Dan iets over de informatiecode. In de artikelen 53 tot en met 59 Elektriciteitswet 1998, respectievelijk de artikelen 21 tot en met 27 Gaswet, wordt voorgesteld te voorzien in regulering van de voorwaarden met betrekking tot de uitwisseling van gegevens tussen marktpartijen, dus netbeheerders, leveranciers en meetbedrijven. Deze voorwaarden zullen worden neergelegd in de door de NMa vast te stellen informatiecode.

Voor een goed functionerende energiemarkt en een goede kwaliteit van dienstverlening door marktpartijen aan energieverbruikers is een tijdige, correcte en volledige informatie-uitwisseling tussen marktpartijen van essentieel belang. De regulering van administratieve processen tussen marktpartijen draagt dan ook bij aan verbetering van de energiemarkt en verdient ondersteuning.

In een door de minister vast te stellen ministeriële regeling zullen de onderwerpen en de uitgangspunten waaraan de door de NMa op voorstel van marktpartijen vast te stellen informatiecode moet voldoen, nader worden uitgewerkt. Voor marktpartijen en afnemers is het dus van groot belang dat er procedures komen voor inzage, wijziging en correctie van gegevens. Naar aanleiding van vragen van onze fracties heeft de minister tijdens de schriftelijke behandeling aangegeven dat in de ministeriële regeling onder meer regels zullen worden gesteld voor inzage en wijziging van gegevens. Deze regeling vindt een wettelijke grondslag in artikel 53 Elektriciteitswet 1998 en in artikel 21 Gaswet. Zoals aangegeven is het voor marktpartijen en afnemers van groot belang dat zij in de gelegenheid zijn onjuistheden met betrekking tot gegevens die hun aangaan, te kunnen (laten) herstellen. Onjuiste gegevens, zoals verkeerde meetgegevens of een onjuiste vermelding in de registers van de leverancier die elektriciteit levert op een aansluiting, kunnen immers voor marktpartijen en afnemers vergaande financiële gevolgen hebben. Is de minister bereid in de ministeriële regeling ook op te nemen dat de informatiecode moet voorzien in effectieve procedures voor correctie van onjuiste gegevens?

Administratieve procedures kunnen de toegang van nieuwe leveranciers en andere dienstverleners tot de energiemarkt, alsmede het switchen van leverancier door afnemers belemmeren. Naar aanleiding van vragen van onze fracties heeft de minister bevestigd dat de in de informatiecode te regelen administratieve processen geen enkele belemmering mogen vormen voor toetreding van leveranciers en andere dienstverleners tot de energiemarkt en voor het switchen van leverancier door afnemers. Met deze uitspraak wordt volgens onze fracties bedoeld dat de administratieve processen tussen netbeheerders, leveranciers en meetbedrijven geen belemmering mogen opwerpen voor het toetreden van nieuwe leveranciers en andere dienstverleners tot de markt en voor het switchen van leverancier door afnemers. Dat is dus keuzevrijheid.

Keuzevrijheid van leverancier en andere dienstverleners is een fundamenteel uitgangspunt van een geliberaliseerde energiemarkt, hoe je daar dan ook over mag denken. Dit uitgangspunt dient dan ook een wettelijke verankering te krijgen in de door de minister vast te stellen ministeriële regeling. Daarmee wordt gewaarborgd dat de in de informatiecode op te nemen administratieve procedures geen belemmering vormen voor de keuzevrijheid van leveranciers en andere dienstverleners. Is de minister hiertoe bereid?

Het uitgangspunt van de wettelijke regeling is dat marktpartijen een voorstel opstellen voor een door de NMa vast te stellen informatiecode. De marktpartijen overleggen met afnemers over dit voorstel. Vervolgens wordt het tussen marktpartijen en afnemers besproken voorstel ter beoordeling en vaststelling toegezonden aan de NMa. Dezelfde procedure wordt gevolgd bij wijziging van de informatiecode. Indien marktpartijen niet zelf het initiatief nemen tot het indienen van een voorstel tot (wijziging van) de informatiecode, kan de NMa zelf een ontwerpbesluit tot wijziging van die code opstellen. Dit wordt vervolgens ter consultatie voorgelegd aan marktpartijen en afnemers, welke waarschijnlijk zullen worden vertegenwoordigd door representatieve organisaties. Deze procedures worden ook toegepast op de codes die op voorstel van de gezamenlijke netbeheerders door de NMa worden vastgesteld en welke betrekking hebben op de tarieven en technische voorwaarden die netbeheerders jegens afnemers hanteren.

In het wetsvoorstel is evenwel een nieuwe procedure voor de totstandbrenging van (een wijziging van) de informatiecode opgenomen. Artikel 57, lid 1 Elektriciteitswet 1998 bepaalt namelijk dat de NMa een marktpartij kan "opdragen" een voorstel tot wijziging van de informatiecode op te stellen en vervolgens aan de NMa toe te zenden. Artikel 57, lid 4 Elektriciteitswet 1998 bepaalt vervolgens dat de NMa zelf tot wijziging van de informatiecode overgaat, indien zij niet binnen twaalf weken na het geven van een opdracht aan marktpartijen zo'n voorstel heeft ontvangen. Een soortelijke procedure is opgenomen in artikel 25 Gaswet. Deze procedure roept bij onze fracties verschillende vragen op. Op grond van artikel 57 Elektriciteitswet 1998 kunnen een of meer marktpartijen klaarblijkelijk verplicht worden – "opgedragen worden" – een voorstel tot wijziging van de informatiecode op te stellen en in te dienen bij de NMa. Waarom is deze procedure nodig? Waarom wordt niet volstaan met een tot marktpartijen gericht vrijblijvend verzoek tot het doen van een voorstel? Kan een door de NMa gegeven "opdracht" tot het opstellen en indienen van een voorstel bestuursrechtelijk worden gehandhaafd en afgedwongen? Zo ja, met welke middelen? Behoort bijvoorbeeld het opleggen van een bestuurlijke boete tot de mogelijkheden?

Uit artikel 57, lid 4 Elektriciteitswet 1998 volgt dat de NMa alsnog zelf overgaat tot het wijzigen van de informatiecode, indien de aangeschreven marktpartij niet binnen twaalf weken heeft voldaan aan de opdracht een voorstel tot wijziging van de informatiecode in te dienen. Dit duidt op een vrijblijvend karakter van de door de NMa gegeven "opdracht" tot het indienen van een voorstel. Immers, als de betreffende marktpartijen niet voldoen aan de door de NMa gegeven "opdracht" zal de NMa twaalf weken later alsnog zelf tot wijziging van de informatiecode overgaan. Wat is dan nog de waarde van deze procedure? Welke meerwaarde biedt deze procedure dan nog boven een door de NMa aan marktpartijen te doen vrijblijvend verzoek tot het indienen van een voorstel tot wijziging van de informatiecode?

Daarmee kom ik op het zogenaamde capaciteitstarief. Dit wordt niet geregeld in het wetsvoorstel, maar door een wijziging van de ministeriële regeling tariefdragers, die – andere Kamerleden zeiden het al – met ingang van 1 januari 2009 van kracht is geworden. Als gevolg van deze wijziging worden de bij afnemers in rekening te brengen transporttarieven met ingang van 1 januari 2009 gebaseerd op de tariefdrager. Inmiddels hebben verschillende organisaties, waaronder de Vereniging Eigen Huis, naar voren gebracht dat de invoering van het capaciteitstarief in een aantal gevallen zeer nadelig uitpakt voor specifieke groepen afnemers.

In haar brief van 11 maart 2009 stelt de minister een overgangsmaatregel voor. Afnemers die een substantieel nadeel ondervinden van de invoering van het capaciteitstarief, krijgen gedurende de jaren 2009 en 2010 een financiële compensatie van de netbeheerders. Deze financiële vergoeding zal worden gedekt door, let wel, een opslag op de transporttarieven. Feitelijk worden de kosten van deze overgangsmaatregel dus afgewenteld op de afnemers. Daar zit voor ons een stuk pijn.

De invoering van het capaciteitstarief resulteert voor netbeheerders in een financieel voordeel van 30 mln. Waarom worden de kosten van de overgangsmaatregel niet bekostigd uit het aan de netbeheerders toekomende voordeel van 30 mln., maar uit een opslag op het tarief? Is het niet redelijker dat de kosten van de overgangsmaatregel door de netbeheerders worden gedragen? Immers, voor de 30 mln. extra inkomsten als gevolg van de invoering van het capaciteitstarief hoeven zij geen extra werkzaamheden met daarmee gepaard gaande kosten te verrichten!

In haar brief van 11 maart 2009 stelt de minister dat de door invoering van het capaciteitstarief gerealiseerde kostenbesparingen direct door de NMa worden meegenomen in de tariefvaststelling. Kan de minister dit nader toelichten? Welke bevoegdheden staan de NMa ten dienste om directe doorwerking van de kostenbesparing in de tarieven van netbeheerders mogelijk te maken? Met ingang van welke datum moeten de kostenbesparingen zijn doorgevoerd in de nettarieven?

Voorzitter. Wij weten al enige tijd dat de invoering van de slimme meter niet geruisloos gaat. Wij hebben dat vandaag ook weer gemerkt. De vraag is, of de invoering zal leiden tot gemakkelijke informatie over gebruik van nutsproducten, tot innoverende technieken, tot privacybescherming en financieel voordeel, en vooral ook of de introductie het landelijk energieverbruik zal beperken. Wij vragen de minister of het zeker is dat zonder de wet aan te passen, nieuwe innoverende technieken kunnen worden ingevoerd. Het is duidelijk dat de techniek voortschrijdt en de meters geavanceerder zullen worden. Het aantal jaren dat meters meegaan, wordt steeds korter. Wij zouden het bijzonder betreuren als de innovatie hierdoor stopt.

Ik vat samen. De metertechnologie heeft een verwachte levensduur van 15 jaar en de communicatietechnologie heeft een verwachte levensduur van maximaal 6 jaar. Dat wringt. Wordt hiermee de innovatie van allerlei technieken op dit terrein niet geblokkeerd? Als dat inderdaad het geval is, is dat buitengewoon zorgelijk.

Zorgen zijn er ook met betrekking tot de privacy. Dat blijkt uit de vele brieven die wij zowel van burgers als van organisaties hebben ontvangen. Wij stellen het op prijs dat de minister mede naar aanleiding hiervan het wetsvoorstel heeft aangepast. Is zij, als er toch veel bezwaren blijven bestaan, bereid mensen de mogelijkheid te bieden om gebruik te maken van een individuele losse meter met een afleesvenster die wel direct inzicht geeft in het actuele energieverbruik, maar allerlei andere zaken uitsluit? Onze fracties vinden beveiliging van gegevens van groot belang. Het gaat om de gegevens ín de meter, de communicatie van de gegevens, de opslag van de gegevens bij het meetbedrijf, de verzending van de gegevens naar de leverancier of naar andere partijen en om opslag van gegevens bij deze partijen. Daarvoor zijn heldere afspraken nodig over de methode van beveiliging. Hoe dan ook, voorzitter, wij hopen dat de minister hierop uitgebreid zal ingaan. Wij wachten de beantwoording met belangstelling af.

De heer Van Driel (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Deze wetsvoorstellen lijken zo mooi. Wie kan er iets tegen slimme meters hebben en wie is het er nu niet mee eens dat er energie wordt bespaard? Was het maar zo eenvoudig. Dit voorstel roept immers allerlei vragen op en dan ga ik nog voorbij aan het feit dat eerder schriftelijk gestelde vragen in eerste instantie nogal pover beantwoord zijn. Uiteraard zal ik daarop nader terugkomen.

Ik vat eerst even samen waar onze vragen, vraagtekens en aarzelingen liggen. Die liggen op een drietal gebieden: bij de "kop" die op de Europese regelgeving is aangebracht, bij de privacy en ten slotte bij de slimme meters zelf. Zijn die meters wel zo slim, met andere woorden: zijn het eigenlijk wel slimme meters?

Voordat ik op deze punten inga, wil ik nog iets zeggen over het capaciteitstarief. Ik moet de minister complimenteren met het feit dat zij de bezwaren van de overzijde en onze gelijkluidende bezwaren zo serieus heeft genomen. Natuurlijk kun je kritiek hebben op de gedetailleerdheid en de ingewikkeldheid van de oplossing. Voor zo'n betrekkelijk simpel vraagstuk als een overgang van het ene systeem naar het andere moet toch iets simpels te verzinnen zijn, zou je denken. Het is in ieder geval geregeld. Wel rijst de vraag, waarom bij het maken van deze wetten niet beter is nagedacht. Graag horen wij de minister uitleggen, waarom bij de aanvang daarover niet of niet voldoende is nagedacht. Het nadeel van zo'n ingewikkelde reparatie is dat die weer allerlei nieuwe vragen en bezwaren uitlokt, alsof het nooit goed is. Dat blijkt ook uit de diverse commentaren. Maar goed, dat gezegd hebbend en wachtend op de nadere uitleg merk ik op dat wij ermee kunnen leven.

Mijn fractie deelt de uitgangspunten dat de doorlaatwaarde richtinggevend is bij het tarief en dat de gebruiker betaalt voor de kosten die hij veroorzaakt. Het is wel jammer dat wij lang op het verkeerde been hebben gestaan, en gezien het aantal mailtjes velen met ons, door te menen dat de invoering van het capaciteitstarief samenhing met deze twee wetten. Wellicht moeten wij op dit punt ook de hand in eigen boezem steken.

Zijn dit nu mooie, nuttige wetten die, zoals de minister stelt, wezenlijk bijdragen aan het economisch welzijn van het land, die aan de noodzakelijkheidstoets van het EVRM voldoen en die met slimme technologie tot energiebesparing leiden? Dat zijn voor ons wezenlijke vragen. Bijkomend voordeel zou dan zijn dat het afschuwelijke afsluiten van energie vanwege wanbetaling minder rigoureus kan gebeuren omdat slimme meters gedeeltelijke afsluiting mogelijk maken. Of zijn het wetten die de privacy schenden, die werken met nu al verouderde technologie en die door de lange afschrij­vingstijd technologische vernieuwing tegenwerken en tegenhouden?

Waarom worden de wetten op deze manier voorgesteld? Het gaat natuurlijk om Europese regelgeving, maar er speelt meer. Wij herinneren allemaal nog de administratieve problemen in de energiesector bij de start van de marktwerking. Het was een chaos en administratieve vereenvoudiging was nodig om marktwerking een succes te laten worden. Het lijkt ook een rechtvaardiger systeem en als er voor 96% van de gebruikers nauwelijks iets verandert, ben je snel geneigd de wet het voordeel van de twijfel te geven. En toch en toch!!

Ik ga op de drie eerdergenoemde punten in, maar niet nadat ik namens mijn fractie heb opgemerkt dat wij het voorliggende marktmodel van harte onderschrijven. De bovengenoemde chaos lijkt met dit model op een goede wijze te kunnen worden aangepakt en dat is, zoals gezegd, hard nodig. Het model is ook een noodzakelijke bouwsteen in de voortgaande ontwikkeling van de privatisering van de energiemarkt.

Dan kom ik bij de drie vragen van mijn fractie. Laat ik beginnen met de "kop", of wat vriendelijker gezegd: de aanvulling op de Europese wetgeving. Europa zegt, om het huiselijk uit te drukken: Lidstaat, gij zult beheerders van een gas- en elektriciteitsnet of van een koude- of warmtenet verplichten om de eindafnemers binnen redelijke termijn slimme meters beschikbaar te stellen. In de combinatie van deze wetten is daarvan gemaakt: iedere afnemer krijgt verplicht een slimme meter. De redelijke termijn waarop dat zal gebeuren is niet uitgelegd, maar het gebeurt in ieder geval de komende jaren,s of een meter nu aan vervanging toe is of niet. Kortom, er is een kop gezet op de Europese regelgeving en in deze Kamer vinden wij dat eigenlijk een hoofdzonde. Natuurlijk heeft de minister daar haar argumenten voor, maar die zijn er altijd als er wat boven op de Europese regelgeving wordt gezet. Wij hebben in deze Kamer echter duidelijk afgesproken een dergelijk aanvulling in het algemeen niet meer te accepteren, tenzij .... Natuurlijk voert jede Konsequenz zum Teufel, maar er moet dan wel een goede motivering voor zo'n aanvulling zijn en de vraag is of de minister die heeft.

De heer Reuten (SP):

Mevrouw de voorzitter. Ik ken de gezindte van de heer Van Driel niet. Daarover wil ik hem ook niet diep ondervragen, maar betekent het begaan van een hoofdzonde dat het dan met je is afgelopen? Kan er misschien nog gebiecht worden? Vindt hij dat het na het begaan van een hoofdzonde is afgelopen? Komt men dan in de hel?

De heer Van Driel (PvdA):

Ik ben niet van de kant van de biecht, hoewel ik dat maatschappelijk wel een nuttig instrument vind. Een hoofdzonde weegt heel zwaar, maar alle redding is daarna niet opgegeven.

Nogmaals, de vraag is of het economische motief het enige is. Moet de plaatsing van een slimme meter wel op zo'n manier worden afgedwongen?

Dat brengt mij bij het volgende punt: de privacy. Door de plaatsing van slimme meters af te dwingen, voelen mensen zich in hun privacy aangetast. Veel mensen hebben ons daarover gemaild. Een aantal overigens ook via Google die zelf allerlei gegevens van mensen opslaat. Ik ben er niet zeker van dat mailers zich dat realiseren, maar het is wel een ironisch beeld: mailers die zich via een firma die alles van hen opslaat, beklagen over een andere firma die gegevens van hen ongevraagd kan aflezen en gevraagd kan doorgeven.

Het thema privacy is ingewikkeld. Natuurlijk vindt mijn fractie datgene wat Google doet niet helemaal in de haak, geen misverstand hierover, maar je kunt kiezen of je er gebruik van maakt. Je kunt ook naar Yahoo!, World Online enzovoorts gaan. In het geval van slimme meters kun je niet kiezen. De minister heeft zich verstaan met het College Bescherming Persoonsgegevens. Overigens, naar wij hebben begrepen, gebeurde dit in een zeer laat stadium, althans dat meldt het college mij. De vraag is: waarom in een laat stadium? Dit wekt wederom de indruk dat er bij de start van het wetgevingstraject niet goed genoeg is nagedacht. Kan de minister een bevredigende verklaring geven voor het feit dat het college zo laat is ingeschakeld, terwijl dit in deze gevallen wettelijk verplicht is?

Met het advies dat het CBP heeft gegeven en dat de minister blijkens de nota van wijziging heeft opgevolgd, voelt zij zich voldoende veilig. Zij stelt bovendien dat ze voldoet aan de EVRM-regels. De Consumentenbond, ondersteund door een onderzoek van de Universiteit van Tilburg, denkt daar anders over. Het CBP stelt tegenover mij dat het college deze wet helemaal niet getoetst heeft aan Europese regelgeving. Een merkwaardig antwoord, omdat Europese regelgeving voor de Nederlandse gaat. Het komt mijn fractie merkwaardig voor dat er dan alleen aan de Nederlandse wet- en regelgeving wordt getoetst. Kan de minister hier nader op ingaan? Waarom is geen sprake geweest van toetsing aan de Europese regelgeving?

Als ik het goed begrijp, komt het verschil van mening tussen het ministerie en de Consumentenbond op het volgende neer. De Consumentenbond stelt dat verplichte afname van de slimme meter niet noodzakelijk is en dat die verplichting een schending is van artikel 8 EVRM. De minister stelt dat een gereguleerde uitrol nodig is om profijt te trekken van de voordelen. Bovendien laat de energie-efficiencyrichtlijn er geen twijfel over bestaan dat bij renovatie en nieuwbouw de nieuwe, slimme meter moet worden aangebracht zonder wilsbeschikking van de eindafnemer. Dan worden er, zoals gebruikelijk, andere landen bijgehaald die het ook doen zoals hier voorgesteld, of die nog verder gaan. Het verschil in interpretatie komt voort, zo stelt de minister, uit het feit dat de onderzoekers onvoldoende inzicht hebben in marktprocesaspecten.

Wat de minister met veel omhaal van woorden niet weerlegt en daarmee impliciet bevestigt, is dat er mogelijk sprake is van inbreuk op het huisrecht, het recht op gezinsleven en het recht op een privéleven volgens de definitie van artikel 8 EVRM. Dan is mijn fractie minder verontrust over het binnentreden van de woning – immers dat gebeurt nu ook als je de meter niet zelf wil of kan aflezen – dan over het meten van gegevens en nog wel in kwartierwaarden zonder toestemming. Of ziet mijn fractie het verkeerd? Is er geen sprake van impliciete bevestiging? Is de minister uitdrukkelijk van mening dat er geen sprake is van inbreuk op het huisrecht en het recht op privéleven door de gedwongen afname van de slimme meter? Of weegt de minister gewoon anders dan de Consumentenbond en is ze eigenlijk van mening dat er wel sprake is van een geringe inbreuk, maar weegt die minimale aantasting niet op tegen de voordelen, vooral op het gebied van energiebesparing? Onder aanhaling van het onderzoek stelt de Consumentenbond: "Bij het wetsvoorstel is uiteindelijk onvoldoende meegewogen dat de slimme meter een maatregel betreft die significant inbreuk maakt op het huisrecht en het respect voor familie en gezinsleven. Om een dergelijke inbreuk te kunnen rechtvaardigen, is veel meer onderbouwing met steekhoudende argumenten en empirische gegevens nodig."

De argumentatie dat de onderzoekers en de consumentenbond de marktprocessen niet begrijpen, komt mijn fractie in dit licht als mager voor. De minister gaat niet in op de privacybezwaren tegen de wet dat de burger verplicht is die meters te laten aanbrengen in bestaande en bewoonde huizen, maar zegt dat het zo handig is voor de beheerder en de leverancier.

De argumentatie van de minister met betrekking tot het doorgeven van kwartier- en uurwaarden aan netbeheerders vindt mijn fractie ook tamelijk dun. Die komt er in feite op neer dat registeren kan zonder toestemming. Alleen voor het doorgeven is toestemming nodig. Wij blijven onze twijfels houden en vragen ons af of dit niet in strijd is met artikel 8 EVRM. De argumentatie was voor ons in ieder geval nog niet helder genoegen. Wij horen graag duidelijker de argumentatie van de minister op basis van privacyoverwegingen in plaats van de argumentatie op basis van bedrijfseconomische en marktoverwegingen. Wij krijgen ook graag duidelijk bevestigd dat er naar het oordeel van de minister helemaal geen probleem is met artikel 8 EVRM. Wij horen haar ook graag nog eens bevestigen dat ze er heel gerust op is dat een gang naar het Europese Hof voor mensen die grote bezwaren maken tegen deze plaatsing een kansloze missie is.

Die bedrijfseconomische overwegingen begrijpt mijn fractie wel. Dat zijn goede argumenten. Ook mijn fractie maakt zich grote zorgen over het energiegebruik op middellange en lange termijn. Studies van de OESO wijzen uit dat eind 2010 bij een gering herstel van de economische situatie al weer sprake is van een tekort. De tekorten lopen alleen maar sterk op in de latere jaren. De argumenten op dat punt weerleggen echter onvoldoende de bezwaren die op privacygronden berusten.

Dit zou wat mijn fractie betreft opgelost zijn als wij de uitrol niet verplicht zouden stellen, maar de plaatsing van de meter zo aantrekkelijk zouden maken dat iedereen die vrijwillig liet installeren, ook als de meter nog niet aan vervanging toe is. Bij vervanging, renovatie en nieuwbouw is er onzes inziens namelijk minder bezwaar. Immers, dan treed je iemands woning binnen ook als men dat niet wil, want dan moet er toch iemand naar binnen, of gaat het om een situatie waarin de woning leegstaat? De minister zegt echter dat dan het hele project economisch onrendabel wordt. Is nagegaan bij hoeveel procent deelname het wel rendabel is en welke stimulans er nodig is om 95% van de bevolking over de streep te halen?

Ten slotte merk ik op dit punt nog het volgende op. Wat gebeurt er met mensen die weigeren om een slimme meter te laten plaatsen, die eenvoudig geen toegang verlenen? Ik kan me niet voorstellen dat de sterke arm zal worden ingeschakeld. Betekent dat dat mensen afgesneden worden van energie ook als ze netjes betalen en dat blijven doen? Er hebben mij mensen gemaild die eenvoudig zeggen: nooit van mijn leven, ze komen er niet. Wat gebeurt er dan?

Het derde springende punt betreft de vraag: zijn het wel slimme meters? TNO is daar uiterst kritisch over. De minister overtuigt niet geheel op dit punt. De minister zegt dat haar voorganger alleen heeft aangedrongen op het ontwikkelen van een dergelijke standaard in het kader van het verzekeren van de interoperabiliteit tussen de slimme meters, de applicaties van de dienstaanbieders en het systeem van de netbeheerder. EZ is verder voornemens functionele eisen vast te leggen en de technische uitwerking aan de markt over te laten. Nogal povertjes! Mijn fractie wil een echte slimme meter en niet een meter die aan minimale eisen moet voldoen. Om markttechnische redenen zal dit laatste, de meter die aan minimale eisen voldoet, zo goedkoop mogelijk moeten zijn om de concurrentie aan te gaan. Die meters zijn dan waarschijnlijk over enkele jaren al verouderd en dan ben ik bang dat wij op dat punt hopeloos achter gaan lopen in Europa. De ontwikkelingen gaan snel op dit punt. Vorige week hebben leden van de commissie voor Economische Zaken een gesprek gehad met een medewerker van Alliander, het afgesplitste netwerkbedrijf van NUON, die ons de werking van een slimme meter uitlegde, waarbij niet eens de huidige meter vervangen hoefde te worden. Als je dat wilde, kon je zelf de slimme meter aan je huidige meter koppelen. Ik wil niet op de details ingaan, want dat is niet iets voor deze Kamer. Het geeft wel aan wat er inmiddels mogelijk is; het was pas een aantal weken mogelijk. De vraag is dan ook welke functionele eisen in de AMvB komen te staan. Wat staat er nu het concept en is dat goed genoeg voor de toekomst?

TNO stelt in een brief aan onze commissie dat de eisen niet toekomstvast zijn. Door ons te binden aan een combinatie van technische en functionele eisen verliest Nederland op termijn de innovatiekracht en flexibiliteit in de markt, aldus de brief van TNO. De minister zegt dat zij dat zal regelen via een AMvB die een brede voorhangprocedure kent. Tijdens die procedure kan TNO zijn ei kwijt, zo begrijp ik de minister. Dat klinkt goed, maar niet goed genoeg. Mijn fractie wil graag nu een toezegging van de minister dat in de ontwerp-AMvB de nadelen van de nu voorgestelde standaard worden getackeld, bijvoorbeeld doordat de functionele eisen rekening houden met eventueel toekomstige toegevoegde waardediensten zoals het sturen van decentrale opwekking. Het zou nog mooier zijn als de ontwerp-AMvB vergezeld gaat van een brief van TNO, waarin duidelijk wordt dat er een standaard wordt vastgelegd waarin de nadelen worden opgeheven die TNO nu ziet. Ik verzoek de minister dan ook, met TNO te overleggen of die organisatie bereid is een dergelijke "geruststellingsbrief" te schrijven, mits uiteraard de minister in de AMVB de nadelen opheft. De minister moet dan vanzelfsprekend wel die nadelen willen opheffen. Omdat ik ervan overtuigd ben dat de minister net zo sterk hecht aan innovatie als mijn fractie en bovendien ons politiek aan haar kant wil hebben bij deze wetten, ben ik er welhaast zeker van dat zij deze toezegging zal doen.

Moeilijker is dat op het principiële punt van de aanvulling en vooral de privacy. Ik hoop dat de minister ons ook op deze punten gerust kan stellen.

Mevrouw de voorzitter. Het lijkt mij dat onze vraagpunten duidelijk zijn. Het moet mijns inziens mogelijk zijn hieraan tegemoet te komen. Wij rekenen op een gedegen antwoord van de minister op deze punten.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven