Aan de orde is de voortzetting van het debat naar aanleiding van de regeringsverklaring.

De heer Rosenthal (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de premier voor de beantwoording in eerste termijn. Naar het oordeel van mijn fractie is tot nu toe dit debat over de regeringsverklaring bepaald nuttig geweest en, naar ik aanneem, zal dat ook het geval zijn in deze tweede termijn. Met elkaar hebben wij de positie van de Eerste Kamer nog eens scherp gemarkeerd. Die positie is er inderdaad één van een autonoom politiek orgaan. Uiteraard met alle verantwoordelijkheden die eraan vastzitten maar ook met alle eigen bevoegdheden en rechten die eraan kleven. Wanneer wij als Eerste Kamerfractie onze standpunten innemen over maatschappelijk-politieke ontwikkelingen en plannen, markeren wij daarmee hoe wij er naar kijken en brengen wij dat ook naar buiten. Bij wetsvoorstellen gaat het er dan niet alleen om dat wij in de techniek van de criteria van de Eerste Kamer de zaken taxeren, want er is natuurlijk ook altijd een politiek oordeel aan de orde. Een technisch voortreffelijke wet kan politiek voor ons soms onaanvaardbaar zijn.

De premier heeft met de van hem bekende grote gedrevenheid duidelijk gemaakt waar dit kabinet voor staat. Voor ons zat er ook heel veel geloof in, in de zin van programma's en plannen die tot grootse successen zullen leiden. Ik wens het dit kabinet op veel punten toe, maar het is wat mijn fractie betreft toch eerst zien en dan geloven. Wij geloven niet op voorhand, dus eerst zien en dan geloven. Zo is de scepsis van de secretarissen-generaal over de bezuiniging van 750 mln. op de overheidsdienst ook de onze en is die bij ons dus niet weggenomen. Ten aanzien van de energievoorziening noemt de minister-president in hoog tempo besparingen, biobrandstof en de wind- en zonne-energie, maar voor ons blijft overeind staan dat wanneer je de kernenergie als optie uitsluit, wij het niet zien lukken.

Verder viel het ons op dat de premier bij het vermelden van een groot aantal programma's in de bestuurlijke sfeer ook het urgentieprogramma Randstad noemde. Mijn eigen herinnering ging daarbij sterk terug naar de algemene politieke beschouwingen die wij in deze Eerste Kamer hebben gehad in oktober 2005. Toen lag voor een plan voor de Randstad van de Holland Acht. Mijn fractie heeft toen de minister-president gevraagd of het niet goed zou zijn om de Holland Acht zelf de verantwoordelijkheid te geven om deze zaak te regelen. Hij antwoordde er toen met ja op. Vervolgens hebben wij te maken gehad met de commissie-Burgmans en de commissie-Kok en nu met een urgentieprogramma dat volgens het regeerakkoord uiteindelijk moet leiden tot vermindering van de bestuurlijke drukte in dat drukbevolkte en drukke bestuurlijke gebied. Dat zijn dus zaken waarvan wij zeggen: eerst zien dan geloven.

De minister-president heeft met ons geconstateerd dat het regeerakkoord een groot aantal punten van ethische aard aankaart en dat dit in de regeringsverklaring niet meer is terug te vinden. Die feitelijke constatering leidt ons tot de conclusie dat bij de opstelling van de regeringsverklaring kennelijk geen hoge prioriteit aan dit onderwerp is gegeven.

De voorzitter:

Voordat ik het woord geef aan de heer Werner, wijs ik alle woordvoerders erop dat conform ons Reglement van Orde de maximale spreektijd vier minuten is en niet meer.

De heer Werner (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Gelet op de inbreng in eerste termijn zal mijn bijdrage in tweede termijn kort zijn. De minister-president heeft uitvoerig geantwoord op de hier gestelde vragen en is mij ook volop tegemoetgekomen in de door mij gestelde vragen over de werkwijze in deze Kamer. Met name het gebruik van het instrument novelle door de regering verheugt ons. Dat maakt het in ieder geval mogelijk om in de toekomst wat sneller tot zaken te komen dan in het verleden het geval is geweest.

Dit debat heeft een aantal beschouwingen van de verschillende fracties opgeleverd die in mijn ogen wel enigszins voorspelbaar waren en ook in lijn lagen met hetgeen de verschillende politieke bewegingen in de Tweede Kamer over de regeringsverklaring hebben gezegd. Ze bevatten wat ons betreft dan ook niet zo heel erg veel nieuws. Dat geldt eigenlijk ook voor het uitgebreide antwoord van de minister-president die op dit moment eigenlijk niet verder kan gaan dan hetgeen reeds in de regeringsverklaring staat. Dus wat dat betreft had voor ons dit debat niet gehouden behoeven te worden. Maar toch is het goed om in de nieuwe verhoudingen even aan elkaar te wennen, vooruitlopend op het beleidsprogramma dat de regering aankondigt en waarin de uitwerking van alle intenties zal staan. Wij zien dat programma met belangstelling tegemoet om vervolgens in te gaan op de haalbaarheid van de uitvoering ervan.

Desalniettemin zijn er twee onderwerpen geweest die hier het meest in de aandacht hebben gestaan. Het eerste betreft de opstelling van de PvdA ten aanzien van een onderzoek naar de besluitvorming rond Irak. Haar verzoek om een debat met het oog op de toekomst teneinde nog eens goed te discussiëren over het volkenrechtelijke mandaat kunnen wij steunen. In 2003 en 2004 hebben wij overigens al uitvoerig bij dit vraagstuk stilgestaan tijdens de algemene politieke beschouwingen. Dat heeft toen geleid tot een adviesaanvraag van de regering aan de Adviesraad voor Internationale Vraagstukken en uiteindelijk tot het advies ter zake. Het lijkt mij goed om dat rapport bij de toekomstige beraadslagingen te betrekken. Wij behoeven ook helemaal niet te wachten op het AIV-rapport dat de minister-president heeft aangekondigd. Wij kunnen al snel onze vragen gaan stellen om verduidelijking te krijgen omtrent het volkenrechtelijke mandaat.

De heer Kox heeft aangekondigd dat hij binnen de procesgang van deze Kamer een voorstel zal voorbereiden voor een enquête of een onderzoek. Beleefdheidshalve wachten wij dat voorstel af, maar op voorhand kan ik wel reeds zeggen dat wij los van regeerakkoorden en geheime afspraken die niet op paper staan, geen behoefte hebben aan een dergelijk onderzoek. Wij wachten het voorstel af en zullen alsdan een definitief standpunt innemen.

De heer Kox (SP):

Zo zie je maar dat in een partij vele meningen kunnen heersen. De minister-president zegt dat wij niet "nee" moeten zeggen, voordat wij weten waar het precies over gaat en hier zien wij dat de leider van het CDA zegt: wat je ook op papier gaat zetten, je kent mijn antwoord al. Het is trouwens niet zomaar een onderzoek, maar een grondwettelijk recht dat ons in 1877 is toegekend.

De heer Werner (CDA):

Ja, oké, wij hebben dat recht. Het kan en het mag, alleen hebben wij er geen behoefte aan. Dat maak ik nu vast kenbaar. Wij hadden ook geen behoefte aan een regeerakkoord daarover. Wij hebben dat standpunt onafhankelijk van het regeerakkoord in onze eigen fractie ingenomen. Nogmaals, ik wacht rustig de procesgang af om daarover definitief een uitspraak te doen.

De heer Kox (SP):

Voor alle duidelijkheid, als u een voorstel krijgt, zegt u dan: dat is mooi, dat kan in het vierkante archief, of wordt dat op inhoudelijke merites bekeken?

De heer Werner (CDA):

Ik zeg beleefdheidshalve dat wij serieus gaan kijken naar het voorstel, maar ik wil dat beleefdheidshalve ook wel weglaten. Wij zullen dat voorstel serieus bekijken, maar ik zeg al op voorhand dat wij er niet zo heel veel behoefte aan hebben.

De heer Kox (SP):

Dat klinkt al een heel stuk beschaafder.

De heer Werner (CDA):

Te zijner tijd zullen wij dat verder uitpraten.

Mevrouw De Wolff (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter. In de bijna vier jaar dat ik voorzitter was van de fractie van GroenLinks in deze Kamer heb ik heel wat kabinetten-Balkenende zien komen en gaan. Dit is het vierde. De minister-president zal hebben gemerkt dat de inbreng van mijn fractie genuanceerd positief was en in die zin afweek van eerdere inbrengen. Ik moet wel zeggen dat ik bij de beantwoording door de minister-president een déjà-vugevoel had, omdat de minister-president er altijd in slaagt om heel instrumenteel met vragen uit deze Kamer om te gaan. Ik merkte weinig van bezieling voor dit nieuwe kabinet, in een nieuwe politieke constellatie, met een duidelijk nieuwe politieke agenda. Dat betreur ik, eerlijk gezegd. Ik had van deze minister-president iets meer passie verwacht.

In zekere zin was dit debat wel een duplicering van het debat naar aanleiding van de regeringsverklaring in de Tweede Kamer, maar wij dupliceren hier altijd wat de Tweede Kamer doet, dus zo'n bezwaar vind ik dat niet. Het heeft in ieder geval een aantal zaken opgeleverd wat betreft het Irak-onderzoek. Ik denk dat het goed is dat de minister-president heeft toegegeven dat geheime afspraken naast een coalitieakkoord toch beter op papier kunnen worden gezet, zodat zij ook deel kunnen uitmaken van de beraadslaging in de Kamer. Ik heb opgetekend dat die geheime afspraak uitsluitend betrekking heeft op mogelijk onderzoek naar de politieke besluitvorming over de steun aan de aanval in Irak en dat die afspraak de fracties in deze Kamer niet bindt, wat het kabinet en de fractie van de Partij van de Arbeid betreft. De bal ligt dan straks bij de PvdA-fractie die een volstrekt eigen afweging zal moeten maken over de vraag of een parlementair onderzoek verstandig is en zo ja naar welk onderwerp.

Ik zeg tegen de heer Werner dat de tijd nu misschien nog niet rijp is, maar ik voorspel dat er een dag komt dat er zoveel te doen is in de maatschappij over die inval in Irak, over de vraag of Nederland niet alleen politieke, maar ook militaire steun heeft verleend en of beide Kamers der Staten-Generaal daarover al dan niet juist zijn ingelicht, dat het parlementaire onderzoek er gewoon een keer gaat komen. Dat is misschien niet op heel korte termijn, dat ben ik met de heer Werner eens, maar eens komt de dag dat ook de minister-president tot de conclusie zal komen dat hij door die zure appel heen moet bijten, omdat er zoveel geruchten en beelden circuleren die ontzenuwd moeten worden dat het onderzoek er inderdaad maar moet komen. Ik zal die dag waarschijnlijk niet meer als actief politica meemaken, maar ik voorspel nogmaals dat ik verwacht dat ook de VVD en het CDA op een gegeven ogenblik zullen zeggen dat de maatschappelijke druk en de media-aandacht over wat er vier jaar geleden is gebeurd, zodanig is toegenomen dat het onderzoek er moet komen. Op de fractie van GroenLinks kan men dan in ieder geval rekenen.

De heer Noten (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Namens de leden van mijn fractie dank ik de minister-president voor de uitvoerige reactie. Ik heb nog een paar kleine puntjes. Ik begrijp dat wij ons geen zorgen hoeven te maken over de zogenoemde programmaministers, maar dat blijven wij wel een beetje doen. Wij zullen dat de komende tijd blijven volgen, omdat het naar ons gevoel een van de fundamentele veranderingen is die dit kabinet in de wijze van besturen wil doorvoeren. Wij denken dat je daarmee maar een ding echt verkeerd kunt doen en dat is onderschatten hoe moeilijk het is. Gebak is mooi, maar het klonk toch een beetje als een kinderhand is gauw gevuld.

Het tweede punt is het gesprek met de samenleving. Natuurlijk blijft het kabinet te allen tijde verantwoordelijk voor de te nemen besluiten, zoals de minister-president heeft gezegd. Dat valt niet af te wentelen, dialoog of geen dialoog. Ik heb in eerste termijn proberen te zeggen dat zo'n gesprek alleen maar zin heeft als je niet precies van tevoren weet wat eruit moet komen, oftewel dat je de gesprekspartners die je zoekt en vindt, de ruimte geeft om het jezelf lastig te maken en dat je bereid bent om gedurende de ontwikkeling van je beleid bij te sturen. Die wijsheid en dat vermogen wensen wij dit kabinet toe.

Er is in de reactie kort gesproken over de bijdrage van de heer Werner over de dreigende amenderende werking van de toename van novelles en het effect daarvan. Misschien is het toch aardig om in dat verband de komende periode te gebruiken om te denken over de mogelijke betekenis van het terugzendrecht in dezen. Ik geef mee om dit soort discussies niet op voorhand uit te sluiten.

Het laatste punt is de vraag wat in de ogen van deze Kamer en van de regering een adequaat volkenrechtelijk mandaat is en de parlementaire betrokkenheid bij de besluitvorming over een dergelijke vraag. Ik denk dat dit debat er inderdaad komt, zeg ik tegen de heer Werner, en ik hoop dat dit op niet al te lange termijn is. Ik begrijp dat het kabinet daar ruimhartig aan wil meewerken. Ik begrijp ook dat het ruimhartig wil meewerken aan de schriftelijke voorbereiding daarvan. Dat lijkt mij goed, want dat betekent dat wij van tevoren vragen kunnen stellen. Op grond van de antwoorden die wij krijgen, kunnen wij dat debat veel scherper voeren dan wanneer het zo uit de losse pols gebeurt. Ik begrijp dat de minister-president begrijpt dat die vragen ongetwijfeld een bepaalde casuïstiek in zich zullen hebben. Dat is onvermijdelijk. Wij praten niet alleen over hypothetische situaties, maar over dilemma's die zich in het verleden daadwerkelijk hebben voorgedaan. Dat gaat niet per definitie over Irak, maar het zou ook over Kosovo of over Korea kunnen gaan. In die zin dank ik de minister-president voor zijn reactie en wens ik het kabinet veel wijsheid toe in de komende jaren.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de heer Kox, tenzij hij verstek wil laten gaan.

De heer Kox (SP):

Er zal ongetwijfeld een dag komen dat ik niets meer weet te zeggen, maar voorlopig nog niet. Ik zat nog even na te denken over collega Noten. Ik heb wel vaker dat ik het even op mij in moet laten werken, voordat ik precies begrijp wat hij bedoelt en soms kom ik niet zo ver. Ik kom daar zo direct op terug.

Ik dank de minister-president voor zijn open antwoord, dat in een hoog tempo ging. Hij slaagde erin om in korte tijd veel vragen te beantwoorden, maar ik vond het toch goed. Ik moet zeggen dat ik een beetje te doen had met de twee viceminister-presidenten die in deze chique zaal komen, daar de hele tijd moeten zitten en niets mogen doen. Een verdere vernieuwing zou voor mij zijn dat wij met alle drie mogen discussiëren, maar dat zal voorlopig nog wel een stap te ver zijn. Hadden zij maar geen viceminister-president moeten worden, maar minister-president. Het hoort nu eenmaal bij de job, maar toch bewondering daarvoor.

Ik ben wel benieuwd naar het beleid dat het kabinet gaat maken, en dat meen ik werkelijk. Ik heb niet voor niets in eerste termijn gezegd dat een aantal elementen in het regeerakkoord ons bijzonder aanspreken. Wij hopen dat het kabinet snel met wetgeving komt, zodat wij die hier snel kunnen goedkeuren. Misschien geldt dat wel voor ons allemaal, zodat de Eerste Kamer ook van de naam af komt dat wij de rem zouden zijn op wetgeving. Als het kabinet goed werk levert, hoeft het daar niet mee te zitten.

Ik heb in eerste termijn twee punten genoemd bij de relatie tussen het kabinet en deze Eerste Kamer: het politieke karakter van de Eerste Kamer en de vrijheid van de Eerste Kamer om van haar rechten gebruik te maken.

Over het eerste punt, het politieke karakter van de Eerste Kamer, zijn wij het met elkaar eens geworden. Wij hebben geconstateerd dat dit misschien iets te maken heeft met de gevoerde campagne. De Eerste Kamer is echter een politiek orgaan, dat dus gerechtigd is om politieke opvattingen te geven. Zij is geen technocratencommissie van een aantal namaakambtenaren. Wij kunnen hier gewoon politieke oordelen uitspreken. Ik heb van de minister-president begrepen dat waarschuwen is toegestaan. Hij wil dat echter dan wel zo helder mogelijk hebben en, als het kan, op basis van een stuk. Ik kan mij daarbij iets voorstellen. Wij zullen nog zien of dat waarschuwen gaat werken, maar wij zullen het zo goed mogelijk gaan doen. Ik heb, net als anderen, een aantal onderwerpen genoemd. Als daarover voorstellen worden gedaan, moet er rekening worden gehouden met enige turbulentie in deze zaal.

Hoe beter de regering en de Tweede Kamer werken, hoe minder wij te doen hebben. De laatste jaren is het probleem ontstaan dat wetten rammelen. Daar hangt de toename van het aantal novelles mee samen. Ik weet niet waar de verantwoordelijkheid ligt, maar hoe minder er wordt gerammeld, hoe rustiger wij in deze zaal kunnen zitten.

Het tweede punt was de vrijheid van de Eerste Kamer. Daarover bestaat volgens mij brede overeenstemming. Deze Kamer is niet gebonden aan een regeerakkoord. De heersende leer is de leer van de Eerste Kamer. Wij zijn in staat om zelf te bepalen of wij van onze rechten gebruikmaken, inclusief het recht om artikel 70 in te zetten. Een andere kwestie, die in de Eerste Kamer opgelost moet worden, is dat sommige fracties daarvoor geen groot enthousiasme hebben. Bij de regering en de minister-president ligt er in ieder geval geen blokkade. Wij zijn alweer een stap verder gekomen: er kan een onderzoek naar de toekomst gedaan worden. De heer Noten heeft aangegeven dat een dergelijk onderzoek altijd noodzakelijkerwijs ook casuïstiek inhoudt en dan begrijp je dat wij ook het verleden moeten meenemen. Ik stel dan voor om de kwestie Irak mee te nemen, aangezien dit natuurlijk toch een bijzondere zaak was. In de komende tijd zal ik daarover voorstellen doen. Zeker na de laatste reactie van collega Werner dat hij meer dan beleefdheidshalve naar dit punt wil kijken, heb ik goede hoop dat wij op dat punt een stap verder zullen komen.

Doordat de minister-president over deze twee kwesties een positief antwoord gaf, verdween mijn derde kwestie naar de achtergrond. Er moet nagedacht worden over staatsrechtelijke vernieuwing en het verheffen van beide Kamers tot het niveau van één Kamer. Door de antwoorden van de minister-president zou je kunnen zeggen dat het daarvoor niet nodig is. Daar heeft hij gelijk in, maar misschien kan hij nog ingaan op de volgende opmerking. Het is erg ingewikkeld om staatsrechtelijk iets te veranderen aan onze Kamerstructuur. Wij hebben echter te maken met de feitelijkheid dat het steeds ingewikkelder wordt om de Europese en Nederlandse regelgeving op elkaar aan te passen. De minister-president heeft gewezen op het belang van subsidiariteit. Wij hebben een gemengde commissie Subsidiariteit, maar wanneer de evaluatienota bekend is, zal blijken dat die commissie twaalf van de 120 of 200 ingediende voorstellen heeft gedaan. Misschien moeten wij toch gaan nadenken – misschien kan de minister-president daaraan enkele woorden wijden – over de vraag hoe de Eerste Kamer feitelijk kan bijdragen aan het beter op elkaar afstemmen van het Europese en het Nederlandse wetgevingsproces. Als wij daarvoor geen echte oplossing vinden, wordt dit op termijn namelijk een echt probleem.

Ik had beloofd dat ik ervoor zou zorgen dat beide vicepremiers in de pauze een versnapering zouden krijgen. De marktwerking is ook hier ingetreden: goede koeken en lage prijzen betekenen hoge omzet en uitverkochte koeken. Mijn collega Slagter heeft nog twee Balisto's, maar die durf ik niet aan hen te geven; dat vind ik zo ordinair. Die versnaperingen houden zij dus tegoed.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik dank de minister-president graag voor de beantwoording van onze inbreng. Ik heb nog een punt voor mijn collega-fractievoorzitters en een punt voor de minister-president.

Het eerste punt gaat over de gevoelige kwestie van de medisch-ethische problematiek. Ik voel het min of meer als een verplichting om daarop in te gaan. De heer Rosenthal heeft over dit onderwerp gesproken, maar ook vertegenwoordigers van andere partijen hebben zich daarin publiekelijk gemengd na de publicatie van het regeerakkoord. Tijdens de debatten in de Eerste Kamer over deze kwesties bleek altijd de grote gevoeligheid bij iedereen. Iedereen besefte dat het ging om diep menselijke problemen. Niet voor niets werd er altijd gesproken over "nood", ook al leidde dat tot verschillen in beoordeling. Mijn politieke groepering behoorde tot de categorie die tegen aanvaarding van die nieuwe wetsvoorstellen was. Zoals iedereen zich herinnert, was dat een kleine minderheid. Het viel mij altijd op dat bij de behandeling en bespreking van die wetsvoorstellen de Kamer bijna altijd voltallig aanwezig was, omdat iedereen wist dat het ging om belangrijke problemen. Dit is ook niet gering, omdat het bij medisch-ethische kwesties om zaken van leven en dood gaat. Nu er een coalitiekabinet zit waarin de ChristenUnie participeert, ligt het voor de hand dat er bij zo'n kabinet extra wordt gekeken naar deze punten.

Onze fractie zou bepaalde wetsvoorstellen heel graag terugdraaien. Dat zal geen geheim zijn, gelet op onze argumenten in het verleden. Wij hebben echter begrepen dat het regeerakkoord bij deze medisch-ethische kwesties niet verder komt dan meer aandacht geven aan alternatieven om, zo mogelijk, meer levens te redden. Ik ben erg blij dat dat gelukt is met de drie coalitiepartijen, maar het heeft mij verbaasd dat daarop van verschillende kanten een reactie kwam die erop neerkwam dat je alleen maar zou kunnen applaudisseren bij de vroegere wetgeving, waartegen wij – zoals u allemaal weet – zeer principiële bezwaren hebben. Ik heb mij daarover verbaasd, omdat dat een overreactie is in vergelijking met het verleden, toen altijd begrepen werd dat het inderdaad om leven en dood ging. Er was toen een bepaald invoelingsvermogen. Ik wil hier graag gezegd hebben dat dat invoelingsvermogen tot onze teleurstelling bij een aantal politici mijns inziens helemaal ontbreekt. Ik denk dat dat niet geldt voor het Nederlandse volk. Daarvoor heb ik de laatste tijd te veel mensen gesproken die niet tot de stroming behoren waartoe ik behoor en die principiële bezwaren heeft tegen de zaken waarover ik het nu heb, maar die met ons van mening zijn dat het goed is om meer aandacht te geven aan alternatieven. Ik ben erg dankbaar dat deze coalitie in elk geval daarvoor ruimte biedt.

Mijn tweede opmerking betreft de bijdrage van de minister-president. Het kabinetsbeleid dat in die bekende pijlers naar voren wordt gebracht, wordt nogal positief en zeer ambitieus geformuleerd. Dat is ook wel begrijpelijk. Ik vind dat dat in de verkiezingstijd ook wel zou kunnen, maar er moet bij een regering ook een bepaalde nuchterheid zijn. Met betrekking tot twee pijlers – het bevorderen van duurzaamheid en het bevorderen van veiligheid – heb ik dat ook in mijn bijdrage aangegeven. Daarbij gaat het om afweging. Suggereer niet dat volledige duurzaamheid te bereiken valt en suggereer niet dat absolute veiligheid te bereiken valt. Houd er rekening mee dat wij in een zeer weerbarstige werkelijkheid leven en dat het inderdaad gaat om het bevorderen van recht en gerechtigheid. Maatschappelijk kwaad moet dus worden bestreden. Dat maatschappelijk kwaad zit, westers gezien, in onze manier van energiegebruik. Wij moeten echter in het oog houden dat wij, als wij tegen dat kwaad strijden, mogelijk een ander kwaad bij de armen en de hongerigen oproepen, misschien niet hier, maar in een ander deel van de wereld. Ik vind overigens dat de minister-president op dat punt een goed overzicht gaf van de bestaande dilemma's. Ik zou het plezierig vinden als dat voortdurend gebeurt. Ik denk dat de burger dat ook begrijpt. De burger begrijpt niet dat er alleen maar mooie verhalen worden gehouden waarvan wij later moeten zeggen dat zij niet allemaal gerealiseerd konden worden.

Dat geldt ook ten aanzien van veiligheid. De nummering, de identificatie en de chiptechnologie zijn erop uit om heel de mens naar plaats en tijd van begin tot eind te beschrijven en eventueel onder controle te brengen. Dat kan, technisch gezien. Het Rathenau Instituut heeft daarover een fantastisch rapport uitgebracht. Die mogelijkheid van controle op bepaalde categorieën, zoals ik die in mijn bijdrage heb genoemd, moeten wij niet uitsluiten als een toekomstig kwaad. De minister-president is op dat punt niet ingegaan. Vandaar dat ik daarop in tweede termijn nog eens de nadruk wil leggen. Ik wil ook vooral benadrukken dat bijna voor elk probleem in de politiek geldt dat het altijd gaat om een afweging van kwaad in het licht van het bevorderen van recht en publieke gerechtigheid.

De heer Rosenthal (VVD):

Waarom heeft de heer Schuurman zijn uitvoerige mededelingen over ethische kwesties en wetsvoorstellen pas in tweede termijn gedaan?

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Dat is heel simpel. Ik heb mij in eerste instantie beperkt tot de regeringsverklaring. Kwesties als de medisch-ethische problematiek zullen te zijner tijd nog aan de orde komen. U hebt ze echter aan de orde gesteld. Ik wilde er eerst bij interruptie op ingaan, maar ik dacht later dat het beter zou zijn om u in tweede termijn van repliek te dienen.

De heer Schuyer (D66):

Voorzitter. De minister-president heeft gezegd in de eerste honderd dagen de dialoog aan te gaan om de uitvoerbaarheid van de wetgeving te bevorderen. Dat is op zichzelf een goed idee, maar dan moet je ook met scherpere formuleringen de samenleving tegemoet treden. Als je het doet met deze uitgangspunten, dan heb je vrij snel een te vage discussie. Dat is juist met het oog op de uitvoerbaarheid niet wenselijk. Het is dus een goed systeem, maar dan moet de vraagstelling wel worden aangescherpt.

Het verbaasde mij dat de minister-president zo serieus inging op de vraag of hier in de toekomst ook een regeringsverklaring moet worden afgelegd. Hij begon een heel verhaal. Waarom zegt hij niet gewoon dat hij dat een heel onwenselijke ontwikkeling vindt? Dat lijkt mij eigenlijk het enig juiste antwoord gegeven de wetgeving.

Er zijn in het regeerakkoord afspraken gemaakt over 1,1 mld. milieubelasting. De staatssecretaris van Financiën heeft al gezegd dat hij dat wil verdubbelen in een open debat met het parlement. Mogen wij verwachten dat er het komende jaar in de aanloop naar de begroting wordt nagedacht over de vraag hoe wordt omgegaan met succes op het terrein van milieubelastingen in relatie tot de inkomsten van de staat? Als het succesrijk is, dan zullen wij op een gegeven ogenblik dat bedrag ook verliezen. Daar zul je toch iets voor moeten verzinnen. Ik heb ook niet direct een antwoord op deze vraag. Ik steun het milieubeleid, maar ik vind wel dat erover nagedacht moet worden.

Wij hebben een paar weken geleden gesproken over Europa, maar toen was de bewuste brief er nog niet. Die brief is afwachtend. Je kunt die brief op twee manieren lezen. Een broedende kip moet je niet storen, denk ik dan. Eén ding is wel duidelijk. Uiteindelijk moeten 27 landen ratificeren. Dan is het verstandig om de hakken niet te veel in het zand te zetten en te zeggen dat het allemaal anders moet. Natuurlijk zal het op een paar punten anders moeten. Maar stel die verwachtingen niet te hoog.

Wat betreft Irak sluit ik mij aan bij wat mevrouw De Wolff heeft gezegd. Ook ik voorspel dat dit vier jaar blijft doorzieken. Dat vind ik treurig, omdat dit het politieke klimaat gaat beheersen. Dat zal voor de politiek als totaal heel negatief uitpakken. Ik denk ook dat die parlementaire enquête er op den duur dan toch komt.

De heer Noten heeft gelijk als hij zegt dat er alle vrijheid is, maar de eerlijkheid gebiedt ons te zeggen dat hij in de media meer dan eens heeft verkondigd dat hij zich juist op dit punt wel degelijk gebonden acht.

Mevrouw De Wolff begon haar bijdrage met de vraag of de minister-president trots is op de twee staatssecretarissen van allochtone afkomst. Dat is niet voor niets. Vanzelfsprekend zal hij daar trots op zijn, maar het is toch goed om dat een keer uit te spreken. Vorige week hadden Fokke en Sukke de volgende formulering. Wij moeten de Zwarte Weduwe één ding nageven: zij had geen last van een dubbele loyaliteit. Scherper dan dat kun je de absurditeit van de discussie over dubbele paspoorten en loyaliteit niet formuleren.

De heer Rosenthal (VVD):

Ik gun Fokke en Sukke hun humor, maar ik vind elke associatie van de Zwarte Weduwe met de problematiek van de dubbele nationaliteit volstrekt uit den boze. Ik ben verbaasd over deze impliciete associatie.

De heer Schuyer (D66):

Ik kan het wel iets toelichten. De Zwarte Weduwe had één paspoort en over haar loyaliteit is geen discussie. Bij twee paspoorten kun je dus ook zeggen dat er geen discussie hoeft te zijn, omdat er een enkelvoudige loyaliteit zou zijn.

De heer Holdijk (SGP):

Voorzitter. Onze eerste termijn typeerde ik als een fractieverklaring, waarin in feite geen expliciete vragen werden gesteld. Niettemin heeft de minister-president onze bijdrage op een aantal punten van een reactie willen voorzien. Het zou niet in lijn zijn met de opstelling van de fractie indien ik in tweede termijn allerlei specifieke beleidsthema's alsnog in discussie zou brengen. Wij hopen de gelegenheid te krijgen om daarover in de toekomst nader met elkaar van gedachten te wisselen.

Op één onderdeel van mijn bijdrage in eerste termijn kom ik nog terug, omdat de minister-president daar niet op is ingegaan. Het betreft een kernpunt, namelijk het beeld dat wij hanteren van de overheid en van de relatie tussen de overheid en haar burgers. Het gaat om de dialoog met de samenleving en de rol van het parlement. Ik kwam in eerste termijn met het beeld dat de overheid niet boven of tegenover maar naast de burger moet staan. In de regeringsverklaring staat het als volgt: de overheid moet bondgenoot en partner zijn. Ik vraag mij af of dat woordgebruik niet in hoge mate op retoriek berust. In elk geval bevat het een eenzijdigheid die bepalend kan zijn voor de wijze waarop de regering de samenleving benadert.

Een paar weken geleden kreeg ik van de minister van LNV uit het vorige kabinet van deze minister-president een publicatie toegestuurd. Op het omslag daarvan stond: De overheid is van de burger. Deze vorm van retoriek zou ik niet direct overnemen. Ik verlang uiteraard niet van de minister-president dat hij de terminologie van de primaire taak van de overheid, die ik ontleende aan de Nederlandse geloofsbelijdenis, overneemt. Wij kunnen deze kwestie in dit debat niet uitdiepen, maar ik zou enige nuancering in de woorden van de regeringsverklaring op dit punt wel op prijs stellen. Wij moeten onderkennen dat de overheid nu eens tegenover en dan weer naast de burger komt te staan. Dat is meer in overeenstemming met de realiteit dan het woordgebruik in de regeringsverklaring.

De heer Hessing (LPF):

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de minister-president voor de wijze waarop hij heeft gereageerd op vragen vanuit deze Kamer. Ik heb daar grote waardering voor en vind dat de minister-president er staat als nooit te voren. Als dat representatief is voor dit kabinet, dan heb ik daar veel verwachtingen van. Maar, hij heeft niet goed begrepen wat ik heb gezegd over ontkokering binnen de overheid. Dat ligt aan mij, ik heb dat dan niet goed uitgelegd.

Ik heb vijf jaar in Parijs gewerkt en daar meegemaakt dat op het ministerie van Binnenlandse Zaken in vijf jaar tijd vier directeuren-generaal van functie verwisselden. Zij kwamen nagenoeg allen van buiten, het waren prefecten of andere bestuurders. Dat vond ik wat te veel van het goede. Elke keer opnieuw moest je gaan uitleggen waarover het ging. In een persoonlijk gesprek met de toenmalige premier Kok – enerzijds om de relatie tussen Chirac en Kok nog eens goed te begrijpen en anderzijds ter voorbereiding op het voorzitterschap van premier Kok in die periode – kwamen wij ook op het circuit van ambtenaren in Brussel. In Parijs was ik onder de indruk geraakt van niet alleen de kwalitatieve, maar vooral de kwantitatieve besluitvorming in Brussel, maar ik had er nooit enig weet van toen ik in Nederland werkte; het veld wist van niets en het werd er ook niet veiliger van. Dat circuit van ambtenaren – al 10, 20 jaar dezelfde ambtenaren, overigens niet alleen vanuit Nederland maar ook vanuit andere landen – ontmoeten elkaar in een ring die nooit doorbroken wordt en buiten die ring kreeg hetgeen wat daarbinnen aan de hand was nooit enige bekendheid. Intussen is dat overigens wel veranderd, dat moet ik toegeven. Maar, om nu bij een proces van ontkokering een zittende secretaris-generaal die al negen jaar op dezelfde stoel zit – hij is niet de enige secretaris-generaal die al zo lang op eenzelfde stoel zit – te vragen om zijn eigen beleid te gaan afbreken wat hij heeft opgebouwd – blijkbaar zonder de nodige weerstand en hij heeft zijn bewindsman ook nooit gezegd dat hij best wel 20.000 ambtenaren kwijt kan – is toch wel erg veel gevraagd. Ik heb helemaal geen probleem met een programmasecretaris-generaal, maar als u hem van binnen haalt, doet u een zo geweldig beroep op zijn loyaliteit, dat het bijna een onzedelijke vraag is.

Een tweede punt daarbij – ik vind dat nog belangrijker – is dat u daarmee minstens de indruk wekt dat u het primaat van deze verandering bij de ambtenarij legt en niet bij de politiek. Ik sta geen Amerikaanse toestanden voor waar de hele top wordt veranderd bij de komst van een nieuw kabinet. Een bewindsman wordt bij zijn komst in de watten gelegd en dat mag natuurlijk, maar daarna moet hij de ruimte krijgen om de komende periode met een eigen topambtenaar verder te kunnen. Als u dat niet doet, dan voorspel ik u dat er van dit proces weer weinig of niets terechtkomt!

De heer Ten Hoeve (OSF):

Voorzitter. Ook ik dank de minister-president heel hartelijk voor zijn duidelijke beantwoording. Met zijn antwoorden op mijn vragen was ik zeer tevreden op een punt na, als ik hem althans goed begrepen heb. Ik zeg de keer Kox na dat het hier en daar wel heel erg vlug ging.

Ik doel op de taalvaardigheid van kleuters. Heb ik goed begrepen dat de minister-president zegt: kleuters met onvoldoende taalvaardigheid dienen opgeleid te worden ten einde in staat te zijn de school te volgen? Voldoende taalvaardige kleuters, maar onvoldoende in het Nederlands moeten dat ook, want je hebt Nederlands nodig in de school, maar ook in de maatschappij. Als de minister-president dat heeft gezegd of in ieder geval heeft bedoeld dan ben ik dat niet met hem eens. Ik heb ook het gevoel dat er een principieel verschil is tussen een Turkstalige kleuter en een Friestalige, Limburgstalige of Zeeuwstalige kleuter. Een onvoldoende taalvaardig kind is niet in staat om op een school opgenomen te worden en daar met vrucht zijn werk te doen. Daar moet dus wat aan gebeuren voordat hij zo ver is, als dat althans mogelijk is. Een Turkstalig kind met voldoende taalvaardigheid is wel in staat om naar school te gaan en die met vrucht te doorlopen, alleen niet een Nederlandse school, maar wel een in Turkije. Ook daar moet dus wat aan gebeuren, want als het hier naar school moet, moet ervoor worden gezorgd dat het ook hier de school met vrucht kan doorlopen. Een Friestalig kind moet in staat zijn om in het tweetalige Friese onderwijs met vrucht de school te doorlopen als het voldoende taalvaardig is. Daar doet dit probleem zich niet voor, dat hoort zich daar althans niet voor te doen. Als wij wensen dat driejarige kleuters die Friestalig worden opgevoed, maar voldoende taalvaardig zijn, worden omgeturnd tot Nederlandstalige kleuters – dat is immers het onvermijdelijke gevolg van deze beslissing – dan komen wij daarmee volgens mij in strijd met het Handvest minderheidstalen en met het kaderverdrag Bescherming nationale minderheden. Dat zijn verplichtingen die de regering is aangegaan en die hier een rol spelen. Het werkt, denk ik, andersom: een onvoldoende taalvaardig kind, Friestalig opgevoed, dient bijgespijkerd te worden, maar dan in het Fries. Dat lijkt mij in overeenstemming met de verdragsrechtelijke verplichtingen en ook met de maatschappelijke situatie in Friesland.

Minister Balkenende:

Voorzitter. Ik dank de leden van uw Kamer voor hun inbreng in tweede termijn. Het lijkt mij het meest praktisch om de sprekers te beantwoorden in de volgorde waarin zij hebben gesproken.

Ik ben het met de heer Rosenthal eens dat het een verhelderend debat is geweest over de positie van de Eerste Kamer, zowel in politiek als in staatsrechtelijk opzicht.

Hij heeft gesproken over het profiel van het kabinet en gezegd dat er veel geloof in zit. Hij had het vervolgens over "eerst zien en dan geloven". Het een sluit het ander niet uit. Ik zou hem willen zeggen: geloof in de liberale missie! Daar is niets mis mee, maar zo geloven wij ook in ons verhaal. Wij zijn ervan overtuigd dat het noodzakelijk is om aan de gang te gaan met hetgeen in het coalitieakkoord is neergelegd, het beeld dat wij hebben van de samenleving van de toekomst. Dat gaat natuurlijk niet vanzelf. Het gaat om de idealen die je hebt, idealen die wij graag delen met de samenleving. Vandaar ook de benadering van de dialoog. Dat is niet iets van u vraagt en wij draaien, het moet een echte dialoog zijn. Wat is echt mogelijk, wat zou beter niet kunnen? Het heeft te maken met een stijl van opereren waarvan wij het gevoel hebben dat die nodig is. Dat is niet iets wat zich alleen deze maanden zal afspelen, het zal ook de komende periode naar voren komen.

De heer Rosenthal sprak over de bureaucratie en heeft enkele kritische opmerkingen gemaakt over de haalbaarheid van de 750 mln. Ik mag hem er overigens wel aan herinneren dat in het VVD-verkiezingsprogramma een bedrag stond van 1,2 mld. Ik geef maar even de dimensies aan waarover wij het nu hebben!

Inderdaad hebben wij al eerder met elkaar gesproken over de Holland Acht. Essentieel is dat wij moeten kijken hoe wij de zaak in beweging kunnen krijgen. Dat is ook de reden dat wij nu praten over het Urgentieprogramma Randstad. Wij doen dat om de dingen die echt aangepakt moeten worden ook echt aan te pakken voordat wij weer in een hele discussie over bestuurlijke modellen terechtkomen. Dat is het risico, maar ik neem zonder meer aan dat wij ook hierover nog regelmatig met elkaar van gedachten zullen wisselen.

De heer Rosenthal maakte onderscheid tussen het coalitieakkoord en de regeringsverklaring als het gaat om medisch-ethische onderwerpen. Omdat die in de regeringsverklaring niet of niet expliciet aan de orde komen, denkt u dat ze nu kennelijk minder belangrijk worden geacht. Ik hecht eraan op te merken dat deze exegese onjuist is. Duidelijker en korter kan ik het niet zeggen!

De heer Werner vond niet zo veel nieuws in het debat. Ik dank hem voor zijn dank dat ik dan in ieder geval hier aanwezig ben geweest, maar ja, als de Kamer dat vraagt, kom ik natuurlijk ook. Ik moet zeggen dat ik er wel blij mee ben dat dit debat is gevoerd, omdat daarin toch wel een aantal posities naar voren zijn gebracht. Ik moet ook zeggen dat de Kamer over haar eigen agenda gaat en natuurlijk ook over haar oordeel over dit debat, maar ik neem aan dat dit in uw interne beraadslagingen wel aan de orde zal komen. Ik sta daar buiten, want ook op dit punt geldt natuurlijk het leerstuk van de soevereiniteit in eigen kring.

Er is een nuttige discussie gevoerd over de novelle. Er is nog eens aangegeven hoe een en ander beoordeeld moet worden. Ook de heer Noten heeft daar een opmerking over gemaakt. Die gedachtewisseling was nuttig. De heer Noten heeft ook gesproken over Irak en over een debat over de toekomst. Hij formuleerde dat heel helder. Hoe moet worden omgegaan met een volkenrechtelijk mandaat? Dat zou kunnen leiden tot het stellen van vragen waar het kabinet op zal ingaan. Het kabinet wacht verdere stappen af. Hetzelfde geldt voor de opmerkingen van de heer Kox, mevrouw De Wolff en anderen. Het kabinet wacht af hoe dit debat zich verder ontwikkelt.

Mevrouw De Wolff was genuanceerd positief over de algemene inzet van het kabinet. Zij vroeg om passie terwijl de heer Schuurman sprak over nuchterheid. Het lijkt mij dat die twee elementen een beetje gecombineerd moeten worden. Ik heb geprobeerd om vandaag het evenwicht daartussen te bewaren. Op zichzelf begrijp ik het signaal zeer wel. In de politiek komen wij niet verder als wij niet met passie werken. Wij zijn meer dan technocraten. Ik had wat vragen te beantwoorden maar een andere keer kan ik wellicht een stijl hanteren die meer in de richting van mevrouw De Wolff gaat, hoewel er ook momenten zullen zijn dat ik meer naar de heer Schuurman kijk. Dat is niet in een zwartwitschema te vatten.

De heer Noten heeft nog eens gesproken over de programmaminister. Hij heeft gelijk dat het om een vernieuwing gaat en het is dus de vraag hoe het in de praktijk zal gaan. De heer Noten zal ons scherp houden op dat punt. Wij hebben aangegeven dat wij een andere methode van werken introduceren, met verschillende bevoegdheden, waaronder budgettaire bevoegdheden, inclusief een eigen begrotingshoofdstuk. Dat zijn aanknopingspunten. Het zal zich in de praktijk moeten bewijzen.

De heer Noten heeft ook gesproken over de dialoog. Hij zegt terecht: ruimte geven om het jezelf lastig te maken. Daarom gebeurt dat ook. Het is goed om dat hier met elkaar te bespreken. Een dialoog betekent natuurlijk niet dat het kabinet klakkeloos een gesprek aangaat. Het kabinet heeft eigen opvattingen die zijn neergelegd in het coalitieakkoord. Voor een deel dient de dialoog om na te gaan hoe daarop vanuit de samenleving wordt gereageerd. Het is heel goed mogelijk dat die kritische blik nodig is om na te gaan hoe tegen zaken wordt aangekeken. Ik noem een voorbeeld. De heer Noten heeft het belangrijke punt van minder regelzucht naar voren gebracht. Het is zeer wel denkbaar dat daarvoor geweldige initiatieven en ideeën uit de samenleving komen. Daarmee wordt ook een stukje kritische zelfreflectie verondersteld: hoe doen wij het nu, hoe hebben wij het gedaan en hoe kan het anders? Ook op het punt van de financiële mogelijkheden en onmogelijkheden moet het debat worden gevoerd. Dat zal in de komende maanden gebeuren.

Namens de vicepremiers dank ik de heer Kox voor zijn medeleven. Dat wordt zeer op prijs gesteld. Dat is het enige wat ik erover wil zeggen.

Over de rol van de Eerste Kamer hebben wij gesproken. De heer Kox had zich al een beetje verraden door de interviews op de radio. Ik wist wat er ongeveer zou komen. Ik geloof dat wij daar redelijk uit zijn gekomen. Ik dank hem nogmaals voor het boek van de heer Marijnissen in het Grieks. Of de Vrije Universiteit blij zou zijn met dit driemanschap, moet de heer Kox echt vragen aan de voorzitter van het college van bestuur. Wij hebben elkaar trouwens destijds niet ontmoet in de kringen van de VU. Wij zaten niet in hetzelfde jaar, hadden niet altijd dezelfde studierichting en zaten niet in dezelfde studentenvereniging. Uiteindelijk zijn wij elkaar echter wel tegengekomen en dat is een feit van hoge betekenis. Ik ben blij dat de heer Kox dat nog eens heeft onderlijnd. Mooier kan ik het niet zeggen.

De heer Kox heeft gesproken over de vrijheid van de Eerste Kamer, de implicaties daarvan en de staatsrechtelijke positie van de Kamer. Hij heeft een belangrijk punt gemaakt, dat niet nieuw is, over de regelgeving van de Europese Unie. Wij hebben dat ook in het vorige debat met elkaar besproken. Op dit moment zijn er natuurlijk bepaalde werkmethoden en de discussie daarover is niet afgelopen. Ik versta de heer Kox zeer wel; het hele proces van implementatie van richtlijnen en beoordeling van wat nodig is in Europa moet worden versterkt. Wij zijn daarmee bezig. Dat krijgt een extra dimensie als straks meer werk wordt gemaakt van de rol van nationale parlementen bij de wetgeving. Het hangt samen met het vraagstuk van de subsidiariteit, wat een belangrijk punt is in de opstelling van Nederland. Deze zaken komen daarin terug. Over de precieze techniek houden wij elkaar scherp. Ik heb het signaal zeer wel begrepen.

De heer Schuurman heeft een opmerking gemaakt over medisch-ethische kwesties. Hij heeft vooral zijn collega's in de Kamer daarop aangesproken. In mijn richting heeft hij gezegd dat hij het enthousiasme over de pijlerstructuur terugziet. Als belangrijke opmerking daarbij zei hij dat er altijd afwegingen moeten worden gemaakt. In dat kader noemde hij specifiek duurzaamheid en veiligheid. Hij heeft vooral gevraagd wat de consequenties daarvan zijn, hier en elders. Ik begrijp heel goed wat hij daarmee bedoelt. Het is namelijk een kwestie van afwegingen maken. Dat neemt niet weg dat het kabinet graag een paar wissels omzet. Die boodschap staat ook in het akkoord. In het verband tussen economie en ecologie is het bijvoorbeeld essentieel om nieuwe mogelijkheden te benutten en nieuwe wegen in te slaan. Dat is niet alleen een nationale maar ook een internationale zaak. De discussies over de CO2-doelstelling en het energievraagstuk moeten zowel nationaal als internationaal worden gevoerd. De heer Schuurman heeft gelijk als hij zegt dat goed moet worden gekeken naar de consequenties. Zo heb ik zijn opmerking verstaan. Ik ben hem dank verschuldigd voor de manier waarop hij dat heeft geformuleerd.

De heer Schuyer heeft gesproken over de uitvoerbaarheid. Als een dialoog wordt aangegaan, dan moet de vraagstelling scherp zijn. Het is niet de bedoeling om vrijblijvend met elkaar te praten. Ik pak dat signaal zeker op. De gesprekken zijn niet vrijblijvend; wij praten over zaken die beleidsrelevant kunnen zijn. Hoe kunnen mensen zaken als regelgeving of de ruimte voor eigen creativiteit versterken? De dialoog is daarop gericht en daarom is het punt van een scherpe vraagstelling zeer terecht.

De heer Schuyer zei dat ik een hele verhandeling heb gegeven over de regeringsverklaring in de Eerste Kamer. Ik heb een aantal vragen opgeworpen waarmee ik dacht recht te doen aan de vraagstelling. De heer Schuyer had echter als antwoord "hou op met die flauwekul" van mij verwacht. Ik heb aangegeven met welke dilemma's je te maken krijgt. Daarom was het debat van vandaag zo goed. Een coalitieakkoord bindt de geest van de daarbij betrokken fracties van de Tweede Kamer. Dat ligt hier anders. De functie van de regeringsverklaring in de Tweede Kamer verschilt van de functie die de regeringsverklaring hier heeft. Ik heb daarom in het begin van mijn betoog gezegd dat het gaat om reflecteren op de zaak waarover wij het hebben. Ik kom hiermee een eind in de richting van de heer Schuyer. Om die reden vroeg ik ook of een af te leggen regeringsverklaring in de Eerste Kamer gelijk moet zijn aan die in de Tweede Kamer. Wat zijn de implicaties daarvan? Ik meen dat de heer Schuyer de discussie verder heeft geholpen door te zeggen dat het eigenlijk niet zou moeten gebeuren. Dat is echter ook afhankelijk van het oordeel van de rest van de Kamer. Naar mijn mening heeft de heer Schuyer een zuiver standpunt ingenomen. Als hij behoefte heeft aan een duidelijk "ja" van mijn kant, dan zeg ik gewoon "ja".

De kwalificatie "afwachtend" in relatie tot de brief over Europa deel ik niet. In de brief staat duidelijk langs welke lijnen in Nederland wordt aangekeken tegen het oplossen van de ontstane problematiek. De heer Schuyer heeft gelijk als hij zegt dat 27 landen moeten ratificeren en het met elkaar eens moeten worden. Ik heb sterk de indruk dat de lijn die het kabinet heeft uitgezet, een belangrijke handreiking biedt om eruit te komen. Dat is mijn vaste overtuiging en dat zullen wij de komende tijd ook uitdragen. Uiteraard gaat het debat met deze Kamer ook door. Het eerste moment waarop een en ander zichtbaar kan worden, is in de Europese raad van juni.

In het debat in de Tweede Kamer heb ik ook al gezegd dat ik trots ben op mijn staatssecretarissen. Ik heb voorbeelden genoemd van mensen die zichtbaar maken wat integratie en voluit functioneren kunnen betekenen. Ik hecht eraan om dat te herhalen, ook in antwoord op de vraag van de heer Schuyer.

De heer Holdijk heeft gesproken over het beeld van de overheid. Hij heeft gevraagd of zomaar het beeld gehanteerd kan worden van de overheid als bondgenoot. Hij heeft natuurlijk gelijk. Soms zal de overheid tegenover mensen moeten staan, bijvoorbeeld als zij zich niet houden aan de Nederlandse rechtsorde, een belastingmentaliteit niet delen of zich niets aantrekken van hetgeen nodig is om vreedzaam en respectvol te kunnen samenleven. Het kabinet bedoelt echter iets anders. Het bedoelt "bondgenoot" in de zin van een overheid die mensen voluit de ruimte biedt om om te gaan met creativiteit en dynamiek, maar ook een overheid die er is voor mensen die dat nodig hebben. Het begrip "de overheid als schild van de zwakken" is algemeen bekend. De term "bondgenoot" omvat dat ook. "Bondgenoot" kan echter verder betekenen dat iets niet kan. In die zin moet het woord "bondgenoot" worden begrepen. Het is goed dat dat op die manier is opgeschreven.

De heer Hessing sprak over de ontkokering van de overheid. Ik neem daar kennis van. Ik vind het niet op mijn weg liggen om het te hebben over een functionaris. Het is wel zo dat wij zaken anders willen doen. Wij zullen een en ander met gezwinde spoed behandelen. Er is een project beschreven en benoemd. Het is aan ons om ervoor te zorgen dat het proces goed verloopt. Ik beschouw zijn opmerkingen in de trant van: maak er werk van, want het kan verkeerd lopen. De heer Hessing spreekt op basis van zijn ervaringen in het verleden. Ik heb daarvan kennis genomen; het is aan ons om ervoor te zorgen dat het project goed gaat lopen.

De heer Ten Hoeve sprak over de taalvaardigheid van kleuters. Als er sprake is van taalachterstand, is dat al een gemiste kans in groep 1 van de basisschool. Wij moeten er dan alles aan doen om dit vroegtijdig te signaleren. Dat is onze inzet, want te vaak hoor je dat het voor de kinderen zelf problematisch is. Verder is de aansluiting met andere kinderen problematisch. Wij moeten het systeem zodanig toespitsen, dat taalachterstand zoveel mogelijk wordt tegengegaan. Dat is onze inzet, en op basis van deze toelichting denk ik dat wij daarover niet anders denken.

De heer Schuyer maakte een opmerking over de vergoeding van belastingen, als groene belasting leidt tot verandering van gedrag en tot vermindering van inkomsten. In de eerst plaats is gedragsverandering goed. In de tweede plaats is het zo dat een en ander doorwerkt met de bekende spelregels: als men minder inkomsten heeft, gelden de grenswaarden. Het oogmerk van groene belasting moet echter inderdaad zijn gedragsverandering. Wij hebben de financiële spelregels om hiermee om te gaan.

Voorzitter. Hiermee heb ik geprobeerd in te gaan op de opmerkingen in de tweede termijn. Ik zeg de Kamer dank voor haar inbreng. Het was zeer boeiend om te horen hoe de Kamer aankijkt tegen datgene wat dit kabinet voor ogen staat. Het debat ging over de positie van de Eerste Kamer. Verder hebben wij het gehad over de bestuursstijl en over een aantal inhoudelijke onderwerpen. Wij zijn het op lang niet alle punten met elkaar eens, maar het is juist een verrijking van de democratie dat wij op deze manier met elkaar over zaken spreken. Het gaat om de toekomst van ons land, en daarin hebben wij een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid.

De voorzitter:

Mijnheer de minister-president, ik dank u voor uw reactie in tweede termijn en, de Kamer beluisterd hebbend, voor de wijze waarop u het debat met ons hebt willen voeren. Wat betreft een meer actieve rol voor de beide vicepremiers, zeg ik: heren, het is slechts een kwestie van tijd voordat u zich hier mag doen gelden achter de regeringstafel en de microfoon.

De beraadslaging wordt gesloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven