Aan de orde is de voortzetting van het debat naar aanleiding van de regeringsverklaring.

Minister Balkenende:

Voorzitter. Graag wil ik de leden van de Eerste Kamer bedanken voor hun inbreng in de eerste termijn en uiteraard ook voor hun goede wensen aan het adres van het kabinet. Vandaag spreken wij met elkaar over de beleidsvoornemens van het nieuwe kabinet zoals die zijn neergelegd in het voorliggende coalitieakkoord en naar voren zijn gebracht in de regeringsverklaring van 1 maart jongstleden. Misschien moet ik eigenlijk zeggen dat wij vandaag reflecteren op onze beleidsvoornemens. De allereerste hectiek rondom de start van het nieuwe kabinet ligt al weer even achter ons. Het past bij de rol van de Eerste Kamer om vandaag de dialoog met elkaar aan te gaan. Zij beoordeelt met enige distantie voorstellen op hun kwaliteit, kijkt verder dan de dagelijkse politieke werkelijkheid en kijkt verder dan de waan van de dag. Dit kabinet kijkt uit naar een vruchtbare samenwerking met de Eerste Kamer in de huidige en in de toekomstige samenstelling. Wij willen samen bouwen aan een duurzame toekomst waarin mensen vertrouwen hebben en waarin mensen willen investeren maar waarin zij ook vertrouwen hebben in elkaar.

Ik zal mijn betoog als volgt opbouwen. Allereerst zal ik ingaan op de visie en de werkwijze van het kabinet. Daarna zal ik stilstaan bij vragen over het solide karakter van het coalitieakkoord. Vervolgens zal ik aan de hand van de verschillende pijlers van het coalitieakkoord ingaan op de gestelde vragen. Achtereenvolgens komen daarbij aan de orde: Europa en internationaal beleid, duurzame leefomgeving, sociale samenhang en de slagvaardige overheid.

"Wij willen samen werken aan groei, duurzaamheid, respect en solidariteit, aan een samenleving waarin oog is voor elkaar en waarin recht wordt gedaan aan ieders mogelijkheden en talenten." Dat zijn de eerste woorden uit het coalitieakkoord tussen de Tweede Kamerfracties van het CDA, de PvdA en de ChristenUnie. Die woorden drukken kernachtig uit waar dit kabinet voor staat. De drie partijen hebben elkaar gevonden op een gemeenschappelijke visie, die helder naar voren komt in het motto van dit kabinet: "samen werken, samen leven". De meeste afgevaardigden hebben in hun eerste termijn gesproken over de interactieve manier van werken van dit kabinet, meer in het bijzonder over de dialoog die voorafgaat aan het opstellen van het beleidsprogramma. Zowel degenen die positief zijn over deze manier van werken – ik denk aan de heren Werner en Noten – als degenen die daar kritisch over zijn – ik kijk naar de heer Rosenthal – hebben vragen gesteld over de positie van het parlement. Ik ga graag op die vragen in.

Allereerst wil ik graag benadrukken dat wij ons deze manier van werken, met oog voor de samenleving, ten doel stellen voor de hele kabinetsperiode en niet slechts ten behoeve van de totstandkoming van het beleidsprogramma. Het kabinet wil werken aan een goed evenwicht tussen daadkracht en draagvlak. Het kabinet streeft naar een betrokken samenleving waarin verantwoordelijkheid en respect hand in hand gaan en waarin wij optimaal gebruikmaken van de talenten van mensen, met hen samenwerken en verantwoordelijkheden daar leggen waar zij het beste gedragen kunnen worden. Natuurlijk is ruimte voor creativiteit, innovatie en vernieuwing daarbij van groot belang. De heer Schuurman heeft daar terecht zeer de nadruk op gelegd. De overheid schept hiervoor de randvoorwaarden en is zorgzaam voor hen die niet of niet meer actief kunnen deelnemen aan de samenleving.

Om die reden gaat dit kabinet het gesprek aan met burgers, maatschappelijke organisaties en medeoverheden, dus inderdaad ook met de "gewone" mensen en niet alleen met het georganiseerde middenveld. De verpleegster en de onderwijzer, over wie de heer Rosenthal sprak, komen daadwerkelijk aan het woord. Dat geldt ook voor de "gewone" jongeren. Ik heb zelf via Hyves jongeren ertoe opgeroepen om reacties te geven. Ik weet overigens niet of de aanduiding "Hyves" u bekend voorkomt. Ik wijs erop dat drie miljoen jongeren zijn aangesloten op deze site.

Dit kabinet zoekt de dialoog en het debat bewust op en werkt vanuit een betrokken houding en met een luisterend oor, gebruikmakend van de kennis en kunde op de werkvloer en in de samenleving, omdat dat leidt tot grotere betrokkenheid, omdat dat de uitvoerbaarheid bevordert en omdat het uiteindelijk leidt tot betere resultaten. In antwoord op vragen van de heer Noten zeg ik dat deze gesprekken niet zonder gevolg zullen blijven. De effecten ervan moeten zichtbaar worden. Dat is echter iets anders dan onverkort zeggen dat inbrengen één op één doorvertaald zullen worden in het beleid. Het kabinet is en blijft verantwoordelijk voor de keuzen die gemaakt moeten worden. De dialoog betekent echter wel dat het kabinet zich nog meer zal moeten verantwoorden voor de juistheid van die keuzen.

De vraag was of de Kamer buiten spel komt te staan en wat haar rol is. De heer Werner en anderen spraken hierover. De Kamer komt niet buiten spel te staan. De dialoog kan inderdaad bepalend zijn voor de inhoud van de voorstellen van het kabinet, maar voor die voorstellen zal steun moeten worden verworven in de Kamers, al was het maar vanwege de financiële implicaties en de relatie met de begrotingsbehandeling.

Ons toekomstbeeld van het Nederland dat wij willen realiseren, is duidelijk. De zes pijlers vormen het fundament ervan. Deze zijn verwoord en ingevuld in het coalitieakkoord. Het beleidsprogramma is een nadere uitwerking van dit akkoord. Het zal zoveel mogelijk een kwantificering en concretisering bevatten van de beleidsdoelstellingen van het kabinet en vormt daarmee een uitgangspunt voor de opstelling van de begrotingen. Voor de Kamer biedt het de mogelijkheid om in samenhang nader met het kabinet van gedachten te wisselen over de beleidskeuzen. Dat instrument is niet nieuw, maar dat is eerder toegepast bij het eerste kabinet-Balkenende. Toen dat bij de algemene beschouwingen in 2002 in deze Kamer aan de orde kwam, is opgemerkt dat de inzichtelijkheid en de afrekenbaarheid op concrete doelstellingen zouden worden vergroot. Ook toen heeft de VVD-fractie haar steun uitgesproken voor deze gedachte.

De heer Kox wees erop dat de minister-president heeft getracht de Eerste Kamer te depolitiseren door in de campagne voor de verkiezingen van provinciale staten de SP en de VVD te verwijten politieke spelletjes te spelen in de Eerste Kamer rond het AOW-plan van dit kabinet. De Eerste Kamer is toch een politiek orgaan, vroeg de heer Kox. Zijn volgende vraag was of de minister-president de regeringsfracties in de Eerste Kamer gebonden achtte aan het coalitieakkoord. Vanzelfsprekend is de Eerste Kamer een politiek orgaan, maar daarmee is niet alles gezegd. De Eerste Kamer is een politiek orgaan met een bepaalde plaats in het constitutionele bestel. Centraal staat in de positie van de Eerste Kamer het beraadslagen over wetsvoorstellen die door de Tweede Kamer zijn aanvaard. Ik heb er in mijn uitspraken op gewezen dat rondom de AOW nog lang geen sprake was van een wetsvoorstel. Er was geen sprake van een debat met de Kamer en er waren geen totaalafwegingen, laat staan van een door de Tweede Kamer aanvaard wetsvoorstel. Bepaalde uitspraken van woordvoerders van de SP en de VVD leken mij prematuur en dat heb ik onder woorden gebracht. Laten wij de zaak niet ingewikkelder maken dan nodig is. Zij hebben hun uitspraken gedaan in de campagne vanwege de politieke profilering rond het onderwerp AOW en ik heb daar ook in het kader van de campagne mijn politieke oordeel over gegeven. Ik heb dat gedaan in mijn hoedanigheid van politiek leider van het CDA en niet als minister-president.

De heer Kox (SP):

Ik heb ook niet huilend in bed gelegen. Het was inderdaad ten tijde van de campagne. De minister-president heeft gezegd dat "nee" zeggen niet helpt. Deze Kamer is echter wel de Kamer van het ja of het nee. Dat is nu eenmaal onze positie. Dan is het volgens mij interessant wat de regering ervan vindt als fracties uit de Eerste Kamer aangeven dat zij tegen wetgeving zullen stemmen die een bepaalde richting uitgaat. Dit staat nog los van de uitvoering en de precieze invulling. Ik heb zojuist gezegd dat mijn fractie niet anders kan dan tegen verdergaande marktwerking in de zorg te stemmen. Is het goed dat wij dat laten weten of moeten wij onze mond dichthouden? Daar gaat het mij om. Hoe duidt de minister de positie van deze Kamer die, als het erop aankomt, de Kamer van ja of nee is? Inmiddels doen wij veel meer, bijvoorbeeld de novelles, maar in essentie zijn wij een Kamer van ja of nee.

Minister Balkenende:

Ik geloof dat de verschillen tussen de heer Kox en mij niet zo groot zijn. Ik heb in het vuur van de campagne gezegd dat de rol van de Eerste Kamer mij heeft verbaasd. Het zou mij verbazen als de Eerste Kamer op voorhand nee zegt, zonder dat er een wetsvoorstel is, zonder dat de zaak in de Tweede Kamer aan de orde is geweest en zonder een debat tussen regering en Eerste Kamer. Dan heb ik een iets ander beeld van de rol van de Eerste Kamer, namelijk die van chambre de réflexion. Ook al ben je tegen een voorstel, dan nog ga je het debat aan. Dit nee kwam zo snel dat ik dacht dat een discussie geen zin meer heeft. Ik ben iets heel anders gewend van deze Kamer. Het kan zoveel beter, met zoveel meer wijsheid. Dat miste ik in de woorden van de heer Kox.

De heer Kox (SP):

Het onderwerp kwam niet zomaar ter tafel. Het had al een grote rol gespeeld in de verkiezingscampagne van november. Per slot van rekening was de minister-president een van mijn medestanders op dit punt. Het was politiek dus wel van belang. De leden van dríé grote fracties in deze Kamer hebben dus al problemen met dat voorstel. Dan is het toch goed om daar vooraf een signaal over af te geven? Die coalitie van SP en VVD wordt toch nooit wat; dat weet iedereen. De vraag is of deze Kamer vooraf een signaal mag afgeven waar de regering rekening mee moet houden als zij met wetgeving komt.

Minister Balkenende:

Wij hebben de vrijheid van meningsuiting in dit land. Natuurlijk staat het u vrij om signalen af te geven en het staat anderen vrij om daar commentaar op te geven. Ik denk dat wij het zo moeten zien. Voor het overige onderstreep ik graag wat u hebt gezegd. De Eerste Kamer zegt ja of nee. Natuurlijk is er het instrument van de novelle, maar de algemene lijn is goedkeuring of afkeuring van een wetsvoorstel.

De heer Rosenthal (VVD):

Stel dat hier een wetsvoorstel binnenkomt dat voldoet aan de criteria die de Eerste Kamer hanteert: uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid, juridische kwaliteit en passend in de Europese en internationale rechtsgang. Ook als dat wetsvoorstel aan al die criteria voldoet, dan nog kunnen wij op puur politieke gronden besluiten om het wetsvoorstel niet te steunen. Dat moet kunnen.

Minister Balkenende:

Natuurlijk. Het zou merkwaardig zijn als de Eerste Kamer alleen een juridisch-technisch oordeel geeft zonder politieke oordeelsvorming. Daarover zijn wij het volstrekt eens. De vraag is alleen wanneer je nee zegt. Doe je dat als er een concreet voorstel ligt en als er een debat is geweest of zeg je al op voorhand nee? Ik begrijp het politieke oordeel wel. Het debat in de Eerste Kamer wordt gekenmerkt door een uitwisseling van argumenten. De Eerste Kamer heeft in dat proces een andere rol dan de Tweede Kamer.

De heer Rosenthal (VVD):

Op bladzijde 24 van het regeerakkoord werd een groot aantal elementen van dat voorstel voor de Bosbelasting opgesomd, tot aan het notenapparaat. Volgens het CPB is dat echter onuitvoerbaar. Ik denk dat ik met mijn uitspraken over de uitvoerbaarheid van wetsvoorstellen de premier een dienst bewijs. Een gewaarschuwd premier telt immers voor twee.

Minister Balkenende:

Uw argumentatie zou aan kracht winnen als u zou aangeven waar het kabinet oog voor moet hebben als het aan een wetsvoorstel werkt. Daar kunt u de zaak dan kritisch op beoordelen. U had echter niet eens behoefte aan gehoor van het kabinet, want u zou toch nee zeggen. Dat verbaasde mij.

De heer Noten (PvdA):

De fundamentele vraag is echter op welk moment je jezelf in dat debat plaatst. Als je een oordeel uitspreekt voordat de Tweede Kamer dat heeft gedaan, dan ben je bezig met het maken van de wet. Dan speel je een leidende rol in de wording van die wet. Daarmee kom je ook in een andere positie terecht dan die van woordvoerder in de Eerste Kamer. Daar zit het probleem.

De heer Kox (SP):

Waren er geen verkiezingen? Dan moet je de kiezer toch duidelijk maken waar je voor kiest. Ik moet zeggen dat ik de heer Noten nooit zo heb horen praten. Dat doet hij pas sinds zijn partij deel uitmaakt van het kabinet. Dat is heel vreemd. De premier en ik zijn het er wel over eens dat het normaal is dat je tijdens de verkiezingen zegt wat je vindt. Nu zegt u dat wij daar helemaal niet over hadden moeten praten en dat wij het geheim hadden moeten houden. Was dat dan de oplossing geweest?

De heer Noten (PvdA):

Gehoord uw bijdrage van zojuist hebt u volgens mij niet door dat de verkiezingen al geweest zijn!

Ik heb proberen aan te geven dat als u de leidende rol speelt, dat althans pretendeert, als er überhaupt nog niets concreets voorligt, je naar mijn gevoel wel het karakter van de discussie hier verandert! Overigens ontken ik hiermee niet de politieke rol van dit orgaan, want uiteindelijk maken wij hier altijd ook een politieke afweging!

De heer Rosenthal (VVD):

Het wordt misschien wel een beetje welles-nietes, maar het punt voor mijn fractie was dat bij het kennisnemen van het regeerakkoord op blz. 24 een voorstel werd aangetroffen dat zeer gespecificeerd en gedetailleerd is. Daarop is gereageerd door deskundigen uit de Haagse kringen en het Centraal Planbureau. Al met al is het dan toch redelijk dat je ook vanuit je positie in de Eerste Kamer zegt dat het absoluut niets gaat worden? Daarbij komt nog dat ook wij onderdeel zijn van een maatschappelijk-politieke stroming die pro's en contra's ziet bij allerlei vraagstukken die in de samenleving spelen, dus ook bij het vraagstuk dat in die Bosbelasting tot uitdrukking is gebracht. Wij zijn niet alleen lid van de Eerste Kamer, maar ook onderdeel van een politieke stroming, hetgeen voor alle fracties hier geldt!

Minister Balkenende:

Voorzitter. U weet hoezeer ik eraan hecht om in uw Kamer aanwezig te zijn. Ik geniet van de debatten, ik geniet van de inbrengen, maar dat zit hem vooral in de kwaliteit daarvan. Dat wordt gekenmerkt door met elkaar de degens te kruisen als daartoe aanleiding bestaat. Dat kan inderdaad zijn het technische karakter van een voorstel, het kunnen juridische aspecten zijn, maar uiteraard ook het politieke oordeel. Maar, dan zeg ik dat wij het debat daarover hier moeten aangaan. Als wij op voorhand zeggen "het is nee, wat het kabinet ook doet!" dan gaat dat toch ten koste van de gedachtewisseling die nodig is. Dat was de achtergrond van mijn opmerking, dat heeft mij verbaasd en het is daarom misschien wel goed geweest om eens precies te markeren hoe het zit met de verhouding tussen regering en Eerste Kamer.

Dat brengt mij bij de vraag in hoeverre regeringsfracties in deze Kamer gebonden zijn aan het coalitieakkoord. Dat akkoord is gesloten tussen de fracties van CDA, PvdA en ChristenUnie van de Tweede Kamer, het is geen akkoord van deze fracties van de Eerste Kamer. Dat verschil in positie is van alle tijden, het is bij dit akkoord en de coalitie niet anders dan de afgelopen 50 jaren en ook dat hangt samen met de andere positie van de Eerste Kamer in het constitutioneel bestel in vergelijking met de Tweede Kamer.

Voorzitter. De heer Schuyer vroeg of in de toekomst ook in de Eerste Kamer een regeringsverklaring wordt afgelegd. Een regeringsverklaring na de kabinetsformatie heeft van oudsher een functie in de verhouding tussen een nieuw kabinet en de Tweede Kamer, dit mede in het licht van wat ik net al heb gezegd, namelijk dat een regeerakkoord wordt gesloten door fracties uit de Tweede Kamer. Het is de vraag welke betekenis het afleggen van een regeringsverklaring in deze Kamer dan zou hebben. Wordt beoogd om de fracties in de Eerste Kamer van partijen die in de Tweede Kamer het regeerakkoord hebben gesloten daar ook op voorhand aan te binden? Wordt beoogd om de leden van het nieuw aangetreden kabinet in deze Kamer niet te laten optreden tot na aflegging van de regeringsverklaring? Moet het letterlijk dezelfde regeringsverklaring zijn of verwacht u dat het kabinet in de twee Kamers twee aparte verklaringen aflegt? Hoe ziet u dan eventuele verschillen in oordeel van beide Kamers over dezelfde onderwerpen? Kortom, op het eerste gezicht heb ik hierover vele vragen die eerst antwoord behoeven voordat ik de vraag bevestigend zou kunnen beantwoorden.

Voorzitter. Ik ga nu graag in algemene zin in op de inbreng van de heer Rosenthal. Hij heeft duidelijke woorden gekozen. "Wij typeren dit kabinet als paternalistisch en bevoogdend". "In het streven naar balans tussen dynamiek en zekerheid wint de zekerheid en zien wij weinig dynamiek". "Nederland in de wachtstand". "Het kabinet maakt geen keuzes"! De heer Rosenthal heeft een wat tegenstrijdige bijdrage. Aan de ene kant verwijt hij de coalitie gebrek aan keuzes. "Wachtstand" noemt hij dat. Aan de andere kant vindt hij het coalitieakkoord bevoogdend. Met andere woorden, het akkoord maakt te veel keuzes en dat bevalt hem niet! Beide kan niet tegelijkertijd waar zijn. Ik vermoed dat de heer Rosenthal de keuzes van het kabinet wel degelijk ziet, maar het daar niet mee eens is. Dat verbaast niet, de VVD behoort immers niet tot de coalitie. Wat mij wel verbaast, is de forse toon van de VVD, want die doet geen recht aan het coalitieakkoord. Dat akkoord zet in op een brede agenda van vernieuwing, toekomstgerichte keuzes worden gemaakt, heel concreet. Het coalitieakkoord zet in op een brede agenda van vernieuwen met een strategie om de achterstanden in te halen van de millenniumontwikkelingsdoelen, met een langetermijnstrategie voor innovatie en ondernemerschap, met een aanval op de schooluitval, met forse stappen in de transitie naar een van de duurzaamste en efficiëntste energievoorzieningen in Europa in 2020, met een vernieuwende aanpak van wijken, met een deltaplan Inburgering, met een brede aanpak van zorg voor en bescherming van kinderen en jeugd, met inzet op verbreding en verdieping van arbeidsparticipatie en maatschappelijke participatie, met het project Veiligheid begint bij voorkomen, met het urgentieprogramma Randstad en met het programma De verkokering voorbij, gericht op een kleinere, effectievere rijksdienst. Er wordt extra geïnvesteerd in onderwijs, de aanpak van veiligheid gaat krachtig door en met deze dynamische aanpak willen wij inspelen op de agenda van de toekomst. Het coalitieakkoord heeft dus een open en toekomstgerichte oriëntatie. Nederland is een open en internationaal georiënteerd land. Mensen die niet zelfstandig kunnen meekomen moeten worden bijgestaan. Geëmancipeerde en goed opgeleide mensen krijgen vooral ruimte om hun kansen te benutten. Zo staat het letterlijk in ons coalitieakkoord. Een rijk cultureel leven, een bron van creativiteit en van belang voor het internationaal vestigingsklimaat, emancipatie op vele terreinen, worden alle in dat coalitieakkoord verder ingevuld. En ja, wij vragen ook aandacht voor gemeenschapszin, opdat het mensen niet alleen individueel goed gaat, maar de samenleving als geheel. Maar maak er geen karikatuur van als zou dat bevoogdend zijn! U moet het coalitieakkoord in zijn geheel willen zien!

De heer Rosenthal (VVD):

Ik hoop dat de minister-president straks ook reageert op enkele concrete voorbeelden die ik heb gegeven toen ik sprak over die wachtstand; energievoorziening, veiligheid en bestuur. Als het gaat om de veiligheid komt de minister-president met een aantal mededelingen over wat de plannen zijn, maar ik confronteer hem er dan mee dat het kabinet wel heeft gezegd de komende regeerperiode niets te zullen doen aan het veiligheidsbestel. Ik geloof grif alle doelstellingen, ook milieudoelstellingen zoals die op het punt van de CO2, maar ik moet ook constateren dat dit kabinet elke optie voor kernenergie vooralsnog afwijst, zij het dat minister Cramer daar een dezer dagen blijkbaar weer wat andere opmerkingen over heeft gemaakt. Dat zijn het soort keuzes waar het mij om gaat voor de koers op middellange termijn.

Minister Balkenende:

Voorzitter. Het lijkt mij goed als ik mijn betoog vervolg, waarna u de balans kunt opmaken en er desgewenst in tweede termijn op terug kan komen. Ik begrijp overigens heel goed het algemene punt van de heer Rosenthal.

De heer Rosenthal constateerde verder dat de regeringsverklaring niets zegt over ethische onderwerpen en vroeg zich af of er sprake is van snel voortschrijdend inzicht. Er is geen sprake van snel voortschrijdend inzicht, althans niet zoals hij dat bedoelt. Ik roep hem in herinnering dat veel passages uit het coalitieakkoord sporen met de teksten van het hoofdlijnenakkoord en van standpunten van het vorige kabinet. In het coalitieakkoord is getracht om zeer zorgvuldig een aantal medisch-ethische onderwerpen te benaderen, zorgvuldig ten opzichte van mensen en familieleden die met diep ingrijpende vragen over het leven worden geconfronteerd, maar ook zorgvuldig ten opzichte van professionals in de medische en verzorgende sectoren die dagelijks met de moeilijke vraagstukken van het leven bezig zijn en zorgvuldig ten opzichte van de maatschappij waarin verschillen van opvatting bestaan over de vragen van medisch-ethische aard. Wij hebben gemeend die zorgvuldigheid te vinden in een uiterste terughoudendheid in het ter discussie stellen van regels of het stellen van nieuwe regels. Ik herhaal nog maar eens dat de passages in dit coalitieakkoord in overwegende mate overeenstemmen met die van het vorige kabinet.

Voorzitter. De heer Holdijk geeft als ik hem goed interpreteer dit kabinet het voordeel van de twijfel als het gaat om het voeren van een solide begrotingsbeleid maar hij keek wel zorgelijk naar mogelijke lastenverzwaringen. Het is aan het kabinet te bewijzen dat het coalitieakkoord een van de meest solide financiële akkoorden zal blijken te zijn. Daar ben ik in ieder geval van overtuigd. Ik zeg dit ook in de richting van de heer Rosenthal. De veronderstelling van de trendmatige groei van gemiddeld 2% per jaar in de komende kabinetsperiode is reëel. Van deze groei uitgaan komt een stabiel beleid ten goede. Het vorige kabinet met de VVD en minister Zalm ging met een groeiraming van 2,25% van een hogere groei uit. Het kabinet gaat uit van jaarlijkse begrotingsoverschotten, oplopend tot een structureel overschot van ten minste 1% bbp in 2011, met een duidelijk perspectief op het verder oplopen van het begrotingsoverschot na deze kabinetsperiode. Dat is een stevige ambitie. De eerste Miljoenennota in september zal de concrete uitwerking geven. De rente-uitgaven worden buiten de kaders geplaatst, hetgeen betekent dat meevallers bij de rente, bijvoorbeeld vanwege hogere economische groei en een gunstiger EMU-saldo, gebruikt worden voor aflossing van de staatsschuld. Dat is een aanscherping van de begrotingsregels, de Zalmnorm zo u wilt. De afgelopen periode waren er steeds meevallers bij de rente-uitgaven. De kwamen volgens de toen gehanteerde methode niet ten goede aan de aflossing van de staatsschuld. Bij overige meevallers aan de uitgavenkant zal scherp gekeken worden naar de robuustheid van die meevallers. Conjuncturele meevallers zullen slechts tot tijdelijke intensiveringen mogen leiden. En ook dat is een aanscherping van de bestaande begrotingsregels.

Er is nog een stevige aanscherping van de begrotingsregels. De zogenoemde "signaalwaarde" van het EMU-saldo, het niveau waarop bij onverhoopte tegenvallende ontwikkelingen wordt ingegrepen, gaat van 2,5% naar 2%. De staatsschuld daalt van rond 50% nu naar circa 40% aan het einde van de kabinetsperiode. De lasten waar de heer Holdijk zijn zorgen over uitspreekt, zullen inderdaad verschuiven, van arbeid naar milieubelastende activiteiten, de zogeheten "vergroening". Verder wordt gestreefd naar een evenwichtig inkomensbeeld; de zwaarste lasten voor de sterkste schouders. Dat geeft mijns inziens niet te denken. De oplopende vergrijzingslasten worden in het coalitieakkoord evenwichtig benaderd. De overheidsschuld neemt gestaag af en dat is sparen voor de toekomst. De participatie wordt over een breed front ondersteund; werken wordt aantrekkelijker voor jong en oud. Dat legt een stevig fundament onder onze publieke voorzieningen in de toekomst, niet in de laatste plaats onder een welvaartvast ouderenpensioen.

Ik erken dat de heer Holdijk negatief staat ten opzichte van wat hij de "algemene heffingskorting" noemt, maar natuurlijk wordt de afschaffing van de overdraagbaarheid van de heffingskorting over een periode van twintig jaar verdeeld voor degenen die sinds 1990 18 jaar en ouder zijn. Ik zie zijn kritiek maar in het totaal van de voorgenomen maatregelen vindt het kabinet dat sprake is van een evenwichtige benadering van de combinatie van zorg en werk, de behandeling van het gezin en het gehele inkomensbeleid. De kracht van onze samenleving en economie wordt ondersteund met extra middelen voor onderwijs, kennis, milieu en integratie. Daarmee wordt geïnvesteerd in een sterker potentieel voor de toekomst.

De heer Rosenthal heeft een opmerking gemaakt over de hardheid van de bezuiniging. Hij vroeg hoe hard de bezuiniging van 750 mln. op de overheidsdienst is. Ik kan hem melden dat er geen aanwijzingen zijn dat deze efficiencytaakstelling onrealistisch is. De taakstelling op de rijksdienst is inmiddels verdeeld over de verschillende ministeries. De oploop is progressief waardoor de taakstelling in de eerste jaren relatief beperkt van omvang is. Deze eerste jaren kunnen daardoor worden gebruikt voor nadere invulling van de taakstelling. De tijdelijke programmasecretaris generaal Vernieuwing rijksdienst is speciaal aangesteld om leiding te geven aan de uitvoering van het voorstel van de secretarissen generaal. Daarbij staat incidenteel 500 mln. ter beschikking voor sociaal flankerend beleid en investeringen in ICT. Ik heb ook goed geluisterd naar de opmerkingen van de heer Hessing die kritisch is over deze projecten maar ik denk dat het buitengewoon nuttig is, en goed, om hier een functionaris voor aan te stellen, gegeven het belang van de operatie.

De heer Rosenthal stelde ook een vraag over de efficiencykortingen in de zorg. Hij noemde een bedrag van 750 mln. maar in het regeerakkoord wordt uitgegaan van een bedrag van 500 mln. Dat dit bedrag haalbaar is, blijkt uit de rapporten van de zogenaamde "Sneller, beter-gezanten". Deze mensen zijn het veld in gestuurd en hebben daarover bevindingen gedaan. In de vorige kabinetsperiode hebben topmensen uit het bedrijfsleven – ik noem de namen van de heren Kennedy, Willems en Bakker – vanuit hun eigen perspectief gekeken naar de zorgsector. De conclusie in deze rapporten is dat het beter en goedkoper kan. Sterker nog, kwaliteit en efficiency gaan in de zorg hand in hand. Wij kijken op dit moment in brede zin naar de mogelijkheden. In de curatieve zorg werken wij, uiteraard in overleg met veldpartijen, aan het verder dereguleren van de bekostiging. Verder wordt door middel van maatstafconcurrentie toch druk gehouden op de kostenontwikkelingen. Het verlaagde uurtarief voor medisch specialisten, waar zij zelf mee instemden, is hiervan een goed voorbeeld; een lagere basisnorm, waarbij aanbieders de ruimte hebben om voor extra goede prestaties hogere tarieven af te spreken met de artsen, binnen een bepaalde bandbreedte. Ook met betrekking tot de langdurige zorg wordt gekeken naar de mogelijkheden. Uit de praktijk blijkt dat de zorgverlening beter en efficiënter kan. Er zijn genoeg voorbeelden van instellingen die dat gewoon voor elkaar krijgen.

Ik kom op het hoofdstuk Europa. Ik begin met een woord van waardering. Niet lang geleden troffen wij elkaar in het kader van het debat over de Staat van de Unie. Ik heb die gedachtewisseling als verrijkend ervaren. Het was goed om met elkaar te spreken over hoe wij er nu voor staan en over het beeld van de toekomst van Europa. Eens temeer bleek dat de Eerste Kamer een belangrijke, eigen rol in het Europadebat heeft te spelen. In zekere zin is dat zelfs een voortrekkersrol. Ik markeer die hier graag. De debatten die de bewindslieden van Buitenlandse Zaken en ik met de Eerste Kamer voeren, scherpen onze oordeelsvorming en leiden tot waardevolle inzichten die van pas komen bij onze opstelling in Europa. Het gaat om uitermate belangrijke zaken zoals de discussie over de Europese verdragsherziening. Zoals bekend, streven wij er in dat verband naar om het democratische gehalte van de EU te verbeteren. Wij kijken daarbij nadrukkelijk naar een versterking van de rol van nationale parlementen bijvoorbeeld met betrekking tot de subsidiariteitstoets. Het gaat dan uiteraard ook om de Eerste Kamer, niet alleen om de Tweede Kamer, zoals ik abusievelijk zei in mijn recente toespraak in de Ridderzaal. Ik hecht eraan, dat bij dezen recht te zetten.

Anderhalve week geleden hebben wij in Berlijn 50 jaar Europese samenwerking gevierd. In Berlijn is het beeld bevestigd dat 27 lidstaten bereid zijn om hun schouders eronder te zetten en te werken aan een vernieuwde, gemeenschappelijke basis. Het zal nog de nodige inspanningen kosten om het eens te worden over een voor ieder aanvaardbaar eindresultaat. Er is echter een duidelijke wil om gezamenlijk oplossingen te vinden. Het verheugt mij dat in de Eerste Kamer tijdens het debat over de Staat van de Unie en ook nu weer steun en waardering is uitgesproken voor onze constructieve houding jegens Europa. Dat sterkt mij in de gedachte dat Nederland ook in de toekomst zijn traditioneel actieve rol kan blijven spelen.

In relatie tot de internationale onderwerpen kom ik uiteraard ook bij de vraag van de heer Hessing over de Benelux. Hij maakt zich zorgen over het gebrek aan visie en daadkracht met betrekking tot samenwerking binnen de Benelux; sturing op het niveau van regering wordt node gemist. De heer Hessing sneed dit onderwerp aan en wij hebben daar onlangs in de ministerraad over gesproken. Het Beneluxverdrag loopt in 2010 af en onderhandelingen met België en Luxemburg over de toekomst van de Benelux gaan later dit jaar van start. Onze uitgangspunten zullen de heer Hessing als muziek in de oren klinken. De Beneluxsamenwerking moet worden gecontinueerd en de politieke sturing en de focus op relevante onderwerpen van de Benelux moeten worden verbeterd. In dit verband wijs ik op een interessant advies hierover dat de AIV recent heeft gepubliceerd.

Enkele sprekers hebben het vraagstuk van Irak en de kabinetsformatie aan de orde gesteld. Ook is gesproken over de volkenrechtelijke aspecten van uitzending van militairen, de rol van het parlement daarbij en de randvoorwaarden en beleidscriteria bij het geven van politieke steun. In de Tweede Kamer heb ik aangegeven dat het beter was geweest als wij de afspraken die over de mogelijkheid van een onderzoek naar deze kwestie zijn gemaakt, schriftelijk hadden vastgelegd. Wij hebben er echter vanaf het begin geen geheim van gemaakt dat die afspraak er was. In de kabinetsformatie worden afspraken gemaakt over zaken waarover men het niet eens is. Dit onderwerp lag buitengewoon gevoelig. Bij samenwerking moet er een basisafspraak zijn over dit soort zaken. De PvdA moest vaststellen dat in de Tweede Kamer voor en na de verkiezingen geen meerderheid te vinden was voor een dergelijk onderzoek. In de besprekingen heeft die partij de twee andere partijen niet kunnen overtuigen op dit punt. Het moet mij van het hart dat met de afspraak dus recht is gedaan aan de wil van de meerderheid van de Tweede Kamer. Niet voor niets zijn negen moties van de oppositie verworpen. Een onderzoek naar de indertijd gegeven politieke steun aan Irak zou slechts een herhaling zijn van de besluitvorming die in alle openheid met de Kamer is besproken. Wij moeten niet achteraf de bewijslast over de aanwezigheid van massavernietigingswapens omdraaien. Saddam Hoessein moest bewijzen dat hij deze niet meer had. Ik ga ervan uit dat wij de discussie over dit onderwerp met de Tweede Kamer zullen voortzetten. Morgen is daarvoor de eerste mogelijkheid.

De heer Noten heeft belangwekkende vragen gesteld over de interpretatie van de desbetreffende passage in het regeerakkoord. Dat hangt samen met het adequaat volkenrechtelijk mandaat. De regering ziet als een adequaat volkenrechtelijk mandaat de rol van de Veiligheidsraad, andere internationale organisaties en internationaalrechtelijke legitimiteit. Op welke grondslag zijn wij bereid om troepen uit te zenden? De passage is een expliciete herbevestiging van het vereiste van een helder mandaat, in overeenstemming met het internationaal recht dat is vastgelegd in het toetsingskader 2001 dat consequent wordt toegepast bij alle uitzendingen van Nederlandse militairen naar crisisbeheersingsoperaties. Dat is expliciet opgenomen in coalitieakkoord. Met het akkoord wordt daarmee het prominente politieke belang onderstreept dat dit kabinet hecht aan internationaalrechtelijke onderbouwing van crisisbeheersingsoperaties.

Ten overvloede meld ik dat de regering natuurlijk het recht op zelfverdediging blijft onderschrijven, zoals ook in het handvest van de Verenigde Naties in artikel 51 is neergelegd. Er is echter veel meer over te zeggen. Het zijn belangrijke vragen en onderwerpen waaraan wij meer tijd zouden kunnen en moeten besteden. Het idee van de heer Noten van een apart debat met de betrokken bewindspersonen acht ik zeer welkom. Een zeker element van casuïstiek en politieke beleidsruimte voor oordelen en individuele situaties zal daarbij uiteindelijk altijd geboden zijn. Een verkennend debat met de meest betrokken ministers zou een nuttige verrijking van ons gedachtegoed kunnen zijn. Ik stel wel met nadruk vast dat een dergelijk debat toekomstgericht dient te zijn. Aangezien een adviesaanvraag voorligt bij de Adviesraad internationale aangelegenheden over de betrokkenheid van het parlement in het verband van het toetsingskader, kan dat aspect later aan de orde komen, in afwachting van dat advies.

De heer Kox (SP):

De minister-president legt sterk de nadruk op het aspect toekomstgericht. Dat lijkt mij een voorwaarde voor elk debat, behalve voor een debat tussen historici. Toch vind ik die nadruk vreemd. Als wij het hebben over de wijze waarop iets in de toekomst moet worden gedaan, moeten wij toch ook naar het verleden kijken? In hoeverre vindt u dat deze Kamer de ruimte heeft om dat te doen?

Minister Balkenende:

Ik ga niet over de ruimte die u hebt, want die claimt u zelf.

De heer Kox (SP):

Als deze Kamer in alle wijsheid en na overleg een parlementair onderzoek zou willen uitvoeren om het verleden te kunnen analyseren, zodat een goed debat kan worden gevoerd over de toekomst, zegt de regering dan: het is niet onze eerste keus, maar wij hebben er geen probleem mee?

Minister Balkenende:

Het coalitieakkoord bindt de Tweede Kamerfractie, maar niet de fracties van de Eerste Kamer, wegens de constitutionele status en de rol van de Eerste Kamer. Hoe fracties omgaan met dit soort vraagstukken is hun eigen verantwoordelijkheid. Dat wil ik graag onderstrepen.

De heer Kox (SP):

Er zijn hier dus geen fracties die zich bezwaard hoeven te voelen, in de trant van: als wij tot een onderzoek besluiten, dan doen wij iets dat erg vervelend is voor de regering? Ik kijk nu even naar de mensen van de Partij van de Arbeid.

Minister Balkenende:

Eerder is naar mij gekeken, bijvoorbeeld toen de naam van mevrouw Van Leeuwen werd genoemd. Ik herinner mij heel wat discussies, bijvoorbeeld over de toekomst van het zorgstelsel, waarin zij een eigen rol heeft gespeeld. Ik heb ook altijd gemerkt dat er sprake is van verbondenheid. Het is echter een kwestie van de houding van de fracties zelf. Wij gaan daar niet over; ik heb te maken met een coalitieakkoord en met afspraken tussen fracties. De Kamer heeft een eigen verantwoordelijkheid. Dat heb ik willen onderstrepen. Hoe men met die politieke vrijheid omgaat, is een zaak van de fracties.

De heer Kox (SP):

Ik denk dat dit een belangrijke constatering is van het debat; er is geen "njet" van de regering; wij kunnen de zaak onder elkaar uitmaken.

De heer Noten (PvdA):

Of er een parlementair onderzoek plaatsvindt, beslissen wij, en wij alleen. Dat geldt te allen tijde; het kan niet anders. Wij kunnen toch niet aan de regering vragen of wij een parlementair onderzoek mogen uitvoeren? Zo werkt het niet. U zult het op een gegeven moment met anderen in dit huis eens moeten worden over die vraag. Als u het met anderen eens wordt, dan gaat het gebeuren. Wordt u het niet eens, dan gebeurt het niet.

De heer Kox (SP):

Aan de "overkant", in de Tweede Kamer, is bij de onderhandeling over het regeerakkoord besloten dat men daar die vrijheid niet had.

De heer Noten (PvdA):

Ook de Tweede Kamer bindt zichzelf aan de afspraken. Wij hebben dat niet gedaan. Een- en andermaal is er gezegd: u moet mij overtuigen, en ik u. Als wij daarin slagen, hebben wij een conclusie. Als wij daar niet in slagen, hebben wij die niet. Hier, in dit huis in deze Kamer besluiten wij daarover, en nergens anders.

De heer Kox (SP):

Ik vind dat een grote winst van het debat.

De heer Noten (PvdA):

Het is gewoon staatsrecht, al sinds 1848!

Minister Balkenende:

Stel dat ik zou zeggen dat ik er tegen ben. Dat zou toch een miskenning inhouden van de eigen verantwoordelijkheid van uw Kamer? Ik hecht eraan om te zeggen dat wat er in de Tweede Kamer gebeurt, besluiten zijn van de Tweede Kamer zelf en van fracties daar. Ik hoor de heer Kox af en toe grote woorden gebruiken. Niet voor niets heb ik zojuist gezegd dat er op dit punt een negental moties is ingediend. Deze hebben het allemaal niet gehaald. Met die feiten hebben wij te maken, en het is aan de Kamer zelf om een oordeel te geven en besluiten te nemen. Dat geldt voor de Tweede Kamer en het geldt voor de Eerste Kamer. Ik vind dat de heer Noten het voortreffelijk heeft aangegeven.

De heer Kox (SP):

Het was wel behulpzaam, mijnheer de minister-president, dat de fractie van de viceminister-president tegen die motie stemde, omdat dit was afgesproken bij de coalitievorming. Als de fractie van de heer Noten weet dat zij hier vrijheid heeft, lijkt mij dat buitengewoon plezierig. Ik ben benieuwd wat wij hier in de komende maanden met elkaar kunnen afspreken.

De heer Noten (PvdA):

Volgens mij moeten wij die vrijheid hebben, omdat wij anders onze primaire taak, dat wil zeggen het toetsen van wetgeving en van wat er aan de overzijde gebeurt, niet kunnen uitvoeren. Wij kunnen niet onze toetsende rol waarmaken op het moment dat wij ons op voorhand aan de uitkomsten van debatten aan de overzijde binden. Dat gaat ten principale niet. Dit betekent dat wij altijd onze eigen afweging moeten maken en onze eigen verantwoordelijkheid moeten nemen. Mijn fractie wil niet anders. In eerste termijn heb ik aangegeven dat wij ons niet gebonden achten aan de afspraken die gemaakt zijn tussen coalitiepartijen aan de overzijde. Wij voelen ons uiteraard verbonden, maar niet gebonden. Dat kan ten principale niet.

De heer Kox (SP):

Ik ben helemaal blij geworden, mijnheer Noten.

De heer Schuyer (D66):

De minister-president heeft gezegd dat er in het regeerakkoord niets anders is vastgelegd dan de waarneming van de wil van de meerderheid van de Tweede Kamer. Moet ik het zo interpreteren dat hij de Tweede Kamer op voorhand ter wille is geweest?

Minister Balkenende:

Ik vraag mij af hoe ik deze vraag moet duiden. Ik heb aangegeven dat er besprekingen zijn geweest en dat het een complex onderwerp is, waarover niet eenduidig wordt gedacht. Er is een afspraak gemaakt tussen de partijen. Ik heb gezegd dat dit op schrift gesteld had kunnen worden. Vervolgens heeft dit onderdeel uitgemaakt van de debatten in de Tweede Kamer.

De heer Schuyer (D66):

U hebt gezegd dat u wist dat er een meerderheid was in de Tweede Kamer. Wat is dan de ratio om een en ander in een regeerakkoord af te spreken, als u van tevoren weet wat de uitkomst is in de Tweede Kamer?

Minister Balkenende:

Het ging om een gesprek tussen de onderhandelende partijen in de Tweede Kamer. Ik sta hier echter als minister-president, niet als formateur of onderhandelaar. Ik weet exact wat de uitkomsten zijn. Over dat punt werd door de drie partijen niet hetzelfde gedacht. Er is wel een afspraak tot stand gekomen tussen de drie partijen. In de Tweede Kamer is dit aan de orde geweest, maar dit had niets te maken met de vraag welke mogelijke meerderheden of minderheden er waren in de Tweede Kamer. Dit standpunt is na een gedachtewisseling tot stand gekomen tussen de onderhandelende partijen, niet meer en niet minder.

De heer Schuyer (D66):

Er moet toch een argument zijn geweest om er met elkaar geen vrije kwestie van te maken?

Minister Balkenende:

Ik vind het niet op mijn weg liggen om hier nu een gesprek te entameren over wat er gebeurt in de onderhandelingen tussen drie partijen. Die fase hebben wij gehad. Ik heb te maken met de uitkomsten. Daarover is in de Tweede Kamer gesproken. Wij hebben hier het debat gevoerd over uw visies.

Dan kom ik nu op het onderwerp duurzame ontwikkeling en milieuambities. Duurzame ontwikkeling is het zoeken naar een goede balans tussen economische, ecologische en sociale gevolgen van afwegingen die gemaakt moeten worden. Ik sta achter de balans waarvoor wij in het regeerakkoord hebben gekozen: het inzetten op een goede economische groei, flinke investeringen in sociale samenhang en een ambitieuze visie op de duurzame leefomgeving. De grote uitdaging is, deze balans en de uitwerking van onze ambities te bewaren, de economische groei vooral duurzaam te bereiken, de sociale samenhang te laten bijdragen aan economie en leefomgeving en om de duurzame leefomgeving ook te laten bijdragen aan het vestigingsklimaat. De bijdrage van burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties is cruciaal. Alleen als wij allemaal betrokken zijn en investeren, kunnen wij een stap zetten op weg naar meer duurzaamheid.

Daarmee kom ik op de haalbaarheid van de milieuambities. Sommigen van u hebben gevraagd of de ambities op het gebied van energie en klimaat wel haalbaar zijn. Is er niet te weinig geld? Kan het wel zonder kernenergie? Welnu, energie- en klimaatbeleid kunnen wij niet alleen in Nederland voeren. Niet voor niets stond de Europese Top voor een belangrijk deel in het teken van de Europese aanpak van dit belangrijke vraagstuk. In Europa kan kernenergie een betekenisvolle rol spelen, maar het kabinet zal daar in Nederland niet op inzetten. Ambities op de lange termijn, zoals de transitie naaréén van de duurzaamste en efficiëntste energievoorzieningen in Europa, werken als een belangrijke uitdager voor innovaties en bieden een helder kader voor investeringen. Het geld hoeft dus niet alleen van de overheid te komen. Ik ben ervan overtuigd dat wij nog grote verbeteringen tegemoet kunnen zien, op het gebied van energiebesparing, duurzame energiebronnen en verantwoorde biobrandstoffen.

Daarmee kom ik op de zorg die is verwoord door de heer Schuurman. De westerse wereld wil een aanzienlijk percentage van fossiele autobrandstoffen vervangen door biobrandstoffen. Daarmee ontstaat er een grote markt. Wat goed bedoeld is voor de oplossing van het klimaatprobleem, moet natuurlijk niet leiden tot onduurzame ontwikkelingen. Minister Cramer heeft, voordat zij minister van VROM werd, een commissie geleid die in opdracht van het kabinet dit vraagstuk heeft onderzocht. Wij willen een verantwoord biobrandstoffenbeleid voeren. Deze nieuwe markt biedt in de eerste plaats kansen voor producenten en leveranciers, in Nederland, maar juist ook in de rurale gebieden in de wereld. Daarbij moeten wij rekening houden met de bedreigingen die kunnen ontstaan, zoals grootschalige ontbossing en de verdringing uit de voedselketen. Het is zoeken naar een verantwoord evenwicht, zonder nieuwe handelsbelemmeringen, maar met waarborgen voor duurzaamheid.

De komende tijd wil het kabinet de ambitieuze klimaatdoelstellingen invullen, met een grote variëteit aan instrumenten. Wetgeving kan zeer behulpzaam zijn om condities te creëren waarin energie-efficiënte bedrijven kunnen excelleren. Het kabinet wil duurzame productie en consumptie stimuleren en er zorg voor dragen dat de grote, groene uitdaging een impuls geeft aan economie, mens en milieu.

Over sociale samenhang en participatie merk ik het volgend op. Iedereen telt, en iedereen is nodig...

De voorzitter:

U mag uw betoog vervolgen, mijnheer de minister-president.

Minister Balkenende:

Ik maak even een opmerking tussendoor. Laatst maakte ik mee dat een meisje aan het paardrijden was. Toen er gezegd werd: naar rechts, ging zij naar links. Het bleek een Franstalig meisje te zijn, dus er had een ander woord gebruikt moeten worden. Ik zat nu even met de vraag: welke kant gaat het uit? Het was deze keer naar links. Ik bereidde mij mentaal al voor op een interruptie, maar dat was niet nodig. Ik ga dus door met mijn betoog over sociale samenhang.

Iedereen telt en iedereen is nodig. Het is sociaal onaanvaardbaar en maatschappelijk en economisch onverantwoord als mensen buiten de samenleving staan. Participatie is de weg naar ontplooiing van talent, naar een zinvol leven en naar integratie. De bijdrage van iedereen is hard nodig, nu en in de toekomst, als onze bevolking verder vergrijst. De kracht en de kwaliteit van onze samenleving worden bepaald door onderlinge betrokkenheid. Als mensen samen werken, in betaald werk, vrijwilligerswerk of hoe dan ook, legt dat een basis onder goed samenleven. Ik zeg dit mede in reactie op het betoog van de heer Noten. Met de aanval op de schooluitval, het Deltaplan Inburgering en het project Iedereen doet mee wil het kabinet werk maken van participatie. Het kabinet kan dat niet alleen. Gemeenten, werkgevers, werknemers en maatschappelijke instellingen en organisaties zijn cruciale partners. Vandaar de participatietop later dit voorjaar.

Met gemeenten wil het kabinet mensen die verder van de arbeidsmarkt staan weer perspectief op een baan geven. Waar nodig kan dat met participatie-, opstap- en brugbanen. Met sociale partners wil het kabinet toe werken naar een stelsel waarin werk- en inkomenszekerheid centraal staan, in plaats van baan- en uitkeringszekerheid. Dat vraagt inspanningen van werknemers en werkgevers. Het overleg met gemeenten en sociale partners is niet vrijblijvend. Sociale partners mogen worden aangesproken op hun eigen, ambitieuze participatiedoelstellingen. Gemeenten hebben als medeoverheid een bijzondere verantwoordelijkheid. Het kabinet bevordert participatie met tal van maatregelen en instrumenten, bijvoorbeeld met verruiming van de levensloopregeling, verlenging van het ouderschapsverlof en versterking van de arbeidsmarktpositie van gedeeltelijk arbeidsgeschikten.

Het kabinet heeft vertrouwen in het verantwoordelijkheidsgevoel van sociale partners en denkt niet in termen van afdwingbare specifieke wetgeving. Natuurlijk zal de overheid haar voorbeeldrol vervullen.

Het motto "samen leven, samen werken" is nauw verbonden met de ambities op het gebied van integratie. Die ambities zijn hoog. Nieuwkomers en oudkomers moeten hun plaats kunnen vinden in de Nederlandse samenleving. Dat vraagt wederzijds respect en verdraagzaamheid van individuele personen en de gemeenschap waarin zij leven. Samen leven in Nederland is niet onvoorwaardelijk. De praktijk van dertig jaar integratie- en inburgeringsbeleid toont hoe belangrijk beheersing van de Nederlandse taal en het hebben van werk is. Daarom werkt het kabinet aan het wegwerken van taalachterstand en een goede toeleiding naar de arbeidsmarkt. De vrijblijvendheid is doorbroken. Zo is het nieuwe inburgeringsstelsel gebaseerd op wettelijke verplichtingen, gericht op resultaten en geldt het voor nieuwkomers en oudkomers.

De nadruk op taal en werk kan niet los worden gezien van het belang van onderwijs. In dit verband noem ik de volgende elementen. Zo vroeg mogelijk bij jonge kinderen taalachterstand onderkennen, zodat die geen belasting wordt gedurende de schoolloopbaan. Voorkomen van voortijdig schoolverlaten, zeker waar dat het hardst toeslaat: bij allochtone jongeren in het beroepsonderwijs. Stimuleren dat de school pas wordt verlaten als een toereikend opleidingsniveau is bereikt, zodat aansluiting bij de arbeidsmarkt mogelijk is. Invoering van een kwalificatieplicht tot achttien jaar en een leerwerkplicht voor jongeren tot 27 jaar. Bindende afspraken tussen onderwijs en bedrijfsleven over stageplaatsen, leer-werkbanen en reële mogelijkheden op regulier werk. Dat zijn stevige maatregelen, vanuit de overtuiging dat alleen zo inburgeringsachterstanden worden weggewerkt en het uiteindelijke doel van participatie binnen handbereik komt.

In het Deltaplan Inburgering wordt dit alles uitgewerkt. Dit krijgt een specifieke dimensie in de wijkgerichte aanpak, beide onder verantwoordelijkheid van de minister voor Wonen, Wijken en Integratie. Aan het adres van de heer Holdijk zeg ik dat wijkverbetering dus nadrukkelijk moet worden gezien in een breder perspectief. De praktijk van alledag heeft geleerd dat integratie en inburgering geen vanzelfsprekendheid zijn. Deelnemen aan de Nederlandse samenleving brengt rechten maar ook verplichtingen en verantwoordelijkheden met zich mee. Hier gaat participatie verder dan taal en werk. Het gaat om maatschappelijke participatie en betrokkenheid, van individuen en van de verschillende gemeenschappen die ons land rijk is. Het gaat om modern burgerschap, door actieve deelname aan de samenleving, met respect voor onze democratische beginselen en onze waarden en normen. Onderdeel daarvan is ook dat het kabinet de positieve werking van preventie en repressie op het gebied van immigratie, naturalisatie, eerwraak en huiselijk geweld, terugdringen van excessieve criminaliteit van Antilliaanse en Marokkaanse jongeren en het tegengaan van radicalisering zal uitbouwen.

De heer Schuurman benadrukte het belang van het benoemen van het probleem. Ik ben dat met hem eens. Deze benadering heeft een heilzame werking op het spreken en denken over integratie. Wij moeten niet verdoezelen maar wij moeten ook niet doorslaan. Het debat over integratie en inburgering is recent in toon verscherpt onder invloed van de discussie over de meervoudige nationaliteit. Dat is geen goede ontwikkeling. Het gaat niet aan om verhoudingen tussen mensen en bevolkingsgroepen op scherp te zetten. De discussie over de dubbele nationaliteit moet worden gevoerd, maar op eigen merites en niet op basis van ongenuanceerde uitlatingen over de verenigbaarheid van islam en democratie. Terecht heeft de heer Schuurman opgemerkt dat wij alert moeten zijn op de krachten die het Westen willen vernietigen en die dat met gebruik van geweld propageren. Ten behoeve van de regering wordt door de NCTB vier maal per jaar het dreigingsbeeld terrorisme Nederland opgesteld. Hierin wordt op basis van input van onder andere het KLPD en de beide inlichtingendiensten AIVD en MIVD de dreiging in beeld gebracht. Door de NCTB worden tevens de beleidsimplicaties uitgewerkt van de gesignaleerde ontwikkelingen. Hierbij wordt zo veel mogelijk ook aansluiting gezocht bij de wel vredelievende nationale en internationale krachten, zoals de heer Schuurman heeft aangegeven.

Het onderwerp van de dubbele nationaliteit is naar voren gebracht door de heer Holdijk, die heeft gevraagd of het geoorloofd is dat de regering het wetsvoorstel tot beperking van de dubbele nationaliteit – dat betrekking heeft op naturalisaties – alsnog beziet. Dit wetsvoorstel is geamendeerd door de Tweede Kamer en bevindt zich nu in een fase die inhoudt dat de Tweede Kamer overgaat tot eindstemming, dan wel dat de regering overgaat tot intrekking. Dit staat er echter niet aan in weg dat het kabinet de Tweede Kamer voor de eindstemming nader informeert over de beoordeling door het kabinet van de aangenomen amendementen. De Kamer kan deze informatie dan bij de standpuntbepaling over de eindstemming betrekken. Verder heeft de Tweede Kamer nog een kabinetsstandpunt te goed over de moties die zijn ingediend bij de behandeling van het wetsvoorstel. Dit alles lijkt ons zeer wel verenigbaar met de geldende staatsrechtelijke en parlementaire regels.

De heer Noten heeft de vraag gesteld of men zich zorgen moet maken over de positie van de minister voor Jeugd en Gezin binnen het kabinet. Dat lijkt mij niet nodig. Het kabinet wil barrières slechten en het kind centraal stellen, waarbij ook het slechten van institutionele barrières niet wordt geschuwd. Het kabinet heeft daarom gekozen voor aanstelling van een programmaminister die over het hele terrein bevoegd is.

De heer Noten (PvdA):

Het is verheugend dat wij ons niet ongerust hoeven te maken, maar kan de minister-president hierover iets meer zeggen? Het is voor de regering wel een andere manier van werken. Dat geldt niet alleen voor de minister voor Jeugd en Gezin, maar ook voor de minister die verantwoordelijk is voor de verbetering van de wijken. Ik kan mij voorstellen dat het grote apparaat waarover het kabinet de beschikking heeft nog niet zo gewend is aan die andere manier van werken. Het gaat niet alleen maar om wat de ministers willen, maar ook om de ambtenaren.

Minister Balkenende:

Het is goed dat de heer Noten deze vraag stelt. Men heeft gemerkt dat wij de aanduiding "minister zonder portefeuille" niet meer gebruiken. Dat is niet zonder reden. Toen wij spraken over de ministers die belast zijn met een programma – Jeugd en Gezin, naast Wonen, Wijken en Integratie – hebben wij gezegd dat dit ook een verandering van werkwijze zou moeten inhouden. Dat betekent dat deze bewindslieden een eigen verantwoordelijkheid en bevoegdheid krijgen. Die komt bijvoorbeeld tot uitdrukking in het feit dat er een eigen begrotingshoofdstuk is. Dat is een heel zichtbaar element waarin de verantwoordelijkheid van deze bewindslieden wordt gemarkeerd. Zij hebben ook een eigen organisatie. Er zijn ook projectdirecteuren-generaal of programmadirecteuren-generaal aangesteld. Hieraan wordt dus ook in de ambtelijke organisatie recht gedaan. Het feit dat wij nu zo nadrukkelijk een andere structuur hebben ontwikkeld, komt hieraan tegemoet. Daarom maak ik zo nadrukkelijk de opmerking dat de aanduiding "minister zonder portefeuille", waarin een bewindspersoon op een ministerie was aangesteld, een ander verhaal is dan wat wij nu kennen. De minister voor Jeugd en Gezin wijst mij erop dat hij vorige week door de ambtenaren van Justitie met gebak is verwelkomd als "onze minister". Een beter bewijs kan van zijn kant niet worden geleverd.

De heer Ten Hoeve heeft gevraagd wat het kabinet voor ogen heeft met jonge kinderen die een taalachterstand hebben. Het is van belang om een taalachterstand bij kinderen op jonge leeftijd te herkennen. Dat kan door bijvoorbeeld op het consultatiebureau te screenen hoe ver de taalontwikkeling is gevorderd, ofwel hoe veel woordjes een kind kent. Kinderen met een taalontwikkelingsachterstand moeten zo snel mogelijk begeleiding krijgen om niet op latere leeftijd problemen te ondervinden in de schoolcarrière.

Een tweede element is welke taal een kind spreekt. Een kind van drie jaar dat vloeiend Fries, Turks of Spaans spreekt, heeft geen achterstand in de taalontwikkeling. Wij verwachten echter ook van iedereen die in Nederland woont dat hij of zij op niveau Nederlands spreekt. Niemand zal een enkele taal goed leren spreken wanneer er een taalontwikkelingsachterstand is. Daarom wil dit kabinet dat jonge kinderen die een dergelijke achterstand hebben – allochtoon of autochtoon, Marokkaans of Fries – op zo vroeg mogelijke leeftijd helpen om die taalachterstand in te lopen.

De heer Werner heeft indringend een aantal staatsrechtelijke zaken aan de orde gesteld. Hij heeft het finaal beoordelen van wetgeving aangemerkt als een kerntaak van de Eerste Kamer. Het gaat dan om de toetsing van rechtmatigheid, handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid. De heer Werner heeft deze criteria aangevuld met een toets op de noodzaak van wetgeving, met inbegrip van de subsidiariteitstoets. Hij wees in dit verband op de administratievelastendruk en een overgereguleerde samenleving. Een toets op de noodzaak van wet- en regelgeving in het algemeen behoort ook tot de uitgangspunten van het kabinet. Aanwijzing 6 van de Aanwijzingen voor de regelgeving stelt nadrukkelijk het volgende: "Tot het tot stand brengen van nieuwe regelingen wordt alleen besloten indien de noodzaak daarvan is komen vast te staan." Deze aanwijzing geldt al langere tijd, maar het is heel goed die nog eens te onderlijnen. Niet de bepaling als zodanig is in eerste instantie van belang, maar de vraag hoe hiermee wordt omgesprongen. Met andere woorden, er is al sprake van een aanknopingspunt in de Aanwijzingen voor de regelgeving.

Het desbetreffende uitgangspunt heeft in het coalitieakkoord op verschillende plaatsen een nadere invulling gekregen. Het akkoord bevat de zinsnede: "Regels zijn nodig en moeten worden nageleefd, maar wel moet steeds worden bezien of een regel echt nuttig is. Verder zal het project Vermindering regeldruk bedrijven worden gecontinueerd, waarbij de inzet is gericht op een nieuwe tranche van 25% reductie administratieve lasten. In het wetgevingsbeleid zal nadere invulling worden gegeven aan vertrouwen in burgers en aan het functioneren van publieke voorzieningen om ruimte te geven voor vernieuwing en kwaliteitszorg." Dat zijn belangrijke uitgangspunten voor het te voeren kabinetsbeleid, waarvoor het kabinet ook bij de Europese regelgeving de aandacht zal vragen. Bij de subsidiariteittoets is uiteraard ook een rol voor de beide Kamers der Staten-Generaal weggelegd. Het kabinet is met deze Kamer overtuigd van nut en noodzaak van het toetsen op de noodzaak van wet- en regelgeving. Dit neemt niet weg dat de regering het afgegeven signaal, voor zover dat zich richt op wetsvoorstellen van de regering, goed heeft verstaan en dit bij haar werkzaamheden ter harte zal nemen. De minister van Justitie zal hieraan aandacht blijven geven bij de ontwikkeling en het uitvoeren van het wetgevingsbeleid.

De heer Werner heeft er voorts op gewezen dat dankzij de Eerste Kamer onvolkomenheden in de wetgeving worden vastgesteld die kunnen nopen tot reparatie door een novelle. Hij meent dat de regering blij zou moeten zijn met de inspanningen van de Eerste Kamer op dit gebied. Daarbij verwijst hij naar de hier aanhangige wijziging van de Politiewet. Ik hoop, voorzitter, dat u mij niet euvel duidt dat ik de kwestie van de aanwijzingsbevoegdheid in de Politiewet laat bij de bewindslieden van Justitie en BZK. Het was, zo meende ik de heer Werner te begrijpen, ook niet zijn bedoeling hier de betekenis van onderdelen van het regeerakkoord nader te bespreken. Meer in het algemeen wijs ik erop dat het aantal novelles in de afgelopen 25 jaar eerder is toegenomen dan afgenomen. Daarbij zijn ongetwijfeld novelles geweest die de regering heeft ingediend in de volle overtuiging dat hiermee met name de wetgevingskwaliteit in het geding was. Dat neemt niet weg dat een al te veelvuldig gebruik van novelles – de heer Werner gebruikte de term "verkapte amendementen" – niet goed past in ons stelsel, ook niet met het oog op de positie van de Tweede Kamer, die als enige Kamer het recht van amendement heeft. Terughoudendheid blijft daarom geboden, al is er zeker ruimte voor novelles die niet zijn gericht op inhoudelijke wijzigingen, maar op de bevordering van wetgevingskwaliteit. De Eerste Kamer heeft hierin meermalen een goede rol vervuld.

Tot slot vroeg de heer Werner in het kader van de rol van deze Kamer bij de wetgeving naar een uitvoerbaarheidtoets in de memorie van toelichting bij wetsvoorstellen. Hij noemde de moties van de leden Bemelmans en Van Thijn. Over dit onderwerp is naar aanleiding van deze moties en een rapport van de Algemene Rekenkamer met de Kamer gecorrespondeerd door de ministers Pechtold en Donner. Minister Pechtold is toen ingegaan op de verhouding met het toezicht. Minister Donner heeft toegelicht hoe de reeds bestaande toets op uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid deel uitmaakt van de voorbereiding van wetgeving. Deze toets houdt in dat de uitvoeringsinstanties hierbij tijdig en gestructureerd moeten worden betrokken. Ik heb begrepen dat de heer Van Thijn werkt aan een rapport over dit onderwerp en contact heeft gehad met onder andere de Algemene Rekenkamer en de Nationale Ombudsman. Het kabinet acht met de Kamer het uitvoeringsperspectief van groot belang bij de voorbereiding en verantwoording van regelgeving. Het rapport dat de heer Van Thijn in mei presenteert, en de nadere reactie van de Kamer, wachten wij met grote belangstelling af.

De heer Rosenthal (VVD):

Voorzitter. Even terug naar de novelles, waarvoor wij tegenwoordig, naast amenderen wat wij niet mogen, het werkwoord "novelleren" hebben geïntroduceerd. Hoorde ik de minister-president zeggen dat hij wat de minister van Sociale Zaken van nu "technische novelles" noemt wel accepteert, maar dat hij inhoudelijke novelles niet zou accepteren?

Minister Balkenende:

Neen, zo is het niet. Ik heb aangegeven dat het fenomeen novelle hoort bij de Eerste Kamer. De vraag is echter of je novelles niet zoveel mogelijk moet zien te voorkomen, want als er te veel novelles nodig zijn, zegt dat iets over de kwaliteit van de voorgestelde wetgeving. Die opmerking maakte de heer Werner terecht. Daarbij kunnen verschillende argumenten een rol spelen, of die nu technisch van aard zijn of dat ze een politiek oordeel bevatten. Dat merken wij dan wel. Het algemene punt dat ik hier wil maken, is dat het instrument er is, maar dat het beste zou zijn dat de kwaliteit van dien aard is dat deze Kamer daar niet aan toekomt en ons niet verzoekt om een novelle tot stand te brengen. Ik denk dat de heer Rosenthal en ik daarover hetzelfde denken.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Voorzitter. Doet de minister-president wel voldoende recht aan de toenemende complexiteit, waardoor de Eerste Kamer tot zulke vragen naar novelles komt? Het kabinet biedt de novelles niet alleen aan. Ze worden ook wel gevraagd, overigens lang niet altijd publiek. Dan ligt het voor de hand dat de commissie daar om heeft verzocht, bijvoorbeeld achter gesloten deuren. Er worden ook veel toezeggingen door het kabinet richting de Eerste Kamer gedaan, iets wat bijvoorbeeld 20 jaar geleden helemaal niet gebeurde. Wij houden daar een registratie van bij. Dat kan men op de website zien. De bewindslieden worden herinnerd aan het al of niet nakomen daarvan. Het is voorgekomen dat een voorstel in de Eerste Kamer wordt gedaan een AMvB af te kondigen. Dat wordt toegestaan. Er is blijkbaar iets aan de hand. Twee jaar geleden is het verzoek gekomen om er intern naar te kijken. Dat rapport moet nog altijd komen, maar dat geeft al aan dat het een ingewikkelde kwestie is. Is de minister-president gevoelig voor de stelling dat het best iets anders zou kunnen zijn dan bijvoorbeeld 20 jaar geleden?

Minister Balkenende:

Ik ben daar zeker gevoelig voor, maar de vraag in dit debat is hoe wij het fenomeen novelle duiden. De heer Schuurman geeft er nu voorbeelden van. Wij moeten heel goed bezien hoe het komt dat hier de noodzaak tot een novelle wordt gevoeld. Wij hebben dan al wel een aantal stadia doorgemaakt. Er ligt een wetsvoorstel van het kabinet. Er ligt een advies van de Raad van State. Er heeft een behandeling in de Tweede Kamer plaatsgevonden. Dan komt hier het finale oordeel. Zoals de heer Kox stelde, dan is het ja of neen. Het kan zijn dat er dan nog iets moet gebeuren, maar eigenlijk is dat een soort laatste middel. Het doel van het wetgevingsbeleid moet juist zijn, gegeven het voortraject, de novelles zoveel mogelijk te voorkomen, al kun je zo iets nooit uitsluiten. Ik heb het signaal van de Kamer goed begrepen. Ik zal dat uiteraard bespreken met collega Hirsch Ballin, want dit raakt de aard en het wezen van het wetgevingsbeleid. Daarmee doe ik naar mijn oordeel recht aan de terechte opmerkingen van de heer Werner.

De heer Ten Hoeve heeft gesproken over de vraag welke Antilliaanse eilanden als UPG in de EU kunnen worden opgenomen. Verder vroeg hij zich af of het geen dubbelzinnige situatie is dat Nederlands paspoort geldt als bewijs van het EU-burgerschap, terwijl niet het gehele Koninkrijk tot de EU behoort. De regering zal de staatkundige hervormingen binnen het Koninkrijk voortzetten in overleg met de Koninkrijkspartners. Onderdeel van dit veelomvattende proces is de verhouding van de eilanden met de Europese Unie. De eilanden behoren nu in EU-termen tot de LGO's, de landen en gebieden overzee. Wijziging van deze status vergt een wijziging van de EU-verdragen. De verdragswijziging staat op de agenda, maar het tijdpad hiervan loopt niet per definitie gelijk met het beoogde tempo van de staatkundige hervormingen in het Koninkrijk. In elk geval vergt dit punt overleg met de Antilliaanse eilanden. Op de resultaten hiervan kan ik en wil ik nu uiteraard niet vooruitlopen. Het feit dat Antillianen door de Nederlandse nationaliteit en het Nederlandse paspoort binnen de EU tevens EU-burgers zijn, is op zichzelf voor iedereen duidelijk. Dit is geen dwingende reden de eilanden in de EU te incorporeren. Wel kan dit element een rol spelen in het met de eilanden te voeren overleg over hun toekomstige verhoudingen met de EU.

De heer Ten Hoeve heeft verder gevraagd of de Kamer van het kabinet mag verwachten dat het de WGRplus-regio's afschaft, ook buiten de Randstad. Dit kabinet heeft de vermindering van bestuurlijke drukte benoemd als een belangrijk speerpunt voor de komende jaren. Dat geldt zowel voor de Randstad – het terugdringen van bestuurlijke drukte is een van de doelstellingen van het Randstadoffensief, waarvoor de minister van Verkeer en Waterstaat de eerstverantwoordelijke is – als daarbuiten. Ik zeg dat overigens niet alleen in de richting van de heer Ten Hoeve, maar nadrukkelijk ook tegen de heer Rosenthal, die zich sceptisch uitliet over de ambities van het kabinet op dit vlak. Het streven is om het aantal bestuurslagen dat zich met een bepaald onderwerp bemoeit, stelselmatig te verminderen, zonder de grondwettelijk verankerde bestuurlijke inrichting te veranderen. Sleutelwoorden zijn differentiatie en maatwerk. Uiteraard zal daarbij ook de vraag moeten worden gesteld in hoeverre er een toekomst is voor de WGRplus-gebieden. In de bestuursakkoorden die het kabinet de komende tijd met de gemeenten en provincies wil sluiten, zal het verminderen van bestuurlijke drukte zeker aan bod komen.

Ook is gevraagd of het kabinet vindt dat provincies een substantieel eigen belastinggebied moeten hebben. Kan geld van provincies worden ingezet voor door het Rijk aan te wijzen doelen? Het kabinet streeft naar decentralisatie van taken en bevoegdheden naar gemeenten en provincies. De zelfstandigheid van deze bestuurslagen zal met kracht worden bevorderd. Daarbij hoort ook een eigen belastinggebied. In het kader van de bestuursakkoorden die het kabinet binnenkort met gemeenten en provincies hoopt te sluiten, zal worden overlegd over de bijdragen van de medeoverheden aan de oplossing van maatschappelijke vraagstukken, ook in financiële zin. Dit overleg wordt namens het kabinet primair gevoerd door de bewindspersonen van BZK.

De heer Schuurman heeft een opmerking gemaakt over de verkokering die moet worden overstegen. Inefficiëntie moet worden tegengegaan. Hij stelt dat dit hard nodig is. Hij hoopt dat de programmaministers succesvol zijn. Belangrijk is een voortdurende evaluatie van de nieuwe aanpak. Staat de minister-president daarvoor garant? Een belangrijk kenmerk van de maatschappelijk-bestuurlijke werkwijze van dit kabinet is het tegengaan van verkokering en het bevorderen van samenhang in het beleid. De heer Schuurman wijst daarop en ik ben blij met zijn steun. In het bijzonder noemt hij de programmaministers. Ik onderschrijf graag dat de twee programma's voor Jeugd en Gezin en voor Wonen, Wijken en Integratie speerpunten zijn voor het kabinet, zowel inhoudelijk als wat de werkwijze betreft. Met de instelling van programmaministers is een nieuwe verdergaande stap genomen in het bevorderen van samenhang. Programmaministers hebben een departementoverstijgend programma, een eigen begroting en een eigen ondersteuning. In instellingsbesluiten en comptabele regelgeving wordt dit vastgelegd. Daarmee wordt het verankerd en gaat het verder dan de bestaande vormen van coördinatie. Ik zeg de heer Schuurman graag toe het succes van de programma-aanpak voortdurend te zullen volgen en stimuleren. Het kabinet bevordert ontkokerd en samenhangend werken verder via de pijlers van het coalitieakkoord. De onderraden van de ministerraad zijn overeenkomstig ingedeeld via de projecten, via het beleidsprogramma en via een kleinere en betere rijksoverheid.

Voorzitter. Daarmee ben ik gekomen aan het eind van mijn beantwoording in eerste termijn. Ik heb getracht zo veel mogelijk in te gaan op de vragen die van de zijde van uw Kamer zijn gesteld en zie met belangstelling uit naar de inbreng in tweede termijn.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Dank u wel voor deze reactie in eerste termijn, mijnheer de minister-president.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven