Aan de orde is het debat naar aanleiding van de regeringsverklaring.

De voorzitter:

Ik heet de minister-president en de twee vicepremiers van harte welkom in de Eerste Kamer. De laatsten zijn voor het eerst hier in de Kamer aanwezig, althans in hun nieuwe hoedanigheid. Ik feliciteer hen beiden van harte met hun benoeming en wens hun zeker ook hier de benodigde wijsheid toe.

De heer Rosenthal (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Allereerst onze gelukwensen aan de minister-president met de voortzetting van zijn premierschap en aan de beide vicepremiers met de uitoefening van hun nieuwe ambt.

In het najaar van 2006 hebben wij geen algemene politieke beschouwingen gehouden vanwege de halfdemissionaire status van Balkenende lIl. Het is goed dat wij daarom nu een kort debat hebben over de regeringsverklaring van het nieuwe kabinet. Dus niet over het regeerakkoord, maar het zou vergezocht zijn om te doen alsof dat er niets mee te maken heeft.

Wij typeren dit kabinet als paternalistisch en bevoogdend. Paternalistisch is dit kabinet, omdat het de individuele ontplooiing van de 21ste-eeuwse Nederlandse burger en diens persoonlijke verantwoordelijkheid op de tweede plaats zet. Het kabinet stelt uit te gaan van de eigen kracht van de samenleving en van de gevestigde maatschappelijke instellingen, maar wij liberalen hebben een ander vertrekpunt. Wij zeggen: begin bij de burgers, ga uit van de eigen kracht van de burgers, want daar wordt de samenleving sterker van.

In het streven naar balans tussen dynamiek en zekerheid wint bij dit kabinet de zekerheid het en zien wij weinig dynamiek. De mensen moeten voortaan maar vertrouwen op participatietoppen, convenanten en mammoetakkoorden tussen de staat en de met de staat vergroeide organisaties, instellingen, bonden en koepels. Voor vrije mensen is dat allerminst een wenkend perspectief. Wij liberalen zeggen: samenwerking tussen mensen in organisaties, verenigingen en bedrijven moet tot stand komen dankzij de vrijwillige associatie van vrije mensen, niet door ze in het keurslijf van gevestigde, vaak begerige instituties te dwingen. Dat noemen wij corporatisme, en daar zijn wij liberalen erg tegen. Een klemmende vraag aan de premier: krijgt het echte particulier initiatief bij dit kabinet de ruimte of wordt die ruimte gereserveerd voor de gevestigde organisaties van het zogeheten maatschappelijk midden?

Het regeerakkoord kenmerkt zich door christelijke bevoogding, zie de standpunten over abortus, euthanasie, het homohuwelijk, enzovoorts, tot en met de bescherming van het religieus-culturele erfgoed. Maar wij hebben geconstateerd dat de regeringsverklaring niets zegt over al deze onderwerpen. De simpele vraag aan de premier is of hij ons op deze punten nu al kan geruststellen. Is er nu al sprake van een terugtrekkende beweging?

Als het gaat om zekerheid hebben wij zorgen over het gebrek aan zekerheid en soliditeit van het financiële kader van dit kabinet voor de komende jaren. De regering heeft de groeiverwachting van 1,75% naar boven bijgesteld, naar 2%. Ik heb de premier op onnavolgbare wijze horen beredeneren dat die opwaartse bijstelling het financiële kader eerder versterkt dan verzwakt. Zo onnavolgbaar dat ik het niet meer kon volgen. Wij hebben ook onze bedenkingen bij de bezuinigingen van dit kabinet, namelijk het inboeken van bezuinigingen die nog afhankelijk zijn van wetgeving, van moeizame besluitvorming en, niet te vergeten, van de daadwerkelijke uitvoering van al die plannen. Hoe hard zijn de bezuinigingen van 750 mln. op de overheidsdienst? De premier en vicepremier Bos hebben verwezen naar voorstellen van de secretarissen-generaal. Maar de secretarissen-generaal zeggen zelf nadrukkelijk dat grote obstakels zullen blijken bij de besluitvorming over en de uitvoering van deze voorstellen. Bovendien wordt gesteld dat bij minder middelen het snijden in overheidstaken onvermijdelijk is. Voor de efficiencykorting van 750 mln. in de zorg geldt hetzelfde. Ook daar dezelfde obstakels. Waar moet dat bedrag vandaan komen? Graag een reactie van de premier.

Ook de regeringsverklaring stelt dat het nu gaat om samen werken. Maar het begint volgens mijn fractie vooral met wachten en geduld oefenen. Op de korte termijn, als wij dat korte termijn willen noemen, hebben wij te maken met de 100 dagen, waarvan inmiddels bijna de helft voorbij is. Wordt in die 100 dagen gesproken met de bekende overlegcircuits of ook met leraren, studenten, verpleegkundigen en agenten? De voorgeprogrammeerde werk- en slaapbezoeken zijn ongetwijfeld belangrijk, maar incognito zien en horen wat echt aan de hand is, is veel belangrijker. De Nationale Jeugdraad is heel interessant, maar gewone jongeren zijn nog interessanter.

Soms wacht de regering die 100 dagen niet af, bijvoorbeeld bij de vaststelling van extra middelen voor veertig achterstandswijken. De woningcorporaties hebben daar het nakijken. Een ander voorbeeld is de huurverhoging. Die is zonder meer vastgezet op maximaal 1,1%. Spreekt de regering hierover met de particuliere verhuurders?

Los van die 100 dagen wordt het land volgens mijn fractie ook voor de langere termijn in de wachtstand gezet. De regering zegt te streven naar verbetering van het milieu en de energie, de veiligheid en het bestuur. Maar als het aankomt op een koers op de middellange termijn gaat de regering die uit de weg. Geen kernenergie betekent niet wind- en zonne-energie, maar kolen scheppen. Het veiligheidsbeleid wordt in de wacht gezet, en dat is weer een gemiste kans. Er wordt bezuinigd op de overheid, maar als het op vermindering van de bestuurlijke drukte en het aantal bestuurders aankomt, inclusief de eigen ploeg, zien wij die niet.

Wij zullen als fractie vanzelfsprekend geen oppositie om de oppositie voeren. Daar zitten wij niet voor. Als de regering goede voornemens en plannen heeft en met goede voorstellen naar ons toekomt, zullen wij die steunen, bijvoorbeeld wat betreft het ongemoeid laten van de hypotheekrenteaftrek. Met uitzondering van de bindende advisering door de Raad van State zijn wij tevreden over de lijn die de regering uitstippelt met betrekking tot Europa. Dat is ook al gezegd bij het Europa-debat. Maar als wij slechte of onuitvoerbare plannen en wetsvoorstellen krijgen, weten wij ook wat ons te doen staat. Wij zijn de Kamer van reflectie, en van heroverweging. Als plannen van de regering de verkeerde kant op dreigen te gaan, is het onze plicht daar vroegtijdig tegen te waarschuwen. Een voorbeeld: mijn fractie is tegen het generaal pardon. Als daarvoor nadere wetgeving nodig mocht zijn, weet mijn fractie nu al daartegen te zullen stemmen. Een gewaarschuwd premier telt voor twee! Dat geldt ook voor de Bosbelasting. Mijn fractie heeft niet geaarzeld – zij zal dat de komende tijd ook niet doen – om daar op voorhand "nee" tegen te zeggen. De premier heeft in dit verband over politieke spelletjes gesproken. Hij deed het daarbij voorkomen alsof fracties in de Eerste Kamer geen politiek oordeel mogen hebben over plannen van de regering. Daar denken wij heel anders over. Stel dat je een technisch goede wet hebt. Die maakt een slecht voorstel niet opeens politiek aanvaardbaar voor mijn fractie. Wij willen graag weten of de premier nog steeds meent dat wij met onze stellingname politieke spelletjes spelen dan wel of hij het met ons eens is dat ook de Eerste Kamer een volwaardig autonoom politiek orgaan is. Wij wachten de reactie van de premier met belangstelling af.

De heer Werner (CDA):

Voorzitter. Het is voor zover mij bekend de eerste keer dat deze Kamer een debat voert over een regeringsverklaring in het verlengde van een regeerakkoord. De CDA-fractie is daar geen voorstander van en heeft dat in de aanloop van dit debat ook kenbaar gemaakt. De reden daarvoor ligt besloten in de positie die deze Kamer in ons staatsbestel inneemt en die met zich brengt dat het voortouw in de politieke oordeelsvorming bij de Tweede Kamer ligt en dat wij hier niet moeten overdoen wat in de Tweede Kamer al uitvoerig aan de orde is geweest. Daar komt bij dat het mandaat van deze Kamer stamt uit 2003 en dat over enige maanden een nieuw gekozen Kamer aantreedt. Dat op zichzelf roept al de vraag op of, zo er al een debat over de regeringsverklaring moet worden gevoerd, dit dan niet beter door de Kamer in de nieuwe samenstelling kan worden gedaan, omdat die er ook de komende vier jaar mee te maken zal hebben.

Als "chambre de réflexion" moet deze Kamer haar werk in onafhankelijkheid kunnen doen en het is algemeen aanvaard dat deze Kamer niet gebonden is aan regeerakkoorden c.q. regeringsverklaringen. Welnu, als dat zo is, dan moet je daar ook niet over gaan debatteren en daarmee wellicht de indruk wekken er wel aan gebonden te zijn of eraan gebonden te worden. Regeerakkoorden worden niet ter goedkeuring of instemming aan deze Kamer voorgelegd. Kerntaak van deze Kamer is het finaal beoordelen van wetgeving. De toets op rechtmatigheid, handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid van wetgeving; dát is de core business van deze Kamer.

Dat wil niet zeggen dat de CDA-fractie haar politieke mandaat prijsgeeft en slaafs de regering en Tweede Kamer zal volgen; alles echter in de juiste volgorde. Onze fractie wil niet op politieke oordeelsvorming in de Tweede Kamer vooruitlopen en zal haar politieke oordeel opmaken in de eindfasen van de behandeling van de concrete wetsvoorstellen in deze Kamer en dan een eigen politieke ongebonden afweging maken. Ik had er behoefte aan de zienswijze van onze fractie in dezen nog eens duidelijk te markeren aan het adres van de regering om duidelijk te maken dat onze opstelling in dit debat niet "wie zwijgt stemt toe" betekent. Aan het adres van deze Kamer, waarvan wellicht leden na de Statenverkiezingen blijk hebben gegeven een zwaardere politieke rol voor de Eerste Kamer voor te staan, zeg ik dat dit standpunt niet door de CDA-fractie wordt gedeeld.

Dit gezegd hebbende, wil ik een paar opmerkingen van algemene aard maken die direct betrekking hebben op de uitoefening van de taken van deze Kamer. Het komt herhaaldelijk voor dat in deze Kamer omissies, onduidelijkheden in wetsteksten en andere onvolkomenheden in de wetgeving worden vastgesteld die nopen tot een novelle. Dat wordt ons van regeringszijde zelden in dank afgenomen, terwijl de regering toch eigenlijk blij zou moeten zijn met de inspanningen van de Kamer om de kwaliteit van de wetgeving te verbeteren en fouten te voorkomen. Een klein beetje meer souplesse en appreciatie van de zijde van de regering voor deze inbreng zou geen kwaad kunnen. Een voorbeeld: het regeerakkoord zegt dat het wetsvoorstel tot versterking van de rijksbevoegdheden voor de aansturing van de politie zo snel mogelijk wordt ingevoerd. Dat wetsvoorstel ligt al geruime tijd in deze Kamer en had wellicht al aangenomen en ingevoerd kunnen zijn, als van regeringszijde eerder bereidheid was getoond om een aperte juridische onvolkomenheid in de aanwijzingsbevoegdheid van de minister te repareren. Het zou goed zijn als de regering ook zichzelf het fenomeen van de novelle meer zou gunnen. Voor alle duidelijkheid, het gaat hier niet om het tersluiks invoeren van een verkapte vorm van amenderen, maar om noodzakelijke verbeteringen van wetsteksten.

Een tweede punt betreft het toetsen van de wetgeving. Naast de criteria rechtmatigheid, handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid zouden wij een vierde criterium willen toevoegen: de noodzaak van wetgeving, waaronder begrepen de subsidiariteitstoets. Met andere woorden, in een samenleving die al overgereguleerd is en zucht onder administratieve lasten moeten wij uitermate zorgvuldig omgaan met het introduceren van nieuwe wet- en regelgeving. De CDA-fractie in deze Kamer zal in de komende kabinetsperiode de noodzaak van wet- en regelgeving nadrukkelijk kritischer beoordelen. Dat geldt al helemaal voor wetgeving die soms min of meer een symbolisch karakter heeft.

Een derde punt betreft de toets op uitvoerbaarheid van de wetgeving. Deze Kamer heeft enige jaren geleden Kamerbreed twee belangrijke moties aangenomen van de heer Van Thijn en mevrouw Bemelmans. Daarin werd de regering gevraagd om standaard in de memorie van toelichting van wetsvoorstellen het oordeel van de uitvoerende instanties over de uitvoerbaarheid van de onderhavige wetsvoorstellen op te nemen. Het heeft de CDA-fractie verbaasd dat het standpunt van de regering over deze in onze ogen vanzelfsprekende aangelegenheid toen zo lang op zich heeft laten wachten. Wij constateren nog steeds dat bij veel voorstellen voor wetgeving deze bevindingen ontbreken of onvoldoende zijn. De CDA-fractie zal hier de komende periode strakker op toezien, temeer daar ook de regering in haar voornemens duidelijk heeft uitgesproken in het "samen doen en samen werken" de uitvoerende instanties nadrukkelijk te zullen betrekken. Dan moet het ook geen moeite zijn om de Kamer over die bevindingen op het punt van de uitvoerbaarheid standaard in de memorie van toelichting te rapporteren. Wij vragen de minister-president dit te willen bevorderen.

Ten slotte heb ik nog een enkel woord over het voorgenomen intensieve overleg en het betrekken van de samenleving bij de beleidsvorming en -uitvoering. Het zal u niet verbazen dat de CDA-fractie daarmee van harte kan instemmen. Niettemin, deze werkwijze kan er gemakkelijk toe leiden dat de uitvoering van beleid al ter hand wordt genomen voordat het wetgevingsproces is afgerond. Ook bij bezuinigingsmaatregelen werden wij in het verleden wel eens met dergelijke situaties geconfronteerd. Bijvoorbeeld een adviesraad, bij wet ingesteld mede om deze Kamer te adviseren, wordt weggesaneerd alvorens zelfs maar een voorstel tot intrekking van de instellingswet is voorbereid, laat staan dat het door deze Kamer had kunnen worden aanvaard. Ik geef een ander voorbeeld. Maatschappelijke organisaties komen met het departement nieuw beleid overeen en vangen de uitvoering al aan alvorens beide Kamers de daarbij behorende wetgeving hebben afgerond. Deze werkwijze van de regering zou ertoe kunnen leiden dat de Kamer in meer of mindere mate voor voldongen feiten komt te staan en het primaat van de politiek wordt uitgehold. Wij vragen de regering nadrukkelijk om deze situatie te voorkomen. In ieder geval zal de CDA-fractie in voorkomende gevallen onverkort vasthouden aan de staatsrechtelijke vrijheid van de Kamer om het eindresultaat op de bekende toetsen te beoordelen.

In algemene zin staat de CDA-fractie uitgesproken positief tegenover de inzet en de koers van dit kabinet. Wij heten het hele kabinet, zonder aanziens des persoons, van harte welkom. Veel dank gaat uit naar de heren Hoekstra en Wijffels die beiden op voortreffelijke wijze tegenstellingen hebben weten te overbruggen. Ik wens u veel wijsheid toe bij het uitwerken van het regeerprogramma. Onze fractie ziet met belangstelling uit naar het concrete beleidsprogramma en de concrete vertaling daarvan in de begroting 2008 en zal – zoals gebruikelijk – bij de algemene politieke beschouwingen dit najaar haar visie geven op het kabinetsbeleid.

Met belangstelling wacht ik uw antwoord af.

De heer Rosenthal (VVD):

Ik heb een vraag over zaken die al worden ingevoerd, zonder dat wij hier in de Kamer daarover het laatste woord hebben gesproken via een wetsvoorstel. Het burgerservicenummer hebben wij nu voorliggen, terwijl het al is ingevoerd. De belastingplichtigen hebben het al in de aan hen toegezonden formulieren staan. Hoe moeten wij daarmee omgaan?

De heer Werner (CDA):

Ik heb duidelijk gezegd dat wij deze situaties moeten zien te voorkomen, juist gelet op de ervaringen in het verleden. Hoe wij met deze concrete situatie moeten omgaan, zullen wij wel zien als wij dat verder aan de orde hebben, maar ik heb duidelijk uitgesproken dat wij juist met deze ervaringen nu al aankondigen dat wij dat in de toekomst zeer kritisch zullen bekijken.

Mevrouw De Wolff (GroenLinks):

Voorzitter. Leuk dat de heren op hun rondreis door Nederland ook tijd hebben gevonden om de Eerste Kamer aan te doen. Waar kun je immers beter zijn voor contact met de maatschappij dan bij ons! Misschien willen de heren blijven eten, dat kan, en slapen kan ook.

Mooi dat de minister-president op de avond van de Statenverkiezingen zei dat hij graag samen wil werken met de oppositie. Dat moet dan toch de linkse oppositie zijn, want als zich op 7 maart één historische gebeurtenis heeft voltrokken, is het wel dat CDA en VVD hier hun traditionele meerderheid zijn kwijtgeraakt. Toezeggingen afdwingen, zaken tegenhouden met behulp van rechts, wordt in ieder geval voor het CDA in de Eerste Kamer een stuk lastiger.

Laat ik daarom vriendelijk beginnen met het uitdelen van complimenten voor een aantal werkelijke koerswijzigingen ten opzichte van de kabinetten-Balkenende I t/m III. Het gaat om een duidelijk socialer beleid, waarbij de mantra van de eigen verantwoordelijkheid niet langer klinkt. Een generaal pardon, een milieubeleid dat in ieder geval op papier een stuk ambitieuzer oogt dan het beleid van de afgelopen jaren. De zes pijlers van de regeringsverklaring vormen goede prioriteiten, al had wat mijn fractie betreft het onderwijs wel een eigen pijler verdiend. Dat betekent niet dat wij alle maatregelen zullen steunen, maar dat de steven zijn gewend, is een goede zaak.

Wij zijn trots op het feit dat van het kabinet twee gastarbeiderskinderen deel uitmaken. Wij zien dit als een bekroning van een integratieproces dat zeker de laatste jaren met veel tegenwind te kampen had. Ik hoop dat de minister-president die trots deelt. Met weerzien hebben wij gezien, hoe aan deze benoemingen afbreuk is gedaan door ongefundeerde verdachtmakingen uit PVV-hoek, waar helaas enkele andere partijen in de Tweede Kamer onvoldoende scherp stelling tegen hebben genomen.

Honderd dagen praten, en dan? Moeilijke, maar noodzakelijke keuzes is het kabinet voorlopig uit de weg gegaan. Dat wordt ook met praten niet snel anders. Zo past het kabinet de hypotheekrenteaftrek niet aan, in weerwil van vele dringende adviezen om daaraan wel paal en perk te stellen. Nu de gezamenlijke hypotheekschuld in Nederland inmiddels met 540 mld. en een verdrievoudiging in tien jaar tijd groter is dan het nationale inkomen, begint de subsidiëring van die schuld groteske vormen aan te nemen. Juist nu, in een tijd van hoogconjunctuur, moet de riskante tendens van sterke stijging van huizenprijzen en oplopende schuldenlasten voor gezinnen worden gekeerd. Dat had gekund door om te beginnen een maximering van de aftrek in te voeren tegen het 42%-tarief. Het CDA heeft de slag om de hypotheekrenteaftrek gewonnen, maar een kans gemist voor een eerlijker en houdbaarder systeem van belastingheffing. Neemt het CDA ook de fiscale tegenvallers voor zijn rekening, als daarover in het kabinet knopen moeten worden doorgehakt?

Het ontslagrecht is het volgende urgente dossier waarin geen knopen worden doorgehakt. Het kabinet gaat terug naar de sociale partners, maar die kwamen er vorig jaar ook al niet uit. Uit hun ketelmuziek in de aanloop naar de participatietop krijg ik niet de indruk dat men elkaar inmiddels heeft gevonden. Onder andere de WRR is in het gat gesprongen, met het aanbevelenswaardige advies Investeren in werkzekerheid. Er moet geld komen voor herplaatsing, in plaats van voor werkloosheid, er moet voor worden gezorgd dat mensen van baan naar baan springen, en niet van baan naar WW, ontslagvergoedingen moeten worden teruggeploegd naar investeringen in omscholing en herplaatsing. Het is duidelijk dat wij die kant op moeten, maar waarom heeft zo'n advies geen duidelijke keuzes tijdens de totstandkoming van dit kabinet opgeleverd, en loopt de participatietop zo niet op een mislukking uit?

GroenLinks was al voor fiscalisering van de AOW toen de heer Bos nog gewoon bij Shell werkte. Wij waren er blij mee dat de Partij van de Arbeid vorige zomer onze ideeën leek te steunen, maar het CDA was zo gretig om Bos te demoniseren, dat een zinvolle discussie over bijdragen naar draagkracht in de kosten van de vergrijzing niet meer mogelijk is. Het AOW-plan van het kabinet heeft daarmee het lelijke gezicht gekregen van een compromis tussen twee heren die elkaar maandenlang in de verkiezingscampagne hebben verketterd. Het nu gevonden compromis straft oudere werknemers die wat eerder dan op 65-jarige leeftijd willen stoppen met werken levenslang, zelfs als zij dat doen zonder een uitkering te claimen, of als zij stoppen om te mantelzorgen. Dat eerder stoppen met werken niet meer kwalificeert voor een uitkering, is wat ons betreft akkoord, maar dat zo'n keuze wordt gestraft met een levenslange AOW-korting, is arbitrair en een ingewikkelde vorm van dwangarbeid. Daarmee is geen Bosbelasting ingevoerd, maar een Balkenendeboete. Moeilijke keuzes op milieugebied zijn concreet nog niet gemaakt, terwijl de geformuleerde ambities op het terrein van energie en mobiliteit nog zeer lastige afwegingen vergen. Wij zullen de concrete beleidsplannen van het kabinet met kritische belangstelling afwachten.

De verrommeling van het landschap zal met kracht moeten worden teruggedrongen. Zeker de Randstad, Brabant en delen van Gelderland worden in snel tempo schijnbaar lukraak volgebouwd. Het Groene Hart bestaat slechts nog in bestuurlijke discussies. Gemeenten kiezen liever voor groeiende leegstand op uitdijende bedrijventerreinen dan voor bescherming van open ruimte, kwetsbare natuur en rust. Op dit punt stellen niet alleen de voorstellen van het kabinet teleur, maar ook de analyse. De provincies hebben de verrommeling onvoldoende kunnen beheersen, en Den Haag zal op het gebied van ruimtelijke ordening echt zelf moeten willen ordenen, op straffe van "losangelisering" van een groot deel van Nederland. Kan de minister-president duidelijk aangeven, hoe die trend zijns inziens is te keren?

Een vertrouwelijke sideletter bij het regeerakkoord wil dat de Partij van de Arbeid niet langer pleit voor, en zelfs niet langer instemt met, een parlementair onderzoek naar de overwegingen die hebben geleid tot steun aan de inval in Irak, nu vier jaar geleden, en wellicht ook niet naar de vraag, of Nederland zich heeft beperkt tot het verlenen van politieke steun. De inval was strijdig met het volkenrecht, en werd in ieder geval door de belangrijkste partners in de coalition of the willing gelegitimeerd met een ongefundeerde stelling, namelijk dat zich in Irak massavernietigingswapens bevonden. De PvdA-fractie in de Eerste Kamer is niet aan het regeerakkoord gebonden, en al helemaal niet aan sideletters. Daarom heeft de heer Noten in de pers al laten weten, dit debat aan te zullen grijpen om de premier hierover aan de tand te voelen. Ik ben benieuwd naar zijn bijdrage. Nu wij al eerder voor een parlementair onderzoek naar deze kwestie hebben gepleit, heb ik ook een aantal vragen aan de minister-president. Hoe luidt de geheime afspraak precies? Is hij het met mij eens dat de Eerste Kamer aan deze formatieafspraak niet is gebonden? Of zou schending van die afspraak door de PvdA-fractie in de Eerste Kamer politieke consequenties hebben voor het kabinet? Zo ja, dan wordt het ook interessant voor de VVD. Waar is de minister-president zo bang voor? Het is toch aan de Staten-Generaal zelf om te beslissen, wat wel of niet en hoe gecontroleerd wordt? Die bevoegdheid als regeringsleider politiek blokkeren, roept de gedachte op dat er kennelijk wat te verbergen valt, waardoor een sfeer van groezeligheid rond de besluitvorming vier jaar geleden blijft hangen. Daarmee maakt de minister-president zich gijzelaar van allerhande suggesties, bijvoorbeeld dat indertijd steun is verleend om de post van secretaris-generaal van de NAVO in de wacht te slepen. Is dat nu wat je als staatsman moet willen?

De fractie van GroenLinks is voornemens de komende jaren een constructieve bijdrage te leveren aan het realiseren van een aantal goede doelen van dit kabinet. Soms zullen ons de ambities niet ver genoeg gaan, soms zullen wij fundamenteel met het kabinet van opvatting verschillen. Dat weerhoudt ons er niet van het kabinet op dit moment een goede start en veel wijsheid toe te wensen.

De heer Noten (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Het verheugt de leden van mijn fractie zeer de regering zo kort na het debat over de regeringsverklaring aan de overzijde hier te mogen begroeten, om elkaar te spreken over de visie die de regering heeft op de toekomst van ons land, haar ambities en daarmee de context waarbinnen wij de komende jaren nieuwe wetgeving in dit huis mogen verwachten.

Zowel de inhoud als de klank van de regeringsverklaring wijkt naar ons gevoel in hoge mate af van de inhoud en klank van het actuele politieke debat. In ieder geval het debat zoals dat soms luidruchtig aan de overzijde gevoerd wordt. Maar wat veel belangrijker is: misschien staat het ook wel haaks op de gevoelens zoals die in een groot deel van onze samenleving leven. Terwijl de regering kiest voor "samen werken, samen leven" zien wij om ons heen juist een toenemende polarisatie. Het lijkt wel of wij ons van elkaar verwijderen, tegenstellingen vergroten terwijl wij ze zouden moeten overbruggen. Wij horen zelfs de opvatting dat één miljoen Nederlanders, staatsburgers, zouden moeten worden uitgesloten van het passief kiesrecht. Medeburgers uitsluiten van een grondrecht omdat wij ze de publieke verantwoordelijkheid niet toevertrouwen, omdat wij twijfelen aan hun loyaliteit.

Dat debat mag ons ergeren, en dat doet het eerlijk gezegd ook, maar wij moeten gelijktijdig vaststellen dat er schijnbaar een voedingsbodem voor bestaat. Soms, ik wil het niet verabsoluteren, maar soms lijkt het of er een conservatieve wind waait, een angstige wind. De luiken gaan dicht. Mensen kiezen voor zichzelf, niet omdat ze dat willen maar omdat ze denken dat ze dat moeten. En de leden van mijn fractie begrijpen dat. Want als mensen niet voor zichzelf kiezen, wie kiest er dan voor hen? Is die zorg er als mijn ouders die zorg nodig hebben? Is die baan er nog als de grenzen verder opengaan? Krijg ik die baan, ook als ik de foute achternaam heb? Het is naar de overtuiging van mijn fractie niet een opborrelend collectief egoïsme dat ten grondslag ligt aan deze manier van denken. Onze burgers willen wel degelijk een solidaire fatsoenlijke samenleving en zijn ook ten diepste bereid om daar naar vermogen een bijdrage aan te leveren. Maar wij mogen niet van ze verwachten dat ze over hun gevoelens van onzekerheid en onveiligheid heen stappen, dat ze hun welbegrepen eigenbelang domweg vergeten, om zich vervolgens te wijden aan de goede zaak van de ander. Zo werkt het niet in het leven. Als wij een solidaire en vrije samenleving willen, dan zullen wij de solidariteit moeten organiseren. Dan zullen wij in de basale behoeften aan zekerheid moeten voorzien, dan zullen wij mensen moeten vrijwaren voor angst en armoede.

De regering kiest in alle opzichten voor een open samenleving die erop gericht is dat eenieder zijn of haar talent kan gebruiken. Dat doet ze als het gaat om Europa, en dat verheugt ons. Want Europa vraagt niet alleen om een kritische maar ook om een optimistische benadering. De regering doet dat ook als ze zich uitspreekt voor een sterke en innovatieve economie. En natuurlijk is het van belang dat wij zorgen voor ruimte om te ondernemen, onnodige regeldruk wegnemen, innovatie stimuleren en ervoor zorgen dat mensen een leven lang blijven investeren in hun kennis en hun vaardigheden. De aanval op de schooluitval juichen wij dan ook van harte toe. Maar het is de vraag of wij er in slagen om al ons talent in de samenleving te benutten, de participatie van nieuwkomers, vrouwen, ouderen en gedeeltelijk arbeidsongeschikten te bevorderen op basis van vrijblijvende afspraken met sociale partners. Het is zelfs de vraag of financiële stimulerende maatregelen afdoende zijn. De markt heeft zo zijn beperkingen, de arbeidsmarkt ook. Een strategische notie over een langere termijn is de markt onbekend. Al te intelligent is de markt niet. En van maatschappelijke vraagstukken moet de markt in de praktijk niet zo heel veel hebben. Als wij daadwerkelijk willen dat iedereen meedoet, dan moeten wij er ook voor zorgen dat er voor iedereen een plek is. Wetgeving die het aanbod van stages afdwingt, die discriminatie op de arbeidsmarkt uitsluit, die de combinatie van zorg en werk vereenvoudigt en die de deelname van minder productieve mensen bevordert, lijkt ons noodzakelijk. En natuurlijk een overheid die in haar rol als werkgever een voorbeeldfunctie vervult.

Hoe belangrijk wij het Deltaplan Inburgering ook mogen vinden, maatschappelijke participatie is een keuze die pas gemaakt kan worden op het moment dat mensen voor zichzelf kunnen zorgen. Dat klinkt paradoxaal maar dat is het niet. Het gaat hier om het verschil tussen verbondenheid en ondergeschiktheid. Pas als ik niet ondergeschikt ben kan ik me verbinden. Pas als ik vrij ben en onafhankelijk kan ik ervoor kiezen om samen te leven. Mensen die geen kans hebben op werk, die niet in de gelegenheid worden gesteld om onafhankelijk hun eigen leven vorm te geven, die kunnen en zullen zich per definitie niet verbinden met een samenleving die hen uitsluit. Met een verschil in culturele achtergrond heeft dat niets te maken. Maar wel alles met het krijgen van een eerlijke kans. Wij wensen de regering, en de staatssecretaris in het bijzonder, veel succes bij het uitvoeren van deze opdracht.

Het kabinetsbeleid stelt het kind centraal en niet de instanties, de regels en de systemen. Dat wordt nog een hele klus. Want institutionele barrières zijn stug en soms van een onverwoestbare kwaliteit. Ingesleten patronen laten zich vaak niet eens doorgronden, laat staan veranderen. Een dergelijke missie in de buitenwereld heeft alleen een kans van slagen als het in de binnenwereld op orde is. Of anders gezegd, als het zo is dat de verantwoordelijke minister zijn strijd al moet voeren binnen de boezem van het kabinet, zijn tijd moet besteden om de verschillende departementen – en dat zijn er nogal wat – enigszins inschikkelijk te krijgen, dan kan hij het verder wel schudden. De leden van mijn fractie vragen zich af of ze zich zorgen moeten maken. Ze doen dat liever niet.

Ik kan niet langs alle pijlers uit de regeringsverklaring lopen. De tijd ontbreekt. Maar aan één beleidsterrein willen wij nog kort aandacht besteden. Het gaat om de keuze voor duurzame energie. Die verheugt de leden van mijn fractie zeer. Als het gaat om solidariteit met toekomstige generaties ligt hier de uitdaging in onze tijd. De ambities van de regering zijn stevig. De wens om die te verbreden tot een Europees niveau lijken haalbaar. Maar ook hier zal wetgeving nodig zijn. Wetgeving ordent ook de domeinen waarop de concurrentie plaatsvindt. En juist als het gaat om energieopwekking en energieverbruik is dat hard nodig.

De regering heeft in haar verklaring niet alleen omstandig beschreven wat ze wil bereiken, ze heeft ook het nodige gezegd over hoe ze dat wil doen. Niet alleen het doel, maar ook de weg waarlangs doet er toe. De regering wil zich niet laten vangen in de schijntegenstelling tussen daadkracht en draagvlak. Terecht geeft ze daarom aan dat ze in gesprek wil. In gesprek met burgers, met maatschappelijke organisaties. Dat vinden wij verstandig én dat vinden wij ook nodig. Maar het is niet makkelijk. Een gesprek voeren is geen eenvoudige zaak, want in een gesprek gaat het niet om gelijk of ongelijk, het gaat niet om waar of niet waar. Een gesprek begint met de bereidheid om de eigen opvattingen en ideeën te betwijfelen. Een gesprek begint met de erkenning dat waarheden niet absoluut zijn, en als ze dat al zijn, in ieder geval niet door ons als zodanig gekend worden. Ons advies: voer die gesprekken, in al haar consequenties, of voer ze niet, maar doe niet net alsof. En nog een tweede advies: hou er niet na 100 dagen mee op. Dat komt echt raar over.

Ik kom nu tot mijn laatste punt. "De regering" – ik citeer – "blijft bereid een actieve bijdrage te leveren aan het bevorderen van een goede internationale rechtsorde", maar stelt gelijktijdig dat voor die actieve bijdrage een adequaat volkenrechtelijk mandaat vereist is. Dit is op zich een helder en eenduidig uitgangspunt, wat niet wegneemt dat wij een aantal vragen hebben. Des te meer, omdat het, helaas, niet onmogelijk is dat de regering in de komende jaren, misschien wel binnen kortere termijn dan wij zouden willen, wederom te maken kan krijgen met een NAVO-bondgenoot die opnieuw meent zelfstandig te mogen beslissen om in een ander land militair in te grijpen, met als reden de handhaving van de veiligheid en de internationale rechtsorde. Want wat is dat nu precies, een adequaat volkenrechtelijk mandaat? In beginsel is dat toch alleen een ondubbelzinnige beslissing van de Veiligheidsraad van de VN? Echter, indien de Veiligheidsraad wel over een voorstel heeft gestemd, maar dit voorstel is verworpen omdat een lid van het vetorecht gebruik maakte, kan er dan toch sprake zijn van een toereikend mandaat van de VN? Kijkt de regering daarbij naar de opstelling van de NAVO, of is die verder niet relevant? Is het voorts voldoende te verwijzen naar het niet-nakomen door het land van een Veiligheidsraadresolutie, zoals resolutie nummer 1441 over Irak? Welke zelfstandige rol mogen vervolgens berichten spelen die zijn gebaseerd op vermeende inlichtingen, afkomstig van eigen of bevriende militaire inlichtingendiensten, die zouden wijzen op de aanwezigheid van massavernietigingswapens, zoals kennelijk een rol speelde in 2003?

Het zijn deze vragen die mijn fractie in een open en eerlijk debat zou willen stellen en graag beantwoord wil hebben. Dat debat moet bij voorkeur gedegen schriftelijk worden voorbereid. Dat moeten wij nu doen en niet pas als de feitelijke vraag van buiten op ons af komt. De leden van mijn fractie willen dat dit debat niet primair over Irak gaat, maar over de vraag wanneer er sprake is van een adequaat volkenrechtelijk mandaat en hoe de parlementaire betrokkenheid bij het beoordelen daarvan verzekerd is. De leden van mijn fractie zouden het zeer op prijs stellen, als het kabinet vandaag toezegt dat zij dat debat op korte termijn met de Kamer wil aangaan. Wij wachten de reactie van het kabinet met belangstelling af.

Mevrouw De Wolff (GroenLinks):

Ik heb een aantal weken geleden een interview met de heer Noten gelezen in NRC Handelsblad, waarin hij ingaat op de kwestie die ik zelf ook heb aangesneden, namelijk dat bij de onderhandelingen over het regeerakkoord afgesproken zou zijn dat de Partij van de Arbeid afziet van het vragen om een parlementair onderzoek naar de Nederlandse betrokkenheid bij de inval in Irak. Daarover heb ik hem niet expliciet gehoord. Hij gaat eigenlijk meer naar de toekomst kijken, op dezelfde wijze als het kabinet dat zegt dat wij vooruit moeten kijken en niet achteruit. Betekent dit dat de fractie van de Partij van de Arbeid in de Eerste Kamer zich bij die politieke werkelijkheid heeft neergelegd? Of maakt zij een eigen afweging op het moment dat die discussie hier aan de orde is?

De heer Noten (PvdA):

Als die discussie hier aan de orde komt, bijvoorbeeld doordat zij in de nabije toekomst door u aan de orde wordt gesteld, maken wij per definitie onze eigen afweging. Wij zijn niet gebonden aan het regeerakkoord, dat is altijd de stelling geweest van mijn fractie. Wij voelen ons verbonden aan het regeerakkoord, maar dat is iets heel anders. Als wij hierover een debat voeren, gaan wij daar pas na afloop van het debat conclusies aan verbinden. Dat kan ook niet anders.

Mevrouw De Wolff (GroenLinks):

Ik interpreteer dit als volgt. De heer Noten zegt dat hij op dit moment niet zo ver is dat hij zelf pleit voor een parlementair onderzoek naar de achtergronden van de inval in Irak vier jaar geleden.

De heer Noten (PvdA):

Dat klopt. Wij gaan daar niet zelf voor pleiten, maar ik ben ervan overtuigd dat u dat gaat doen. Wij zullen die discussie met elkaar voeren, maar dat initiatief komt echt niet bij ons vandaan. Het gaat er naar mijn gevoel om dat wij op korte termijn een aantal politieke vragen kunnen beantwoorden over de eventuele inzet van Nederlandse militairen of politieke steun van de Nederlandse overheid aan een mogelijke inval elders. Die vragen wil ik voor de toekomst beantwoord hebben. Ik wil niet twee of drie jaar moeten wachten tot er een of ander onderzoek komt waarover wij die politieke discussie gaan voeren, want die kan volgende maand actueel zijn. Dat is mijn insteek. Het is helaas ook reëel dat deze volgende maand actueel kan zijn.

Mevrouw De Wolff (GroenLinks):

Ik heb die uitnodiging genoteerd.

De heer Noten (PvdA):

Wij gaan heel graag met iedereen in debat, zoals u weet.

De heer Werner (CDA):

Ik wil toch nog even helderheid voor onze meningsvorming en eventueel voor de tweede termijn. Gaat het debat dat de heer Noten vraagt, over de toekomst en over de passage in het regeerakkoord over hoe om te gaan met een volkenrechtelijk mandaat, waarbij is omschreven onder welke condities en met welke procedures? Of wil hij in dat debat ook nog debatteren over de totstandkoming van de besluitvorming in 2003?

De heer Noten (PvdA):

Nee, want dat debat is aan de overzijde al tientallen keren gevoerd. Ik heb er helemaal geen behoefte aan om dat nog een keer te doen. Het gaat mij om het voeren van een debat dat ertoe doet. Op grond waarvan nemen wij besluiten? Wat zijn overwegingen? Niet op grond waarvan hebben wij dat gedaan, maar op grond waarvan gaan wij dat doen, dat is de vraag die aan de orde is.

De heer Werner (CDA):

Dat is een duidelijke stellingname. U vraagt naar een debat over hoe wij in de toekomst omgaan met de passage in het regeerakkoord en niet meer over de besluitvorming van vijf jaar geleden.

De heer Noten (PvdA):

Niet over de besluitvorming van vijf jaar geleden, maar het lijkt mij wel ingewikkeld om zo'n debat volstrekt in abstracto te voeren. In dat debat zal ongetwijfeld worden gerefereerd aan afwegingen die in het verleden zijn gemaakt. Het gaat mij er niet om, te komen tot een beoordeling van wat er toentertijd is gebeurd. Dat vind ik niet aan de orde. Het gaat mij er om, lessen te leren die wij kunnen gebruiken bij een toekomstig besluit.

De heer Werner (CDA):

Ik heb het vraagstuk van het volkenrechtelijk mandaat uitvoerig aan de orde gesteld bij de algemene politieke beschouwingen in 2003-2004, naar aanleiding van Irak. Wilt u het debat in die zin continueren? Dan praten wij in feite niet over Irak, maar over hoe wij in de toekomst met een volkenrechtelijk mandaat omgaan. Uw verzoek aan het kabinet is om dat debat in deze Kamer te voeren.

De heer Noten (PvdA):

Ja.

De heer Kox (SP):

Ik hoorde de fractievoorzitter van de Partij van de Arbeid iets vreemds zeggen. Hij zei dat het debat over hoe dat toen is gegaan, aan de overzijde al uit-en-ter-na is gevoerd. Was het niet zo dat zijn fractie aan de overkant zei dat dit debat moet worden gevoerd aan de hand van een parlementair onderzoek? Dat eiste zij, dat wilde zij en dat moest zij hebben. Zij wilde niet in de regering, als zij dat niet kreeg. Dat debat was volgens de fractie van zijn partij aan de overkant niet gevoerd en zou gevoerd moeten worden. Als het daar niet gevoerd mag worden, wordt de vraag actueel of wij er in deze Kamer over kunnen praten om dat wel te doen. Je kunt niet over de toekomst praten zonder het verleden, want dan moet je wel een heel erg eendimensionale mens zijn. Hoe zit dat nu precies? Is dat debat nu wel of niet gevoerd?

De heer Noten (PvdA):

Mijn fractie gaat ervan uit dat wij alle kennis en inzichten hebben die wij nodig hebben om dat debat naar behoren te voeren. Voor zover wij die niet hebben – ik sluit niet uit dat dit bij u het geval kan zijn – gaan wij er schriftelijke vragen over stellen. Ik heb gepleit voor een gedegen schriftelijke voorbereiding. Als u vragen hebt waarop u antwoord wilt hebben, omdat u dat antwoord nodig hebt om het debat naar behoren te kunnen voeren, dan stelt u die vragen. Dat heeft niets met onderzoek te maken, maar met een debat met het kabinet. Daarbij vraag je om de informatie die je nodig hebt.

De heer Kox (SP):

Ik wil het niet vervelender maken dan het is...

De heer Noten (PvdA):

Het voelt niet vervelend.

De heer Kox (SP):

U gaat hier geen initiatieven nemen, enzovoorts, dat begrijp ik allemaal wel, maar de vraag was aan de orde of u vindt dat het debat aan de overkant al voldoende is gevoerd. Volgens mij vond uw en mijn fractie hier en aan de overkant dat dit niet zo was en dat er een parlementaire enquête moest komen. Uw voorman aan de overkant heeft gezegd dat hij dat met pijn in het hart heeft moeten toegeven en niet binnen heeft gehaald. Als dat debat daar niet wordt gevoerd, moet het dan niet hier worden gevoerd?

De heer Noten (PvdA):

Ik probeer bij mijn eigen verantwoordelijkheid te blijven. Het gaat om een buitengewoon belangrijk onderwerp: de besluitvorming over wat wel of niet een volkenrechtelijk mandaat is en op welke momenten wij ons wel of niet met een oorlog verbinden. Het gaat niet alleen om belangrijke besluitvorming, maar het doet er ook toe dat deze parlementair is geborgd. Dat is de discussie die ik wil. Ik wil geen onderzoek om het onderzoek als zodanig. U komt straks met een initiatief. Dat is prima. Wij gaan dan met elkaar in debat. Ik hoor dan ook wat voor soort onderzoek u wilt, waar dat toe moet leiden en wat het belang ervan is. Mijn stelling is dat ik niet wacht op dat onderzoek, voordat ik dat debat ga voeren. Dat duurt mij te lang en dat vind ik onzin.

Mevrouw De Wolff (GroenLinks):

Nu wordt het toch weer een beetje anders wat de heer Noten zegt. Ik moet de heer Kox nageven dat door de Partij van de Arbeid jarenlang is gezegd dat wij een parlementair onderzoek of een parlementaire enquête zouden moeten houden naar de vraag of het parlement vier jaar geleden voldoende is ingelicht door het kabinet en hoe de politieke steun voor de inval in Irak tot stand is gekomen. Kennelijk bestaat die behoefte nu ook niet meer bij de heer Noten. Dat proef ik uit zijn beantwoording van de vragen van de heer Werner en de heer Kox. Die behoefte is kennelijk verdwenen bij de fractie van de Partij van de Arbeid.

De heer Noten (PvdA):

Nee, ik ga terug naar wat ik in eerste instantie heb geantwoord. Als er een debat komt over de vraag of er wel of niet een parlementair onderzoek moet zijn, gaan wij dat debat voeren, maar mijn insteek is de behoefte aan een debat over hoe de besluitvorming in de toekomst moet plaatsvinden. U krijgt daarover nu geen uitspraak. Die krijgt u pas na afloop van het debat, niet ervoor. Dat moet u toch kunnen begrijpen.

De heer Kox (SP):

Mevrouw de voorzitter. De Vrije Universiteit zal trots zijn op dit plaatje. Het is niet niets dat een universiteit de drie kopstukken van een kabinet levert. Alleen al daarom denk ik dat dit debat de moeite waard is. Er zijn zoveel foto's gemaakt in deze Kamer, waar zij van harte welkom zijn, dat het een mooi plaatje oplevert. Collega Werner had eigenlijk geen zin om aan dit debat mee te doen, maar hij heeft dat toch ruimhartig uitgelegd. Ik heb met plezier geluisterd naar zijn toelichting en die van de anderen. Ik heb de eerste minuten van de heer Rosenthal helaas gemist, maar die zal ik zeker nog teruglezen.

Het motto van dit kabinet is samen werken, samen leven. Dat zal ook moeten gelden voor de relatie tussen het kabinet en deze Kamer. Zonder samenwerking met deze Kamer kan het kabinet geen van zijn wetsvoorstellen aangenomen krijgen, zelfs niet als het oude plannen zijn van de vorige regering. Zo is het nu eenmaal. Staatssecretaris Huizinga heeft twee weken geleden het wetsvoorstel inzake de modernisering van het waterschapsbestel mee naar huis moeten nemen. Vorige week deed minister Verburg hetzelfde met de herziene Pachtwet. In dit huis is de ongeschreven hoofdregel: als het wetsvoorstel niet goed is, gaat het terug.

Het lijkt mij in dit debat over de nieuwe regeringsverklaring van belang om in te gaan op een aantal zaken die gelden voor de relatie tussen de Eerste Kamer en het kabinet. Wie brokken wil voorkomen, houdt er rekening mee dat de Staten-Generaal bestaan uit een Tweede en een Eerste Kamer. Als wij het erop aan willen laten komen, beslist immers ook de senaat over het lot van het kabinet. Het is goed om dit punt bij deze kennismaking vriendelijk maar nadrukkelijk te markeren. De vertrouwensregel tussen kabinet en parlement betreft beide Kamers. Daarom trad minister De Graaf af, nadat hij in de Eerste Kamer onvoldoende steun kreeg voor zijn voorstel om de benoeming van de burgemeester uit de Grondwet te halen. Daarom moest premier Kok ooit naar de koningin nadat collega Wiegels sonore en doorslaggevende "tegen" in dit huis had geklonken.

Toch is de relatie van de regering met beide Kamers niet gelijk. Het politieke primaat ligt aan de overzijde en dat is ook goed zo. Daar is het debat over het regeerakkoord gevoerd en dat hoeft hier niet uitgebreid over te worden gedaan; zo zijn de taken verdeeld. Naast het feit dat de verhouding met de beide Kamers niet gelijk is, bindt het regeerakkoord slechts de coalities in de Tweede Kamer en niet hun geestverwanten in de Eerste Kamer. Zo heb ik het althans altijd begrepen. In het recente verleden was de VVD op dit punt even dissident, toen haar hoofdbestuur na de nacht van Wiegel voorstelde dat haar Eerste Kamerfractie zich voortaan wel politiek gebonden zou moeten achten aan het regeerakkoord. Collega Rosenthal heeft zijn partij weer goed op het spoor gekregen en weer laten terugkeren in het kamp dat zegt dat er noch een formele noch een politieke binding tussen senaat en regeerakkoord behoort te zijn. Waarvoor hulde! Overigens leek het mij de afgelopen jaren dat de fracties van de VVD en het CDA hier soms toch wetsvoorstellen goedkeurden, die zij eigenlijk wegens gebrek aan kwaliteit of wegens uitvoerbaarheid liever hadden willen afkeuren. Omdat het kabinet dan in zwaar weer zou komen, hebben zij dat niet gedaan. Ik kijk mevrouw Van Leeuwen nu aan, maar dat is strikt toevallig. Volgens mij hebben wij die situatie gehad en wist de minister-president ook dat het er in de Eerste Kamer zo aan toeging.

Ik ben geïnteresseerd in de positie van de minister-president in deze kwestie. Hij heeft immers voor wat verwarring gezorgd door aan de vooravond van de Statenverkiezingen vanuit Brunssum waarschuwende woorden te spreken aan het adres van de oppositiepartijen VVD en SP. Die partijen hadden gezegd dat zij, indien mogelijk, wetsvoorstellen van het kabinet over het invoeren van een Bosbelasting voor mensen boven de 65 en een aanvullende variant voor mensen die vóór hun vijfenzestigste stoppen met werken, in de Eerste Kamer niet zouden steunen. Dat noemde de minister-president "een politiek spel" en dat was geen compliment. Hij heeft ook gezegd dat "nee" tegen deze wetsvoorstellen zeggen dit land niet verder helpt. Was deze interventie van de minister-president niet overdreven en misschien zelfs enigszins ongepast? Miskent hij met die reactie juist niet de specifieke rol van de Eerste Kamer? Onze oud-collega Heijne Makkreel heeft ooit helder gezegd dat de enige praktische functie van de senaat is om af en toe iets af te keuren wat door de Tweede Kamer is goedgekeurd. Minister Donker Curtius heeft een eeuw eerder al gezegd dat de senaat er niet is om het goede te doen, maar om het slechte te voorkomen. Mijnheer de minister-president, dat doe je dan door "nee" te zeggen. De grondwetgever heeft dat bewust zo gewild door de senaat niet het recht van amendement en het recht van initiatief te geven, maar wel het recht om het voorliggende wetsvoorstel af te keuren. Graag zou ik een reactie van de minister-president op dit interessante staatsrechtelijke thema willen hebben.

Natuurlijk kan langzaam bij de minister-president het inzicht rijpen dat wij in het licht van de nieuwe omstandigheden wellicht verder over verdergaande staatsrechtelijke vernieuwing moeten nadenken, bijvoorbeeld over ons voorstel om de huidige twee Kamers van de Staten-Generaal te verheffen tot die ene, alles omvattende Kamer van de Staten-Generaal. Ook daarover hoor ik graag het oordeel van de minister-president.

De minister-president leek zich pas in Brunssum datgene te realiseren waarvoor onze oud-collega Vis al veel eerder waarschuwde, namelijk dat wij er niet van moeten opkijken als de politieke verhoudingen in beide Kamers niet dezelfde zijn en dat het goed is om na te denken wat daarmee moet worden gedaan. Hoe denkt de minister-president in voorkomende gevallen om te gaan met niet-parallelle verhoudingen in de Staten-Generaal?

Elke regering doet er verstandig aan om de Eerste Kamer goed te bedienen en daarbij ook rekening te houden met de opvattingen van de oppositiepartijen. Dit heeft de premier gezegd in de regeringsverklaring en ik ga ervan uit dat die opmerking ook voor de Eerste Kamer geldt. Als dat zo is, dan stellen wij dat erg op prijs. In het verleden hebben wij dat bij andere kabinetten namelijk wel eens anders gehoord.

De regeringsverklaring klinkt op een aantal punten goed. Wie deze verklaring vergelijkt met de regeringsverklaring van het kabinet-Balkenende II kan het niet ontgaan dat niet alleen de toon maar ook de analyse anders is. Volgens mij denken de beide vicepremiers daar ook zo over. Dat was voor hen waarschijnlijk de reden om toe te treden tot dit kabinet. Als de regeringsverklaring zegt dat Nederland actiever in de wereld moet zijn en meer zal moeten investeren in een gezonde economie, meer verantwoordelijkheid zal moeten nemen voor mens, dier en natuur, zal moeten werken aan meer sociale samenhang en veiligheid en zal moeten zorgen voor een slagvaardiger en niet bureaucratische overheid, dan is het net alsof wij onszelf terughoren en alsof onze kritiek op de eerdere kabinetten-Balkenende nu wordt herhaald door het laatste kabinet-Balkenende. Wij zien dan ook reikhalzend uit naar al die wetsvoorstellen die ook van ons hadden kunnen zijn, van gratis schoolboeken in het voortgezet onderwijs tot maatregelen om de menselijke maat weer te laten prevaleren in de publieke sector, in de verpleeg- en verzorgingshuizen, in het onderwijs en bij de overheid zelf.

Hoe drukker het kabinet het heeft met het voorleggen van goede voorstellen, hoe minder tijd hopelijk overblijft om ook met slechte voorstellen te komen, zoals over uitbreiding van de marktwerking in de zorg. Ik kan nu al zeggen dat wij daar in deze Kamer "nee" tegen zullen zeggen, ook al komen die plannen van onze zeer gewaardeerde oud-collega Klink. Wij zijn allemaal loyale senatoren, maar wij doen niet aan verschillen in loyaliteit met betrekking tot leden van het kabinet. Alle leden van het kabinet zijn ons even lief.

De regeringsverklaring spreekt ons op best veel punten aan. Dat mag gezegd worden, want dat is ook wel eens anders geweest. Dat geldt ook voor het regeerakkoord, hoewel daarin ook heel wat staat wat ons hartje niet echt sneller doet kloppen. Ik noemde al de marktwerking in de zorg en de geamendeerde Bosbelasting. Er zijn ook zaken die wel afgesproken, maar niet opgeschreven zijn. Niet opgeschreven, maar wel afgesproken is dat de onbeperkte hypotheekrenteaftrek blijft, alle eerdere beloften van sommige partijen ten spijt. Niet opgeschreven, maar wel afgesproken is ook dat er geen parlementair onderzoek mag komen naar de Nederlandse betrokkenheid bij de oorlog in Irak. Onderhandelingen hebben hun prijs. Soms wordt er geruild: geen aanpak van de hypotheekrenteaftrek en geen verdere huurliberalisatie. Wij vragen ons echter af in hoeverre het zindelijk is om bij de vorming van de regering af te spreken dat het parlement op voorhand zijn controlerende rol op één wezenlijk en belangrijk punt, de Nederlandse betrokkenheid bij een oorlog die totaal uit de hand gelopen is, niet mag uitvoeren. Ik vraag de minister-president in hoeverre het adagium "de regering regeert, het parlement controleert" daarmee geweld wordt aangedaan.

Een andere vraag is of die afspraak ook deze Kamer bindt. Nu de Tweede Kamer op dit punt haar handen heeft laten vastbinden, denkt mijn fractie erover om gebruik te maken van de bevoegdheid die in artikel 70 van de Grondwet sinds 1877 aan ons is toebedeeld. Het feit dat de grondwetgever het nodig vond om ook de senaat het recht te geven om, onafhankelijk van de positie van de regering, een parlementair onderzoek in te stellen, geeft aan hoe belangrijk de grondwetgever de onafhankelijkheid van de senaat op dit punt vond. Ik neem aan dat de minister-president daar niet aan af wil doen. Zo ja, dan rijst ook nu weer de vraag wat deze regering eigenlijk met deze Kamer zou willen. Het sparen van de kool en de geit blijft ingewikkeld.

Ik heb goed geluisterd naar collega Noten en de andere sprekers. Wij willen de komende maanden in goed overleg met andere fracties in dit huis in ieder geval de wenselijkheid en de haalbaarheid van zo'n eerste senatoriale parlementaire enquête onderzoeken. Wij willen vervolgens op basis van die gesprekken met voorstellen komen. Graag hoor ik van de minister-president of de regeringsfracties in deze Kamer op voorhand al gebonden zijn aan een aan de overkant gemaakte afspraak. Zo ja, dan maakt dat de discussie hier erg moeilijk. Zo niet, dan kunnen wij op basis van onze eigen zelfstandigheid hier een discussie gaan voeren.

Wij zijn blij met het feit dat wij nu een regering hebben. Dat is echt waar, ook al is duidelijk dat wij liever een andere regering hadden gehad. Die SP-ministers komen er echter toch wel. Dat is geen kwestie meer van "of", maar van "wanneer". Geduld hebben is een schone zaak. Voorlopig zijn de bewindslieden van het CDA, de PvdA en de ChristenUnie aan zet. Laat ik helder zijn: hoe beter zij het doen, hoe fijner wij dat zullen vinden. Het gaat per slot van rekening niet over de vraag wie het doet, maar om het feit dat het gedaan wordt.

De minister-president zei tijdens onze vorige ontmoeting bij het Europadebat dat hij het jammer vond dat onze plezierige samenwerking, die altijd met boeken en koeken werd omringd, aan het verschralen was. Hij had gelijk. Het is belangrijk om op zijn tijd attent te zijn, dus vandaag heb ik voor de minister-president weer een cadeau meegebracht. Het is een boek in het Grieks. Ik kan het niet lezen, maar de ministers als oud-VU-studenten natuurlijk wel. Het is gisteren in Athene gepresenteerd door Jan Marijnissen. De Grieken waren er enthousiast over. Dat zegt natuurlijk niets over de Nederlanders, maar ik geef het de minister-president graag. Als ik op tijd binnen was gekomen, had ik ook twee gevulde koeken voor de viceministers-presidenten meegenomen, maar dat zal ik in de pauze doen.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Mevrouw de voorzitter. Het aantreden van het nieuwe kabinet is voor de Eerste Kamer voor het eerst reden om ook aan de regeringsverklaring aandacht te schenken. Dat dit nooit eerder gebeurde, heeft misschien wel te maken met het gelijkstellen van regeerakkoord en regeringsverklaring. Het regeerakkoord is gesloten tussen coalitiepartijen in de Tweede Kamer, met de regeringsverklaring zet het nieuwe kabinet kort uiteen wat zijn beleid zal zijn. Aan het regeerakkoord hebben wij hier dus geen boodschap, zij het dat er tussen gelijkgezinde partijen in de Eerste en Tweede Kamer sprake zal zijn van een onderlinge morele binding. Zij behoren immers tot dezelfde politieke richting. Het is terecht dat de Eerste Kamer expliciet aan de regeringsverklaring aandacht geeft, zoals ook altijd aan de Troonrede. Dat zeg ik met een knipoog aan het adres van de heer Werner. Immers, met de regeringsverklaring presenteert zich het nieuwe kabinet aan de Staten-Generaal, die in Nederland nog altijd uit twee Kamers bestaat.

Allereerst feliciteer ik namens de fractie van de ChristenUnie dit kabinet met zijn aantreden. Wij spreken de hoop uit dat met dit kabinet een meer stabiele regeringsperiode aanbreekt dan wij de laatste jaren gewend waren. Ook hopen wij dat het kabinet erin zal slagen om het in allerlei opzicht geschonden vertrouwen tussen de regering en het volk te herstellen en zelfs te versterken. De minister-president wensen wij in het bijzonder geluk, omdat hij tot veler verrassing opnieuw leiding geeft aan dit kabinet en omdat de richting waarin dit kabinet koerst – met behoud van eerdere hervormingen – toch een andere is.

Het kabinet staat voor een uitdagend, ambitieus en zeer positief getoonzet programma. Daarmee verlaat dit kabinet het doorgeschoten individualiseringsproces en kiest het voor gemeenschap, voor het gemeenschappelijke, voor het samen doen. De liberaliseringspolitiek wordt ingeruild voor meer sociaal gericht beleid, voor versterking van sociale samenhang. Wij zijn immers terecht gekomen in een zielloos materialisme, dat vele gevaren in zich bergt. Het is inderdaad "time to turn". Zo'n cultuuromslag moet wortels hebben of wortel schieten. Anders blijft het bij woorden. Steeds duidelijker wordt dat de overheersende materiële waarden in onze maatschappij ernstige keerzijden hebben en problemen hebben doen ontstaan. Geestelijke waarden moeten weer meer aandacht krijgen. Van die waarden kan de politiek onmogelijk de bron zijn, maar de politiek kan er wel voorwaarden voor scheppen en signalen van noodzaak afgeven. Zonder aandacht voor geestelijke waarden zal de kwaliteit van de samenleving niet vorderen. De beoogde versterking van de internationale rechtsorde en verbetering van hulp aan armen, zieken en achtergestelden kan bijvoorbeeld niet zonder opofferingsgezindheid. Is de minister-president ervan overtuigd dat dit besef voldoende aanwezig is en hoe denkt het kabinet de juiste signalen ter versterking af te geven?

De derde pijler van het regeringsbeleid betreft het milieu. Uit de regeringsverklaring klinkt een optimistische toon. Wij hopen ook op Europese en internationale daadkracht. Maar dan toch wel onder voorwaarde dat de armen van deze wereld er ook beter van worden? Zo kan het toch onmogelijk de bedoeling zijn om duurzame energie, bijvoorbeeld bio-energie, te bevorderen ten koste van voedsel voor de hongerigen? Hoe kunnen beide doelstellingen worden verenigd?

Graag stemmen wij in met een deltaplan voor inburgering. Maar nodig daartoe is wel dat de problemen bij name genoemd worden. Zo wordt door velen de zogenaamde islamisering van de samenleving als een grote bedreiging ervaren. Rustige en weloverwogen analyse van die dreiging en het wijzen van een uitweg uit de dreigende problemen is hard nodig. "Kreten" en bangmakerij helpen hier in het geheel niet. Wie islamitische ideologen bestudeert – ik heb de laatste tijd daarvoor tijd vrijgemaakt – komt tot de conclusie dat er naast vredelievende en spirituele krachten ook krachten zijn die het Westen willen vernietigen en daarvoor gebruikmaken van geweld. Wij moeten daarop zeer alert zijn en tegelijk de vredelievende krachten daarbij nationaal en internationaal inschakelen. Is het kabinet ervan overtuigd dat wij voldoende de problemen en de achtergronden ervan kennen om adequaat op te treden?

Aandacht voor meer veiligheid – de vijfde pijler – is noodzakelijk. Identificatie, chipstechnologie en beheersing van nummering van elke burger kunnen daartoe bijdragen. Maar ook hier is een keerzijde: informatie op grond van geloof, ras, seksuele voorkeur, gehandicapt zijn, enzovoort kan ook worden misbruikt om mensen te selecteren, te isoleren en zelfs te vernietigen. De geschiedenis leert ons dat. Een maatschappelijk debat over deze ontwikkeling lijkt ons zeer gewenst. Het kabinet ook?

In deze Kamer zijn meer dan eens interdepartementale beleidsdebatten gehouden, zoals over ruimtelijk-economische ontwikkeling in Nederland, arbeidsmarkt en onderwijs. Het nieuwe kabinet heeft nu twee programministers, één voor jeugd en gezin, en één voor wonen, wijken en integratie. Het zijn niet alleen de onderwerpen die voor een interdepartementale aanpak geschikt zijn, maar ze zijn ook maatschappelijk gezien vanwege de vele problemen zeer noodzakelijk. Wij spreken de wens uit dat deze aanpak succesvol zal blijken te zijn en te zijner tijd meer navolging zal krijgen. Verkokering overstijgen en inefficiëntie tegengaan zijn hard nodig. Belangrijk is een voortdurende evaluatie van deze nieuwe aanpak. Staat de minister-president daarvoor garant?

Het kabinet beoogt allerlei maatschappelijke vormen van dialoog. Het is te hopen dat professionals uit het maatschappelijk veld, wat dan wel genoemd wordt, de strijd tegen de Haagse kaasstolp ten goede zullen beslechten. Wat ons betreft moet echter wel reeds tijdens en vanzelfsprekend na het proces van de dialoog getoond worden dat de regering regeert. Dat zal haar gezag bevestigen. Is het daarbij de bedoeling dat gestelde doelen tijdens de rit worden vastgehouden, zodat ze ook daadwerkelijk zullen worden bereikt? Daarbij denken wij met name ook aan de beoogde afslanking van het overheidsapparaat en vermindering van de bureaucratie. Zo'n doel is al zo vaak gesteld, maar ook zo vaak bij lange na niet gehaald. En als het nu wel lukt, zal het broodnodige vertrouwen tussen regering en burgers worden versterkt. Hoe denkt het kabinet dit succes nu wel binnen te halen?

In de regeringsverklaring staat vele keren "samen". En terecht. Dat trok de aandacht, maar nog meer krijgen woorden als innovatie, ondernemingszin, vernieuwing en vooral creativiteit nadruk. Dat is ook terecht. Onterecht is het dat het weinig aandacht trok dat "creativiteit" op allerlei niveaus gewenst is. Tot mijn schrik, ook niet in de Tweede Kamer.

Een van de dingen die in de loop van de jaren onder druk zijn komen te staan, is ruimte voor creativiteit van de student, van de onderzoeker, van de ondernemer, van de burger. Die creativiteit is hard nodig voor innovatie van het onderzoek, voor paradigmawisseling in de wetenschap, voor vernieuwing van het onderwijs, voor toepassing van wetenschappelijke kennis, voor nieuwe uitvindingen en voor de toenemende vraag naar ondernemers. Eigenlijk allemaal zaken die op de politieke agenda hadden moeten staan. Het is betreurenswaardig dat de creativiteit als grondvoorwaarde voor cultuurvorming verwaarloosd is.

De uit de kluiten gegroeide materialistische welvaartsstaat is daaraan vast debet. Dat is begonnen toen nivellering en uniformering van iedereen en alles als het hoogste goed werd geprezen. Individueel uitblinken en rijke variatie in creativiteit verdwenen; de enige maat werd de middelmaat. Verschraling en eenzijdigheid werden troef. Bureaucratie kreeg alle kansen. Deze uniformering en nivellering is ons inziens de grondoorzaak van de stagnatie op allerlei terreinen. Creatievelingen werd de kans ontnomen, veel intellectuele potentie werd vernietigd. Om die schade ongedaan te maken, is verhoogde aandacht voor creativiteit en vorming hard nodig. Het kabinet noemt het woord vaak, maar wat wordt er nu precies mee bedoeld en hoe wordt het bereikt? Creativiteit kan zich ontwikkelen en deze ontwikkelde creativiteit is de grondvoorwaarde voor het bewandelen van nieuwe wegen, voor het verleggen van grenzen, voor het scheppen van nieuwe mogelijkheden en toch ook en vooral gericht op een gezonde, vernieuwende samenleving. Als dat gebeurt, zal dat voor het onderwijs, de economische ontwikkeling, de arbeidsmarkt positieve gevolgen hebben.

Ik kan mij niet helemaal aan de indruk onttrekken dat het woord "creativiteit" gebruikt wordt, omdat we dat te veel hebben gemist. Toch zal het noemen alleen volstrekt onvoldoende zijn. Hoe gaat het kabinet dit prachtige woord "creativiteit" op allerlei terreinen inhoudelijk bevorderen? Welke initiatieven staan er op stapel? Die mogen wij toch wel verwachten gezien het veelvuldige gebruik van het woord "creativiteit" in de regeringsverklaring?

Mevrouw de voorzitter. Graag ontvang ik een reactie op mijn bijdrage. Alle leden van het kabinet, maar inzonderheid de minister-president en zijn vicepremiers, wensen wij veel wijsheid en zegen.

De heer Schuyer (D66):

Voorzitter. De minister-president zal wat de D66-fractie betreft een makkelijke middag hebben, want wij hebben niet alleen geen behoefte aan dit debat, wij vinden dat het in de senaat niet thuishoort. En daar wil ik toch iets over zeggen.

Natuurlijk is het mogelijk om punten ter sprake te brengen die geheel vreemd zijn aan de agenda van vandaag, zoals novellen, maar we kiezen daar toch liever een ander moment voor – hoewel wij het zeer eens zijn met de opmerkingen daarover – en hebben bovendien de indruk dat het vraagstuk niet zozeer een kabinetsvraagstuk is als wel het vraagstuk van een enkele minister. Het is bij mijn weten nog nooit eerder voorgekomen dat in deze Kamer een debat gevoerd wordt over een verklaring die in deze Kamer helemaal niet is afgelegd. Daar komt nog bij dat er in het debat punten worden genoemd – Irak is al genoemd en straks misschien ook nog wel de gewetensbezwaarde ambtenaren – die in die verklaring ook helemaal niet voorkomen. Een duidelijker bewijs dat het dus wel degelijk om politieke aspecten uit het regeerakkoord gaat, is toch moeilijk te geven.

Nu staat D66 bekend als een partij met belangstelling voor bestuurlijke vernieuwing. En zolang je maar van de Grondwet afblijft, kun je daarin ook successen boeken. Die belangstelling voor bestuurlijke vernieuwing is ingegeven vanuit de overtuiging dat onze wereld er iets anders uitziet dan in de tijd van Thorbecke. Er is niets op tegen om in het denken over bestuurlijke aanpassingen ook de positie en de plaats van de Eerste Kamer in ons bestel te betrekken, zoals D66 ook voortdurend heeft gedaan. Over de wijze van verkiezing – bijvoorbeeld terug naar de situatie van voor de Grondwet van 1983, een verkiezing waarmee de helft van de Kamer wordt vervangen, zodat de samenstelling minder aan de politieke actualiteit is gekoppeld –, over het bestaansrecht van de Eerste Kamer, het terugzendrecht van de Eerste Kamer, over de instelling van wat het constitutionele hof wordt genoemd. Daarover wordt met de regelmaat van de klok discussie gevoerd. Maar over één zaak bestaat in onze kring volstrekte duidelijkheid en eigenlijk ook wel algemeen in deze Kamer, namelijk dat deze Kamer geen duplicaat moet willen zijn van de Tweede Kamer. Natuurlijk doet ook de Eerste Kamer aan politiek, maar als het even kan, wordt dat toch gedaan vanuit een ander vertrekpunt. Dat is naast de klassieke aspecten als het beoordelen van rechtmatigheid en uitvoerbaarheid ook steeds meer komen te liggen bij het onderzoeksaspect. Een mooi voorbeeld daarvan is het debat dat wij hier enige tijd geleden hebben gevoerd over de ruimtelijke en de economische orde, eindigend in een motie-Lemstra waarmee nadrukkelijk ook de positie en de meerwaarde van de Eerste Kamer kon worden geëtaleerd. Maar wat we vandaag meemaken is niet anders te duiden dan dat een politiek debat wordt gevoerd over een aan de overzijde afgelegde verklaring, waarin plannen zijn genoemd of kwesties voor behandeling zijn uitgesloten die aan de overzijde om welke reden dan ook een politieke meerderheid niet welgevallig zouden kunnen zijn, zonder dat die politieke meerderheid dat in stemgedrag duidelijk kan maken.

Laat er geen misverstand over bestaan dat mijn fractie het verwerpelijk vindt om via een regeerakkoord het parlement op voorhand te muilkorven en dat mijn fractie het ook onjuist vindt om per regeerakkoord te regelen dat bepaalde mensen een volstrekt democratisch genomen besluit om huwelijken tussen mensen van gelijk geslacht te sluiten niet hoeven uit te voeren. En de partijen die dit regeerakkoord hebben gesloten, dienen daarvoor ook de volle verantwoordelijkheid te dragen!

De heer Kox (SP):

Mevrouw de voorzitter. Ook bij de fractievoorzitter van D66 valt het mij op dat hij het debat eigenlijk niet wil, maar toch ook heel veel ter sprake brengt. Kan hij ingaan op mijn insteek? Wij hebben een nieuwe regering die aan de overzijde heeft gedebatteerd over het regeerakkoord. Die regering heeft echter ook een relatie met ons. Het is dan toch niet vreemd om haar aan het begin van die nieuwe periode te vragen hoe zij haar relatie met ons ziet, bijvoorbeeld op de punten die de fractievoorzitter van D66 net noemde? Gelden afspraken die u met de Tweede Kamer heeft gemaakt ook voor ons? Deze vragen zijn toch goed om de werkverhouding duidelijk te krijgen en om te weten hoe deze nieuwe regering denkt om te gaan met dit deel van het parlement? Ik kan mij niet goed indenken dat een partij van de bestuurlijke vernieuwing dat slechte vragen zou vinden. Wijsheid komt niet altijd snel, maar deze wijsheid zouden wij volgens mij zelfs heel lang in stand moeten houden!

De heer Schuyer (D66):

Als je voor opheffing van de Eerste Kamer bent is daar inderdaad veel voor te zeggen. Als je dat maar vaak genoeg zegt, stijgt de irritatiegraad zodanig dat de discussie alleen maar verhevigd wordt.

De heer Kox (SP):

Volgens mij zitten deze leden van het kabinet er vrolijk en vriendelijk bij. Ik zie daar helemaal geen irritatie!

De heer Schuyer (D66):

Omdat ze hier natuurlijk ook niets te vrezen hebben! Waarom zouden ze!

De heer Kox (SP):

Mijn vraag blijft waarom u niet wil dat deze Kamer de regering vraagt naar de toekomstige werkverhouding. Is daar met het aantreden van deze nieuwe regering verandering in gekomen, blijft die hetzelfde, mag deze Kamer wel of niet gebruik maken van haar grondwettelijke bevoegdheden? Dat zijn toch serieuze aangelegenheden? Waarom bent u daar nu zo bang voor?

De heer Schuyer (D66):

Ik ben daar niet bang voor, maar vind het een onwenselijk ontwikkeling. En waar u heen wilt, kan wat mij betreft ook heel goed in beleidsdebatten die wij hier al jaar en dag per departement voeren en waar per onderwerp heel duidelijk een aspect aan de orde kan komen, waar ook niet alleen fractievoorzitters maar een gehele fractie aan kan deelnemen.

Wat ons betreft, gaat het niet aan om via de achterdeur van de senaat te trachten verandering te brengen in die opstelling. Als de senaat dat wil, dan is het moment het beoordelen van wetsvoorstellen die dit regelen of het ogenblik waarop via een beleidsdebat wordt gereageerd op voornemens die bijvoorbeeld op Prinsjesdag zijn uitgesproken. Er is een groot verschil of de binding aan het regeerakkoord een formele of een morele binding is. Om dat verschil duidelijk te markeren, wordt in deze Kamer in ieder geval tot nu toe niet gesproken over het regeerakkoord noch over de regeringsverklaring die daar niettemin noodzakelijkerwijs een afgeleide van moet zijn. Als we aan dat basisprincipe gaan sleutelen, ben ik ervan overtuigd dat wij gaan zagen aan onze eigen poten.

Voorzitter. Dat collega's enige nattigheid voelen, blijkt bijvoorbeeld uit de nadrukkelijke verklaring dat we het niet hebben over het regeerakkoord maar over de verklaring en ook dat niet het gehele kabinet voor het debat is uitgenodigd maar slechts de minister-president en de vicepremiers. Mijn fractie beschouwt dat als een volstrekt onvoldoende doekje voor het bloeden.

Kortom, het moge duidelijk zijn; een discussie voeren over een regeringsverklaring die in dit huis niet is afgelegd, is wat ons betreft niet voor herhaling vatbaar. Het is verleidelijk om de minister-president te vragen hoe hij hierover denkt, maar het antwoord daarop is te gemakkelijk. Kijkend naar de beeltenis van Johan de Witt zal hij zeggen: ik ben een dienaar van de Staten-Generaal en als u roept, ben ik beschikbaar. Om die reden kleed ik mijn vraag anders in. Zijn er van dit kabinet voorstellen te verwachten om in toekomstige situaties ook in dit huis een regeringsverklaring af te leggen? Het antwoord op die vraag wacht ik met belangstelling af.

Tegen de heer Rosenthal zeg ik ten slotte dat het natuurlijk betuttelend wordt in de komende jaren. Er is namelijk geen enkele partij in het kabinet die een andere dan een betuttelende traditie heeft. Er is geen natuurlijk evenwicht meer. Naar vermogen zal mijn fractie in het debat in de komende jaren die lacune opvullen.

De heer Rosenthal (VVD):

Bij de opmerkingen van de heer Kox zo-even tegen de heer Werner en bij hetgeen collega Schuyer nu zegt, hoor ik heel behartenswaardige woorden. De heer Schuyer benut deze gelegenheid om te spreken over het bevoogdende en betuttelende karakter van deze coalitie. Ik leg hem echter graag nog een ander punt voor omdat dat van toegevoegde waarde kan zijn in dit debat over de regeringsverklaring. Is hij het met mij eens dat het interessant is om te merken dat tussen de regeringsverklaring en het regeerakkoord een aanmerkelijk verschil zit? In het regeerakkoord worden overal, dwars door de teksten heen, allerlei mededelingen gedaan over hoe deze coalitie in haar bevoogdende aanpak wil omgaan met een aantal ethische kwesties, terwijl daar in de regeringsverklaring in het geheel geen woorden aan gewijd zijn. Is de heer Schuyer het met mij eens dat dat een interessante observatie is?

De heer Schuyer (D66):

Ik ben het daar inderdaad mee eens. Ik vond de regeringsverklaring ook heel mager. Het was wat gemakkelijk; gewoon die zes punten noemen. De kern werd in de Tweede Kamer eigenlijk niet benoemd, waarmee het debat uit de weg is gegaan.

De heer Holdijk (SGP):

Voorzitter. Toen op 6 maart jongstleden in het College van Senioren van deze Kamer werd beraadslaagd over de vraag of een debat met het nieuwe kabinet over de regeringsverklaring diende plaats te hebben, heb ik namens mijn fractie verklaard dat zij niet echt behoefte had aan een dergelijk debat. De redenen daartoe zijn al in de eerste termijn van de heer Werner genoemd. Mijn fractie verklaarde evenwel ook dat zij zich niet aan deelname zou onttrekken indien daartoe besloten werd. In lijn met die opstelling geef ik graag de fractieverklaring van de SGP naar aanleiding van de regeringsverklaring.

Het karakter van de regeringsverklaring brengt mee dat een nieuw kabinet verantwoording aflegt voor het formatieproces en dat het duidelijk maakt dat het coalitieakkoord ook zijn akkoord is. Door het afleggen van die verklaring neemt het kabinet het akkoord voor zijn verantwoording en verklaart het dit akkoord verder te willen invullen en uitvoeren. Op het punt van het formatie- en informatieproces feliciteer ik de coalitiepartners graag met het feit dat gedurende dit proces geen lekken zijn voorgekomen. Dat is tamelijk uniek.

De regeringsverklaring is buitengewoon algemeen en abstract van aard. Ook in het regeerakkoord zijn nauwelijks afrekenbare doelen te vinden. Het staat vol ambities op economisch, ecologisch en sociaal terrein. Pas honderd dagen na de regeringsverklaring, die op 1 maart in de Tweede Kamer is afgelegd – dus pas op of na 8 juni – weten wij meer. Eerst wordt overlegd met tal van groeperingen in de samenleving. Wij zien een berglandschap met veel toppen voor ons, gedomineerd door de hoogste, namelijk de participatietop met werkgevers en werknemersorganisaties. Daarna volgt een beleidsprogramma en de begroting 2008. Dan pas, omstreeks september, krijgen wij een goed zicht op de concrete koers die het kabinet denkt te volgen. Dan zal ook blijken of er voldoende draagvlak voor de plannen in het parlement bestaat. Hierin is tevens de reden gelegen waarom ik in deze reactie slechts terloops een enkel beleidsvoornemen aanroer.

De coalitie achter dit kabinet wordt gevormd door een kleine winnaar en twee grote verliezers bij de verkiezingen. VVD en D66 moesten plaatsmaken voor PvdA en ChristenUnie. Het CDA moest een wending van "rechts" naar "links" maken. Voor de ChristenUnie was het moment dat de partij werd uitgenodigd tot deelname aan een kabinet historisch. Mijn fractie wenst de partij daarmee geluk, in het bijzonder de Eerste Kamerfractie waarmee de SGP-fractie een lange traditie van intensieve samenwerking kent. Ik voeg daaraan toe dat wij hen niet benijden en evenmin beklagen maar hen vooral veel vasthoudendheid toewensen.

Ter politieke typering van het kabinet heeft de één het als christelijk-conservatief en de ander het als christelijk-rood bestempeld, terwijl een derde het hield op een "Samen op weg"-kabinet. Het kabinet mag op voldoende steun en vertrouwen in de Tweede Kamer rekenen, ondanks het feit dat de twee grote winnaars van de verkiezingen buiten de coalitie gebleven zijn. Het voordeel voor het kabinet is dat het met een verdeelde oppositie te maken krijgt, maar een risico is tegelijkertijd dat tenminste één van de winnaars het één van de coalitiefracties – en zo de coalitie zelve – danig lastig kan maken. Wat onze fractie betreft, mag het kabinet op een loyale maar niet op een serviele houding rekenen. Mijn fractie wenst even vrij te staan tegenover dit kabinet als tegenover alle voorgaande kabinetten.

Interessanter dan dit alles is de inhoudelijke vraag in hoeverre dit vierde kabinet-Balkenende zich zal onderscheiden van de drie vorige kabinetten van die naam. De PvdA-fractievoorzitter in de Tweede Kamerfractie stelde dat het roer om is en dat Nederland een andere koers gaat varen. De minister-president daarentegen hield het op een accentverschuiving. In onze visie is historisch bewezen dat er in ons land sprake is van smalle marges in de politiek. Een van de vicepremiers zal die woorden goed kunnen plaatsen. Stabiliteit en continuïteit in het beleid zijn van waarde. Afhankelijk van ieders politieke visie waardeert men grotere of juist kleinere bijstellingen van het beleid. Belangrijk daarbij is hoe men de plaats en rol van de overheid ziet. In het regeerakkoord wordt een overheid geschetst – ik chargeer nu misschien enigszins – als grote hulpverlener, bij wat de "agenda van de toekomst" wordt genoemd. De minister-president verklaarde een overheid voor te staan die zich niet opstelt als hindermacht of albedil – daar ben ik het geheel mee eens – maar als bondgenoot en partner. Anders gezegd, een overheid die niet boven of tegenover de burgers staat, maar ernaast. Dat lijkt meer retoriek dan werkelijkheid, althans tamelijk eenzijdig, en zou een ontkenning betekenen van de primaire taak van de overheid – in de termen van de Nederlandse geloofsbelijdenis – namelijk het bedwingen of intomen van de ongebondenheid der mensen.

Mijn fractie hoopt dat het door de minister-president als solide bestempelde begrotingsbeleid, dat volgens hem nog een aanscherping van de begrotingsregels van oud-minister Zalm bevat, ons niet voor onaangename verrassingen plaatst, al geeft het streven naar "evenwichtige inkomensplaatjes" af en toe wel te denken. In elk geval zal spoedig blijken of, en zo ja welke, lastenverzwaringen er voor burgers en bedrijven zullen optreden. De minister-president spreekt van lastenverschuivingen, maar dat sluit per saldo verzwaringen voor bepaalde categorieën niet uit.

Negatief staan wij tegenover de afschaffing van de algemene heffingskorting en het generaal pardon. Positief zijn wij, onder andere, over het in stand laten van de onderwijsvrijheid. Wijkverbetering kan zijn nut hebben en onontkoombaar zijn, maar men verandert er geen mensen mee. De gang van zaken rond de gewetensbezwaarde ambtenaren van de burgerlijke stand wordt in onze ogen plaatselijk een toonbeeld van intolerantie.

Tot besluit wensen wij en bidden wij dit kabinet in het belang van land en volk Gods onmisbare zegen toe bij de vervulling van zijn hoogst verantwoordelijke taak.

De heer Hessing (LPF):

Voorzitter. Ik heb niet zoveel toe te voegen aan of af te dingen op de regeringsverklaring. Desalniettemin heb ik er wel behoefte aan om bij deze gelegenheid enkele opmerkingen te maken.

Een befaamde uitspraak van de huidige burgemeester van Leuven en oud-minister Louis Tobback is: de scheiding van de Nederlanden in 1831 was een historische vergissing. Ik weet het, Luxemburg is klein en België kent zeven parlementen. Niettemin maak ik een paar opmerkingen over de Benelux. De Raadgevende Beneluxraad leidt een ongestuurd en bijna hobbyistisch bestaan. De raad wordt voor vergaderingen en secretariaatswerkzaamheden ondersteund door een heuse secretaris-generaal van de Benelux Economische Unie (BEU), met een beperkte staf. De belangrijkste faciliteit lijkt te zijn een tolkencentrum, ontstaan in en bedoeld voor de uitvoering van het Schengenakkoord. Een beperkt aantal Eerste en Tweede Kamerleden is bewonderenswaardig actief binnen deze Beneluxraad, evenals een aantal Belgische en Luxemburgse parlementariërs, maar wonderlijk genoeg lijkt al jarenlang de grootste delegatie afkomstig te zijn uit de Baltische staten.

De voormalige minister van Buitenlandse Zaken was, naar ik meen bij gelegenheid van het Verdrag van Nice, zeer trots dat Nederland één stem meer toebedeeld had gekregen dan België. En dan te weten dat België, Nederland en Luxemburg samen even groot en sterk zijn als Spanje of Italië. In dit geval was er mijns inziens sprake van ongepaste trots.

Met respect voor het blijvende enthousiasme van de Benelux-parlementariërs, de activiteiten, zoals de vele werkbezoeken, staan volstrekt op zichzelf, vinden vaak plaats op het verkeerde niveau, hebben daardoor een amateuristisch karakter en leiden tot weinig betekenisvolle aanbevelingen, waarvan men zelden of nooit kennisneemt. Door bewindslieden zijn verdragen en MOU's met België en met België en Luxemburg afgesloten met het daarbij behorende uiterlijke vertoon, die vervolgens gewoonweg onvoldoende of helemaal niet werden of worden uitgevoerd; het beste voorbeeld daarvan is het verdrag van Senningen.

Ik maak mij er zorgen over dat het gebrek aan visie en daadkracht van de vorige kabinetten met betrekking tot de samenwerking binnen de Benelux, zeker in relatie tot de Europese Unie, later ook een historische vergissing zal blijken te zijn. Ik generaliseer, maar enige sturing op het niveau van de respectieve regeringen wordt node gemist. Anders gezegd: elke overeenkomst tussen het beoogde beleid van de regering en dat wat in de praktijk wordt uitgevoerd, berust niet zelden op louter toeval. Ik ga ervan uit dat het kabinet het onlangs uitgebrachte advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken, getiteld "Benelux, nut en noodzaak van nauwe samenwerking", meer dan ernstig neemt.

De benoeming van een supersecretaris-generaal om te gaan snijden in het ambtenarenbestand vind ik een slecht besluit en meer nog een teken van zwakte. Ik begrijp niet goed dat het kabinet een zittende secretaris-generaal uit de eigen groep heeft gevraagd om dit te doen, en ook niet dat een zittende secretaris-generaal deze opdracht heeft aanvaard. Het deed mij in ieder geval denken aan de huidige vicevoorzitter van de Raad van State. Ik was in de jaren tachtig hoofdcommissaris en korpschef in Eindhoven, toen de toenmalige rijkscommissaris voor de reorganisatie van de rijksdienst, de heer Tjeenk Willink, ook mij bezocht en interviewde over de verhouding tussen centraal en decentraal, de afslanking van het overheidsapparaat, terugdringing van de bureaucratie en dergelijke. Dat was twintig jaar geleden! En wat is ervan terechtgekomen? Weinig of niets. Daarna zijn er nog meer pogingen ondernomen, zoals bekend zonder veel succes.

Als het kabinet echt een eind wil maken aan de onnodige bureaucratie, moet men elke bewindsman- of vrouw de door hem of haar zelf gekozen of geselecteerde secretaris-generaal gunnen, uiteraard binnen het kader van de algemene bestuursdienst. Anders gaat de secretaris-generaal over de bewindsman of -vrouw, en de bewindsman of -vrouw niet over de secretaris-generaal en dus ook niet over zijn of haar departement en de eventuele afslanking daarvan.

Ten slotte merk ik het volgende op. Ik heb de afgelopen jaren veel waardering gekregen voor de inzet van de leden van deze Kamer, en het debat, vaak van een hoog intellectueel niveau, met meer dan grote belangstelling gevolgd. Desalniettemin lijkt de Eerste Kamer in enig opzicht op de LPF, waarvan ik, zoals bekend, al een paar jaar geen lid meer ben: beide, zowel de LPF als de Eerste Kamer, weigeren jammer genoeg zichzelf op te heffen. Zoals ik in de deze Kamer al eerder heb mogen betogen, betekent dit voor de staatsrechtelijke hervormingen de dood in de pot.

Ik sta positief tegenover deze bijzondere coalitie. Sterker nog, ik heb er, evenals vele anderen, hoge verwachtingen van. Ik wens het kabinet alle succes bij het realiseren van de voorgenomen doelstellingen.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Voorzitter. Ik heb bij een vorige gelegenheid de minister-president al mogen gelukwensen met zijn nieuwe kabinet. Ik wens nu graag de beide vicepremiers geluk en wijsheid.

Samen werken, samen leven is een uitnodigend thema. Het kabinet heeft er iets heel breeds mee op het oog, iets dat de hele samenleving omspant, maar het heeft er ook aan het eind van de regeringsverklaring nog een specifieke invulling aan gegeven, die mij aanspreekt. Het wordt gezegd tegen de Tweede Kamer, maar aannemende dat het ook voor deze Kamer bedoeld zal zijn, valt het te waarderen dat het kabinet zo nadrukkelijk ook de partijen buiten de coalitie, die de constructieve dialoog zoeken, bij uitwerking en invulling van het beleid wil betrekken. Het kabinet is dus bereid om te luisteren en te overleggen, maar het heeft gelijk dat de andere partij dan ook de constructieve dialoog moet zoeken. Ook voor mijn partij is dus de vraag aan de orde welke houding wij willen aannemen ten opzichte van dit kabinet.

Welnu, mijn partij meent dat door het vorige kabinet een aantal zeer ingrijpende maatregelen genomen zijn die voor dit land noodzakelijk waren. Maar de kritiek op de wijze waarop die maatregelen werden genomen – vaak ontbrak de bereidheid om met aanwijsbare problemen, met mensen, rekening te houden – hebben wij daar altijd duidelijk bij laten horen. Dat geldt ook voor de kritiek op de manier waarop werd omgegaan, in woord en beleid, met het niet-autochtone deel van onze bevolking. Mensen het gevoel geven dat ze hoogstens welkom zijn als ze zich onzichtbaar maken, werkt niet stimulerend voor "samen leven".

Deze regering zegt: samen leven, en ook samen veranderen; dat betekent in voldoende mate rekening houden met elkaar, ook bijvoorbeeld met de iets ouderen die door geen baas meer worden aangenomen, hoe graag ze ook willen. Deze regering wil nieuwkomers de mogelijkheid geven om in te burgeren. Dat klinkt anders dan: u bent verplicht te slagen voor uw inburgeringsexamen, op straffe van verwijdering. Dit nieuwe kabinet kiest dus een andere benadering en ik prijs het daarvoor. Dat betekent ook dat van mijn partij een constructieve benadering van de kabinetsplannen verwacht mag worden. Maar het betekent natuurlijk niet dat er geen kritiek kan zijn als de regering met concrete plannen komt. Het betekent ook niet dat er niet nu al waarschuwingen kunnen zijn met betrekking tot de plannen waar de regering mogelijk mee zal komen.

Niet om het hele komende beleid nu al op de schop te nemen, maar wel om duidelijk te maken waar in de komende periode in ieder geval onze aandacht naar uit zal gaan, noem ik enkele zaken.

De regering streeft naar een slagvaardige en slanke overheid en constateert dat mensen in kleinschalige verbanden tot hun recht komen. Zowel slagvaardigheid, slankheid als kleinschaligheid lijken mij nastrevenswaardig. De regering kiest in dat verband voor decentralisatie en zij geeft de indruk het probleem Randstad op een andere manier op te willen lossen dan door grootschalige herindelingen. Maar de vraag wordt dan wel hoe het probleem dat daar weer achter ligt, dat van de WGRplus-regio's, zal worden opgelost. Mogen wij van de regering nu ook verwachten dat zij met voorstellen komt om niet alleen de bestuurlijke problemen in de Randstad op te lossen, maar ook deze slecht ingebedde vierde bestuurslaag met te weinig democratische controle overbodig te maken, in de Randstad en elders?

Verder vindt ook de regering dat het zinvol is dat de provincies een open huishouding houden, maar vindt de regering ook dat daar dan een substantieel eigen belastinggebied bij hoort? De provincies hebben daarover wel duidelijke ideeën. Lijkt het, daarop aansluitend, de regering echt mogelijk om provinciale reserves, afkomstig uit het bezit van nutsbedrijven, maar wel heel onevenwichtig verdeeld over de provincies, in te zetten voor door het Rijk aan te wijzen doelen? Of wordt dat echt oneerlijk?

Ik noem nog een punt op het gebied van de staatkundige ontwikkeling. Wij nemen aan dat de regering de plannen voor herziening van de koninkrijksrelaties met evenveel vaart en duidelijkheid voortzet als oud-minister Nicolaï eraan is begonnen. Wordt nu binnenkort ook duidelijk of en welke Antilliaanse eilanden als UPG in de EU opgenomen kunnen worden? Is de regering het met mij eens dat het Nederlandse paspoort het bewijs is dat iemand ook EU-burger is en dat er een dubbelzinnige situatie blijft bestaan als niet het hele grondgebied van het Koninkrijk ook binnen de EU wordt gebracht?

Dit brengt mij bij een heel ander onderwerp. Ik citeer: "Onderwijs dat het beste in mensen naar boven haalt, is cruciaal." "Het diploma moet ook wat waard zijn. Het moet staan voor kwaliteit." Dat is zeer juist allemaal, maar de kwaliteit wordt naar mijn gevoel het meest bedreigd in het basisonderwijs door de kwaliteit van de lerarenopleidingen, in het voortgezet onderwijs door een tekort aan instroom van academisch gevormde eerstegraads leraren en in het algemeen door het laten dalen van de toelatingsnormen en dus door het toelaten in allerlei opleidingen en in grote aantallen van onvoldoende gekwalificeerde studenten. Zulke problemen los je niet in een achternamiddag op, maar duidelijk is wel dat het op peil houden van het niveau van vwo en havo gediend is met het stimuleren van academici tot een loopbaan in het onderwijs. Daar is geld voor nodig. Dan helpt het juist niet om voor havo/vwo-leerlingen de docent/leerlingratio in de vergoedingen te verlagen, ook al dient dat het goede doel om fusies niet langer te stimuleren. Duidelijk is ook dat leraar worden, ook voor niet-academici, niet echt aantrekkelijk is. In de eerste jaren zwerf je van vervangingsbaantje naar vervangingsbaantje, nooit zeker van het volgende jaar, en alleen met puur geluk haal je een volwaardig inkomen bij elkaar, ook al heten de aanvangssalarissen marktconform te zijn. Ook daar kan wel iets aan gedaan worden, maar ook daar is geld voor nodig. Ik wil maar zeggen, ik hoop niet dat het grootste deel van de middelen die nu worden uitgetrokken voor het onderwijs gaan zitten in de gratis boeken voor de leerlingen, of beter gezegd voor de ouders.

Verder lijkt het er op dat er, op wat voor manier dan ook, werk gemaakt zal worden van kleuters met te weinig taalvaardigheid. Daar is op zichzelf niet veel op tegen, maar het is wel goed dat de regering dan aangeeft waar het haar dan eigenlijk om gaat. Er zijn kinderen met een taalarme achtergrond die te weinig bagage opdoen. Er zijn ook kinderen met voldoende taalachtergrond, maar dan in het Turks, het Berbers, het Limburgs, het Gronings of het Fries. Wat willen wij bereiken, wat wil de regering nu eigenlijk bereiken: dat iedereen voldoende taalbagage heeft of dat iedereen Nederlands spreekt? Van het laatste ben ik niet in alle situaties een voorstander.

Niet om de discussie over de dubbele nationaliteit nu uitgebreid te voeren, maar om de gedachten in dit verband eens een andere kant uit te richten wijs ik toch maar even op het volgende. Een aanzienlijk deel van mijn achterban is weliswaar tevreden met het Nederlandse staatsburgerschap maar zou in het Nederlandse paspoort heel graag als nationaliteit – te onderscheiden van staatsburgerschap – "Fries" ingevuld willen hebben. Er zijn vele mogelijkheden om identiteit, nationaliteit en staatsburgerschap annex paspoortbezit met elkaar te combineren. In de praktijk lijkt de keuze voor een paspoort voor verreweg de meeste mensen dan ook een combinatie van pragmatisch eigenbelang en verbondenheid. Het lijkt mij niet op de weg van de overheid liggen om de politiek correcte motivering voor de paspoortkeuze voor te schrijven, ook niet voor staatssecretarissen.

Dat waren enkele zaken waarvan ik hoop dat het kabinet er aandacht aan zal geven. Er is natuurlijk nog veel meer dat belangrijk is, maar lettend op mijn acht minuten zeg ik alleen nog in één slotzin dat ik de regering graag zal steunen in een hoge ambitie met betrekking tot het duurzaamheidsbeleid en dat ik hoop dat de regering waarmaakt dat Nederland een "actieve en opbouwende rol" zal spelen in Europa. Maar daarmee herhaal ik het debat van drie weken geleden. Ik zal graag de reactie van de regering aanhoren.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven