Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

de brief van de minister van Justitie van 11 mei 2007 met betrekking tot het overzicht van openstaande toezeggingen (30800 VI, D).

De beraadslaging wordt hervat.

Minister Hirsch Ballin:

Mevrouw de voorzitter. Er is gisteravond gesproken over een aantal openstaande toezeggingen. Laat ik vooropstellen dat ik het eens ben met de leden van uw Kamer die gisteravond het woord hebben gevoerd: mevrouw Broekers, de heer Van de Beeten en mevrouw Westerveld.

De voorzitter:

De heer Van de Beeten was er niet bij.

Minister Hirsch Ballin:

Ik vergis mij inderdaad. Er werd gisteravond een opmerking gemaakt mede namens de heer Van de Beeten en zijn naam staat nog op de sprekerslijst. Omdat ik weet wat hij op het hart heeft, heb ik enkele behartigenswaardige woorden aan hem toegeschreven.

De achtergrond van de opmerkingen die mevrouw Broekers en mevrouw Westerveld hebben gemaakt over openstaande toezeggingen, is het belang van de toezeggingen die door mijn ambtsvoorgangers en ambtgenoten zijn gedaan bij de behandeling van wetsvoorstellen. Ik wil graag van mijn kant onderstrepen en onderschrijven hoe belangrijk het is dat wat er wordt besproken in de Kamer, een goed vervolg krijgt. Dit is bovendien soms ook behulpzaam als dingen niet meer verhelderd kunnen worden doordat net een andere wending wordt gekozen in de formulering van wettelijke bepalingen. Immers, zowel het recht van amendement als het recht om wijzigingen bij nota van wijziging aan te brengen, ontbreekt in het stadium van behandeling in deze Kamer. Bovendien hebben de vragen vaak betrekking op de uitvoering van de wetgeving. Dus wat mevrouw Broekers en mevrouw Westerveld hebben gezegd en dat waarvan ik weet dat het de heer Van de Beeten ook ter harte gaat, onderschrijf ik volledig.

Het is misschien goed iets te zeggen over de procedures die over en weer worden gevolgd bij het bijhouden van de toezeggingen. In mijn brief van 11 mei aan uw Kamer in reactie op de brief van de voorzitter van de vaste commissie voor Justitie van 28 maart jongstleden geef ik een reactie op de lijst van openstaande toezeggingen die door de Eerste Kamer wordt bijgehouden. Ik wil mij daar niet achter verschuilen, want uiteraard ligt er ook en zelfs in de eerste plaats een verantwoordelijkheid bij mij en bij de collega's die toezeggingen doen om die toezeggingen bij te houden. Het is goed om in het oog te houden dat als er iets ontbreekt op die lijst van toezeggingen, er niet de indruk mag ontstaan dat er iets aan onze kant wordt verdonkeremaand. Dat heeft ook niemand gezegd of gesuggereerd, maar ik zeg dit toch maar voor alle duidelijkheid, omdat wij over en weer zo hechten aan een goed vervolg op de toezeggingen.

Het ministerie van Justitie heeft een eigen administratie van toezeggingen die aan de Tweede en de Eerste Kamer zijn gedaan. Als die lijst in concept beschikbaar is, zou er contact kunnen zijn tussen de Kamer en het bureau secretaris-generaal van mijn ministerie om na te gaan of er aan de een of de andere kant iets wordt gemist wat beter nog kan worden toegevoegd aan de lijst van openstaande toezeggingen. Afgezien van de specifieke vragen die gisteravond zijn gesteld, onderstreep ik dat ook ik belang hecht aan een goede nakoming en een goed volgen van de toezeggingen. Daarom doe is deze suggestie voor een praktische werkwijze voor het vervolg waarbij er wat mij betreft ook contacten kunnen zijn tussen uw Griffie en het Bureau SG van mijn ministerie.

Op de lijst die gisteravond aan de orde was, was inderdaad een toezegging opgenomen die betrekking heeft op het wetsvoorstel Melding voorvallen burgerluchtvaart. Mevrouw Broekers noemde vier toezeggingen. Ik heb de Handelingen er gisteravond niet meer op nageplozen, maar ze kwamen me alle zo bekend voor dat ik met overtuiging mevrouw Broekers op haar woord geloof dat deze vier toezeggingen zijn gedaan. Ik zal ze dan ook nu langslopen.

De eerste toezegging had betrekking op het College procureurs-generaal en de aanwijzing die aan de minister van Justitie wordt voorgelegd en in de Eerste Kamer wordt voorgelegd aan een werkgroep. Ik neem de punten door die wij zelf hebben genoteerd. Ik hoop dat er niets over het hoofd is gezien. Bij gelegenheid van de behandeling van dit wetsvoorstel heb ik naar aanleiding van de vragen van de heer Van de Beeten of de rechter-commissaris in Haarlem wel voldoende "feeling" heeft voor wat er in de luchtvaartsector aan de orde is, de toezegging gedaan met de Raad voor de Rechtspraak in overleg te treden over de borging van deskundigheid. Die vraag van de heer Van de Beeten betrof het huidige artikel 11.26 van de Wet luchtvaart. De wetgever heeft daar een rol toebedeeld aan de rechter-commissaris om het strafvorderlijk belang van de gegevensvordering af te wegen tegen de mogelijke negatieve effecten. Er heeft naar aanleiding van deze toezegging ambtelijk overleg plaatsgevonden met het bureau van de Raad voor de Rechtspraak en dit heeft tot de volgende bevindingen geleid.

Bij de Rechtbank Haarlem is al enkele jaren de situatie dat twee leden van de rechterlijke macht, namelijk een strafrechter en een rechter-commissaris, zijn aangewezen als aanspreekpunt en deskundige op het terrein van de luchtvaart. Beiden zijn als specialist in staat om luchtvaartzaken zowel op de zitting als in het kabinet van de rechter-commissaris te behandelen. In die zin is binnen de Rechtbank Haarlem een voorziening getroffen voor de bijzondere deskundigheid door die onder te brengen bij twee personen in het bijzonder. Uit het ambtelijk overleg bleek bovendien dat het kabinet van de rechter-commissaris in ieder geval op de hoogte is van de betekenis van de wetswijziging per 29 november vorig jaar en gereed is voor de taakuitoefening die verbonden is aan de machtigingsbevoegdheid van artikel 11.26. Ik neem aan dat deze toezegging hiermee als afgedaan kan worden beschouwd. Ik zie de heer Van de Beeten instemmend knikken.

Bij gelegenheid van de behandeling van het Wetsvoorstel wijziging van de Wet luchtvaart ter implementatie van richtlijn 2003/42 heb ik verder toegezegd dat als het College van procureurs-generaal de wens heeft om wijzigingen aan te brengen in de aanwijzing waarover wij toen hebben gesproken, dit niet geschiedt dan na voorafgaand overleg met de minister van Justitie. Ik formuleer dit objectiverend, want het gaat niet om de persoon. Er zal dan overleg volgen met de Kamer. De bestaande aanwijzing is op 1 december 2006 in werking getreden. Op dit moment is niet gebleken dat de aanwijzing tekort schiet of dat wordt overwogen om dit anders te doen. Ik maak nog melding van informatie waarover het ministerie van Verkeer en Waterstaat en het Openbaar Ministerie beschikken.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Het staat mij bij dat de minister in het debat dat wij toen hebben gevoerd, ook heeft toegezegd dat hij aan de Kamer de uiteindelijke tekst van de aanwijzing zou doen toekomen. Die heeft ons niet bereikt. Wij hadden toen wel een tekst beschikbaar, maar wij hebben er later geen gekregen.

Minister Hirsch Ballin:

Ik kan me die toezegging niet herinneren, maar ik neem dit graag aan. Deze aanwijzing is gepubliceerd in de Staatscourant en kan dus in de bibliotheek van uw Kamer worden geraadpleegd, maar als het op prijs wordt gesteld dat er een extra exemplaar wordt gestuurd, doe ik dat graag.

Uit de informatie die Verkeer en Waterstaat en het openbaar ministerie tot hun beschikking hebben, blijkt dat na de inwerkingtreding van de wet het aantal meldingen bij Analysebureau Luchtvaartvoorvallen ABL is toegenomen. Dat bureau is nu bezig met een conceptnota voor mijn collega van Verkeer en Waterstaat over de stand van zaken rond de voorvallenstroom sinds de implementatie van de EU-richtlijn. Tot op heden waren er ongeveer 3500 meldingen, conform de prognose van de sectorpartijen destijds. Dit betekent dat het Analysebureau Luchtvaartvoorvallen nu zo'n 150 meldingen per week krijgt. Dit is vrijwel constant. Tot nu toe zijn er geen belemmeringen geconstateerd met betrekking tot wet- en regelgeving of openbaar ministerie. In het afgelopen halfjaar is geen aangifte gedaan bij het OM op basis van een ontvangen melding. Als daadwerkelijk aangifte wordt gedaan bij het OM zal blijken hoe betrokkenen hiermee omgaan en of die meldingenstroom daarna is verminderd. Dit stond destijds centraal in de discussie in de Kamer. Na de zomer is het eerste casusoverleg met het OM, de Inspectie Verkeer en Waterstaat, het ABL en de Taskforce Bescherming Incidentgegevens. Voor zover wij kunnen nagaan, zijn in de korte periode dat het werkt geen knelpunten ontstaan. Dat betekent dat op dit moment geen reden is om toepassing te geven aan de toezegging van destijds, maar die toezegging is een duurzame, dus die blijft uiteraard staan.

Nu de toezegging aan de CDA-fractie om een werkgroep in te stellen onder leiding van een onafhankelijke voorzitter die de meldingsplicht zal evalueren en daarover binnen twee jaar zal rapporteren. Wat ik zojuist zei, behoort tot de feitelijke basis voor de werkgroep en de evaluatie. Ik heb hierover inmiddels overlegd met mijn collega van Verkeer en Waterstaat. De eindrapportage komt in november 2008. De werkgroep wordt daadwerkelijk ingesteld in de inmiddels begonnen tweede helft van dit jaar en kan op basis van de ervaringen en de eerste twee monitoringsmetingen de meldingsplicht evalueren. Eventuele knelpunten zullen daarbij worden betrokken. Wat ik zonet zei over het zich nog niet voordoen van knelpunten is hiervoor van belang, maar de komende anderhalf jaar zullen verdere ervaringen opleveren die in de evaluatie zullen worden betrokken. Bij dezen voldoe ik graag aan het verzoek om deze toezegging te herbevestigen.

Mevrouw Westerveld sprak ook over de aanwijzing van het openbaar ministerie, maar als ik het goed zie, ben ik in mijn betoog hierop al ingegaan en is hiermee besproken wat gisteravond aan de orde werd gesteld naar aanleiding van de behandeling van dit wetsvoorstel.

Mevrouw Westerveld (PvdA):

Voorzitter. Een enkele vraag kan voor mij in de plaats komen van een tweede termijn. Ik heb de toezegging genoteerd over de contacten die eventueel volgen op de toezeggingen. Ik begrijp verder dat de aanwijzing eraan komt, maar ik heb een meer inhoudelijke vraag: is die aanwijzing nu wel of geen beperking van de toepassing van artikel 5, lid 3? Ik weet niet of de minister het antwoord hierop paraat heeft, maar uit de Handelingen maakte ik op dat dit de kern van de aanwijzing zou worden.

Minister Hirsch Ballin:

Als daarvoor aanleiding zou bestaan. De aanwijzing geeft met een stroomschema een goed inzicht in de stappen die na de melding van een voorval moeten worden gezet, inclusief de beslismomenten in wybertjesvorm, zoals in dit soort schema's gebruikelijk is, met de vraag naar opzet of grove nalatigheid: indien nee, geen doorgifte melding aan OM; indien ja, doorgifte melding aan OM, procedure OM. In de volledige tekst van de aanwijzing wordt een en ander toegelicht. Als ik me het goed herinner, stond dit laatste centraal in het Kamerdebat. Een exemplaar van de Staatscourant 2006-235 zal ik in kopie aan de Kamer doen toekomen.

Voor het wetsvoorstel aangaande volgrecht oorspronkelijke kunstwerken kan ik niet afgaan op eigen herinneringen; het gaat hierbij om toezeggingen van mijn ambtsvoorganger Donner. Tijdens de behandeling van dat wetsvoorstel in deze Kamer zei hij het volgende. Een minder retorische vraag was, in hoeverre Nederland in het kader van de WIPO (World Intellectual Property Organisation) ervoor zal pleiten dat ook andere landen een regeling zoals deze invoeren. Ik deel de zorg over de mogelijke verplaatsingseffecten van de richtlijn. Nederland heeft daar bij de totstandkoming regelmatig op gewezen. Het is van belang dat dit onderwerp door de Europese Commissie is aangedragen als een van de mogelijke onderwerpen ter bespreking binnen de WIPO in de komende tijd. Nederland steunt dit. Derhalve is het antwoord op de vraag van de geachte afgevaardigde: ja. Een en ander is terug te vinden in de Handelingen der Eerste Kamer 2005/2006, blz. 789.

Nederland heeft zich bij verschillende gelegenheden in de EU ingezet voor de agendering van het volgrecht binnen de WIPO. De Nederlandse inzet richt zich primair op de Europese Unie omdat het met de harmonisatie de bevoegdheid van de Europese Commissie is om het woord te voeren in de WIPO; dit wordt niet door afzonderlijke lidstaten gedaan. In discussies over de toekomstige werkzaamheden van de WIPO Standing Committee on Copyrights and Related Rights heeft de Europese Unie inmiddels uitdrukkelijk aangegeven ook het volgrecht te willen agenderen. Het feit dat de EU-landen inmiddels wel een volgrecht kennen maar andere landen niet, leidt immers tot uitwijkgedrag: in Zwitserland is het bijvoorbeeld goedkoper, omdat daar geen volgrecht wordt geheven. Over de definitieve agendering moet in de Standing Committee worden beslist. Ik hoop dat ik hiermee niet alleen de toezegging goed heb weergegeven, maar deze ook heb uitgevoerd.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Voorzitter. Ik dank de minister voor deze toelichting. Mijn fractie vroeg hier gisteravond naar, omdat deze toezegging helemaal niet werd genoemd in de brief van de minister van 11 mei jongstleden met de actualisering van de toezeggingen. Ik wist het antwoord dus niet.

Minister Hirsch Ballin:

Op de boekhouding van de toezeggingen ben ik in het begin van mijn antwoord ingegaan. Ik hoop dat dit hiermee is opgehelderd.

Voor de Wet OM-afdoening heeft mijn voorganger een toezegging gedaan in de Handelingen der Eerste Kamer 2005/2006 op blz. 1735: "De AMvB met de aanwijzing van de delicten die hieronder wel of niet worden gebracht, zal ik ter kennis van de Kamer brengen met de AMvB waarin ook de systematiek van de beoordeling staat. Daarbij is geen sprake van een voorhangprocedure die veronderstelt dat dit in de wet is geregeld. De wet voorziet geen voorhangprocedure. Ik zal ervoor zorgen dat de AMvB hier komt, maar ik hoop niet dat de Kamer een novelle bepleit om een voorhangprocedure in te voeren." In reactie op een nadere vraag van de heer Wagemakers wordt die toezegging in andere bewoordingen herhaald, inclusief een paar algemene opmerkingen over voorhangprocedures. Die toezegging geldt nog steeds. Daaraan hoeft niet getwijfeld te worden. De AMvB inzake de delicten die ingevolge de Wet OM-afdoening wel of niet buitengerechtelijk kunnen worden afgedaan en de AMvB inzake de systematiek van de beoordeling en de mandatering zullen ter kennis van de Kamer worden gebracht. Dat zal gebeuren ter gelegenheid van de vaststelling ervan. Ik verwacht dat dit deze zomer zal geschieden. De Wet OM-afdoening zal overigens naar verwachting in oktober aanstaande in werking treden.

Mijn ambtsvoorganger heeft over de standaardregeling een aantal toezeggingen gedaan. Deze zijn terug te vinden op bladzijde 1454 van de Handelingen 2005/2006. Het gaat hierbij om enkele vragen die in eerste termijn onbeantwoord zijn gebleven. Deze vragen zijn alsnog beantwoord in de voortgangsrapportage Bruikbare rechtsorde (TK 29279, nr. 41). Meer specifiek wordt hierop op de bladzijden 18 en 19 ingegaan. Op 9 november 2006 is dit stuk naar de Eerste Kamer gezonden. Ik beschouw deze toezegging daarmee als uitgevoerd.

Verder is toegezegd dat de standaardregeling van artikel 2214 Burgerlijk Wetboek zal worden uitgevoerd. Hierop is eveneens ingegaan in de voortgangsrapportage Bruikbare rechtsorde.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Voorzitter. Dank aan de minister voor de beantwoording.

Ik kreeg zojuist even het gevoel dat de minister mystieke gaven bezit als het laten zweven van tafels en genezing door handoplegging. Hij heeft gisteren namelijk de stem van de heer Van de Beeten gehoord, terwijl die gisteren helemaal niet heeft gesproken. Bovendien geeft hij nu antwoord op vragen die niet door de heer Van de Beeten zijn gesteld. Het was een mystieke ervaring, maar voor de CDA-fractie en de heer Van de Beeten is het vast prettig om antwoord te krijgen op niet gestelde vragen.

Het doet mij genoegen dat de minister ingaat op de toezeggingen die zijn gedaan tijdens de behandeling van het wetsvoorstel betreffende meldingen van voorvallen in de burgerluchtvaart. Gisteren heb ik er namelijk al op gewezen hoe belangrijk het is dat die goed vastliggen.

Deze minister is hiervoor niet verantwoordelijk, maar ik vraag toch maar aandacht voor de noodzaak dat het analysebureau over voldoende expertise beschikt. Die expertise moet ook ontwikkeld worden, want de analyse van voorvallen is niet heel gemakkelijk.

De minister meldt wel dat hij een werkgroep zal instellen, maar hij is verder niet ingegaan op mijn opmerkingen over de Pachtwet. De toezeggingen die daarover zijn gedaan, staan niet op de lijst met toezeggingen die de Kamer naar de minister heeft gestuurd. Ik heb gisteren echter wel gerefereerd aan deze toezegging.

Ik ben het met de minister eens dat de Eerste Kamer de toezeggingen inzake het wetsvoorstel betreffende meldingen van voorvallen in de burgerluchtvaart niet duidelijk genoeg heeft geformuleerd. Dat is ook de reden dat ik gisteren de toezeggingen uit de plenaire behandeling heb herhaald. Deze gang van zaken laat zien dat het goed is dat het contact tussen de Kamer en het bureau van de secretaris-generaal wordt versterkt, want hierover moeten duidelijke afspraken worden gemaakt.

Mevrouw Westerveld (PvdA):

Voorzitter. Ik bedank de minister voor zijn toezegging over het contact met het bureau van zijn secretaris-generaal. Het zal de communicatie zeker ten goede komen.

Ik markeer dat mijn fractie destijds voor het wetsvoorstel heeft gestemd, omdat de minister had toegezegd dat in de aanwijzing artikel 5, derde lid beperkt zou worden. Ik zal de aanwijzing nog eens goed nakijken, maar voor dit moment ben ik er tevreden mee dat de minister de opvatting deelt dat het zo geformuleerd is dat de bezwaren van mijn fractie zich niet zullen voordoen. Ik hoop en verwacht dan ook dat de knelpunten die mijn fractie vreesde, geen waarheid zullen worden. Ik heb echter goed gehoord dat de minister bij de Eerste Kamer terugkomt als zich onverhoopt toch problemen voordoen.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Mijn toezegging over de Pachtwet betreft de evaluatie in 2011. Deze toezegging wordt uiteraard nagekomen. Wij zijn ons ervan bewust dat voor deze evaluatie tijdig materiaal moet worden vergaard.

Er is ook nog iets gezegd over het debat over de implementatie van de EU-regelgeving. De toezeggingen die in dat debat zijn gedaan, zijn op de afgesproken manier ter hand genomen. Bij enkele gelegenheden zijn collega-bewindslieden geattendeerd op de implementatie van deze aanwijzing over het implementeren in de Aanwijzingen voor de regelgeving. Hiermee zijn wij dus een eind op streek.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Mijn opmerking was dan ook alleen maar bedoeld als herinnering. Het doet mij deugd dat het inmiddels is gerealiseerd.

Minister Hirsch Ballin:

Ik zeg tegen mevrouw Westerveld dat wij volgens mij met deze aanwijzing goed uit de voeten kunnen. Ik heb verder toegezegd dat ik, mocht daarvoor aanleiding zijn, de aanwijzing zal wijzigen. De ervaringen die hiermee tot nu toe zijn opgedaan, geven daartoe echter geen aanleiding.

De heer Van de Beeten (CDA):

Ik wil niet het gerucht ontzenuwen dat de minister over mystieke gaven beschikt, maar de vragen die de minister nu beantwoordt, zijn mede afkomstig van de commissie. Wij hebben vorige week namelijk in de commissie geïnventariseerd welke toezeggingen aan de minister zouden worden voorgelegd. Daarvan zijn er enkele aan de minister gemeld door leden die in dit debat het woord niet hebben gevoerd. Sommige van hen zijn vandaag niet aanwezig en mede namens hen dank ik de minister voor zijn beantwoording.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Ik voel dat ik weer met beide voeten op de grond sta.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, de brief onder nr. 30800-VI, D voor kennisgeving aan te nemen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven