Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Gemeentewet in verband met de afschaffing van de lokale lastenverlichting van 45,38 euro (29701).

De voorzitter:

Ik heet minister Remkes van harte welkom.

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Meindertsma (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. In 1998 ging het economisch goed met Nederland. Toen hadden de meeste inwoners van dit land het perspectief van een financieel gezonde toekomst. Toen ging het goed met de vermindering van de staatsschuld. Het toenmalige kabinet maakte een sterk punt van de lastenverlichting. Hetzelfde kabinet ergerde zich bont en blauw aan het beleid van vele gemeenten die via de ozb de lasten van de mensen in hun stad steeds verhoogden. Toen was de euro nog een gulden. Toen nam hetzelfde kabinet uit ergernis over de verhoging van de lokale lasten middels de ozb, het besluit de huishoudens in dit land tegemoet te komen door voor alle inwoners gelijkelijk de lokalelastendruk te laten verminderen via een jaarlijkse tegemoetkoming van ƒ 100, de Zalmsnip, voor gebruikers van woningen. Of men nu miljonair was of slechts een AOW-uitkering had, iedereen kreeg gelijkelijk een zelfde bedrag uitgekeerd. Het bedrag werd uitgekeerd aan de gemeenten en zij moesten het doorgeven.

Sommige gemeenten vonden dat het bedrag niet gelijkelijk over alle huishoudens verdeeld zou moeten worden, maar dat zou moeten worden gekeken naar de behoefte in relatie tot het inkomen. Dit leidde weer tot grote ergernis bij de regering, die dat niet had beoogd. Integendeel, zoals toen duidelijk werd en ook nu weer blijkt uit de antwoorden op de vragen van de fractie van GroenLinks, bestaat bij opeenvolgende kabinetten de behoefte om de mogelijkheden tot lokaal inkomensbeleid te reduceren. Dat nu lijkt ons een onhoudbare stelling, gelet op de gelijktijdige decentralisatieoperatie waarmee wij in ons land bezig zijn. Bijvoorbeeld de decentralisatie van de AWBZ naar gemeenten, waarbij niet rechten worden verzekerd, maar waarbij uitdrukkelijk wordt gesteld dat gemeenten de mogelijkheid hebben om eigen beleid te voeren. Alsof het dan niet om indirect, dan wel direct inkomensbeleid gaat. Graag een reactie van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op dit punt.

Zoals gezegd, van meet af aan heeft een relatie bestaan tussen de jaarlijkse eenmalige uitkering en de ozb. In 1998 en nu opnieuw is dat in een strategisch akkoord bevestigd. De ozb voor woningen wordt, zoals in het huidige kabinetsbeleid is voorgenomen, overgeheveld naar het Rijk, om daarmee te voorkomen dat gemeenten hun eigen inkomenspolitiek voeren. Overheveling is overigens absoluut niet eenvoudig, omdat uitvoering daarvan op rijksniveau een omvangrijke administratieve organisatie met zich mee zal brengen en hoge lasten zal veroorzaken. Daarover gaat het nu echter niet. Ik begrijp dat wij daarover het komend jaar nog zullen spreken. Het gaat nu om de samenhang der dingen.

Lokalelastendruk moet worden verminderd door de ozb voor woningen over te hevelen naar de rijksoverheid. Dat is het doel. De Zalmsnip werd uitgekeerd als generieke maatregel, omdat de lokalelastendruk te hoog was. Er bestaat dus een duidelijke relatie tussen de Zalmsnip en de ozb. In dat licht gezien is het dan ook inconsistent en merkwaardig dat de maatregelen nu ongelijktijdig worden aangeboden aan beide Kamers der Staten-Generaal. Als er een samenhang der dingen is, zoals door verschillende kabinetten verwoord, dan zal de samenhang in het wetgevingstraject en vooral in de gelijktijdigheid daarvan tot uitdrukking moeten komen. Nu wordt de samenhang losgelaten, omdat het financieel voordelig is voor de regering om allereerst de zalmsnip af te schaffen en pas volgend jaar, als het er echt al van komt – mijn fractie hoopt van harte dat het er niet van komt – de ozb voor woningen naar rijksniveau te tillen.

Of dat ook leidt tot lagere lasten voor de inwoners van dit land, is zeer de vraag. Het toekennen van het bedrag en het laten verdwijnen ervan, heeft niet dezelfde gevolgen voor de ontvangers. Het is te hopen dat de regering het onlangs verschenen advies van de RMO serieus neemt, waarin duidelijk wordt gesteld dat generieke maatregelen in voorspoed tot overvloedig gebruik en tot misbruik kunnen leiden, waardoor de maatregelen in economisch slechte tijden generiek teruggedraaid gaan worden, met als gevolg dat de publieke middelen steeds minder terechtkomen bij de groep waar zij oorspronkelijk voor bedoeld zijn. Daar ligt nu precies onze zorg. Het zijn juist de gemeenten die met de problemen te maken krijgen van de groeiende groep mensen die door de bodem van het financiële bestaansminimum zakken. Ik neem aan dat het een oprechte verspreking was van de heer Essers toen hij daarnet sprak over de lastenmaximalisering, waar hij ook erg voor was, van dit kabinet. Wij kunnen inderdaad constateren dat er op alle fronten sprake is van een lastenmaximalisering en dat die met name terecht zal komen bij de financieel zwakste groepen in de samenleving. Juist de gemeenten, gesteund door flankerend rijksbeleid, zouden specifieke steun aan specifieke groepen moeten kunnen geven, om er de grootste gevolgen van teniet te kunnen doen. Naar onze mening is de belangrijkste vraag: hoe denkt de minister tegemoet te komen aan de argumentatie dat er ook bij andere vraagstukken betreffende de lokale politiek en de decentralisatie niet aan lokaal inkomensbeleid, direct of indirect, wordt gedaan? Overigens zijn er voldoende gemeenten die bij afschaffing van de Zalmsnip hun beleid gewoon handhaven en ermee doorgaan, zij het betaald uit eigen zak. Ook dan is er dus mogelijkerwijs weer sprake van inkomenspolitiek.

De heer Essers (CDA):

Voorzitter. Ik wil graag zeggen dat ik mij niet versproken heb. Ik bedoelde en heb ook gezegd lastenmaximering. Soms wordt er ook gesproken over lastenmaximalisatie, maar ik denk dat wij allemaal goed begrijpen wat er wordt bedoeld.

Mevrouw Meindertsma (PvdA):

Misschien heb ik het dan wel verkeerd verstaan toen ik dacht dat het bij die lastenmaximering eigenlijk voortdurend over lastenmaximalisering gaat.

De heer Essers (CDA):

Dat is dan voor uw rekening.

Mevrouw Meindertsma (PvdA):

Ja.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Voorzitter. Laat ik beginnen met de opmerking dat er grote onvrede bestond in de commissie Binnenlandse Zaken over de wijze van beantwoording van de vragen die mijn fractie had gesteld. Ik zal er zo meteen op terugkomen en aantonen waarom wij die vragen zo slecht beantwoord vinden. Mijn voorstel was om een tweede schriftelijke ronde te laten plaatsvinden, maar de commissie is daarin helaas niet meegegaan. Dat vind ik wel jammer, want het had ertoe geleid dat dit voorstel niet op 1 januari van kracht zou zijn geworden. Dat is niet zozeer omdat ik tegen het voorstel ben, maar omdat ik vind dat het kabinet de gestelde vragen in een schriftelijke ronde op een fatsoenlijke wijze dient te beantwoorden. In dit geval heeft het kabinet zich er duidelijk met een Jantje van Leiden van af gemaakt. Op de Leidse variant kom ik zo meteen nog te spreken. Als wij honderd vragen hadden gesteld, dan kan ik mij nog voorstellen dat zij niet allemaal beantwoord kunnen worden, maar als ik drie à vier vragen stel, is het toch niet te veel moeite om die te beantwoorden.

Het kabinet heeft in het hoofdlijnenakkoord gesteld dat er een samenhang bestaat tussen de beperking van de ozb en het afschaffen van de Zalmsnip. Als ik lees wat er staat, ben ik ervan overtuigd dat dit geen procedurele samenhang was, maar een inhoudelijke samenhang. Het afschaffen van het gebruikersdeel van de ozb zou in samenhang met het afschaffen van de Zalmsnip worden gepresenteerd. Dat is natuurlijk heel logisch. Het één betekent immers een vermeerdering van lasten – de afschaffing van de Zalmsnip – terwijl de andere maatregel een vermindering van lasten betekent, namelijk voor huurders die dan de ozb niet meer hoeven te betalen. Het is heel logisch dat het zo werd gepresenteerd. Daar is het kabinet met dit wetsvoorstel geheel van teruggekomen en dat vinden wij onjuist.

Ik zal nu niet te lang stil blijven staan bij het voornemen op het punt van de ozb, want er komt waarschijnlijk wel een wet om dit voornemen uit te voeren, die dan ook de Eerste Kamer wel zal bereiken. Maar ik wil niet verhelen dat er bij de gemeenten veel weerstand tegen is, en bijvoorbeeld ook bij D66, want ik meen dat er op het congres van D66 een motie is aangenomen om de fracties in het parlement op te roepen, daar niet mee in te stemmen. Wij zullen zien hoe dit uitpakt, maar er is in ieder geval brede weerstand tegen dit voornemen.

Nu stelt het kabinet in de nota naar aanleiding van het verslag dat er tegenover de afschaffing van de Zalmsnip tal van andere lastenmaatregelen staan. Ik had gevraagd wat ik daaronder moest verstaan, of het lastenverzwarende of juist lastenverlichtende maatregelen waren. Op deze vraag heb ik geen duidelijk antwoord gekregen. Ik neem aan dat er lastenverlichtende maatregelen bedoeld worden, want het is wat vreemd om een lastenverlichtende maatregel af te schaffen en daar andere, lastenverzwarende maatregelen tegenover te stellen. Dat zou een ongerijmdheid in het kwadraat zijn, dus ik herhaal mijn vraag op welke maatregelen het kabinet doelt.

Ik had ook gevraagd hoeveel huishoudens er op dit moment in Nederland in aanmerking komen voor kwijtschelding van betaling van het gebruikersdeel van de ozb. Dit is toch een relevante vraag in het kader van lastenverlichting, lastenverzwaring en het afschaffen van de ozb. Mijn redenering is natuurlijk dat de huishoudens die nu in aanmerking komen voor kwijtschelding, met deze Zalmsnipprocedure van de regen in de drup raken, omdat zij geen compensatie krijgen voor het afschaffen van de Zalmsnip door het wegvallen van het gebruikersdeel van de ozb, omdat zij daarvoor al vrijstelling hebben. Op deze vraag heb ik geen antwoord gekregen.

Het kabinet heeft nogal een punt gemaakt van de "Leidse variant", waarbij de gemeente een deel van de zalmsnip gebruikt voor inkomensbeleid. De minister heeft in de Tweede Kamer gezegd dat deze variant voor het kabinet de primaire reden was om dit voorstel tot afschaffing van de Zalmsnip te doen. Met andere woorden, het kabinet stoorde zich zozeer aan het gebruik van deze variant dat het de hele regeling maar wilde intrekken. Ik had gevraagd op hoeveel huishoudens de Leidse variant van toepassing is, maar hierop heb ik geen antwoord gekregen. Ik vroeg ook waarom de regering geen reparatiewetgeving heeft gemaakt, als dit de primaire reden was om te besluiten tot afschaffing van de Zalmsnip. Dan zou de Leidse variant niet meer gehanteerd kunnen worden en dan zou de Zalmsnip hebben kunnen blijven bestaan. Het is toch wat vreemd om de hele regeling van tafel te vegen als er maar een beperkt aantal gemeenten zo'n variant hanteert?

Maar goed, ik had er vragen over gesteld en ik heb er geen antwoord op gekregen. De schriftelijke voorbereiding van de behandeling van dit wetsvoorstel is dus nogal teleurstellend verlopen en ik vind dit niet aanvaardbaar. Ik kreeg deze week een kerst- en nieuwjaarswens van de gemeente Doetinchem onder ogen. Daar stond op: ook al waait de wind uit de verkeerde hoek, met het juist stellen van de zeilen kun je toch nog wel wat redden. Voor de goede verstaander is wel duidelijk wat hiermee wordt bedoeld. Het draagvlak bij de gemeenten voor dit kabinet en voor deze minister kalft steeds meer af. Deze gedachte moet de minister toch somber stemmen. Ook deze maatregel zal het tij niet keren.

De heer Van Raak (SP):

Voorzitter. In 1998 waren wij tegen invoering van de Zalmsnip in de toen gekozen vorm, nu zijn wij tegen het afschaffen ervan in deze vorm. De Zalmsnip werd destijds ingevoerd omdat de Kamers het nodig vonden om iets te doen aan de met name door allerlei rijksregels sterk gestegen lokale-lastendruk. Gemeenten kunnen de Zalmsnip gebruiken voor een korting op de afvalstoffenheffing; wie vrijstelling voor het betalen van deze heffing heeft, zoals studenten, komt in aanmerking voor rechtstreekse uitkering van het bedrag.

De SP-fractie heeft destijds ook ingestemd met dit voorstel, niet omdat wij het een oplossing vonden voor het probleem van de oplopende lokale lasten, maar omdat deze maatregel voor huishoudens met een laag inkomen nu eenmaal beter is dan niets. Vooral voor hen maakt de Zalmsnip een groot verschil. Een probleem is natuurlijk dat niet alleen gezinnen met een laag inkomen, maar – indachtig de naamgever – ook de heel rijke mensen deze Zalmsnip krijgen en dat vinden wij jammer van het geld.

Toen ik het voorstel voor afschaffing van deze lokalelastenverlichting onder ogen kreeg, werd ik in eerste instantie overvallen door een gevoel van weemoed. De Zalmsnip, dat was de tijd van de gulden. Dat lijkt alweer zo lang geleden! Dat was die gulden waarvoor je bijna net zoveel kon kopen als voor de euro, alleen kreeg je er veel meer van. Maar 45 euro is nog steeds veel geld voor gezinnen met een laag inkomen. Zeker in deze tijd van Kerst. En voor volgend jaar kan een gezin van die 45 euro alweer bijna één keer de boete betalen als een van de kinderen de identiteitskaart vergeet.

Mijn fractie heeft twee vragen: over het verband tussen de afschaffing van de Zalmsnip en het voorstel tot afschaffing van het gebruikersdeel van de ozb op woningen, en over de mogelijkheden van gemeenten om met de Zalmsnip een armoedebeleid te voeren.

In de memorie van toelichting stelt de minister dat het vervallen van de Zalmsnip "in het verlengde" ligt van de afschaffing van het gebruikersdeel van de ozb op woningen. Vraag is nu, wat betekent "in het verlengde"? Volgens mij heeft dat iets te maken met verlengen, dus met langer maken. Dat betekent, logisch gezien, dat het vervallen van de Zalmsnip en de afschaffing van het gebruikersdeel van de ozb op woningen onderdeel vormen van één geheel. Ook in het Hoofdlijnenakkoord werden deze twee zaken aan elkaar gekoppeld.

Uit het antwoord op vragen van collega Platvoet blijkt dat de minister er een andere visie op na houdt. Hij beklemtoont dat Zalmsnip en ozb in het wetgevingsproces niet aan elkaar zijn gekoppeld en dat het verschillende wetsvoorstellen zijn met afzonderlijke effecten op de lokale lasten. Op formele gronden wil ik dat graag aannemen. Maar is de minister het met ons eens dat, met het oog op de lokale lasten, inhoudelijk de Zalmsnip en de ozb wél nauw met elkaar zijn verbonden?

De SP-fractie is niet tegen afschaffing van de Zalmsnip op zich; ik heb al aangegeven dat mijn fractie deze regeling vooral ziet als een doekje voor het bloeden. Echter, met het simpelweg wegstrepen van deze lokalelastenverlichting, zoals de minister nu doet, kan mijn fractie niet instemmen.

Een doel van de afschaffing van de Zalmsnip is om de beleidsruimte van gemeenten om een eigen inkomenspolitiek te voeren te beperken. Hoe verhoudt zich dat – mevrouw Meindertsma wees hier ook al op – met de decentralisatiepolitiek die de minister voert en die juist meer ruimte vraagt voor lokaal beleid? In principe is mijn fractie het hier wel mee eens en begrijp ik de bezwaren van de minister, omdat er ongewenste effecten kunnen optreden. Verschillen in lokale politiek leiden tot een verschillende behandeling van soortgelijke gevallen. Zolang dit kabinet echter geen maatregelen neemt om verdere daling van inkomens van mensen aan de onderkant van de samenleving te voorkomen, is elk gemeentelijk armoedebeleid ons zeer welkom. Ik wijs de minister er nog maar eens op dat armoede helaas steeds meer onderdeel wordt van onze samenleving. Om maar een voorbeeld te noemen: wekelijks zijn zeker 2500 gezinnen aangewezen op gratis voedselpakketten.

Is de minister het met ons eens dat afschaffing van de Zalmsnip leidt tot lokale tariefstijgingen, die niet het gevolg zijn van keuzes van lokale overheden?

Als de minister hier toezegt dat de 325 mln euro die met de afschaffing van de Zalmsnip zijn gemoeid, worden gebruikt om in deze kerstdagen de groeiende armoede en dakloosheid in Nederland te bestrijden, dan kan zijn voorstel rekenen op de steun van mijn fractie. Het voorstel zoals het er nu ligt, is het verhaal van een kabinet dat eerst mensen met de minste centen pakt, dan een algemene compensatie geeft, om die vervolgens weer af te pakken. Daar kan mijn fractie niet mee instemmen.

Een serieuze behandeling van dit wetsvoorstel heeft nauwelijks kunnen plaatsvinden. Het voorstel werd heel laat bij deze Kamer ingediend en de beantwoording door de minister van vragen van collega Platvoet was onder de maat. Een tweede vragenronde, die op basis van de antwoorden van de minister nodig was, heeft niet kunnen plaatsvinden. Ook dat is voor mijn fractie een reden om tegen dit wetsvoorstel te stemmen.

De heer Holdijk (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Zeven jaar geleden, om precies te zijn: op 15 en 16 december 1997 in het kader van de behandeling van het Belastingplan 1998, wetsvoorstel 25691, werd in deze Kamer besloten om het regeringsvoorstel van VVD-minister Zalm tot verlaging van de lokalelastendruk met ƒ 100 te aanvaarden. Er was sprake van een rechtstreekse relatie met de lokalelastendruk; de maatregel stond los van het inkomensbeleid. Aldus staatssecretaris Vermeend in die dagen. Het was een periode van belastingmeevallers en de maatregel was bedoeld als compensatie voor de stijging van de lokale milieulasten die het gevolg was van rijksbeleid en waarmee, via de decentralisatie, de gemeenten waren opgezadeld.

Bij de invoering van de maatregel per 1 januari 1998 werd de uitvoering ervan tot 2000 dwingend gekoppeld aan hetzij de onroerendezaakbelasting voor gebruikers, hetzij de afvalstoffenheffing/reinigingsrechten of het rioolafvoerrecht. Vanaf 2000 werden de gemeenten vrijgelaten in de wijze van vormgeving van de lastenverlichting.

Vrijwel geen enkele fractie in deze Kamer, wellicht op die van de SP na, verzette zich tegen de maatregel als zodanig, maar vrijwel alle fractiewoordvoerders toonden zich kritisch over de voorgeschreven wijze van uitvoering. Namens de SGP- en de ChristenUnie-fractie werden door de heer Van den Berg kritische geluiden verwoord, omdat hij in de wijze waarop deze maatregel zou worden uitgevoerd doorkruising van het decentralisatiestreven en aantasting van de autonomie van de gemeenten meende te bespeuren.

Een andere VVD-minister dan de naamgever van de Zalmsnip, deel uitmakend van een politiek anders samengesteld kabinet, komt nu met het voorstel tot afschaffing van die op 1 januari 1998 ingestelde maatregel. Het voornaamste motief dat ik in de stukken voor afschaffing heb kunnen aantreffen, is dat gemeenten na 2000 de maatregel hanteren om er inkomensbeleid mee te voeren. Dit kabinet wil – op zichzelf is dat terecht – dat generiek inkomensbeleid voorbehouden blijft aan de centrale overheid. Het blijft echter een merkwaardig gegeven dat de maatregel in oorsprong nadrukkelijk is gepresenteerd als staande los van het inkomensbeleid. Ik wees daar reeds op. In dat licht lijkt mij dan ook de vraag gerechtvaardigd – anderen hebben die in andere bewoordingen eveneens gesteld – waarom de regering geen wetsvoorstel heeft ingediend dat een einde zou kunnen maken aan het oorspronkelijk niet bedoelde, maar sinds 2000 wél door de regering mogelijk gemaakte oneigenlijke gebruik van de maatregel door een aantal – niet bekend is hoeveel – gemeenten.

Voorzitter. De discussie hier en in de Tweede Kamer spitste zich toe op het verband c.q. de samenhang tussen het voorliggende wetsvoorstel en het tegen het begin 2005 aangekondigde wetsvoorstel tot afschaffing van het gebruikersdeel van de ozb op woningen. Kort gezegd, de regering stelt zich op het standpunt dat er weliswaar een verband is tussen beide voorstellen, maar dat er geen samenhang in de tijd is. Op inhoudelijke gronden vinden wij dat laatste niet logisch. In elk geval zou het redelijk zijn om beide maatregelen gelijktijdig in te voeren. Want welke garantie bestaat er dat over een jaar het gebruikersdeel van de ozb voor woningen zal worden afgeschaft, zou ik kunnen vragen? Ik kan die vraag echter zelf gemakkelijk beantwoorden: die garantie bestaat niet. Integendeel, het perspectief op de totstandkoming van die maatregel lijkt alleen steeds verder weg te geraken.

Voorzitter. Het moge duidelijk zijn dat onze fracties er nooit van uit zijn gegaan dat de Zalmsnip tot in lengte van jaren zou blijven bestaan. Wij hebben dan ook geen bezwaar tegen het wetsvoorstel als zodanig, wél echter tegen artikel III, dat bepaalt dat de wet in werking treedt op 1 januari 2005. Het wetsvoorstel zal op grond daarvan in deze vorm niet op bijval van onze fracties kunnen rekenen.

Minister Remkes:

Mevrouw de voorzitter. Er zijn voor het kabinet twee belangrijke overwegingen om het voorstel, zoals het op tafel ligt, te doen. Dat is in de eerste plaats het feit, zoals door een aantal afgevaardigden al is gememoreerd, dat waargenomen wordt dat op steeds ruimere schaal gebruik gemaakt wordt van de Leidse variant, met als gevolg het voeren van gemeentelijk inkomensbeleid. Het kabinet is uitdrukkelijk de opvatting toegedaan dat dat beleid is voorbehouden aan de rijksoverheid.

De tweede reden is iets platter. Het is een budgettaire reden. Ik zeg dat om het niet mooier te maken dan het is. Dat is echter ook niets nieuws. De afschaffing van de Zalmsnip is opgenomen in het Strategisch akkoord van het kabinet-Balkenende I en de vastlegging daarvan heeft plaatsgevonden in de Miljoenennota 2003. Wie het Strategisch akkoord er nog eens op naslaat, dit ook in antwoord op een vraag van de heer Platvoet, komt in bijlage 3 tot de conclusie dat het een onderdeel is van een pakket maatregelen dat lastenverzwaring én lastenverlichting tot gevolg heeft. De inkomenseffecten moeten in dat bredere perspectief worden beoordeeld.

Gemeenten hebben dit al geruime tijd geweten. Er moeten twee zaken los van elkaar gezien worden. Gemeenten krijgen, los van het feit of dit wetsvoorstel wordt aanvaard of verworpen, met ingang van 2005 die 325 mln euro niet meer in het Gemeentefonds. Dat is autonoom gebeurd en aangekondigd in de miljoenennota. Dit wetsvoorstel neemt het voertuig weg waardoor gemeenten op deze manier een korting konden geven. Die tweeslag is hier aan de orde. De heer Holdijk vraagt waarom het kabinet geen reparatievoorstel doet. Als de financiële overweging geen rol had gespeeld en het kabinet had het toch wenselijk gevonden om in de komende jaren iets van het fenomeen Zalmsnip in stand te houden, dan had het onherroepelijk een reparatievoorstel gedaan. Dat had in feite het terugdraaien betekend van de gemeentelijke vrijheid die in 2000 is ontstaan. Vanaf dat moment is het gemeenten immers mogelijk gemaakt om het zogenaamde Leidse model te gebruiken.

Een paar geachte afgevaardigden hebben gevraagd of dit besluit kan worden genomen los van het antwoord op de vraag hoe het zal gaan met de afschaffing van het gebruikersdeel van de ozb. Dat weten wij op dit ogenblik immers niet. Deze samenhang moet als volgt worden gezien. Beide zaken hebben betrekking op de ozb. In procedurele zin is er een zekere samenhang, maar dat betekent niet dat beide voorstellen niet los van elkaar kunnen worden behandeld. Dat heeft het kabinet ook nooit betoogd en dat doet het nu ook niet. Het kabinet is onverkort de opvatting toegedaan dat het gebruikersdeel van de ozb met ingang van 1 januari 2006 dient te worden afgeschaft. Ik heb er nog steeds het volste vertrouwen in dat het kabinet in 2005 in de gelegenheid zal zijn om dat voorstel in deze Kamer te verdedigen.

De heer Platvoet (GroenLinks):

De minister kan toch niet volhouden dat er geen inhoudelijke samenhang is? In de tekst van het tweede hoofdlijnenakkoord staat dat er een samenhang is tussen de afschaffing van de Zalmsnip en het afschaffen van het gebruikersdeel van de ozb op woningen. Uit de inhoud van die twee punten blijkt toch dat het, ook bezien vanuit de opvatting van het kabinet, heel logisch is dat het zo is opgeschreven? Het een is namelijk een lastenvermindering en het ander is een lastenverzwaring. Om zijn sociale gezicht te laten zien, heeft het kabinet het in die samenhang opgeschreven. Dat kan de minister toch niet ontkennen?

Minister Remkes:

Precies daarom heb ik zojuist verwezen naar bijlage 3 van dat akkoord. Daar staat een breder pakket. Die samenhang is dus ook veel breder en dat is daar ook op die manier gepresenteerd.

De heer Platvoet (GroenLinks):

In het hoofdlijnenakkoord is niet gesproken over een breed pakket, maar over een samenhang tussen het afschaffen van de Zalmsnip en het afschaffen van het gebruikersdeel van de ozb. Dat betekent dat je het of tegelijkertijd moet doen, of niet moet doen. Dat is de logische conclusie van wat daar staat. Het kabinet is daarvan weggefietst.

Minister Remkes:

De heer Platvoet trekt conclusies die niet de mijne zijn en dus zijn wij het op dit punt met elkaar oneens. Dat geldt trouwens ook voor het verwijt dat wij de schriftelijke vragen niet goed zouden hebben beantwoord. Ik heb het er nog eens even op nageslagen. Wij hebben geprobeerd om in de antwoorden aan te geven wat wij weten en wat de overwegingen zijn. Wij hebben ook gezegd dat wij een paar dingen niet weten. Dat kan de heer Platvoet betreuren, maar dat is nu eenmaal de situatie.

De heer Platvoet (GroenLinks):

U kunt niet te weten komen hoeveel huishoudens in Nederland een kwijtschelding hebben gekregen van het gebruikersdeel van de ozb?

Minister Remkes:

Natuurlijk kan dat.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Precies. En die vraag heeft u nagelaten te beantwoorden.

Minister Remkes:

Ja, want anders krijg ik de volgende keer van de gemeenten en van u het verwijt dat wij de gemeenten bestoken met het opvragen van gegevens. Dat is dan immers aan de orde.

De heer Platvoet (GroenLinks):

U krijgt van mij geen verwijt als u een vraag beantwoordt die ik heb gesteld.

Minister Remkes:

U kunt zelf ook nagaan dat het beantwoorden van die vraag op die termijn niet mogelijk is. Dat is dan voor uw eigen beeldvorming, want volgens mij gaat de discussie meer over de afschaffing van het gebruikersdeel van de heffing. Vanuit die invalshoek heeft de heer Platvoet dat vooral gemotiveerd. Wij zullen proberen om die informatie op een zo eenvoudig mogelijke manier te verstrekken in het kader van de behandeling van de afschaffing van het gebruikersdeel. Dat is een toch een belangrijke toezegging.

De heer Van Raak (SP):

Wij moeten de afschaffing van de Zalmsnip zien in samenhang met bijlage 3 van het Strategisch akkoord. Ik heb dat gisteren niet kunnen narekenen. Staat in bijlage 3 een compensatie voor deze maatregel, de afschaffing van de Zalmsnip?

Minister Remkes:

Daar staan lastenverlichtingsmaatregelen in zoals de arbeidskorting, de levensloopregeling en het kwartje van Kok. Dat is een hele reeks. Er is geen een-op-een-relatie, in budgettaire zin, tussen de afschaffing van de Zalmsnip en de afschaffing van de gebruikersheffing ozb. Om die reden heb ik gezegd dat deze vanuit een iets bredere invalshoek moet worden gemotiveerd.

Ik weet niet of de Kamer ervan op de hoogte is dat meer ten principale over de afschaffing van de ozb is afgesproken door het kabinet en de VNG – daar is de relatie met decentralisatiebeleid wel aanwezig – dat er de komende maanden een verkenning zal plaatsvinden naar de gewenste omvang van het gemeentelijke en het provinciale belastinggebied, dat een functie heeft als buffer of als democratische legitimatie. De resultaten hiervan zullen in het voorjaar van het volgend jaar bekend zijn, zodat de Kamer deze kan wegen bij de behandeling van de andere wetsvoorstellen. Zo zal het in de tijd gezien wel ongeveer lopen.

Mevrouw Meindertsma stelde de vraag of het kabinet wel kan volhouden dat er geen gemeentelijk inkomensbeleid is. Het kabinet acht het voeren van een gemeentelijk inkomensbeleid met als voertuig het gemeentelijk belastinggebied onwenselijk. Bepaalde bijdragen voor geleverde diensten, zoals de tarieven van muziekscholen, worden vaak al sinds jaar en dag via een staffel gerelateerd aan de inkomens, dat weet ik ook wel. Mevrouw Meindertsma refereert aan de discussie over de eigen bijdrage bij de WMO, maar dat is een ander hoofdstuk.

Over de lokalelastendruk hebben wij een breed gesprek gehad met VNG, IPO, Unie van waterschappen en een aantal andere mensen die worden geacht op de bres te staan tegen een al te snelle ontwikkeling van de lokale lasten. Daar is afgesproken dat wij de komende maanden precies zullen nagaan wat de oorzaken van de ontwikkeling van de lokale lasten zijn. Deze berust voor een deel op autonome gemeentelijke keuzes. Voor een ander deel berust zij op rijksbeleid dat gemeentelijk wordt uitgevoerd. Dat speelt daarbij ook een rol.

De heer Van Raak heeft gevraagd of dit een lastenstijging op gemeentelijk niveau betekent. Als je dit geïsoleerd bekijkt, los van dat bredere pakket, betekent het dat. Ik heb zojuist een tweeslag aangegeven over wat gemeenten krijgen uit het Gemeentefonds. Ik vind het fair om het wetsvoorstel op deze manier te verdedigen, want anders blijft de suggestie boven de markt hangen dat het redelijk is dat gemeenten dit soort kortingen blijven geven, ongeacht de bijdrage uit het Gemeentefonds. Ik heb wel eens tegen deze of gene wethouder gezegd dat het mij niet onredelijk lijkt dat zij een bijsluiter bij de ozb-aanslag voegen, waarin staat dat het wegvallen van die korting niet het gevolg is van gemeentelijk beleid, maar van rijksbeleid, om daarmee de politieke verantwoordelijkheid duidelijk te maken.

De heer Holdijk vraagt of het kabinet een garantie kan geven. Er is geen sprake van een resultaatsverplichting, maar wel van een inspanningsverplichting. Die is mede afhankelijk van de standpunten die deze Kamer volgend jaar inneemt. U bent er dus zelf bij.

Mevrouw de voorzitter. Ik meen hiermee te hebben gereageerd op de gemaakte opmerkingen.

Mevrouw Meindertsma (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Ik zal heel kort zijn. Ik prijs de eerlijkheid van de minister, omdat hij in een van zijn eerste zinnen zei dat de maatregel is genomen uit budgettaire overwegingen. Zo eenvoudig is het natuurlijk ook.

De fractie van de Partij van de Arbeid zal zich niet tegen het wetsvoorstel verzetten, omdat wij de betreffende maatregel wel erg generiek vinden. Het gaat om 45 euro nu, ƒ 100 vroeger voor ieder huishouden, ongeacht het inkomen. In mijn bijdrage heb ik gezegd dat wij liever zouden zien dat er meer gericht gekeken werd en de middelen ter beschikking werden gesteld van diegenen met de grootste noden.

Wij zijn ingegaan op uw argumenten om de regeling af te schaffen. Die argumenten zijn enerzijds budgettair, maar anderzijds is het kabinet duidelijk van mening dat de ruimte voor een lokaal inkomensbeleid gereduceerd moet worden. Dit is niet het moment of de plaats om daarover verder van gedachten te wisselen.

Wij zijn van mening dat gezien alles wat zich de komende jaren zal voordoen in de verzorgingsstaat, hier lokaal naar gekeken moet worden. Wij vrezen dat er op lokaal niveau verschillen zullen ontstaan in het gelijkheidsideaal. De aanpak zal lokaal verschillen. Om die reden wilden wij een bijdrage aan dit debat leveren.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter. Het is jammer dat de fractie van de Partij van de Arbeid in de Eerste Kamer wel haar medewerking zal verlenen aan het voorstellen, hoewel de PvdA-fractie in de Tweede Kamer een andere conclusie trok. Het is natuurlijk aan deze fracties zelf, hun standpunt te bepalen.

Mijn vraag over andere maatregelen op het gebied van lastenverlichting is noch schriftelijk, noch mondeling beantwoord. De minister verwijst naar het brede pakket van de financiële vertaling van het hoofdlijnenakkoord, zoals de levensloopregeling en het kwartje van Kok. Dat is niet het antwoord waarop ik doel. Het is evenmin het antwoord dat hij had moeten geven in het kader van lastenverlichtende maatregelen in relatie tot de lasten waarover wij vandaag spreken. Straks noemt hij wellicht ook nog de verlaging van de vennootschapsbelasting als een maatregel die in dat kader genomen moet worden. Het einde is dan wel zoek. Je gooit dan alles op één hoop, waardoor de discussie vertroebeld wordt.

De minister suggereert met zijn antwoord dat de maatregel genomen is in het kader van een verlichting van woonlasten op lokaal niveau waarover het Rijk iets heeft te zeggen. Dat blijkt echter zonder meer niet het geval te zijn. Ik vind dat betreurenswaardig. Ik heb ook gevraagd om hoeveel huishoudens het gaat in de Leidse variant. De minister kon die vraag niet beantwoorden. Hij zei dat het om 16% van de gemeenten ging en het dus wel ongeveer 16% van het aantal huishoudens zou zijn. Dat is natuurlijk een slag in de lucht. De heer Holdijk en ik hebben benadrukt dat wetgevingsreparatie nodig is. Toen bleek echter dat die Leidse variant niet de belangrijkste invalshoek van het kabinet was, zoals de minister in de Tweede Kamer had gezegd, maar het binnenhalen van die bezuiniging. Dat is een reden te meer om daar tegen te zijn.

In zijn antwoord gaat de minister toch in op het verband met de ozb. Dat verband valt ook niet te ontkennen; dat heb ik bij interruptie al gezegd. De minister heeft gezegd dat er geen resultaatsverplichting is, maar wel een inspanningsverplichting. Stel dat die wetswijziging voor het schrappen van de ozb-heffing voor gebruikers van woningen om allerlei redenen niet doorgaat. Welke conclusie trekt de minister dan? Hoe zit het dan met het matigen van de lasten op lokaal niveau?

Tot slot kom ik bij het lokale inkomensbeleid. Ik deel de opvatting van de PvdA-fractie dat het als gevolg van de decentralisatie en de verruiming van de mogelijkheden voor de gemeenten onontkoombaar is dat gemeenten in toenemende mate de mogelijkheid krijgen om inkomensbeleid te voeren. In elke gemeenteraad wordt gediscussieerd over het tarief van de ozb, omdat het, weliswaar in afgeleide vorm, te maken heeft met het inkomensbeleid. Het is dus niet overeind te houden dat gemeenten die mogelijkheid niet hebben.

Dat alles brengt mij tot de conclusie dat wij niet kunnen instemmen met dit wetsvoorstel.

De heer Van Raak (SP):

Voorzitter. Wij moeten de afschaffing van de Zalmsnip niet verbinden met de afschaffing van de ozb, aldus deze minister. Mijn fractie is hiervan, alleen al op logische gronden, niet overtuigd. Wij moeten ook maar afwachten of die afschaffing van de ozb er komt. De minister zegt ons dat wij de afschaffing van de Zalmsnip moeten zien in samenhang met bijlage 3 van het strategisch akkoord. Dat is een hele lijst maatregelen, merkte de minister terecht al op. Zo kun je als bewindspersoon altijd verwijzen naar de rest van het beleid. Ik hoor toch graag welk specifiek onderdeel van de rest van het beleid nu als compensatie geldt voor de afschaffing van de Zalmsnip. Als dat niet is aan te wijzen, dan kunnen wij niet anders dan concluderen dat dit voorstel leidt tot een lokalelastenverhoging, ook voor gezinnen die dat er als gevolg van het inkomensbeleid niet echt bij kunnen hebben.

De PvdA-fractie hecht veel waarde aan lokaal inkomensbeleid, zeker in deze tijd en zeker met dit kabinet. Ik snap dan ook niet waarom zij niet tegen dit wetsvoorstel stemt. Mijn fractie zal dat wel doen en ik hoop dat de gemeenten toch hun verantwoordelijkheid zullen nemen in de bestrijding van de armoede, die door dit rijksbeleid wordt bevorderd.

Mevrouw Meindertsma (PvdA):

Mijn fractie gaat graag met iedereen binnen en buiten dit parlement op de barricaden om een hogere eigen bijdrage van de huursubsidie per 1 juli te voorkomen. Daar kan dit bedrag, 325 mln, mooi voor gebruikt worden. Je moet weten voor welke zaken je gaat. Dit is zo'n generieke maatregel dat wij geen probleem hebben als die wordt afgeschaft.

De heer Van Raak (SP):

Ik neem uw aanbod van harte aan. Wij gaan in het nieuwe jaar samen hand in hand de barricaden op.

De heer Holdijk (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de minister voor zijn reactie op onze inbreng in eerste termijn. Ik vind het van eerlijke directheid getuigen dat de minister onomwonden het budgettaire motief voor de indiening van dit wetsvoorstel naar voren heeft gebracht. In de stukken wordt dat meestal tot het laatst bewaard. Alle andere motieven schijnen toch wat makkelijker verteerbaar te zijn dan het simpele motief van de bezuiniging. Vanuit dat gezichtspunt begrijp ik dat een reparatievoorstel weinig kans van slagen heeft.

Voorzitter. Ik heb geen nadere vragen aan de minister. Ik wil besluiten met de opmerking dat wij het eens zouden kunnen zijn met het voornemen om de Zalmsnip af te schaffen. Wij zijn van mening dat inkomensbeleid een beleid van de centrale overheid moet zijn. Bovendien is het uit oogpunt van decentralisatie gewenst. De minister weet dat onze fracties zich niet gecommitteerd hebben aan de budgettaire afspraken die eerder zijn gemaakt. Hij kan wat dat betreft dan ook geen beroep op onze fracties doen.

Wij zouden akkoord zijn gegaan met de invoering van deze maatregel in combinatie met de afschaffing van het gebruikersdeel van de ozb voor woningen. Het wetsvoorstel had dan op onze steun kunnen rekenen.

Minister Remkes:

Mevrouw de voorzitter. De bijdrage van de heer Holdijk heeft mij weer wat optimistischer gestemd, want hij heeft in feite zojuist zijn steun uitgesproken voor het voorstel tot afschaffing van het gebruikersdeel ozb. Die discussie komt nog. Ik zal geen beroep doen op de budgettaire medeverantwoordelijkheid van zijn fractie, want dit is nu niet aan de orde.

Als je werkelijk meent dat deze voorziening in stand had moeten blijven, had dat debat gevoerd moeten worden bij de algemene financiële beschouwingen. Ik heb zojuist al aangegeven dat het al niet meer in de boeken staat. De gemeenten krijgen het bedrag dus niet meer uitgekeerd; zij hebben dus niet meer de materiële vrijheid om iets te doen. Het leek het kabinet dan ook logisch om dit voorstel op deze manier in procedure te brengen. Ik moet eerlijk zeggen dat ik de opstelling van de fractie van mevrouw Meindertsma consequenter vind. Zij heeft dit ook onderkend.

De heer Platvoet heeft nog gevraagd naar de Leidse variant. Ik heb bij benadering aangegeven dat het om ongeveer 16% van de huishoudens gaat. Het kabinet houdt hier natuurlijk geen boekhouding van bij. De vraag of 16 of 17% van de inwoners profiteert van de toepassing van het Leidse model, is natuurlijk ook niet de kern van de discussie.

Hij heeft verder gevraagd wat er zal gebeuren als de afschaffing van het gebruikersdeel van de ozb niet door gaat. Ik kan alleen op dit ogenblik de opvatting van het kabinet weergeven. Vanuit het vertrouwen dat de coalitiepartners zich zullen houden aan het hoofdlijnenakkoord, wijs ik erop dat het maximeringonderdeel misschien minstens zo belangrijk is. Ik wil daarmee aangeven dat een beheerste ontwikkeling van de lokale lasten naar het oordeel van het kabinet erg belangrijk is. Bij die gelegenheid mag u ons daarop aanspreken.

De heer Van Raak (SP):

De reden om tegen te stemmen is dat de mogelijkheden voor inkomens- of armoedebeleid kleiner worden. Ik heb de minister de steun van mijn fractie toegezegd als hij de 325 mln euro die vrijkomt, gebruikt voor inkomens- of armoedebeleid. Dat zijn onze redenen om tegen of eventueel voor te stemmen.

Minister Remkes:

Dat begrijp ik wel, maar wat ik zonet tegen de heer Platvoet heb gezegd, zeg ik nu weer: dat debat had gevoerd behoren te worden bij de algemene financiële beschouwingen. Om die reden heb ik aangegeven dat dit punt onderdeel is van het totale pakket aan lastenverzwaringen en -verlichtingen met de inkomensgevolgen, ook voor lagere inkomens, die daar in positieve en negatieve zin aan vastzitten. Dat staatje zou dus ook zo kunnen worden gelezen dat dit geld mede wordt gebruikt voor de lagere inkomens.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Ik maak hiertegen bezwaar nu de minister het herhaalt. Als ik het weersproken laat, lijkt het erop alsof ik het ermee eens ben. Ik heb bezwaar tegen de loskoppeling van deze wet van het financiële beslag. Het is heel gewoon om aan de hand van de inhoud te praten over het budgettaire beslag. De Eerste Kamer heeft nu een keuze om deze wet wel of niet aan te nemen, die logischerwijs gevolgen heeft voor het budget. De minister zegt dat wij dit onderwerp bij de financiële beschouwingen hadden moeten bespreken. De ozb is destijds zijdelings aan de orde geweest, de Zalmsnip volgens mij niet. Zoals de minister weet, heeft de Eerste Kamer echter niet de mogelijkheid om tijdens de algemene financiële beschouwingen een amendement in te dienen om het financiële plaatje te veranderen. Hij gebruikt dus een heel goedkoop argument.

Minister Remkes:

De heer Platvoet heeft mij niet horen zeggen dat het geen inhoudelijk vraagstuk is. Het geld komt er niet automatische bij; zo zit het natuurlijk niet in elkaar. Als je de centen niet regelt maar hier nu toch tegen stemt, maak je in de richting van de bevolking een loos gebaar. Daar gaat het mij om.

Mevrouw Meindertsma (PvdA):

De heer Van Raak heeft mij gevraagd waarom wij als PvdA-fractie voor willen stemmen, dus ik mag hem ook een vraag stellen. Hij heeft aangegeven dat de SP-fractie in 1998 tegen de invoering van deze maatregel was, juist vanwege de argumenten waarom wij nu voor de afschaffing zijn: het instrument is te generiek en te weinig specifiek. Waarom wil hij dan nu een generieke maatregel overeind houden, alleen maar omdat het geld niet wordt ingezet voor armoedebeleid? De discussie over het inzetten van middelen voor armoedebeleid kunnen wij bij ieder willekeurig punt op de agenda voeren

De heer Van Raak (SP):

Mijn fractie was destijds tegen de Zalmsnip omdat deze een doekje voor het bloeden was. Het probleem was de stijging van de lokale lasten. In mijn eerste termijn heb ik al gezegd dat daarmee heel veel geld werd weggegooid omdat het voor een belangrijk deel aan de rijke gezinnen werd gegeven. Sinds 2000 is er echter een overweging bij gekomen. Sommige gemeenten hebben de mogelijkheid gegrepen om met het instrument inkomens- of armoedebeleid te voeren. Het gaat zo slecht met de mensen die onder de armoedegrens zitten, dat wij hen elk klein beetje hulp van harte gunnen. Wij stemmen tegen het wetsvoorstel omdat die mogelijkheid voor gemeenten verdwijnt. Ik heb tegen de minister gezegd dat mijn fractie zou staan te juichen over het wetsvoorstel als die 325 mln voor armoedebestrijding zou worden gebruikt.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

De voorzitter:

De aanwezige leden van de fracties van de SGP, de ChristenUnie, GroenLinks en de SP wordt conform artikel 121 van het Reglement van orde aantekening verleend, dat zij geacht willen worden zich niet met het wetsvoorstel te hebben kunnen verenigen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven