Aan de orde is de voortzetting van de gezamenlijke behandeling van de wetsvoorstellen:

Wijziging van enkele belastingwetten (Belastingplan 2005) (29767);

Wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Overige fiscale maatregelen 2005) (29758);

Wijziging van belastingwetten in verband met noodzakelijk onderhoud (Fiscale onderhoudswet 2004) (29678)

, en van:

- de motie-Thissen c.s. inzake het instellen van een lastenplafond voor huishoudengroepen met een laag inkomen en verminderde koopkracht (29767,29758, D).

(Zie vergadering van 13 december 2004.)

De voorzitter:

Door mij zijn schriftelijke antwoorden ontvangen van de staatssecretaris van Financiën op vragen, gesteld in eerste termijn. Deze antwoorden zullen worden opgenomen in een bijvoegsel bij de Handelingen van deze vergadering.

(Het bijvoegsel is opgenomen aan het eind van deze editie.)1

De beraadslaging wordt hervat.

Staatssecretaris Wijn:

Voorzitter. Ik heb gisteren weer genoten van de inbreng van de zijde van de Eerste Kamer. Ik heb veel respect voor de inbreng van de woordvoerders, waarbij het soms wel om negen kantjes gaat. Ik heb inmiddels het genoegen de assistentie te ervaren van een paar honderd ambtenaren, maar de leden van uw Kamer moeten het allemaal alleen doen. Ik vind dat fantastisch. Ik was zelf als Tweede-Kamerlid al heel blij als ik drie A-viertjes had uitgetikt. Als je er dan van de meeste sprekers negen voor je kiezen krijgt en van dit niveau, dan is dat voorwaar niet niks.

Ik vond het fijn dat wij gisteren begonnen met het geven van handen. Ik vind dat een heel aardige gewoonte in de Eerste Kamer. Het gaf meteen een prettige sfeer, terwijl ik toch enigszins schoorvoetend hier kwam. Immers, vorig jaar begon u allemaal met mij flink op mijn donder te geven – de heer Van Middelkoop knikt: hij herinnert het zich nog goed – over de wetgevingskwaliteit van het toen voorliggende belastingplan. Van alle kanten kwam de kritiek dat het enigszins een containerbegrip was geworden, waarin zo'n beetje alle fiscaliteit was gegooid. Er waren er zelfs die suggereerden dat dit was om zoet en zuur bij elkaar te voegen, zodanig dat het voor de Eerste Kamer slikken of stikken zou zijn. Ik heb de Kamer toen beterschap beloofd. Ik vond het dan ook heel fair van uw Kamer dat van alle zijden is opgemerkt dat daar nu echt op is gelet en aan is gewerkt.

De heer Van Middelkoop was nog niet helemaal tevreden over het in het belastingplan opgenomen keuzeregime voor de aandelenoptie. Ik heb geprobeerd daar schriftelijk antwoord op te geven. Mocht dit niet zijn overgekomen, dan zal ik proberen het straks mondeling nog aan te geven. Het is ook voor 2005 de intentie om ervoor te zorgen dat wij in het belastingplan zoveel mogelijk die wetgeving onderbrengen die echt nodig is voor het aankomende budgettaire jaar en dat wij er zo weinig mogelijk andere zaken in doen.

Ik vond het interessant dat een aantal woordvoerders leek aan te geven dat het een heel overzichtelijk pakket is. Gelukkig zei toen de heer Van Driel dat het weliswaar een overzichtelijk pakket is, maar dat het, als je kijkt naar de grote budgettaire verschuivingen die in dit belastingplan zitten, niet bepaald een klein pakketje is. Ik denk dat hij daarin gelijk heeft. Ik heb overigens de complimenten die diverse sprekers hebben gemaakt richting de ambtenaren, aan deze ambtenaren doorgegeven. Daarmee hebben zij het ook volgehouden om tot gisterennacht door te kunnen werken.

Alvorens in te gaan op de opmerkingen van de heer Kox over wat ik vorig jaar heb gezegd over de doelstellingen van het beleid, zoals de verbetering van het fiscale vestigingsklimaat, geef ik bij wijze van inleiding de punten aan waarop ik vervolgens wil ingaan: het Vpb-pakket, het grijs kenteken, de koopkracht, de hypotheekrente, de uitvoeringsaspecten en ten slotte nog wat resterende onderwerpen.

De heer Kox vraagt wat ik doe aan versterking van het fiscale vestigingsklimaat. Ik noem in dit verband de verlaging van de VpB, de verhoging van de zelfstandigenaftrek, de versoepeling van bedrijfsoverdrachten en de stimulering van regionale en grootstedelijke bedrijvigheid.

Hij vraagt ook hoe de structuur van de samenleving wordt versterkt. Ik ben het met hem eens dat die versterking niet zozeer in dit belastingpakket zit. Wij komen binnenkort wel te spreken over de levensloopregeling. Wij introduceren volgend jaar de Wet op de kinderopvang. Wij komen met de zorgtoeslag en met een stroomlijning van kinderregelingen. Op deze onderwerpen kom ik nog terug, maar zij hebben wel te maken met het tweede beleidsdoel, te weten versterking van de structuur van de samenleving.

Het derde beleidsdoel is een slagvaardige overheid, de eenloketgedachte. Wij zijn daarmee bezig door middel van het uitvoeren van inkomensafhankelijke regelingen via de belastingdienst en het harmoniseren van inkomensbegrippen via de AWIR.

Ergo, wij zitten wat mij betreft nog steeds op koers met de doelstellingen die wij bij de start van Balkenende 2 hebben geformuleerd.

Vorig jaar zijn diverse suggesties gedaan door de Kamer. De heer Schuyer sprak toen over de introductie van een minimumaccijns op tabaksproducten ten behoeve van rijksmonumenten met een culturele bestemming. Dat is bij deze geïmplementeerd. Wij hebben toen gesproken over vergroening naar aanleiding van het autopakket voor vorig jaar. Ook daarvan ziet u in dit belastingplan een aantal zaken terug. Daarmee geef ik maar aan wat de Eerste Kamer had kunnen claimen: dat hebben wij als Eerste Kamer toch maar mooi binnengehaald.

Alle sprekers hebben aangegeven dat het VpB-pakket het meest in het oog springende onderdeel is van het belastingplan voor 2005. Het lijkt mij ook goed om dit te doen. In de richting van zowel GroenLinks als de PvdA en de SP en overigens alle anderen die dat expliciet of impliciet hebben erkend, zeg ik dat het vestigingsklimaat een samenspel van factoren is. Je kunt niet zeggen dat de fiscaliteit het enige of zaligmakende argument is op basis waarvan bedrijven beslissen om zich in een bepaald land te vestigen. De fiscaliteit neemt wel in belang toe. In Duitsland en Frankrijk leert men langzamerhand ook zijn talen spreken, wat vroeger een groot onderscheidend vermogen was. De infrastructuur in Nederland is niet zo gek veel soepeler. Ik moet uitkijken voor het geval Amerikaanse of Japanse bedrijven die in Nederland willen investeren dit lezen, want dan laat ik een iets andere zijde van de medaille zien. Maar je kunt niet meer zeggen dat onze infrastructuur een evident onderscheidend voordeel is ten opzichte van andere Europese landen. Ik kan een aantal voorbeelden geven waaruit blijkt dat de fiscaliteit belangrijker wordt.

Inmiddels zijn wij met onze tarieven boven het gemiddelde van de Europese Unie terechtgekomen. Dat zal op een gegeven moment wringen. Er is terecht gezegd dat wij ervoor moeten zorgen dat wij op de shortlists komen en blijven. Een buitenlandse investeerder die zich in Europa wil vestigen, maakt een lijst met drie landen die hij wil bezoeken in een week. Als je niet op die lijst staat, kun je in de termen van de heer Kox wel shaken.

De heer Kox (SP):

Wat? Shaken?

Staatssecretaris Wijn:

Ja, shaken. Dan kun je het wel vergeten dat zo'n bedrijf zich hier vestigt.

De heer Kox (SP):

U denkt dat het mijn term is. Dat vind ik heel leuk.

Staatssecretaris Wijn:

U sprak gisteren dusdanig populair dat ik mee wilde doen.

De heer Kox (SP):

Ik schrijf het meteen op en probeer vanavond bij mijn kinderen of ik hiermee populair word.

U zegt dat Nederland boven het gemiddelde zit. Gisteren was er al enige onduidelijkheid over de cijfers. Middelen wij Nederland, Estland en nog meer landen, dan zitten wij bovengemiddeld. Maar ten opzichte van het ons omringende buitenland zitten wij onder het gemiddelde en niet erboven. Waarom concentreren wij ons op het gemiddelde van de hele EU? Tussen Duitsland en Nederland zit misschien niet veel verschil, maar wel tussen Nederland en Estland. Welk gemiddelde bedoelt u? Als wij het gemiddelde van de bevolking van de EU nemen, zit Nederland daaronder. Gaan we uit van het aantal landen van de EU, dan zitten we daarboven.

Staatssecretaris Wijn:

Op dit moment zit België op 34%, en Nederland op 34,5%. Wij zitten nog onder Duitsland, maar dat land heeft daartegenover een veel grotere natuurlijke afzetmarkt. Wij weten dat wij ons in die mix van vestigingsfactoren moeten onderscheiden. Ik neem zowel het gemiddelde van de EU-15, als dat van de EU-25. U gebruikt, omdat dat de discussie zo aardig maakt, een land met een nultarief voor ingehouden winst als voorbeeld. Ik ben niet voor een race to the bottom. Je haalt immers wel degelijk belastinggeld op om daarmee voorzieningen te kunnen creëren. Op het moment dat je de keuze hebt tussen een belastingtarief van 25% en goed onderwijs en een belastingtarief van nul en heel slecht of geen onderwijs, kies ik ook voor die 25% en heel goed onderwijs.

De heer Kox (SP):

Het gaat mij erom dat we ervan afstappen om onze positie als slecht te karakteriseren. Wij moeten vaststellen dat dat niet zo is, en dat het ons omringende buitenland een hoger Vpb-tarief heeft. In dat verband moet je erkennen dat we een grote stap zetten: om te beginnen deze stap, en na 2007 terug naar 30%, terwijl u nog verder wilt gaan. Dat heeft toch effect op de ons omringende landen? Als zij niets doen, wordt het verschil tussen Nederland en de ons omringende landen wel erg groot. Wij dwingen die landen nu toch ook om in hun fiscale stelsel stappen te zetten? Of u die race to the bottom nu wel of niet wilt: daar zitten we toch gewoon in?

Staatssecretaris Wijn:

U doet nu alsof wij met dit spel zijn begonnen, maar dat is niet het geval! Een land als Oostenrijk is redelijk met Nederland te vergelijken, al is het maar op het gebied van de logistieke positie. Dat land is al gedaald naar 25%. Ik werp de suggestie van mij dat wij een race to the bottom hebben ingezet: dat is niet het geval. Wij zien een forsere concurrentie bij het aantrekken van buitenlandse bedrijven. Die zijn heel erg nodig voor de kenniseconomie en voor werkgelegenheid, twee doelen die u ook belangrijk vindt. Willen we die bedrijven hier naar toe halen, dan moet je je onderscheiden, en dat doen we met dit pakket.

De heer Kox (SP):

Ik heb niet betwist dat je iets kunt doen met de vennootschapsbelasting. Ik constateer alleen dat de stelling dat Nederland zo duur is in vergelijking met andere landen een zeer beperkte is. Ten eerste is het niet zo, en ten tweede zullen wij na aanneming van dit belastingpakket fors goedkoper zijn. Daarmee houden we het spel wel op de wagen. Duitsland, Frankrijk, België en Italië zullen dan toch iets moeten gaan doen? Dat is toch niet bekrompen?

Staatssecretaris Wijn:

Maar gaat u dat eens uitleggen aan mensen die bij een softwarebedrijf in Amsterdam werken en te horen krijgen dat hun bedrijf naar Dublin gaat, omdat daar een tarief van 12,5 geldt. Legt u eens uit dat wij niets doen, omdat dat een vervolgreactie uitlokt. Dan ben je een beetje gekke Henkie, want dan zie je bedrijven wegtrekken, en dat laat je dan gebeuren, omdat je bang bent dat anderen dan ook weer doorgaan. We moeten inderdaad niet permanent haasje-over gaan, en dan kom je op de vraag wat je er in Europa aan doet.

De heer Kox (SP):

Het klinkt goed en in de Tweede Kamer – waar u ervaring hebt opgedaan – klinkt het nog veel beter: wat vertel je tegen mensen wier bedrijf naar Dublin gaat? Wat vertelt u aan de Duitse, Italiaanse en Franse bedrijven? Dat argument klopt op zichzelf wel, maar u hebt zelf gezegd dat het investeringsklimaat door veel meer zaken wordt bepaald. Als u uw geld niet hieraan besteedt, maar ergens anders in investeert, kan het ook effect hebben. Een laag tarief voor vennootschapsbelasting helpt niet als er van alles mankeert aan het onderwijs of aan de infrastructuur. Ik wil af van het idee dat het Nederlandse tarief voor de vennootschapsbelasting uit de toon valt. In ons deel van Europa is dit een heel normaal tarief. Als wij dat zo fors verlagen, verplichten wij de andere landen bijna om die stap ook te zetten. Nu moet aan de werknemers van het Duitse bedrijf worden uitgelegd dat de vennootschapsbelasting niet alleen laag is in Ierland, maar ook dat het Nederlandse tarief daalt tot 30%. Als het aan de staatssecretaris ligt, wordt het zelfs 25%. Daarmee jagen wij de ons omringende landen in de gordijnen.

Staatssecretaris Wijn:

U zegt dat ik ervaring heb opgedaan in de Tweede Kamer. Mijn meest relevante ervaring heb ik echter opgedaan in het bedrijfsleven. Tegen bedrijven in Duitsland en Italië zou ik willen zeggen: kom naar Nederland. Deze bedrijven zijn hier hartstikke welkom, want Nederland heeft op een aantal punten een fantastisch vestigingsklimaat. Dat kan ik met nog meer recht zeggen tegen bedrijven uit de VS, Japan of Brazilië. Ik ben het niet met u eens. Het tarief in Portugal gaat ook in de richting van de 20%. Amerikaanse bedrijven hebben voor Nederland gekozen voor hun Europese hoofdvestiging, maar wij zien dat uitbreidingsinvesteringen elders, bijvoorbeeld in Spanje, worden gepleegd. Op een aantal punten zien wij een trek naar Oost-Europa. U denkt dat Duitsland onze enige concurrent is, maar dat is een beetje een bekrompen wereldbeeld. De concurrentie is een stuk breder. U hebt waarschijnlijk geen ervaring in het bedrijfsleven, maar ik weet dat het bedrijfsleven zeer mobiel is. Nogmaals, u mag werknemers die hun baan kwijtraken omdat hun bedrijf kiest voor een ander land uitleggen dat dit fiscale pakket, dat grotendeels door het bedrijfsleven zelf wordt opgebracht, niet deugt. Dat lijkt mij lastig uit te leggen aan uw achterban.

De heer Kox (SP):

U hoeft zich geen zorgen te maken over mijn achterban. Ik heb problemen met uw logica. U hebt gezegd, niet mee te doen aan de race naar de bodem. Vervolgens legt u steeds opnieuw uit dat wij nu eenmaal mee moeten doen aan die race naar de bodem. U had ook kunnen zeggen dat u daar niet aan mee wilt doen en dat u die race wilt voorkomen door afspraken te maken in Europa. U bent een voorstander van een minimumtarief, alleen stelt u dat zo laag dat wij voorlopig nog wel even bezig zijn met die race. U vertelt Duitse bedrijven dat ze naar Nederland moeten komen. Dan komen ze hier en dan gaan ze vervolgens naar Ierland. Dat is een onlogische aanpak.

Staatssecretaris Wijn:

Ik vind eerlijk gezegd uw redenering zo onlogisch dat er nauwelijks tegenop te redeneren valt. Ik hoor nog steeds graag waarom u dit een onzinnige redenering vindt. Welk referentiekader hanteert u daarbij? Het is heel simpel. Een bedrijf kijkt in welk land het het meeste winst kan maken en het gaat in op de meest aantrekkelijke propositie. Wij zien dat Nederland dat op dit moment niet heeft. Sterker nog, Nederland dreigt van de shortlist geschrapt te worden. In het belang van de werkgelegenheid moeten wij zorgen dat Nederland daarop blijft, dan wel dat het er weer op komt. Met die bedrijven komt ook kennis naar Nederland. Er zijn allerlei spin-offeffecten, zoals ook het CPB zegt. Daarop gelet, is het hartstikke goed om het Vpb-tarief te verlagen. Wij zakken nu naar 30%. Men moet het niet in het absurde trekken door te zeggen dat wij meedoen aan een race to the bottom. Wij stellen geen tarief voor van 0% of van 12,5%, maar van 30%. Ik hoop overigens dat wij het daarmee redden. In ieder geval kunnen wij hiermee tegen bedrijven zeggen dat zij welkom zijn. Wij moeten ervoor zorgen dat Nederland voor bedrijven altijd een relatief aantrekkelijke propositie heeft.

De heer Thissen (GroenLinks):

Zo kiest u uiteindelijk voor een bijna dodelijke concurrentiestrijd die wellicht richting bodem gaat. U kunt ook de concurrentie op andere gebieden aangaan, namelijk op de punten waarop Nederland zich onderscheidt. Ik noem innovatie, culturele en sociale infrastructuur en een goed opgeleide beroepsbevolking. De afwijkende fiscaliteit ten opzichte van Ierland, Portugal, Slowakije en Letland is wellicht een negatief punt. Op al die andere punten scoren wij echter veel beter. U bent van de partij die altijd heeft gekozen voor de global economy, maar uiteindelijk leggen wij het altijd af tegen alle landen, waar ook ter wereld, die op de nullijn gaan zitten. Wij zullen het moeten hebben van onze prestaties die op andere kwaliteitsnormen zijn te funderen dan puur en alleen op de fiscale.

Staatssecretaris Wijn:

Dit zijn wij niet eens zo met elkaar oneens. Het gaat natuurlijk om de mix van wat je te bieden hebt. Ik heb zojuist aangegeven dat er heel belangrijke andere onderscheidende factoren zijn op grond waarvan bedrijven hun investeringsbeslissingen nemen. Ik heb echter ook aangegeven dat wij op het gebied van de vennootschapsbelasting in die mix niet meer goed lagen. Natuurlijk ben ik het met u eens dat innovatie net zo belangrijk is. Zie daarom bijvoorbeeld de intensivering van de WBSO. Ik geef meteen toe dat dat een andere orde van grootte is, maar er is sprake van een intensivering. Zie daarom ook waarom deze regering investeert in onderwijs, waar wij niet op bezuinigen. Zie daarom ook waarom deze regering fors investeert in infrastructuur. Wij kijken dus naar het totale brede pallet. Op het punt van de vennootschapsbelasting waren wij onder het gemiddelde gezakt. Wij zagen dat dat steeds prohibitiever werd voor bedrijven en dat er zelfs bedrijven wegtrokken. Die strijd om die tarieven of om die fiscaliteit is niet door ons geïnitieerd.

De heer Thissen (GroenLinks):

Nee, maar u gaat meedoen. U geeft geen duidelijk antwoord. Dit betekent dat u de agenda laat bepalen door andere EU-lidstaten, terwijl het in Brussel blijkbaar niet mogelijk is om daar Europese afspraken over te maken. U zegt impliciet dat Nederland weer zal meegaan als Portugal, Oostenrijk, Letland en Ierland straks de tarieven 5% verder verlagen. U bent dus bezig met een race die uiteindelijk toch ergens bij nul uitkomt.

Staatssecretaris Wijn:

Stel dat er in een winkelstraat twee bakkers zijn; de ene bakker vraagt 0,80 euro voor een krentenbol en de ander 0,75 euro. Dan kunt u wel raden dat de bakker met een prijs van 0,75 euro een betere omzet draait.

De heer Thissen (GroenLinks):

Die krentenbol van 0,80 euro is misschien veel lekkerder. Misschien zitten daar meer krenten in.

Staatssecretaris Wijn:

Ik heb al aangegeven dat wij ongeveer evenveel krenten en spijs hebben. Ik heb het immers gehad over talenkennis, infrastructuur enz. Dan moet ook die andere bakker dus naar 0,75 euro. Hij kan vervolgens naar zijn collega gaan en vragen of zij elkaar helemaal kapot gaan concurreren. Dan zal de andere bakker vragen: ga je nou naar 0,75 euro toe of naar 0,70 euro? Wij gaan naar 30%. Wij gaan dus niet naar 10% om Ierland te overtreffen. Wat doen wij in Europa, in "de vereniging van bakkers"? In september hebben wij in de informele Ecofin Raad een lunch georganiseerd. Daar zaten wij met z'n allen bij elkaar.

De heer Thissen (GroenLinks):

Dat was een krentenbollenlunch!

Staatssecretaris Wijn:

Nou, het was ietsje beter.

De heer Thissen (GroenLinks):

Krentenbollen met zalm dan.

Staatssecretaris Wijn:

Die combi is weer minder. Ik geloof inderdaad dat er zalm was met een glaasje wijn erbij. Die combi was dus wel uniek. Wij hebben daar het volgende naar voren gebracht: wij zien nu concurrentie; zouden wij niet naar harmonisatie van grondslagen toe moeten? Dat is ook goed voor het bedrijfsleven, want dan kun je in alle lidstaten op dezelfde manier je winst uitrekenen. De Europese Commissie heeft daar nu een werkgroep voor in het leven geroepen. Die gaat aan de slag met het vaststellen van gezamenlijke grondslagen voor het berekenen van de winst. Misschien gaat men aansluiten bij de nieuwe international financial reporting standards. Dat weet ik niet precies, maar men gaat daar dus aan werken.

Daarnaast heb ik namens Nederland nadrukkelijk gezegd dat je dan ook een minimumtarief moet afspreken. Ik heb het daarbij concreet gehad over 20%. Wij gaan nu naar 30% en zitten dus nog ver van die 20% af, maar er komt op een gegeven moment natuurlijk wel een soort natuurlijk minimum. Dat ben ik met u eens. Wat mij betreft, lijkt 20% een goed minimum. Dat lijkt op wat wij nu ook hebben bij de drankaccijns of de accijns op sigaretten: je bouwt een vloer in en daarboven zijn er vormen van beleidsconcurrentie. Dat is op zich gezond. Je kunt een iets hogere belasting gebruiken om bijvoorbeeld je voorzieningenniveau te verbeteren.

De heer Thissen (GroenLinks):

Dat lijkt eigenlijk een beetje op de huidige supermarktoorlog, die tot nu al meer dan 10.000 banen heeft gekost. Het is nog maar de vraag of dat uiteindelijk positief is voor de consument. Dit is de vorm van economie die in onze partijen altijd tot heftige discussie heeft geleid, want dan moet je toch wat meer reguleren. U doet echter volop mee en dat betekent uiteindelijk dat u misschien met lege handen staat.

Staatssecretaris Wijn:

De oplossing is het communisme. Ik weet dat dat één van uw founding fathers is. Dat klinkt misschien raar, maar ik ga nu net zo absurd redeneren als u. Zo werkt concurrentie natuurlijk. Ik heb aangegeven dat daarin sprake moet zijn van een zekere bodem.

De heer Van Driel (PvdA):

Mondiaal gesproken zit de EU niet in het voorste rijtuig. Er komen verder nogal wat nieuwe lidstaten bij en ook dat maakt het er niet makkelijker op. Ik kan mij dus wel voorstellen dat er wordt gesleuteld aan de VPB. Maar had het niet wat geleidelijker gekund? Als Nederland als EU-voorzitter zo'n forse verlaging doorvoert – en er daarna over wil vergaderen – kan dat niet bepaald worden beschouwd als een vertrouwenwekkende stap. Is het tijdstip wel zo gelukkig? Het zou helemaal niet zo vreemd zijn als ook Duitsland de vennootschapsbelasting met 4% gaat verlagen. Men kan erover denken zo men wil, maar op deze manier wordt het toch een race naar de bodem.

Staatssecretaris Wijn:

Ik zeg niet dat u anders beweert, maar ook de EU-voorzitter mag bepaalde dingen doen die in zijn eigen belang zijn. Wij hebben een minimumtarief van 20% naar voren gebracht in de EU; ook willen wij een harmonisatie van de grondslag van de winstbelastingen. Ik kan moeilijk inschatten wat nu het meest optimale tempo is. Je ziet dat er steeds meer wordt geharmoniseerd, mede afgedwongen door het Europese Hof. De wetgevers lopen eigenlijk een beetje achter de uitspraken van de rechterlijke macht aan. Misschien gaat het straks opeens heel snel. Dat is wel vaker gebeurd: eerst horten en stoten en dan een doorbraak. Op dit moment zijn er echter weinig handen op elkaar te krijgen voor harmonisatie van de belastingen. Ik zou dat graag willen, ook in het belang van het bedrijfsleven.

De heer Van Driel (PvdA):

U zegt nu: het wordt de komende jaren niets. U kunt er verder niets aan doen, maar u bent toch redelijk teleurgesteld.

Staatssecretaris Wijn:

Ik probeer een realistisch beeld neer te zetten. Vanochtend nog ben ik beschuldigd van optimisme toen het ging om de invoering van de premie-inning bij de Belastingdienst, maar daarvan wil ik natuurlijk niet nog eens worden beschuldigd. Fiscaliteit vergt een unanieme beslissing. Elk individueel land heeft dus een vetorecht als het gaat om harmonisatie. Ik zie het dus niet direct gebeuren, maar het kan natuurlijk opeens heel snel gaan, om wat voor reden dan ook. Frankrijk en Duitsland hebben het initiatief genomen om hier verder over te praten. Dat is een goed teken. Verder kreeg de Commissie steun van de Ecofin om een werkgroep in het leven te roepen die zich buigt over de grondslagharmonisatie. Ik denk ook dat je op termijn niet ontkomt aan verdergaande harmonisatie, maar het zal hoogstwaarschijnlijk niet zijn geregeld in 2006.

De heer Van Driel vindt dat er zoveel mogelijk mensen aan de slag moeten blijven en dat je daarom eerder moet denken aan een tax holiday voor starters dan aan een verlaging van de VPB. De hoogte van de zelfstandigenaftrek loopt in 2007 op tot 9.000 euro en het lijkt mij dat je op die manier de facto kunt spreken van een startersvrijstelling. Een starter in het MKB zit niet zo snel op 9.000 euro zelfstandigenaftrek en als hij een keer op dat niveau zit, is het ook redelijk dat hij belasting gaat betalen. Dus aan uw pleidooi voor een tax holiday wordt de facto tegemoet gekomen. Je moet hier natuurlijk wel voorzichtig mee zijn, want er is natuurlijk altijd een risico van valse concurrentie als een starter in een sector waarin zich ook gevestigde ondernemingen bevinden, geen belasting hoeft te betalen. Aan een echte belastingvrijstelling gedurende een aantal jaren voor een starter kleven – ook Europees rechtelijk – nog wel wat bezwaren. De facto bestaat zo'n vrijstelling echter wel. Ik ben het ermee eens dat wij ervoor moeten zorgen dat er een evenwicht is tussen het groot- en het kleinbedrijf en dat wij startende ondernemingen die ook nog wat extra aftrek hebben, voldoende conveniëren zodat de liquiditeit van de belastingbetaling hen niet uiteindelijk de nekslag toebrengt.

De heer Van Driel (PvdA):

Ik heb nog twee andere vragen gesteld. In de eerste plaats of de overheid zich niet zou moeten verplichten om bij het verlenen van haar opdrachten – en de overheid heeft nogal wat te vergeven – met name naar startende ondernemers te kijken en hen in ieder geval in staat te stellen om een offerte uit te brengen. Startende ondernemers staan vaak verder van de overheid af.

Verder heb ik gevraagd of er nog iets kan worden gedaan met het faillissementsrisico. Dergelijke maatregelen hoeven niet zo veel te kosten, maar de overheid schept dan wel een gunstig klimaat voor starters.

Staatssecretaris Wijn:

De plicht om eerst een offerte te vragen bij een bedrijf dat korter dan vijf jaar bestaat, zou u moeten bespreken met de minister van Economische Zaken. Hij coördineert het inkoopbeleid van de overheid. Ik kan niet overzien of er op dit vlak Europese regels gelden voor de aanbesteding.

Verder heeft u gevraagd om een collectieve verzekering tegen arbeidsongeschiktheidsrisico's van starters. Die vraag ligt op het beleidsterrein van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Ik wil deze vragen natuurlijk met alle plezier aan hen doorgeven.

De heer Van Driel (PvdA):

Ik ga ervan uit dat het kabinet nu aan het woord is. Ik vind dat de staatssecretaris deze vragen wat al te gemakkelijk af doet.

Staatssecretaris Wijn:

Ik zeg toe dat ik die vragen zal doorgeleiden.

De heer Essers en Schuyer hebben gezegd dat zij dit pakket steunen, maar zij vragen de regering ook om zich in Europa te blijven inzetten voor harmonisatie en een minimumtarief. Die oproep is niet aan dovemansoren gericht. Wij hebben dit onderwerp in de Ecofinraad aan de orde gesteld. De Europese Commissie zal een werkgroep in het leven roepen. Ik heb vorige week de Europese commissaris van belastingzaken ontvangen en toen heb ik dit onderwerp ook aangesneden. Het staat dus op de agenda en zal zeker verder komen. Wij zijn hier hartstochtelijk voorstander van.

De heer Biermans wees erop dat wij in 2007 overgaan op een gemoderniseerde Vpb. Een aantal anderen sprak over herziening, maar dit vind ik een te groot woord. Het woord modernisering dekt de lading beter, want ook hier is de invalshoek dat wij goed kijken naar wat er in Europa gebeurt. Wij worden immers door uitspraken van het Europese Hof gedwongen om sommige onderdelen van onze belastingwetgeving aan te passen. Wij hebben steeds reactief gehandeld en wij willen nu graag naar een pro-actieve aanpak. Dit is het doel van de modernisering van de Vpb 2007.

De heer Biermans refereerde aan een lijst van Price Waterhouse Coopers waarin zaken worden opgesomd waarvan het de vraag is of zij "EU-proof" zijn. Wij stellen het op prijs dat wij die lijst hebben gekregen. Wij zullen er goed naar kijken en zullen de uitkomsten bij onze overwegingen betrekken. Ik verwacht dat ik in het voorjaar van 2005 een notitie kan afronden over de modernisering van de Vpb. Ik dring er echter op aan dat het woord herziening uit de vocabulaires wordt geschrapt om te voorkomen dat ik u in uw verwachtingen moet teleurstellen. Een onderwerp als goed koopmansgebruik zal altijd een hoeksteen van de fiscaliteit blijven.

Er zijn goede argumenten te geven om alle overheidsbedrijven Vpb-plichtig te maken. Ik kan en wil dat niet ontkennen, maar ik wijs er dan wel op dat wij tegenwoordig genuanceerder denken over de verhouding markt/overheid dan in de hoogtijdagen van de privatisering. Als er evident sprake is van valse concurrentie, moeten ook overheidsbedrijven Vpb betalen. Wij moeten dat echter wel van geval tot geval bekijken.

Ik noem u voorbeeld de Bank Nederlandse Gemeenten. Uit de kredieten die deze bank verleent, blijkt dat zij zich niet langer louter en alleen richt op gemeenten. De BNG begeeft zich dus op markten waarop andere banken actief zijn en dan moet je besluiten om deze bank vennootschapsplichtig te verklaren. Een of twee jaar geleden had ik hierop wellicht genuanceerder moeten reageren, omdat toen nog niet duidelijk was hoe dit overheidsbedrijf zich precies zou ontwikkelen.

Al met al ben ik dus niet van plan om het besluit te nemen, alle overheidsbedrijven wel of niet Vpb-plichtig te verklaren. Ik zal dat van geval tot geval bekijken. Onderwijsinstellingen kunnen overigens ook Vpb-plichtig worden verklaard als zij zich op de particuliere markt begeven. U kunt er overigens van uitgaan dat bedrijven die wel Vpb-plichtig zijn en valse concurrentie ervaren, bij het ministerie aan de bel zullen trekken. Het is dan ook mijn verwachting dat wij zeker attent gemaakt zullen worden op mogelijke problemen.

De heer Essers (CDA):

De staatssecretaris lijkt uit het oog te verliezen dat de overheid hierbij partij is. Hij zegt namelijk dat de overheid gaat bepalen of overheidsbedrijven in strijd handelen met de eerlijke concurrentieverhoudingen. Andere bedrijven zullen natuurlijk reageren als zij een vermoeden hebben van valse concurrentie, maar dat is wel een aantal stappen later. Is het niet beter om een onafhankelijke instantie te laten beoordelen of er sprake is van valse concurrentie? Dat kun je bereiken door te regelen dat overheidsbedrijven die in concurrentie treden, Vpb-plichtig zijn, want dan zal de rechter hierover moeten oordelen.

Staatssecretaris Wijn:

In de contourenschets is ingegaan op de mogelijkheid om alle overheidsbedrijven Vpb-plichtig te verklaren. De VNG, het IPO, de waterschappen en onderwijsinstellingen hebben hier allemaal negatief op gereageerd. Ze vonden dat wij dit niet moesten doen, omdat dit zou neerkomen op de redenering "grote halen, gauw thuis".

Als de concurrentieverhoudingen worden verstoord, moet je een overheidsbedrijf Vpb-plichtig verklaren. Het lijkt mij geen goed idee om dat door een rechter te laten beoordelen. Wij zijn toch zeker niet zo vergroeid met de overheid dat wij daar zelf niet meer objectief over zouden kunnen oordelen? Wij hoeven deze politieke beslissingen over marktwerking toch zeker ook niet te juridiseren?

De heer Essers (CDA):

Ik ben dat met u eens, maar bij stichtingen en verenigingen hanteren wij wel precies hetzelfde criterium, want deze zijn belastingplichtig indien en voor zover zij in concurrentie treden met belastingplichtige bedrijven. Ik zie niet in waarom overheidsbedrijven niet onder deze regeling zouden kunnen vallen.

Staatssecretaris Wijn:

Verenigingen en stichtingen bevinden zich niet in het overheidsdomein. Een overheidsbedrijf is daarom niet goed te vergelijken met een in de particuliere sector opgerichte stichting of vereniging. Ik geef maar bij voorbaat toe dat er grijze gebieden zijn, maar dat neemt niet weg dat dit een belangrijk verschil is.

De heer Essers (CDA):

Zou de NMa hierin dan geen adviserende stem moeten krijgen?

Staatssecretaris Wijn:

Op die manier zouden wij weer een procedure creëren met adviezen enz. In theorie begrijp ik de schoonheid van die gedachte, maar ik pak het liever iets praktischer aan. Wellicht heeft de heer Essers een voorbeeld van een bepaalde markt waarin het spaak loopt.

De heer Essers (CDA):

Met alle plezier; het is wel een voorbeeld uit mijn eigen wereld. Mijn universiteit, de Universiteit van Tilburg, is een private instelling. Als deze een BV zou oprichten voor het verzorgen van contractonderwijs of het verrichten van contractonderzoek, dan is die BV belastingplichtig.

Staatssecretaris Wijn:

Natuurlijk.

De heer Essers (CDA):

Als de Universiteit van Amsterdam, een Rijksuniversiteit, zo'n BV opricht, is het plotseling een vrijgestelde BV omdat alle aandelen in handen zijn van de overheid.

Staatssecretaris Wijn:

Ik wist natuurlijk stiekem wel dat de heer Essers vermoedelijk met dit voorbeeld zou komen. Wij kijken daar op dit moment naar. Er zijn in het licht van de bekostiging drie typen universiteiten: de rijksuniversiteiten, de bijzondere universiteiten en een tussenvorm, waarvan de Universiteit Nyenrode een voorbeeld is. Gelijke gevallen moeten gelijk worden behandeld, ongelijke gevallen mogen ongelijk worden behandeld. Ik laat hier dus naar kijken. Dit hoeft niet direct te maken te hebben met een wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting. Een heel groot deel wordt overgelaten aan de beoordeling van het feitencomplex door de inspecteur. Ik treed uiteraard nooit in individuele vraagstukken.

De heer Biermans (VVD):

Bij dit thema zou het om de algemene lijn moeten gaan en niet om voorbeelden. Die algemene lijn moet zijn dat bedrijven die hetzelfde doen, op dezelfde manier worden belast c.q. behandeld, ongeacht de vraag of het een overheidsbedrijf betreft of een particulier bedrijf. Dat is de kern van het thema, niet de vraag of het bedrijfsleven anders is dan de overheid.

Staatssecretaris Wijn:

Ik zal het in mijn eigen woorden zeggen: het uitgangspunt moet zijn dat er eerlijke concurrentieverhouding zijn. Daarop kunnen wij elkaar waarschijnlijk vinden.

Alle sprekers hebben het gisteren naar voren gebracht: de grijze kentekens. Ik hoor enig verbaal tromgeroffel. Het is goed om vast te stellen dat alle fracties het wegnemen van het onbedoelde gebruik door particulieren ondersteunen. De discussie gaat om de vraag of er een vorm van overgangsrecht moet komen en of er verwachtingen zijn gewekt. Ik ben er echt van overtuigd dat de particuliere bezitter van een grijs kenteken wist dat hij gebruikmaakte van een regeling die niet voor hem was bedoeld. De heer Schuyer heeft gisteren al een historisch exposé gegeven. In 1988, in 1993, in 1997 en in 2001 is keer op keer geprobeerd om de bestelautoregeling dusdanig aan te passen dat particulieren er geen gebruik meer van zouden maken: een bank eruit, een extra zwart raam, een tussenschot, een beetje hoger, een beetje breder. Er is alles aan gedaan om die auto zo onaantrekkelijk te maken dat een particulier hem niet zou willen kopen. Toevallig heb ik laatst zelf een auto gekocht. De dealer zei toen: ik was nogal boos op u, maar heel stiekem begrijp ik het ergens wel. Men heeft het altijd stiekem best begrepen. Casuïstiek uit de privé-sfeer is niet altijd goed, maar het was voor mij een bevestiging. Mijn stelling is dus ook dat niemand echt verrast kon zijn geweest dat wij er iets aan zouden doen. In het verkiezingsprogramma van de Partij van de Arbeid wordt zelfs 1,1 mld ingeboekt voor de afschaffing van het grijs kenteken, zonder enige overgangsproblematiek, ook niet voor ondernemers. De Partij van de Arbeid boekt dus 1,1 mld euro in voor het afschaffen van het grijs kenteken. Ik begrijp dat de heer Van Driel inmiddels van mening is veranderd, maar hij was de enige die naar de kiezer was gegaan met de mededeling dat hij het volledige bedrag zou inboeken en dat sprake zou zijn van pats, boem afschaffen.

De heer Van Driel (PvdA):

Dan heeft u mijn betoog op dat punt niet goed begrepen. Wij zijn ook niet tegen het afschaffen van het grijs kenteken. Als het in het programma had gestaan dat ten grondslag had gelegen aan het kabinet, dan hadden wij gezegd: jullie hadden het kunnen zien aankomen. Het nieuwe kabinet treedt namelijk aan en heeft een meerderheid. Het was het geval met ons verkiezingsprogramma. Je wist dat wij als wij in het kabinet hadden gezeten, ervoor hadden gepleit om de regeling af te schaffen. Dat kun je zien aankomen. Dan is er sprake van een overgangsperiode. U had het niet ergens staan; u heeft het gewoon gedaan. Op zich zijn wij er niet op tegen, maar wij vinden het fatsoenlijk, redelijk en betrouwbaar om een overgangsregeling in het leven te roepen. Dat geldt niet voor de heer Schuyer, naar ik begreep.

De heer Schuyer (D66):

Als het nu niet in het partijprogramma van de Partij van de Arbeid staat, is dan het enige argument voor een overgangsregeling dat er nu een ander kabinet zit?

De heer Van Driel (PvdA):

Ik begrijp uw vraag niet.

De heer Schuyer (D66):

Als u in een partijprogramma 1,1 mld zonder overgangsregeling inboekt – want anders kunt u dat bedrag niet eens bereiken – dan moet u wat de heer Wijn nu zegt over de redelijkheid, toch erkennen. Ik heb inderdaad gezegd dat wij er 23 jaar mee bezig zijn. Iedere keer was er weer een truc. Men kon dus weten dat er een keer een klap zou worden gemaakt en dat het afgelopen zou zijn.

De heer Van Driel (PvdA):

Ik heb er ook geen bezwaar tegen dat het afgelopen is, maar tegen het feit dat er geen overgangstermijn is. Als de regeling tijdig was aangekondigd, op welke manier dan ook, dan hadden wij op een bepaald moment kunnen zeggen dat mensen haar hadden kunnen zien aankomen en dat zij ten grondslag lag aan het kabinet of aan een van de partijen. In dat geval was er dus een overgangsperiode geweest, want men had haar kunnen zien aankomen.

Staatssecretaris Wijn:

Toch is dit een rare redenering. Stel dat de PvdA 76 zetels had gehaald in de Tweede Kamer. Dan had u het grijs kenteken zonder overgangsregeling afgeschaft. Zo heeft u het namelijk door het CPB laten doorrekenen. U heeft echter de 76 zetels niet gehaald en daarom heeft u nu de mening dat er een overgangsregeling moet komen. Dat is natuurlijk niet helemaal consistent denken.

De heer Van Driel (PvdA):

Dat vind ik een beetje een gezochte redenering. Wij hadden er wel hoop op dat wij een goed resultaat zouden halen, maar ik weet niet of wij dachten dat wij 76 zetels zouden halen. Ik heb er in elk geval wel anders over gedacht. Maar dan nog zeg ik niet dat wij de regeling acuut zouden hebben ingevoerd. Als u haar bij wijze van spreken in het programma had neergelegd, dan had u ook een overgangstermijn van, in dit geval, anderhalf jaar gehad. U bent namelijk ook anderhalf jaar geleden begonnen. Dan had u als u de regeling in juli had laten ingaan – wat u nu van plan bent – een overgangstermijn van twee jaar gehad. Dan komt u in ieder geval in de buurt van drie jaar. Zoiets was in dat geval ook gebeurd. Dan was er naar mijn gevoel sprake geweest van een overgang.

Staatssecretaris Wijn:

Uw doorrekening is daarop niet gebaseerd. Uw doorrekening betekent gewoon pats, boem in één keer voor 1,1 mld het hele grijs kenteken zowel voor ondernemers als voor particulieren zonder enige overgangsregeling afschaffen. Het spijt mij, maar zo heeft u het door het CPB laten doorrekenen.

De heer Kox (SP):

Het zou interessant zijn om te weten wat zou zijn gebeurd als de PvdA in de regering was gekomen, maar wij hebben te doen met het huidige kabinet. Ik zal niet het woord "helaas" eraan toevoegen, want ik weet niet hoe het allemaal zou zijn gelopen. Wat stond hierover in de verkiezingsprogramma's van de VVD en het CDA? Konden kiezers die op die partijen stemden het weten? Wij weten van de heer Schuyer dat zijn partij al 22 jaar lang roept dat zij voor een referendum inzake de burgemeester is en voor het afschaffen van het grijs kenteken. Dat hebben wij althans gisteren begrepen. Dat was bij de staatssecretaris echter niet het geval. Hij begon met de stelling dat wij het er allemaal over eens zijn dat wij van de regeling afmoeten. De vraag was echter of er een overgangsregeling zou moeten komen. Toen stapte u over naar de PvdA. De staatssecretaris haalde haar aan als bewijs dat dit kabinet geen overgangsregeling hoeft toe te passen. Dat begrijp ik niet. De bewindsman moet ons uitleggen wat op basis van zijn belofte aan de kiezer logisch is aan het pats, boem afschaffen van de regeling.

Staatssecretaris Wijn:

Dit vind ik heldere argumentatie. Ik had namelijk niet de PvdA nodig om aan te geven waarom wij vinden dat het grijs kenteken niet meer toegankelijk moet zijn voor particulieren. Ik zei slechts dat als de vraag is of particulieren met een bestelauto konden weten dat dit onbedoeld gebruik was, ik uit volle overtuiging zeg dat zij dat hadden kunnen weten. Ik heb gezegd dat in 1988, 1993, 1997 en in 2001 de definitie van het grijze kenteken ook steeds is aangepast. Men kon dat weten. Dat is een stelling. Iedereen mag zelf afwegen of men dat kon weten. Mijn stelling is dat dit het geval is.

In de Tweede Kamer zijn er verschillende varianten aan bod geweest in verband met de vraag of er een overgangsregeling moest komen. Daar is heel lang over gesproken. Dat is tot op fractievoorzittersniveau gebeurd. Er zijn schorsingen over geweest. Uiteindelijk heeft een meerderheid van de Tweede Kamer gezegd – sommigen vonden dat ietsje lastiger dan anderen – dat het uit de lengte of uit de breedte moest komen. Er lag een amendement-Van der Vlies om voor iedereen de heffingskorting met 5.00 euro te verminderen. Er was een variant van de heer Rouvoet, een variant van de heer Crone en een variant van mevrouw Kant. Bijna alle partijen hadden wel een variant. Wellicht hadden die zelfs in elkaar kunnen worden geschoven. De Tweede Kamer heeft gezegd dat zij dat per se niet wilde omdat in dat geval ceteris paribus blijkbaar een andere groep nog zou moeten betalen voor het voortzetten van dat onbedoelde gebruik.

Er was iemand die naar aanleiding van het amendement van de heer Vlies zei, misschien was ik dat zelf wel, dat het moeilijk is om uit te leggen aan iemand die in een auto met een geel kenteken rijdt dat hij geld moet inleveren om ervoor te zorgen dat een particulier met een auto met een grijs kenteken nog eens even iets langer onbedoeld met dat grijze kenteken mag rijden terwijl hij al die jaren dat voordeel al heeft gehad.

De heer Kox (SP):

U zegt dat iedereen kon weten dat het onbedoeld was en dat er dus geen recht bestaat op een overgangsregeling. Dat is de conclusie. U noemt dan 1988, 1993, 1994, 1996 en 2001. Stond er dan in het verkiezingsprogramma van het CDA en van de VVD dat iedereen kon weten dat het onbedoeld was en dat het afgeschaft zou worden? Als dat niet in de verkiezingsprogramma's van die twee partijen stond, vermoed ik dat een burger dacht dat hij er niet van hoefde uit te gaan dat het grijze kenteken er nu wel in één keer aan zou gaan. Die regeling bestond immers al 22 jaar en is al die tijd overeind gehouden. U hebt gelijk dat de regeling is aangescherpt. Er kan echter op zijn minst worden gezegd dat een consument ook mocht denken dat het niet zo'n vaart zou lopen gezien het feit dat men al 22 jaar bezig was om de regeling af te schaffen.

U moet dus nog steeds de vraag beantwoorden of het fatsoenlijk is om een regeling af te schaffen zonder enige overgang. Volgens mij heeft deze Kamer gisteren gezegd, met uitzondering van de fractie van de VVD, dat zij eigenlijk toch wel iets van u verwacht op dat gebied. Ik wacht nu op wat u in de aanbieding hebt. Misschien hebt u niets in de aanbieding, maar dat zou niet in overeenstemming zijn met een breed gevoelen in deze Kamer.

De heer Essers (CDA):

Ik heb er bezwaar tegen dat het verkiezingsprogramma er elke keer bij wordt gehaald. Het bestrijden van onbedoeld gebruik – daar hebben wij het hier over – hoeft niet te worden opgenomen in een verkiezingsprogramma. Dat spreekt voor zich.

De heer Kox (SP):

Het gaat mij erom dat de staatssecretaris een redering opzet dat consumenten het al konden weten omdat er in verschillende stappen maatregelen zijn genomen. Die consumenten mogen ook verkiezingsprogramma's lezen en zeggen dat daar niet in staat dat het gevolg hiervan zal zijn dat de regeling wordt afgeschaft. De PvdA bewijst dat het wel kan worden opgenomen in een verkiezingsprogramma. Zij heeft dat gedaan, maar uw partij en de VVD niet. Dat maakt allemaal niets uit, maar het is de vraag of de regeling dan kan worden afgeschaft zonder overgangsregeling.

Wij spreken hier niet over de regeling op zich, maar over de manier waarop deze fatsoenlijk kan worden afgeschaft. Er zijn net zo veel argumenten voor de mensen die zeggen dat zij erop mochten rekenen dat de regeling niet zou worden afgeschaft omdat het niet in de verkiezingsprogramma's stond als voor de staatssecretaris die zegt dat mensen er ergens ook wel vanuit konden gaan dat er ooit wel eens iets zou gebeuren met dat grijze kenteken. De vraag is of de staatssecretaris tot een oplossing kan komen zodat wij het een doen en het ander niet laten. Volgens pleitte u er in uw eerste termijn ook voor dat de staatssecretaris creatief moest zijn.

De heer Essers (CDA):

De overgangsregeling is een ander verhaal. Ik betwist echter dat het feit dat het niet is opgenomen in het verkiezingsprogramma iets zegt over het feit dat het grijze kenteken nu wordt afgeschaft. Ik denk dat wij het daar over eens zijn.

De heer Kox (SP):

De regering is inderdaad vrij om dat te doen. Ik zeg dat de consument uit het feit dat hij het niet in de verkiezingsprogramma's ziet, mag afleiden dat het waarschijnlijk niet zo'n vaart gaat lopen. Als de PvdA het wel nodig vindt om het op te nemen en de VVD en het CDA niet, is er immers vooralsnog geen meerderheid. Die 76 zetels duren immers nog even voor de PvdA.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik hoop niet dat dit arrogant klinkt, maar ik zou graag terzake komen. De staatssecretaris komt hier natuurlijk fantastisch mee weg als wij ruzie maken over verkiezingsprogramma's en wat dies meer zij. Ik begrijp wel dat voor hem de stemverhouding in de Tweede Kamer relevant is en dat hij het er daarom over heeft, maar wij hebben daar niets mee te maken.

Wij zijn niet vrij om te beslissen over kwesties van overgangsrecht. Daar gelden namelijk de regels voor die ik de staatssecretaris gisteren heb voorgehouden. Zo rust op de wetgever een plicht tot overgangsrecht indien de bestaande situatie heeft geleid tot de verwachting dat de situatie voortduurt. Dit staat in de aanwijzingen voor de regelgeving. Ik dank de heer Schuyer voor zijn opmerking dat deze situatie al 22 jaar voortduurt. Als de overheid een onbedoelde regeling 22 jaar lang voortbestaan, valt geen burger te verwijten dat hij of zij daar bepaalde verwachtingen aan ontleent. Op de wetgever rust dan de plicht tot uitgestelde werking. Die regel hebben wij allen onderschreven. Ik stel het op prijs als de staatssecretaris daarop ingaat. Deze zaak moet in mijn ogen centraal staan.

Staatssecretaris Wijn:

Ik ben het niet met u eens. Wij weten dat er zeer vaak veranderingen zijn aangebracht in de definities van het grijs kenteken, juist omdat dat bedoeld was als faciliteit voor het bedrijfsleven. In de tussentijd is het onbedoelde gebruik van het aantal bestelauto's tot 20 à 25% gestegen. Vanwege deze twee gegevens vind ik de stelling zeer goed verdedigbaar dat er geen dusdanig verwachtingspatroon is gecreëerd dat het grijs kenteken in stand moet worden gehouden of er een overgangsregeling moet worden gehanteerd. Wij gaan geen BPM naheffen voor zover die nog kleeft aan reeds in gebruik genomen auto's. Er komen ook geen provinciale opcenten bij. Daar kom ik straks op terug. De soep wordt dus nooit zo heet gegeten als hij wordt opgediend, al blijft het nog steeds een hete kop soep. Ik vind dat dit evenwichtig en verdedigbaar is als je de gerechtvaardigde verwachtingen, de historische context en de omvang van het onbedoelde gebruik in overweging neemt.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Dat wij van die regeling afmoeten, vindt iedereen. Laat daar geen misverstand over bestaan. Het gaat er alleen om dat 22 jaar lang de overheid de regeling niet heeft afgeschaft. Kortom: zij heeft niet gedaan wat nu in alle redelijkheid wordt voorgesteld. De overheid heeft 22 jaar lang vormen van onbedoeld gebruik toegestaan. Zij heeft burgers dus een legitieme mogelijkheid geboden. Daarom vind ik dat u nu het recht niet meer hebt om het af te schaffen zonder enige vorm van overgangsregeling. Daartoe hebben wij ook regels afgesproken.

Staatssecretaris Wijn:

Daarover zijn wij het dus oneens.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Net als ik gisteren heb gedaan, wil ik u toch confronteren met de regels van overgangsrecht die er zijn. Die kunnen wij niet zo maar aan de kant schuiven.

Staatssecretaris Wijn:

U zegt dat de regel van overgangsrecht geldt indien er verwachtingen zijn gewekt. In tegenstelling tot de uwe, is mijn stelling dat er geen verwachtingen zijn gewekt. Ik noem de historie ook om duidelijk te maken dat er permanent is geprobeerd om dat onbedoelde gebruik ongedaan te maken. Het geld dat wij vrijspelen, geven wij aan de groep waarvoor het was bedoeld: het bedrijfsleven.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

U zou gelijk hebben gehad als u veel eerder had aangekondigd dat het afgelopen was met de regeling. Dat is echter 22 jaar lang nagelaten. Die situatie heeft dus 22 jaar kunnen voortduren. Daardoor zijn er wel degelijk verwachtingen gewekt. Zo hebben mensen toch ook gereageerd? Zo hebben zij toch ook gehandeld?

Staatssecretaris Wijn:

Mensen konden weten en hebben stiekem altijd geweten dat als zij een bestelauto kochten en die niet voor hun bedrijf gebruikten...

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

U moet niet zeggen "stiekem", want dat deden zij niet stiekem. De overheid faalde. De overheid heeft die mogelijkheid altijd geboden. Het valt aan u te prijzen dat u een keer van die onzin af wilt, maar daar gaat dit debat niet over. Het gaat alleen over de manier waarop wij er nu een eind aan maken. Mijn stelling is dat u na 22 jaar het recht hebt verspeeld om er in één keer een streep door te halen.

Staatssecretaris Wijn:

Dat is niet waar, want de overheid heeft door eisen te stellen aan de bestelauto permanent geprobeerd om die niet door particulieren te laten gebruiken. Dat bleek een doodlopende weg te zijn. Daarom komt er nu een instrumentarium bij, namelijk de koppeling aan het ondernemerschap. Er is echter permanent geprobeerd om dat onbedoelde gebruik tegen te gaan door de busjes zo onaantrekkelijk te maken dat alleen bedrijven er gebruik van zouden maken. De hele historie is er dus permanent een van: jongens, heb geen verwachtingen, want het is niet voor een particulier bedoeld!

De heer Schuyer (D66):

De staatssecretaris gaf in zijn betoog te kennen dat er geen naheffing van BPM zou zijn. Ik verwees eerder naar het systeem van 1993. Betekent het dat bij ombouw van een bestelwagen naar een geel kenteken, er geen naheffing komt? Dat zou namelijk al een deel van de kou uit de lucht nemen.

Staatssecretaris Wijn:

Met uw welnemen, voorzitter, ga ik daar wat uitgebreider op in. De situatie van dit moment is niet geheel vergelijkbaar met die van 1993. In 1993 werden bestelauto's die niet meer voldeden aan de inrichtingseisen, van het ene op het andere moment aangemerkt als personenauto. Het waren dus geen bestelauto's meer, maar het werden in één keer personenauto's. Dat is nu op zichzelf niet het geval, want een bestelauto blijft een bestelauto. Dat blijkt onder meer hieruit dat men geen provinciale opcenten gaat betalen. Als je een particulier bent en rijdt in een bestelauto, ga je wel naar het hoge tarief van de motorrijtuigenbelasting, maar je betaalt vervolgens niet de provinciale opcenten. Dat scheelt voor een gemiddelde dieselauto zo'n 200 euro op jaarbasis. Je blijft een bestelauto houden en gaat naar het hoge motorrijtuigenbelastingtarief, maar je betaalt geen provinciale opcenten, juist omdat het een bestelauto blijft. Bovendien gold in 1993 – daar zit, denk ik, de crux – de vrijstelling van BPM bij de ombouw slechts zolang de auto niet van eigenaar verwisselde. Je mocht de auto wel opleuken omdat deze toch al "geel" was geworden, maar dat gold alleen als er niet van eigenaar werd gewisseld. Verkocht je de auto alsnog, dan was je alsnog BPM verschuldigd. Welnu, als je vandaag een bestelauto koopt en je gaat hem volgend jaar ombouwen naar "geel", dan moet de BPM eraan verbonden blijven. Ik dacht dat het een heel mooie weg zou zijn, maar er zijn net even te veel verschillen.

Gesteld dat je het toch zo zou willen doen, dan zouden de budgettaire kosten daarvan in het eerste volle jaar 40 mln bedragen, op grond van een inschatting van de ouderdom van het autopark en een aanname van de aantallen waarom het gaat. Daarna zouden de kosten respectievelijk 20 mln, 10 mln en 0 mln bedragen. Cumulatief zou het dus 70 mln kosten. In 2005 zelf zou het neerkomen op ongeveer 20 mln. Er zit derhalve ook een budgettair plaatje bij.

Ik zeg overigens tegen de heer Essers dat het door hem gesignaleerde probleem wel is opgelost. Daarbij ging het om de veronderstelling dat een particulier zijn bestelbusje aan een bedrijf verkoopt. De vraag was of betrokkene dan nog BPM moet betalen. Het antwoord daarop is ontkennend. Immers de auto gaat van een BPM-vrije particulier naar een bedrijf dat ook BPM-vrij is. In dat geval hoeft er geen BPM te worden afgerekend.

De heer Essers (CDA):

Er wordt aldus niet teruggekomen op het feit dat er geen BPM is betaald; er zit geen terugwerkende kracht in. Maar er zit altijd wel een stukje BPM in, als ik nu mijn auto ga verkopen. Ik dacht begrepen te hebben dat een ondernemer die een auto koopt van een huidige, particuliere grijs-kenteken-rijder, de te betalen BPM niet terugkrijgt.

Staatssecretaris Wijn:

Nee, dat is niet het geval. Ik lees de betreffende tekst voor: als er levering is van een particulier aan een onderneming, dan is er geen BPM betaald en blijft het ook BPM-vrij.

De heer Essers (CDA):

Als dat zo is, ben ik tevreden.

Staatssecretaris Wijn:

Ja, dat is zo. De tweedehands markt voor bestelbusjes wordt dus beperkt tot aan bedrijven, als het erom gaat geen BPM te hebben, maar dat geldt niet op het moment dat het bestelbusje naar een particulier gaat.

De heer Essers (CDA):

Dat geldt ook voor ná 1 juli 2005?

Staatssecretaris Wijn:

Ja.

Voorzitter. De heer Essers, die nu hopelijk is gerustgesteld ter zake van zijn belangrijkste probleem, vroeg voorts naar de materiële kwalificatie van het begrip "méér dan bijkomstig gebruik". Ik moet u toch meenemen in een stukje geschiedenis van de Tweede Kamer. Ik weet wel dat u er niets mee te maken heeft, maar ik kan niet anders. Ik wil u meenemen in het budgettaire risico dat ik bij dit voorstel percipieer. Oorspronkelijk hadden wij het budgettaire beslag van het onbedoelde gebruik van het grijs kenteken geraamd op 235 mln. Vervolgens heeft de motie-Verhagen dat budgettaire beslag opgehoogd naar 300 mln. Wij dachten 235 mln te besparen, maar de Tweede Kamer zei dat wij 300 mln moesten besparen. Dat zal wel haalbaar zijn, maar ik vind dat het budgettair nog net aan de goede kant van het fragiele valt. Als blijkt dat "meer dan bijkomstig gebruik" te veel ruimte laat voor misbruik door quasi-ondernemers, kan ik mij voorstellen dat wij dat nog iets aanscherpen. Maar wij zullen dat geld dan hard nodig hebben om de 300 mln uit de motie-Verhagen te kunnen halen. Gebruik je als ondernemer de auto ook in privé, dan krijg je de bijtelling boven de 500 kilometer. Dan wordt het de facto een auto van de zaak of in het spraakgebruik een lease-auto. Daarom is gekozen voor de term "meer dan bijkomstig gebruik". Zodra je over de 500 kilometer gaat, krijg je de bijtelling voor privé-gebruik. Blijf je daaronder en is er sprake van meer dan bijkomstig gebruik, dan koppelen wij dat aan het zijn van ondernemer en de aard van het bestelbusje. Ik zie meteen iets van uw kritiek, maar het zal zich in de praktijk moeten vestigen. Ik sluit niet uit dat wij het iets moeten aanscherpen om "namaakondernemers" eruit te halen. Dat zullen wij in dat geval hard nodig hebben om de 300 mln te halen.

De heer Essers (CDA):

Als u zo bezorgd bent over het halen van die 300 mln, waarom komt u dan niet meteen met een strikter criterium? Dan heeft u toch een grotere kans dat u dat bedrag haalt? Nu loopt u een risico.

Staatssecretaris Wijn:

Ik begrijp dat u dat zegt, maar wij hebben ervoor gekozen om aan te haken bij twee elementen, te weten de aard van het busje en het zijn van ondernemer. Het moet een echte ondernemer zijn, wat wordt gecontroleerd via het BTW-nummer: is er een normale omzet, is er een normale BTW-plicht? Er zijn wat uitzonderingen, maar die hebben wij schriftelijk besproken. Hanteer je nog verdergaande criteria, dan loop je het risico van een rompslomp aan administratieve lasten: kilometers bijhouden, kilometertellers, administraties en dergelijke. Op dit moment wil ik het zich via de vrije bewijsleer laten ontwikkelen, maar dat laat onverlet dat er een potentieel risico is waarvan ik niet van te voren kan zeggen dat ik er nooit bij u op terug moet komen.

De heer Biermans (VVD):

Ik vraag mij af of de staatssecretaris wel juist samenvat hoe het bij ondernemers werkt, als zij een bestelauto hebben. Hij zegt dat privé-gebruik van de auto van toepassing is. Ik meen toch dat het anders werkt. Een ondernemer kan de kosten ten laste van zijn winst brengen en daar blijft het bij, als er sprake is van een zakelijke auto. Ik hoor dat graag in tweede termijn.

Staatssecretaris Wijn:

Voor alle auto's die op de zaak staan, grijs en geel, geldt de bijtelling in de inkomstenbelasting, als er meer dan 500 kilometer in privé wordt gereden. Het geldt voor gele auto's én grijze auto's. Ik begrijp dat u zegt dat dat niet zoveel heeft te maken met de regeling voor het grijs kenteken. Waar het wel om ging, is dat als je het hebt over meer dan bijkomstig gebruik, je op de grens zit tussen ondernemerschap en particulier. Als je over de 500 kilometer heengaat, moet je automatisch, los van die discussie, de fiscale bijtelling voor je rekening nemen.

De heer Biermans (VVD):

Ik wil nog even terug naar het meer dan bijkomstig gebruik. Dat is gedefinieerd als "meer dan marginaal". Nu beluister ik u zo dat u zegt: ik ga het gewoon in de praktijk aanpassen als ik de opbrengst niet haal. Hoe moet ik mij dat voorstellen? Een criterium is toch gedefinieerd, en daar blijft het toch bij? Daar kun je toch niet zomaar een ander percentage van maken?

Staatssecretaris Wijn:

Daar heeft u gelijk in. Als het gebeurt, praat je over een beleidswijziging, die we dan ook zullen communiceren en waarvoor de Kamer mij kan uitnodigen om nader van gedachten te wisselen. Waarom we voor deze oplossing hebben gekozen, is omdat wij het simpel wilden doen: de eisen aan de auto en het zijn van ondernemer. Als je zwaardere eisen gaat stellen aan het gebruik van de auto, creëer je een derde criterium, waar ik het liefst bij wegblijf. In alle eerlijkheid wil ik wel gezegd hebben dat ik wel begrijp dat u zegt dat ik daar een budgettair risico loop, zeker omdat in de Tweede Kamer die budgettaire winst extra is verhoogd. Het is dus eigenlijk meer een soort vooraankondiging van het akkoord gaan door mij met de risico's die u schetst. Die risico's zie ik met u.

Er is ook gesproken over de uitzonderingsregeling voor gehandicapten met een grijs kenteken. Ik heb direct op het moment dat daar geluiden over kwamen, gezegd dat gehandicapten die voor hun vervoer een bestelauto nodig hebben, daarin moeten kunnen rijden, zonder fiscale lasten. Voor hen moet grijs ook grijs blijven. Wel moet er sprake zijn van een situatie waarin een personenauto geen oplossing biedt. Daarom is gekozen voor de oplossing van een niet-opvouwbare rolstoel, terwijl de bestelauto voor het vervoer van de gehandicapte en zijn rolstoel moet zijn ingericht. Die opzet is tot stand gekomen met de Chronisch zieken- en gehandicaptenraad en het ministerie van VWS. Ik heb ook nog de Vereniging van garagebedrijven op bezoek gehad, die bestelbusjes ombouwen en geschikt maken voor vervoer van gehandicapten. Toen die regeling werd vastgesteld, waren alle partijen het erover eens dat zij toereikend was voor het beoogde doel. Als blijkt dat er sprake is van een opbouwvare rolstoel, terwijl de gehandicapte overigens afhankelijk is van een bestelauto, zullen we daarvoor een oplossing vinden.

De heer Kox (SP):

Wat betekent dat precies? Het klopt wat u zegt, maar nu ligt er een volgens mij goed gedocumenteerde brief van de door u genoemde raad, die een aantal voorbeelden geeft. Zegt de staatssecretaris hier tegen de chronisch zieken en gehandicapten die worden bedoeld, dat zij niet bang hoeven te zijn? U zegt dat u een oplossing zult vinden, maar dat kan heel veel kanten op.

Staatssecretaris Wijn:

Als je vanwege je gehandicapt zijn een bestelauto nodig hebt, kun je er één krijgen. Maar als je vanwege je handicap geen bestelauto nodig hebt, moet het niet mogelijk zijn dat je er één kunt krijgen. Daarom kies ik steeds mijn eigen woorden, want voor je het weet zeg ik het niet helemaal juist. Als je voor je vervoer bent aangewezen op een bestelauto als je gehandicapt bent, kun je gewoon grijs blijven rijden. Als je een opvouwbare rolstoel hebt, heb je strikt gesproken geen bestelauto nodig, maar als je overigens toch voor je vervoer van een bestelauto afhankelijk bent, kun je het grijze kenteken houden. Er is ook een hardheidsclausule. In afwijkende situaties waarin de regeling niet voorziet, zal de Belastingdienst naar de geest van de regeling een beslissing nemen.

De heer Kox (SP):

Wat zijn de criteria? Wie moet dat vaststellen?

Staatssecretaris Wijn:

De belastinginspecteur.

De heer Kox (SP):

Worden de criteria tevoren vastgesteld, zodat men weet waar men zich aan te houden heeft? U weet dat betrokkenen zich veel zorgen hierover maken.

Staatssecretaris Wijn:

Ik wil die zorgen dan ook zoveel mogelijk wegnemen.

De heer Van Driel (PvdA):

U zegt dat het moeilijk is om de criteria vast te leggen. Als u toezegt echter dat deze regeling zeer ruimhartig zal worden toegepast, dan weten wij dat u het hart op de goede plaats heeft.

Staatssecretaris Wijn:

Natuurlijk zal de regeling ruimhartig worden toegepast. Toen dit plan naar buiten kwam, heb ik meteen gezegd dat wij voor gehandicapten een oplossing zullen vinden. De inspecteurs krijgen de opdracht om hier ruimhartig mee om te gaan. Als iemand echt een bestelauto nodig heeft, moeten hij die ook kunnen krijgen. Daarbij blijven natuurlijk de normen voor de bestelauto gelden. Een gehandicapte hoeft niet eens zelf een bestelauto te hebben. Als een broer, een zus, een vriend of een vriendin het vervoer van de gehandicapte verzorgt, mag zelfs die persoon een bestelauto hebben. Ook daarmee wordt ruim omgegaan. De gesprekken met de CG-raad hebben mij het vertrouwen gegeven dat er geen misbruik van zal worden gemaakt. Als dat wel blijkt voor te komen, is het snel over. Je kunt nooit helemaal in regeltjes vastleggen wat er precies wordt bedoeld. Ik volsta met de volgende uitspraak. Wie is aangewezen op een bestelauto vanwege zijn handicap mag zonder verhoging van fiscale lasten grijs blijven rijden.

De heer Biermans (VVD):

Wij mogen de staatssecretaris dankbaar zijn voor deze toezegging, die overigens kamerbreed is gevraagd. Ik vraag mij alleen af of de inspecteur niet met een onmogelijke taak wordt opgezadeld. Wellicht is toch goed om een aantal objectieve criteria te formuleren, zoals een doktersattest. Uit mijn tijd als inspecteur motorrijtuigenbelasting kan ik mij herinneren dat er veel over de vrijstellingsregeling werd geprocedeerd. In die zaken vroeg de rechter de betrokkene altijd hoe hij ter zitting was gekomen. Als een gehandicapte zei dat hij met de auto was, werd gevraagd waar hij deze dan geparkeerd had. Als dit de parkeergarage op meer dan 200 meter van de rechtszaal bleek te zijn, concludeerde de rechter dat er geen recht op vrijstelling was.

Staatssecretaris Wijn:

In het overleg met de CG-raad is gesuggereerd om aan te haken bij de gemeentelijke parkeervergunning, maar dat vond men algemeen een te breed criterium. Een WVG-indicatie bleek ook geen goed criterium. Bij nieuwe maatregelen moet je je altijd afvragen tot welk niveau juridisering nodig is. Misschien ben ik te optimistisch en krijgen wij een berg rechtszaken hierover, maar ik heb het idee dat onze inspecteurs hier wel naar redelijkheid mee om zullen gaan. Ik zal ook nog tegen hen zeggen – ik schrijf dat niet op – dat zij bij twijfel een ruimhartige beslissing moeten nemen, maar zij moeten zich natuurlijk ook niet in de maling laten nemen. Ik vertrouw de inspecteurs wel.

De heer Essers had een probleem met betrekking tot het grijze kenteken, maar ik heb aangegeven dat dat geen probleem is. Op het punt van de gehandicapten heb ik de ultieme largesse betoond. Wat het grijze kenteken betreft, wil ik het daarom hierbij laten, in afwachting van de tweede termijn van de Kamer.

De heer Kox (SP):

Op het punt van de gehandicapten zijn wij er volgens mij goed uitgekomen, maar breed in deze Kamer – van niet zo heel veel tot heel veel – is gevraagd om een overgangsregeling. Daartoe bent u niet bereid. Ook het verzoek om tussen nu en 1 juli tot een onderzoek te komen naar mogelijkheden om alsnog een overgangsregeling te bekijken, wordt door u niet gehonoreerd. Dat is van belang voor de tweede termijn van deze Kamer, want als wij op dat punt iets willen, zal daar dus een motie over moeten komen.

Staatssecretaris Wijn:

De heer Schuyer heeft gevraagd of iets uit het verleden in het heden van toepassing is. Ik heb aangegeven dat dat helaas net niet het geval kan zijn. De heer Essers heeft een probleem naar voren gebracht, maar ik heb aangegeven dat dat geen probleem hoeft te zijn.

De heer Kox (SP):

Dat is geen probleem, maar ook geen oplossing. Welk bedrijf gaat al die oudere busjes en bestelwagens opkopen? Dat kan wel in een enkel geval spelen, maar dat is natuurlijk geen oplossing voor het probleem.

Staatssecretaris Wijn:

Ik reageer op alle concrete voorstellen en vragen. Ik heb geprobeerd om dat zorgvuldig en gedetailleerd te doen. Nog niet gehoord hebbende de tweede termijn van uw Kamer, kan ik nu echter niet reageren op iets wat u in de tweede termijn misschien gaat voorstellen.

De heer Kox (SP):

Nee, u reageert op concrete verzoeken. Mijn concrete verzoek in eerste termijn, dat volgens mij door meerdere fracties niet op voorhand werd afgewezen, was om alsnog te onderzoeken – u hebt nog enige tijd – wat u nog met een overgangsregeling zou kunnen doen. Als u zegt dat u dat niet wilt doen, weten wij dat. Als u daar nog even over moet nadenken, hebben wij iets.

Staatssecretaris Wijn:

Ik zie niet wat wij nou precies zouden moeten onderzoeken. Het spijt mij werkelijk, maar er zijn in de Tweede Kamer varianten aan de orde geweest. Wij hebben ook hier een aantal richtingen met elkaar verkend. Ik denk dat wij nu maar bij het moment moeten komen waarop wij duidelijkheid bieden. Ik heb op een aantal punten largesse betoond en op een aantal andere punten heb ik geprobeerd om gedetailleerd antwoord te geven. Zeker ook na de discussie in de Kamer komt er een keer een moment waarop je zegt: dit is het.

Gelet op de tijd ga ik niet al te uitgebreid in op het door diverse sprekers naar voren gebrachte vraagstuk van de hypotheekrenteaftrek. Tegen de geachte afgevaardigde van GroenLinks, de heer Thissen, zeg ik dat ik bij de financiële beschouwingen nog zo heb gezegd dat hij met nieuwe argumenten en ideeën zou moeten komen. Ik moet constateren dat hij dat niet heeft gedaan. Voor de heer Van Driel geldt dat in nog sterkere mate. Laten wij nou eerlijk zijn: de heer Van Driel kwam met een verhaal over de hypotheekrenteaftrek en zei: "Wij gaan daar iets aan doen". Dat moet elke partij zelf weten, maar ik vind echt dat alle smaken nu wel zo'n beetje bekend zijn. Je kunt de hypotheekrenteaftrek in box 3 brengen, je kunt de hypotheekrente aftoppen op een bepaalde maximum hypotheek. Je kunt de hypotheekrenteaftrek doen tegen een bepaald percentage. Je kunt de hypotheekrente verplicht elk jaar 1/30 verminderen. Noem maar op! U kent de varianten en u weet wat er kan. U weet dat deze regering niets wil. Wij kunnen met elkaar discussiëren of dit eerlijk of niet eerlijk is. Wij vinden het eerlijk. Het is nu gewoon aan u om een keuze te maken. Voor al uw voorstellen moet u maar een meerderheid zoeken.

De heer Van Driel (PvdA):

Ik zeg niet dat wij nieuwe voorstellen of andere ideeën hebben. Het enige wat ik zeg, is dat de burgers, ook leden van uw partij en van de VVD, zien aankomen dat dit systeem op termijn niet houdbaar is. Ik zeg niet: doe dit of doe dat. Nogmaals: ik kom niet met nieuwe ideeën. Het enige wat ik zeg, is: laten de "regeringsfähige" partijen zich daar in goed overleg op voorbereiden, zodat – als dit gebeurt – het gebeurt op een manier die de woningmarkt niet verstoort en de huidige rechten van mensen niet aantast. Wij zitten in het kader van Europa en er komen een aantal ontwikkelingen aan. Ik durf te beweren dat over minder dan tien jaar het systeem ingrijpend zal zijn gewijzigd. Dat weet u ook wel, maar u bent natuurlijk gebonden aan de coalitieafspraken. Dat respecteer ik, maar wij moeten iets verder kijken.

Staatssecretaris Wijn:

Ik zal de heer Van Driel niet vragen welke partij niet regeringsfähig is. De diverse varianten zijn bekend en ik ben het niet met hem eens dat het huidige systeem niet houdbaar is. Sinds 1893 bestaat er een vorm van hypotheekrente. Tijdens de Tweede Wereldoorlog is het systeem tot stand gekomen zoals wij dat nu kennen. Het is keurig afgefinancierd in onze begrotingen. Nu zijn er wel twee risico's. Het ene is dat de huizenprijzen stijgen. Er worden dan minder huizen gekocht en er zijn dus ook minder hypotheken. Het tweede is dat de rente stijgt, want dan zullen de mensen minder snel een hoge lening nemen. Die risico's zijn echter te voorzien.

De heer Van Driel (PvdA):

Als de rente aanzienlijk stijgt, zullen de mensen hun periodieke hypotheek verlengen tegen een veel hoger percentage. Al de miljarden die daarvoor nodig zijn, drukken allerlei andere noodzakelijke voorzieningen weg. Dan hoeft u niet meer te dromen over een Vpb-percentage van 20, want dan heeft het land alles nodig om het hypotheeksysteem te kunnen betalen. Gelukkig is de rente momenteel laag – elk voordeel heeft zijn nadeel en andersom – maar de kans is groot dat daarin verandering komt. En de staatssecretaris – ik acht hem hoog –weet dat ook.

Staatssecretaris Wijn:

Die achting is wederzijds.

De heer Thissen (GroenLinks):

Kan de staatssecretaris toezeggen om nog voor de behandeling van het belastingplan in 2005 met een notitie te komen over het huidige hypotheeksysteem? Tussen de algemene financiële beschouwingen en nu is er een oproep gekomen van de voorzitter van de VROM-raad. Hij logenstraft de redenering van de staatssecretaris dat je bij een explosieve stijging van de huizenprijzen in je begroting minder rekening hoeft te houden met de hypotheekrenteaftrek. Tussen 1990 en 2003 is de totale hypotheekschuld in dit land gegroeid van 89 miljard naar 390 miljard. In het huidige systeem zit geen enkele prikkel om de schulden af te lossen. Dat blijkt wel uit die stijging. Het zal steeds zwaarder drukken op de rijksbegroting. Mijn vraag is nu of het financieel wel houdbaar is tot in lengte van jaren. Die vraag stel ik tegen de achtergrond van het feit dat op de huursubsidie 1,6 miljard wordt bespaard. Het is nog maar de vraag of de dynamiek van de woningmarkt wordt vergroot als je het huidige systeem handhaaft. Tenslotte profiteren de rijke mensen het meest van de regeling. Als de staatssecretaris een notitie toezegt, hoef ik in tweede termijn geen woord meer vuil te maken aan de hypotheekrenteaftrek en kunnen wij volgend jaar opnieuw de degens kruisen. We zien dan wel wie er dan in de regering zit!

Staatssecretaris Wijn:

Hier wordt een deal voorgesteld! De heer Vendrik stelde zich in de Tweede Kamer heel realistisch op. Hij zei met zoveel woorden dat alle varianten nu wel bekend zijn. Ze hebben in de Miljoenennota 2001 gestaan. Naar aanleiding van de motie-Giskes krijgt de Kamer een notitie met daarin onder andere een update van alle cijfers. Ook krijgt de Kamer een reactie op het advies van de VROM-raad. Er zijn dus agenderingskansen te over. Voor de rest is het nu een kwestie van kiezen. Als de bal op de stip ligt, kun je twee dingen doen. De ene mogelijkheid is dat je er omheen loopt en iedereen in spanning laat. De tweede is dat je de bal in de goal schiet. Volgens mij kunt u dat nu gaan doen, maar dan wel vanuit uw optiek en die is niet de mijne.

De heer Thissen (GroenLinks):

Het scheelt een stuk in de ambitie om regeringsfähig te worden als de staatssecretaris de heer Vendrik al reëel noemt.

Staatssecretaris Wijn:

Ja, en dat houd ik nog overeind ook. Dat is een reële vent.

De voorzitter:

Hoeveel tijd denkt de staatssecretaris nog ongeveer nodig te hebben voor zijn reactie in eerste termijn?

Staatssecretaris Wijn:

Ik wil nog ingaan op de uitvoering en daarna zijn er nog wat overige punten. Dat moet in een kwartiertje kunnen; ik zal proberen om het snel te doen.

Het onderwerp koopkracht zal de Kamer ongetwijfeld nog verder bespreken met minister De Geus, dus daar zal ik wat sneller doorheen gaan. Het kabinet wil niet de richting op van AOW-premieheffing voor ouderen. De motie-Thissen gaat uit van het idee van lastenmaximering. Hij weet natuurlijk dat dit een groot gedeelte van deze regering zeer aanspreekt. In die zin bevat de motie elementen die ik wil omarmen. De heer Thissen suggereert in zijn motie echter ook dat hij het niet eens is met inkomensbeleid van dit kabinet. Volgens hem is het onevenwichtig en kloppen een aantal zaken niet. Dat kan ik niet met hem eens zijn, dus ik moet het aannemen van de motie ontraden.

De heer Van Middelkoop vroeg naar de Erasmus-rede. Volgend jaar komen wij te spreken over de algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, en in dat kader kunnen wij discussiëren over het huishoudenbegrip. Dit kan worden toegepast bij de zorgtoeslag. Andere voorbeelden zijn de Wet kinderopvang en de huursubsidie. De uitvoering komt bij één loket. Het zal niet allemaal in vier jaar klaarkomen, maar wij creëren het instrumentarium om die weg op te gaan. Het raamwerk wordt in elkaar getimmerd, waarna er een evolutie kan plaatsvinden door de jaren heen.

Ik geef eerlijk toe dat de omgang met de AWBZ-premie niet helemaal volgens het boekje is gegaan. Het ging om het EMU-saldo; bovendien was er ruimte in de koopkracht in het licht van de meevallende inflatie. Het kan echter netter; daarom hebben wij het slechts voor een halfjaar gedaan. Volmondiger kan ik het niet erkennen.

De heer Schuyer heeft gevraagd hoe het zit met de nieuwe kinderopvangregeling. Op dit moment hebben 172.000 van de naar onze inschatting 200.000 gerechtigden een aanvraag gedaan. Mensen die te laat waren, krijgen in januari nog geen bedrag maar wel in februari. Als je 1 december hebt gemist – overigens heeft men een paar dagen langer de tijd gekregen – is het dus niet zo dat je het hele jaar niets krijgt. In dat geval krijg je vanaf 1 februari een proportioneel bedrag over elf maanden.

Er is een aantal vragen gesteld over de uitvoering door de Belastingdienst. Het doet mij deugd dat die uitvoering steeds meer aandacht krijgt, zowel hier als aan de overzijde. Juist in de uitvoering ontstaan vaak irritaties bij burgers, wat het beeld van de overheid bepaalt. Ik zeg het ronduit: van het beeld van de belastingtelefoon word je niet vrolijk. Dit blijkt ook uit het onderzoek van de Nederlandse Federatie van Belastingadviseurs. Ik vind het heel vervelend. Er zit een historie achter. Een paar jaar geleden wilde men meer met e-mail gaan werken, waardoor naar verwachting minder mensen per telefoon vragen zouden gaan stellen. Op basis daarvan is de Belastingtelefoon ingekrompen, terwijl de e-mailfaciliteit niet tot stand is gekomen omdat bleek dat deze te veel ongerichte nieuwe vragen zou opleveren. Deze gang van zaken is niet iets om tevreden over te zijn, integendeel. Op dit moment wordt de telefonische dienstverlening heringericht via nieuwe software, zodat er door het land kan worden gepoold en de beschikbare kennis zo goed mogelijk wordt ingezet. Piekbelastingen kunnen zo iets beter worden opgevangen. Wij verwachten dat de reorganisatie medio 2005 zijn beslag heeft gekregen. Ik hoop dat wij in 2006 een bereikbaarheid van 70% kunnen behalen en in 2007 80%. Als je dan belt, heb je 80% kans om iemand aan de lijn te krijgen, bel je tweemaal dan is die kans 96%. Ik ben er nu niet tevreden over. Ik wijs er wel op dat de Belastingdienst met 10% moet inkrimpen. Ik vrees dat dit er toe kan leiden zien dat de dienstverlening niet altijd even optimaal zal zijn, maar wij doen ons uiterste best.

De heer Van Driel (PvdA):

Ik vind 70% niet zo'n geweldige ambitie. Een bedrijf dat zijn producten telefonisch verkoopt, zou met 70% geen genoegen nemen. Ik vind dat die ambitie boven de 90% moet liggen. Bovendien is het de vraag hoe lang de wachttijden zijn.

Staatssecretaris Wijn:

Ik zou bijna zeggen: kunt u nagaan waar wij vandaan komen. Het is waar, 70% is weinig. Het Algemeen Dagblad heeft recent een onderzoek gedaan naar de bereikbaarheid van 0800- en 0900-nummers. De Belastingdienst kwam hier goed uit. Ten opzichte van andere overheidsorganisaties was de dienst de top en ten opzichte van commerciële organisaties zat hij ver boven het gemiddelde. U kunt dus wel nagaan hoe het met de service in Nederland is gesteld. Over vestigingsklimaat gesproken! Dit alles neemt niet weg dat ik niet tevreden ben.

De heer Van Driel (PvdA):

Kan de staatssecretaris aangeven wat zijn ambitie werkelijk is? 90% of 95%?

Staatssecretaris Wijn:

Nee, 80% in 2007. Dit zal al moeilijk genoeg zijn. Ik heb de statistieken ook gezien; die zijn niet fraai, dat geef ik toe, maar wij werken aan verbetering.

De heer Essers is uitvoerig ingegaan op mijn voornemen om het wij-zij-denken tussen belastingsadviseurs en de Belastingsdienst te doorbreken. De heer Biermans sprak zelfs over een padvinderscode. Ieder die een beter idee heeft, is welkom. Ik bekleed nu anderhalf jaar deze functie en er is permanent gedoe met belastingsadviseurs die klachten hebben over de Belastingdienst. Als ik dan aan de belastinginspecteurs vraag of zij dit ook zo ervaren, is het antwoord: nee, eigenlijk niet. Toch is er steeds weer kritiek over wij-zij-denken, gebrekkige communicatie, enz. De belastingsinspecteurs worden door de belastingadviseurs een beetje in het verdomhoekje gestopt. Ik wil dit doorbreken, want ik vind dit niet leuk voor onze mensen. Ik vind dat zij het goed doen.

Als de belastingadvieswereld een gedragscode afwijst, omdat de belastingadviseurs van mening zijn dat zij zich fatsoenlijk gedragen voor wat betreft informatieverstrekking, bereikbaarheid, rechtsvragen, fiscale toelaatbaarheid, praktische omgangsvormen, communicatie, persuitingen, enz., heb ik nog wel wat voorbeelden die ik met hen wil doorspreken. Als zij andere suggesties hebben om het wij-zij-denken te doorbreken, vind ik dat ook prima. Als zij geen behoefte hebben aan een gedragscode, ook goed, maar dan moet het gezeur over het wij-zij-denken wel afgelopen zijn. Het irriteert mij dat ik regelmatig in de pers artikelen lees waarin negatieve uitlatingen worden gedaan over het vestigingsklimaat in Nederland, zeker als ik bedenk wat wij in de afgelopen anderhalf jaar hebben gedaan. Wij hebben een behoorlijk programma doorgevoerd. Ik waarschuw ervoor dat die voortdurende negatieve kritiek op een gegeven moment wel eens werkelijkheid kan worden. De belastingadvieswereld roept dat het allemaal niet goed is in Nederland met als gevolg dat klanten wegblijven. En als de belastingadviseurs vervolgens constateren dat hun klandizie terugloopt, schreeuwen ze helemaal moord en brand.

Ik heb een heleboel al te enthousiaste plannen van mijn voorgangers moeten terugdraaien; ik "hang de klepel weer een beetje in het midden". Ik denk dat ik daarom met recht kan zeggen dat wij samen het wij/zij-denken moeten doorbreken of dat men moet ophouden met zeuren.

De heer Essers (CDA):

Ik waardeer het dat de staatssecretaris opkomt voor de Belastingdienst, maar hij moet het zich ook weer niet al te zeer aantrekken. De Belastingdienst is vergeleken met andere Europese belastingdiensten buitengewoon deskundig. De belastinginspecteurs zijn vaak heel goed opgeleid. Er is niets zo fijn voor een adviseur als een goed geïnformeerde inspecteur. Over het vestigingsklimaat zal men verder altijd wel iets op te merken hebben en u moet zich van die kritiek dan ook niet al te veel aantrekken. Maar wat heeft al deze kritiek toch met wij/zij-denken te maken? De belangen zijn zo groot dat adviseurs zich altijd scherper zullen opstellen dan inspecteurs graag zouden zien. Dat is inherent aan deze polemische materie. Ik zou niet zo zenuwachtig worden.

Staatssecretaris Wijn:

Ik ben ook helemaal niet zenuwachtig.

De belangen zijn groot, maar dat neemt niet weg dat wij op een fatsoenlijke manier met elkaar moeten omgaan. Dat betekent dat adviseurs zo snel mogelijk informatie ter beschikking moeten stellen en belastinginspecteurs niet zes keer om dezelfde informatie moeten laten vragen. Een gedragscode vraagt van de andere partij natuurlijk hetzelfde en dat betekent dat een belastinginspecteur duidelijk en in één keer moet aangeven welke informatie hij nodig heeft. Het gesprek dat de inspecteur daarover met de adviseur heeft, moet respectvol zijn.

Er zullen altijd zakelijke conflicten zijn. U wees daar terecht op. Maar de positieve geluiden die u van het veld heeft vernomen, heb ik gemist.

De heer Essers (CDA):

Adviseurs zijn heel positief over de kennis en bereikbaarheid van de Belastingdienst. Het politieke verhaal ligt natuurlijk anders, want als men wat wil bereiken, moet men niet al te positief zijn over de bestaande situatie. Men zal dan altijd het negatieve benadrukken.

Ik herhaal dat ik niet inzie wat een gedragscode aan de huidige situatie zal veranderen. Ik denk dat de Belastingdienst op de huidige weg moet doorgaan. Zij moet goed bereikbaar blijven, kwaliteit leveren en de andere partij aanspreken op haar fatsoen. Dat hoef je volgens mij niet allemaal vast te leggen.

Staatssecretaris Wijn:

Dat doen wij al!

De heer Biermans (VVD):

Ik sluit mij aan bij de woorden van de heer Essers. De staatssecretaris weet dan in ieder geval dat twee mensen een positieve kijk hebben op de Belastingdienst. Het is inderdaad zaak om nuchter hiermee om te gaan. De tegenstelling waarover wij nu spreken, is immers van nature aanwezig en over het algemeen kunnen adviseurs en de Belastingdienst heel goed overweg met de bestaande situatie.

Staatssecretaris Wijn:

Ik geef dit door aan mijn mensen, want deze woorden zijn natuurlijk muziek in hun oren.

Ik doe het appèl op de belastingadvieswereld om het wij/zij-denken te beperken tot zakelijke geschillen en op een fatsoenlijke manier met elkaar om te blijven gaan. Ik heb zojuist voorbeelden gegeven waaruit blijkt dat ik dat appèl terecht doe. Verder krijg ik krantenartikelen onder ogen, waarvan ik denk: "nou, nou, doe effe normaal". Ik wil daarom wel een gesprek met de advieswereld aangaan over het respect dat wij voor elkaar moeten opbrengen. In discussies over waarden en normen wordt vaak gevraagd om concrete voorbeelden. Ik kan u zeggen dat ik over tal van voorbeelden beschik van zaken die verbeterd kunnen worden.

Als de belastingadvieswereld zegt dat er geen sprake is van wij/zij-denken, vind ik dat een goede zaak. Mijn probleem is dan de wereld uit. Maar als zij toch moeten erkennen dat er wel sprake is van wij/zij-denken, laten wij dan gezamenlijk zoeken naar een manier om dat te verbeteren. Een gedragscode hoeft er van mij helemaal niet "coûte que coûte" te komen, maar dat neemt niet weg dat iedereen die suggesties heeft voor verbeteringen, van harte welkom is.

De heer Biermans (VVD):

Ik heb één suggestie: optimaliseer de dienstverlening van de Belastingdienst op alle punten, of het nu bereikbaarheid is of de APA-praktijk. In de praktijk werkt dat heel goed. Het zijn heel goede signalen. Ik zeg het nog een keer, ik heb de indruk dat de Belastingdienst wat dat betreft op een heel goede manier bezig is.

Staatssecretaris Wijn:

Nogmaals dank. U heeft overigens wel gelijk. Natuurlijk moeten wij heel goede dienstverlening bieden. Het is wederkerig. Ik heb net voorbeelden genoemd waarin het naar mijn mening aan onze kant beter kan. Wij hebben het onder meer gehad over de doorlooptijd van kennisgroepen en over het tijdstip waarop je een besluit neemt en het tijdstip waarop je niet opnieuw de directeur-generaal namens de staatssecretaris laat besluiten omdat je iets feitelijk vindt. Wij zijn het met elkaar eens: het is wederkerig. Ook bij de Belastingdienst kan het altijd beter.

Voorzitter. Ik geloof dat ik daarmee alle uitvoeringen heb genoemd. Mocht ik iets vergeten zijn, dan hoor ik het in de tweede termijn. Hopelijk neemt men mij dat niet kwalijk. Een aantal leden heeft gesproken over vergroening. Ik geef meteen toe dat het oorspronkelijke pakket aan maatregelen wat groener was dan wat van het pakket is overgebleven na de behandeling in de Tweede Kamer. Ik doe daarover niet zuur. Per saldo is sprake van een heel mooi, groen pakket. Het had echter nog groener gekund, dat geef ik direct toe. Op het gebied van energiebelasting, van grijs kentekens, van kerosineheffing, van roetfilters, van accijnsdifferentiatie zwavelvrij diesel, van verhoging van de milieu-investeringsaftrek en van de duurzame utiliteitsbouw in groen beleggen doen wij nog wel iets. Ik zou daarvan zeggen: laat het ons licht nemen. Voor 2006 kom ik graag op een aantal dingen terug die CO2- en NOx-uitstoot kunnen tegengaan. Ik noem ook milieuonvriendelijke smeermiddelen en accijns daarop, en een stimuleringsregeling voor biobrandstoffen. Verder bekijken wij of wij nog verder kunnen met differentiatie binnen de BPM en met stimulering van Euro 5-motoren. Het zal een aantal woordvoerders niet genoeg zijn, maar het is voorwaar toch nog wel een lijstje. Ik ben het eigenlijk ook nog wel eens met de opmerkingen van de heer Van Middelkoop over het roetfilter. Beschouw de stimulering als de carrot ,en op termijn zal zoiets ook wel een keer de stick worden. Het zou mij een lief ding waard zijn als wij straks in Europa naar de Euro 5-norm toegaan. De heer Van Middelkoop heeft gelijk. Hij plaatst het namelijk zelf nadrukkelijk in een tijdssequens.

Ik sta hier alleen maar de heer Van Middelkoop gelijk te geven; nu over de pc-privéregeling. Ik vat het onderwerp in één keer samen. Ergens tussen 1998 en 2004 is de doelmatigheidsgrens overschreden. Vandaar dat ik de regeling wel durfde af te schaffen.

De heer Schuyer sprak over de onroerendezaakbelasting. Hij haalde daarbij wel een potentieel pijnpunt naar voren. Volgend jaar worden namelijk de WOZ-taxaties verricht. De huizenprijzen zijn natuurlijk hoger geworden. Dat moet worden vertaald in lagere ozb-tarieven, want anders wordt het een lokale lastenverzwaring. Zonder over de grenzen van de autonomie van gemeenten heen te willen gaan, sluit ik mij aan bij de door de heer Schuyer gedane oproep aan gemeenten om de lokale lasten niet te laten stijgen. Dat is de afgelopen jaren namelijk in ruime mate gebeurd.

Zowel de fractie van de ChristenUnie, mede namens de SGP, als de fractie van D66 heeft vragen gesteld over algemeen nut beogende instellingen. De Kamer krijgt daarover nog een nota. Dan komen wij erop terug. Ik heb de richting van de fracties begrepen. Budgettair komen wij op 8% uit. De heer Van Middelkoop vroeg naar de definitie van "algemeen nut beogende instelling". Het is in ieder geval niet de intentie van de regering om de positie van kerken binnen het dossier van lagere successietarieven op wat voor wijze dan ook nader in te vullen of te herformuleren. De term blijft dus in ieder geval dezelfde met de huidige definities.

De heer Schuyer vroeg naar de vermogensrendementsheffing van 4%. Hij maakte daarbij een leuke, prikkelende opmerking. Ik kom daarop graag terug bij de evaluatie van de Wet IB 2001. Die evaluatie kan de Kamer medio 2005 van ons verwachten.

De heer Biermans eindigde met het uitspreken van de hoop dat 2005 fiscaal weer een interessant jaar wordt. Ik hoop dat ook.

De vergadering wordt van 18.10 uur tot 18.45 uur geschorst.

De heer Van Driel (PvdA):

Voorzitter. Ik wil beginnen met het bedanken van de ambtenaren voor de zeer snelle antwoorden. Wij hadden die vanmiddag al. Vroeger zei men van Vestdijk geloof ik dat hij sneller kon schrijven dan God kon lezen. Nu deed zich iets vergelijkbaars voor, al wil ik mijzelf niet met Vestdijk vergelijken. Ik had de antwoorden al voor ik ze bij wijze van spreken kon lezen. Zo ziet men maar, ambtenaar zijn is een prachtig vak. Ik ben het zelf jaren geweest, met trots. Ambtenaren zouden wat trotser moeten zijn op het feit dat zij ambtenaar zijn en dat zij zoveel mooie dingen voor dit land tot stand kunnen brengen.

Ik wil ook de staatssecretaris bedanken voor zijn heldere en op sommige punten overtuigende wijze van antwoorden. Op andere punten vond ik de beantwoording niet zo overtuigend, maar dat zal hem niet verbazen. Ik noem een paar dingen waar ik zeer tevreden over ben. De gehandicaptenregeling is zeer ruimhartig. Ambtenaren kennende, zijn zij zeer loyaal dus ik neem aan alle inspecteurs deze regeling heel loyaal en positief zullen uitvoeren. Dat is mooi.

Ik heb gezegd dat ik op het terrein van vergroening een paar stappen verder zou willen zetten, maar ik wil niet ongezegd laten dat er al een aantal stappen is gezet. Ik ben er vooral blij mee dat de staatssecretaris een aantal toezeggingen heeft gedaan voor 2006. Ik mis er eigenlijk een. Ik vind dat jammer omdat die wel een beetje in zijn lijn zou passen. Zouden wij niet in staat zijn om wat meer geld beschikbaar te stellen voor milieu-innovaties? Daar kan internationaal goed mee aan de weg worden getimmerd. Dat is een punt dat ik mis in de toezeggingen. Kijk daar nu eens naar, want daar zou ook op economisch gebied wel eens iets aan te beleven kunnen zijn. Dat is het enige dat ik mis. Er is weliswaar iets minder gedaan dan wij als oppositie en als vergroeningspartij zouden willen, maar zo gaat het altijd. Onder de streep denk ik dat het slechter had gekund.

Ik ben wat minder tevreden over de discussie – ik volg ook een beetje onze fractie in de Tweede Kamer – over de vraag waar de gewenste bestedingen voor het verbeteren van het vestigingsklimaat en het stimuleren van de economie moeten worden neergelegd. De staatssecretaris heeft omstandig uitgelegd dat wij op het terrein van de Vbp wat moeten laten zien omdat wij te maken hebben met de concurrentie van Ierland en van de nieuwe landen. In de aangrenzende landen valt het nog wel mee, maar ook daar zijn allerlei bewegingen te zien. Wij kunnen ons volgens hem niet permitteren om achteraan te blijven lopen. Hij zegt dat Duitsland en Frankrijk een groot achterland hebben en zich dus iets meer kunnen permitteren en dat ons economische achterland wat kleiner is dus dat wij daar iets moesten.

Minister De Geus had het in Trouw over twee miljoen mensen die dadelijk potentieel zonder werk komen te zitten aan de onderkant van het loongebouw. Dat is iets om van te schrikken, dat er op termijn twee miljoen mensen buiten de arbeidsmarkt vallen. Wij zullen hen overigens hard nodig hebben. Vaak zijn het mensen die te laag geschoold zijn en die kwalificaties hebben die niet meer aansluiten. Wij moeten dan uiteraard volop inzetten op scholing. Dit kabinet zet ook voor een deel in op scholing, al hebben wij ook op dat terrein nog wat nadere wensen, maar dat moet tocht niet alles zijn.

Het belastinginstrument moet toch ook worden gebruikt om die categorieën een wat betere positie te geven, om de loonkosten voor die categorieën te verlagen? Ik weet ook wel dat wij niet kunnen concurreren met Brazilië, China of India. Veel werk, ook dat soort, is echter aan de regio gebonden. Daar kunnen loonkosten ook de doorslag geven. Als wij dan die twee miljoen mensen op ons af zien komen, waarom doen wij dat dan niet? Waarom investeren wij daar niet wat meer in? Ik vind het jammer. Ik kan mij wel iets voorstellen bij de keuze voor de besteding van een deel van dat bedrag, maar ik vind het jammer dat er niet naar de andere kant wordt gekeken. Ik heb sinds de aankondiging van De Geus nog geen concrete maatregel van het kabinet hierover gezien. Het staat in Trouw. Wij lezen dat allemaal en denken dat het toch niet zo kan zijn en vervolgens blijft het een hele tijd stil. De oosterburen zouden zeggen: das gibst doch nicht.

De tegenbegroting is afgedaan vanwege het idee dat deze maatregel van het kabinet over zestien jaar beter uitwerkt. Over zestien jaar zijn de economische omstandigheden waarschijnlijk heel anders. Dat is toch wel een heel lange termijn om je gelijk te halen, vind ik. Ik vind het niet overtuigend. Wij spreken dan over 2020. Dan komt alles goed op dit punt. Ik hoop dat het kabinet op andere punten met sterkere argumenten komt. Ik vind dit niet zo sterk.

De staatssecretaris gaat vrijwel niet in, alleen schriftelijk een beetje, op de vragen over de fraudebestrijding. In de schriftelijke beantwoording staat dat het OM niet meer dan 400 tot 450 gevallen aankan. Hij zegt daarmee impliciet dat er veel meer gevallen zijn. Hij zegt dat er voorbeeldgevallen worden genomen, een soort showcases. Ik kan mij dat best voorstellen als het OM maar 450 zaken aankan. Daarachter zit echter de opmerking dat wij de fraudebestrijding klaarblijkelijk niet optimaal aankunnen. Dat ligt overigens niet aan de Belastingdienst. Dat wil ik niet gezegd hebben. Daarom pleit u ook voor de instandhouding van ons eigen arsenaal. Als het niet anders is, ben ik er ook niet zo op tegen. Ik vind het alleen wel een zwaktebod om te zeggen dat het OM niet meer kan hebben. Alle investeringen die u nu doet zijn rendabel, om in economische termen te praten. En om het in bedrijfstermen te zeggen: als u een businesscase maakte om uit te rekenen wat het oplevert als u 200 tot 300 extra man in de hele keten inzet, denk ik dat u een heel aardig rendement zou halen. Ik kan u daar wel bij helpen, mocht dat nodig zijn. Met de kwaliteit van uw ambtenaren hoeft dat ongetwijfeld niet. Ik vind het jammer dat u enerzijds laat doorschemeren dat er niet meer mogelijk is, dat u uw best doet en voorstelt om uw instrument te houden, terwijl u anderzijds zegt dat er wel meer is, maar dat de keizer zijn recht verliest aangezien bij het OM niet meer is. U zegt dat het helemaal niet zo sterk achteruit is gegaan. Toch kan ik mij niet aan de indruk onttrekken dat de Rekenkamer daar anders over denkt dan u. Van de UWV heb ik ook wel gehoord dat capaciteit en geldstromen worden weggetrokken voor terrorismebestrijding. Wij zijn het er overigens over eens dat dit snel moet gebeuren, want wij willen dat ook. Waarom accepteert u minder kwantiteit en kwaliteit? U zegt dat de Belastingdienst 10% moet krimpen. Zolang die mensen zichzelf dik terugverdienen, hoeft dat voor ons niet. De omvang van de Belastingdienst is geen doel op zichzelf. Zij hoeft ook niet uit te breiden als er niets te doen is, maar het is geen doel op zichzelf.

Naar aanleiding van de opmerkingen over de telefonische bereikbaarheid en het telefonische spreekuur vraag ik mij af of uw ambities op het vlak van de uitvoering toch niet hier en daar een tandje hoger moeten. Ik kan mij voorstellen dat u zegt dat wij het in 2005 ook allemaal niet meer redden, maar wij hebben nog 2006 en 2007. Zie dit dus vooral als een aansporing.

U zegt dat bij de Belastingdienst de kennisgroepen eigenlijk backoffice-groepen zijn. Je moet inspecteur zijn als je in de frontoffice zit. De kennisgroepen doen backoffice werk. Gemeenten waarmee ik praat, zeggen dat de inspecteur ze antwoordt dat het betreffende onderwerp bij een kennisgroep ligt op een toon zo van: daar ligt het niemand in de weg. Dat zal wel zo zijn, maar sommige mensen willen gewoon antwoord. Kortom: ik kan mij wel voorstellen dat u niet wilt dat elke partij met een kenniscentrum praat. U hebt namelijk niet voor niets een backoffice, maar regel intern de communicatie dan beter. U zegt ook dat de ruling een stuk beter gaat. Mij bereiken uit de gemeentelijke sfeer echter andere signalen. Misschien is het zinnig om dat allemaal eens te bestuderen. Misschien hebt u gelijk; misschien heb ik het, maar daar gaat het niet om. Ik zeg alleen dat wij erbij geholpen zouden zijn als dergelijke klachten niet of nauwelijks bestonden.

Ik kom terug op iets wat ons ernstig verdeeld houdt: het grijs kenteken. De gehandicapten wil ik er buiten laten, zoals ik al heb gezegd. Wij delen alleen uw visie niet. Wij zijn van mening dat er een overgangstermijn moet komen. U zegt dat de mensen dit 22 jaar lang hebben zien aankomen. Ik draai het om. Als het 22 jaar lang gedoogd is, kan een burger ook denken dat dit ook nog wel een 23e jaar gebeurt. Uw voorgangers hebben de maatregel telkens aan de auto gekoppeld. Telkens zag de autofabrikant weer kans om ramen aan te brengen, een scheiding, een extra bankje of wat dan ook. Dat is 22 jaar zo doorgegaan en ik denk dat je daarmee het vertrouwen hebt opgewekt dat het niet zo snel zal worden afgeschaft. Nu is dit in een keer gebeurd en wij denken dat dit niet zo zou moeten en dat er een redelijke overgangstermijn dient te zijn. Het opgewekte vertrouwen en de betrouwbaarheid van de overheid vereisen het dat wordt gekomen tot een redelijke overgangstermijn en een redelijke overgangsregeling.

De staatssecretaris heeft omstandig betoogd dat hij dit niet wil en dat wij daar eigenlijk over uitgepraat zijn. Hij zegt dat het niet nodig is en dat de mensen het hadden kunnen zien aankomen. Ik vind dat dit niet zo is. Het is bijvoorbeeld niet in het verkiezingsprogramma van de partij van de staatssecretaris, het CDA, aangekondigd en ook niet in het regeringsprogramma. Dat had allemaal gekund en dan hadden de mensen het kunnen zien aankomen. Nu komt het als een konijn uit een hoge hoed. Mijn reactie daarop is dat mensen toch geen waarzeggers- en voorspellerskwaliteit hebben. Iedereen die bij een dealer kwam, kreeg te horen: ja, mevrouw of mijnheer, het mag. Als men naar de belasting ging en vroeg of het mocht – ik heb mailtjes gekregen van mensen die dat gedaan hebben – dan zei de belasting: natuurlijk. En als mensen om een kenteken vroegen, bleek het ook allemaal te kloppen.

Ik ben het dan ook geheel oneens met de staatssecretaris dat de mensen het hadden kunnen zien aankomen. In dat verband, omdat wij er echt anders over denken, vraag ik de Kamer om uit te spreken dat er een redelijke overgangsregeling moet zijn. Daartoe dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de afschaffing van het belastingvoordeel voor particulieren met een grijs kenteken tot een dubbel nadeel leidt, terwijl zij niet profiteren van een compenserende verlaging van de Vpb;

voorts overwegende dat een regeling die dat voordeel met onmiddellijke ingang afschaft, botst met het gerechtvaardigd rechtsvertrouwen;

verzoekt de regering om voor degenen die dit belastingvoordeel onder de beoogde regeling zullen verliezen, een redelijke overgangsregeling te treffen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Driel, Rabbinge, Thissen, Van Middelkoop en Kox.

Zij krijgt E (29767,29758).

De heer Essers (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Ook ik dank de staatssecretaris en de ambtenaren voor de adequate en snelle beantwoording. Ik ga op een aantal punten nader in en verkrijg daarover graag nadere informatie van de staatssecretaris.

Om te beginnen betreft dit de steun die er mijns inziens van de overheid zou moeten uitgaan in de richting van ouderenbonden, patiëntenverenigingen en fiscale EHBO's. Tot mijn genoegen heb ik gelezen dat er al ondersteund wordt. Echter, in de betreffende opsomming staan wel genoemd vakbonden, ouderenbonden en sociale raadslieden, maar daarbij heb ik de fiscale EHBO's als zodanig gemist. Ik zou graag de bevestiging willen hebben dat deze zeer nuttige instellingen er ook onder vallen.

Mijn volgende punt betreft de gedragscode. Ik heb daar al het een en ander over gezegd in het debat. De staatssecretaris zei dat als er een beter idee is hoe wij het "wij-zij"-denken zouden kunnen doorbreken, hij zich daarvoor aanbevolen houdt. Nu, mijn idee is: stuur alle adviseurs maar eens een tijdje naar het buitenland, naar België of naar Engeland of, nog erger, naar Amerika. U zult zien dat de houding van de belastingdienst daar een volstrekt andere is dan de houding van de belastingdienst in Nederland. Ik wijs voorts op het feit dat de ordes van belastingadviseurs hun eigen codes hebben, waar zij echt de hand aan houden. Ik denk zelf dat een expliciete gedragscode tussen het ministerie van Financiën en de adviseurs niet echt nodig is.

Dan kom ik bij het punt van het personeelsbeleid van de Belastingdienst. In de schriftelijke beantwoording staat dat de gemiddelde leeftijd bij de Belastingdienst 44 jaar is. Dat vind ik relatief oud voor een organisatie als die van de Belastingdienst. Er staat ook dat men werkt aan verjonging en dat lijkt mij zeer nodig, want het is heel goed als er regelmatig jong bloed in zo'n organisatie komt, waardoor er frisse ideeën kunnen ontstaan om daarmee weer nieuwe uitdagingen aan te kunnen.

Ik kom bij de rol van Nederland binnen de Europese Unie en de vennootschapsbelasting. Het is zonde dat wij elkaar binnen Europa moeten beconcurreren. De Europese Unie is juist in het leven geroepen ten behoeve van een goede concurrentiepositie ten opzichte van de Verenigde Staten, Japan en in de toekomst China en India. Het zou niet nodig moeten zijn dat wij de fiscaliteit aanwenden om ook andere EU-lidstaten te beconcurreren. Je moet evenwel realistisch blijven en inzien dat, als Nederland niets doet, onze relatieve positie in Europa achteruit gaat. Dat kun je betreuren, maar je moet de ogen niet sluiten voor de realiteit. Ik heb de staatssecretaris horen spreken over hartstocht: men zal binnen Europa hartstochtelijk pleiten voor meer harmonisatie op het terrein van de vennootschapsbelasting. Dat spreekt mij zeer aan.

De heer Kox (SP):

Heeft de heer Essers enig argument van de staatssecretaris gehoord waarom de verlaging van de vennootschapsbelasting deze omvang moet hebben? Er is genoeg over gezegd dat je door een verlaging het vestigingsklimaat verbetert. Ik heb een aantal keren aan de staatssecretaris gevraagd om uit te leggen waarom het dit beslag moet hebben, waarom het in deze omvang moet. Heeft u er enig argument voor gehoord?

De heer Essers (CDA):

Ja.

De heer Kox (SP):

U bent heel precies op het punt van andere regelingen, maar het gaat over 1,9 mld.

De heer Essers (CDA):

Dat is veel geld, maar ik ben toch overtuigd door het betoog van de staatssecretaris. Hij let op de vennootschapsbelastingtarieven in alle lidstaten. Met 34,5% val je niet erg op. De trend gaat eerder richting 25% dan richting 30%. Het is een afweging, want je moet het kunnen betalen; het bedrijfsleven betaalt het zelf. In het streven naar aansluiting bij de trend binnen de Europa en tegelijkertijd naar betaalbaarheid kan ik mij vinden in een 30%-tarief.

De heer Kox (SP):

Maar het had ook 5% of 3% kunnen zijn?

De heer Essers (CDA):

Ja, het is geen wiskunde.

De heer Kox (SP):

Wat is het dan wel? Is het geloof?

De heer Essers (CDA):

Nee, het is beleid voeren met de middelen die je hebt om een optimaal resultaat te bereiken.

De heer Kox (SP):

Maar zonder enige bewijsvoering daarbij?

De heer Essers (CDA):

Nee, met een bewijsvoering die ik overtuigend acht.

Een ander punt is de rechtsvormneutraliteit of beter gezegd het ontbreken van rechtsvormneutraliteit in ons ondernemingsbelastingsysteem. Ik heb gepleit voor hernieuwde aandacht voor de ondernemingswinstbelasting. Dat heb ik vorig jaar ook gedaan. Op het gevaar af dat het als een stokpaardje van mij wordt neergezet, wil ik nog een poging doen. Uit de beantwoording krijg ik sterk de indruk dat men nog steeds uitgaat van het ouderwetse idee van een ondernemingswinstbelasting. Dat wil zeggen een proportioneel tarief op de ondernemingswinst, terwijl onttrekkingen moeten worden belast tegen een progressief tarief met verrekening van de geheven ondernemingswinstbelasting. Dit is eigenlijk het oude Duitse systeem, het Anrechnungsverfahren. Dat moeten wij niet willen, want het is een vreselijk gecompliceerd systeem. Ik pleit voor een stelsel – het komt ook regelmatig in de literatuur voor – waarin je in de inkomstenbelasting voor de ondernemer hetzelfde doet wat wij nu doen in de vennootschapsbelasting en bij de aanmerkelijkbelanghouder. Je belast de winsten tegen een proportioneel tarief en bij uitdeling laat je er ook nog een keer een proportioneel tarief op los. Je verrekent niet, maar je houdt er in de tarieven forfaitair rekening mee dat er al een keer belasting is geheven. Dat is een goed uitvoerbaar systeem, waarbij je kunt werken met een vrijstelling aan de voet voor de lagere winsten. Ik zie die praktische bezwaren dan ook niet. Ik zeg niet dat het simpel is, maar ik heb nu het idee dat men er verkeerde voorstellingen van heeft wat een ondernemerswinstbelasting kan inhouden.

Wij hechten ook zeer aan de belastingheffing van overheidslichamen. Wij hebben daarover een discussie gevoerd. Mijn fractie blijft van opvatting dat het anders moet worden geregeld. Wij zijn er een voorstander van dat de systematiek wordt omgedraaid: alle lichamen zijn belastingplichtig, tenzij. Er is nu een limitatieve opsomming en sommige overheidslichamen worden genoemd. Wij dringen er dan ook op aan dat er voor het zomerreces een notitie over dit onderwerp komt, waarin alle alternatieven op dit terrein nogmaals op een rijtje worden gezet. In deze tijd, waarin de NMa een steeds belangrijker rol krijgt op het terrein van competitievervalsende maatregelen, moet de overheid in de eigen winkel kijken. Ik dring erop aan dat we deze problematiek nog eens fundamenteel uitdiscussiëren.

Ook ik ben de staatssecretaris dankbaar voor zijn toezegging over de gehandicapten. Ik ga ervan uit dat er een heldere instructie komt in de richting van de inspecteurs, waarin duidelijk wordt gemaakt dat al die gehandicapten die een mobiliteitshandicap hebben en daardoor een grijs kenteken nodig hebben, tegemoet zullen worden gekomen. Dat is niet afhankelijk van de vraag of het een al dan niet opvouwbare rolstoel is, maar van de mate van gehandicapt zijn.

Het tweede punt waarop ik in mijn eerste termijn heb aangedrongen, was de kwestie van de BPM. Ik hecht er zeer aan dat de waardedaling van de bestelauto's zoveel mogelijk wordt tegengegaan. Vandaar mijn pleidooi om, als de rijders met een auto met een grijs kenteken hun auto verkopen aan een ondernemer, de BPM door die ondernemer kan worden teruggevorderd. Ik ging er, kennis genomen hebbend van het wetsvoorstel, vanuit dat dat na 1 juli 2005 niet mogelijk was. Ik ging ervan uit dat die BPM dan aan ondernemers niet zou worden terugbetaald, als men had gekocht van een particuliere rijder met een auto met een grijs kenteken. Ik heb er goed kennis van genomen, maar ik vraag nogmaals bevestiging dat na 1 juli verkoop door een particuliere rijder met een auto met een grijs kenteken aan een ondernemer zal leiden tot teruggaaf van BPM aan die ondernemer. Dat betekent dat het niet nodig is – en ik hoop dat de belangenvereniging dat goed aan haar leden zal vertellen – de auto hals over kop te verkopen. Verder is het niet nodig om nu een achteruitgang van de waarde als gevolg van de BPM te incasseren. Ik zeg niet dat de waarde sterk stijgt, maar de BPM als zodanig hoeft een ondernemer niet te betalen. Ik ga er ook vanuit dat, als een particuliere rijder met een auto met een grijs kenteken zijn auto verandert in een auto met een geel kenteken, wel BPM is verschuldigd, en dat hetzelfde geldt als zo'n rijder met een auto met een grijs kenteken de auto verkoopt aan een particulier.

De heer Kox (SP):

De heer Essers doet het voorkomen dat hij daarmee een belangrijke toezegging van de staatssecretaris heeft losgekregen. Maar hoeveel auto's zullen er op die manier aan het bedrijfsleven worden verkocht? Tien, 100 of 500? Hij denkt toch niet dat die tweede- of derdehands bussen en bestelauto's, vaak al van het bedrijfsleven gekocht, massaal kunnen worden terugverkocht aan het bedrijfsleven? Dan hebben we wel een buitengewoon weinig innovatief bedrijfsleven, dat het dat soort zwaar afgeschreven bedrijfsmiddelen nu ineens gaat kopen. Dan maken we mensen toch blij met een dooie mus?

De heer Essers (CDA):

Ik maak mensen niet blij met een dooie mus. We moeten heel duidelijk zijn dat er een verhoging aankomt van de motorrijtuigenbelasting die niet mis is. Maar er zijn ook veel mensen die redelijk recent zo'n bestelauto hebben gekocht, en die nu worden geconfronteerd met een schrikbarende waardedaling. Mijn stelling is dat dat nu wellicht door de marktomstandigheden ook in het leven wordt geroepen, maar dat je jezelf niet op het verkeerde been moet laten zetten. Een ondernemer hoeft namelijk geen BPM te betalen.

De heer Kox (SP):

Ik ben het eens met de heer Essers dat je niet hals over kop iets moet gaan doen. Maar tegelijkertijd moet hij zeggen dat het voor de meesten, ook al wachten ze een tijd, een forse waardevermindering van de auto zal inhouden, zodat ze niet denken dat het wel weer goed komt als ze een jaartje wachten. Er is namelijk geen markt bij het bedrijfsleven voor al die auto's.

De heer Essers (CDA):

Ik zeg niet dat het daarmee geheel wordt gecompenseerd. Ik zeg wel dat het een verstandig besluit kan zijn om de auto aan te houden, want volgend jaar zou de waarde wel eens hoger kunnen zijn dan nu.

Ik heb nog steeds moeite met de regeling voor BTW-ondernemers. Ik heb er goede nota van genomen dat de staatssecretaris zal monitoren of het criterium "meer dan bijkomstig gebruik" niet tot extra onbedoeld gebruik leidt. Dit moet zeer serieus in de gaten gehouden worden, ook om geloofwaardig te blijven ten aanzien van de groep particulieren die nu een auto met een grijs kenteken heeft. Het mag niet gebeuren dat straks alleen het aanvragen van een BTW-nummer en het incidenteel gebruik van de auto voor de zaak voldoende is voor een grijs kenteken. Die inspanningsverplichting moet de staatssecretaris op zich nemen.

In de schriftelijke beantwoording wordt gemeld dat de regering een integrale benadering van de bedrijfsopvolgingsproblematiek voorstaat. Ik had daar wat zorgen over, want ik vreesde dat men, na het aannemen van de twee amendementen op dit punt, zou denken dat het geregeld was. Ik beschouw dat als een eerste aanzet tot een integrale benadering van deze problematiek. Ik blijf bij mijn stelling dat de aftrekbaarheid van de financieringsrente tegen een vast percentage van 25 een belemmering is. Je kunt uitgebreide theoretische betogen houden over de vraag of er wel of niet sprake is van een systematische benadering, maar feit is dat de praktijk hierover klaagt. Dat alleen al zou reden moeten zijn om nog eens goed naar deze regeling te kijken.

Ook de regeling op grond waarvan men 15% beleggingsvermogen in een BV mag hebben, kan tot oneigenlijk gebruik leiden. Ik ben op dit punt gekomen naar aanleiding van een brochure van mevrouw Hoogeveen. Op pagina 210 daarvan wijst zij erop dat die regeling bedoeld is ter bescherming van de belangen van de schatkist, maar in de praktijk door particulieren wordt benut. Aangezien mevrouw Hoogeveen in die praktijk werkzaam is, vraag ik nogmaals aandacht voor dit probleem. Wij kunnen wel afwachten, maar dan voeren wij straks weer een discussie over ongewenst en onbedoeld gebruik.

Ik begrijp dat Nederland bij de exitheffing kiest voor een lijdelijke en niet voor een leidende rol. Het valt mij op dat men niet eens twijfelt aan de Europees-rechtelijke houdbaarheid van exitheffingen in de winstsfeer. Ik denk dat er wel degelijk reden is voor twijfel. Bij een dergelijke heffing moet er meteen afgerekend worden, dus zijn er onmiddellijk gevolgen voor de liquiditeit. Er is een minder harde regeling mogelijk.

De heer Thissen (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording, zowel mondeling als schriftelijk. Om te beginnen kom ik terug op het vestigingsklimaat in Nederland in relatie tot de verlaging van de vennootschapsbelasting. De staatssecretaris wil de Europese concurrentie aangaan in een soort mimetische begeerte om te zijn zoals de anderen. Ik begrijp niet dat dit wel geldt voor de vennootschapsbelasting, maar niet voor de hypotheekrenteaftrek. Overigens is mimetische begeerte gevaarlijk. Ik heb ervoor gepleit om in het vestigingsbeleid te wijzen op de dingen waarin Nederland uniek is. Daarmee kan Nederland zich onderscheiden. Daarmee kunnen wij ondernemers verleiden om hier te blijven dan wel om zich hier vestigen. Als je met andere Europese landen in een soort ratrace bezig bent om de vennootschapsbelasting drastisch te verlagen, verdwijnt het onderscheidend vermogen. Voor het vestigingsbeleid is het ook belangrijk dat de staatssecretaris en zijn collega's uit de economische driehoek van het kabinet eindelijk weer eens wat vertrouwen uitstralen in de vernieuwende kracht van de Nederlandse economie, in de dynamiek van de arbeidsmarkt en in de hoge kwaliteit van ons onderwijs. Dat werkt veel beter dan de sombere toon die de regering de afgelopen anderhalf jaar heeft gebruikt. Dat heeft bijna tot een self-fulfilling prophecy geleid. Op dat punt onderscheidde de regering zich, maar dat was juist negatief.

Wat het grijze kenteken betreft, zeg ik dank voor de harde toezegging dat alle mensen met een fysieke beperking, als zij in een bestelauto rijden, "grijs gekentekend" mogen blijven rijden. Voor het overige is de staatssecretaris weinig gevoelig voor de overgangsregeling. Hij zei dat er voortdurend – daar noemde hij allerlei jaartallen bij – is gezegd dat het grijze kenteken onbedoeld ook wordt gebruikt door particulieren, terwijl het alleen bedoeld was om ons te onderscheiden van omringende landen door iets aardigs te doen voor ondernemers. Toch zijn particulieren dat blijven gebruiken. Wel zijn in al die jaren barricaden voor particulieren opgeworpen: de auto moest breder en hoger zijn, zonder achterbank, met geblindeerde ruiten enz., maar het spel barricade werd niet verboden. Men is dus blijven gooien met dobbelstenen en men heeft barricades kunnen opruimen en overwinnen. Men kon dus in die bestelbusjes blijven rijden. In die zin is de overheid er mede verantwoordelijk voor dat het onbedoelde gebruik een soort gewoontegebruik is geworden, want als u dat niet wilde, had u dat moeten verbieden en niet slechts bemoeilijken met barricades. Dan zou er tenminste sprake zijn geweest van een optredende, stevige overheid. Nu wordt de prijs daarvan te direct en te veel in één klap gelegd bij alle particulieren die weliswaar wisten dat het niet voor hen bedoeld was, maar die daar wel jarenlang gebruik van hebben gemaakt, niet of nauwelijks gehinderd door de overheid.

Ik had in eerste termijn een motie aangekondigd en een motie ingediend. De aangekondigde motie had ik, zoals in dit huis gebruikelijk, nu willen indienen, maar dat doe ik niet ten faveure van de motie van collega Van Driel, die wij zullen steunen. Althans: wij zullen de motie van de heer Van Driel steunen.

De motie over het lastenplafond wil ik uitdrukkelijk handhaven, hoewel de staatssecretaris het aannemen van die motie ontraadt. Ik ben het niet eens met zijn conclusie over die motie. De motie is geen afwijzing van het kabinetsbeleid. De staatssecretaris gaat er wellicht van uit dat ik het kabinetsbeleid op dat punt graag zou afwijzen, maar het is juist een motie van zorg, die aansluit bij de ook binnen het CDA breed levende zorg over de huishoudens en groepen met een laag inkomen die tegelijkertijd getroffen worden door een cumulatie van kabinetsmaatregelen. De motie dringt erop aan om te onderzoeken of niet een soort lastenplafond kan worden afgesproken. Dat is geen waardeoordeel over de maatregelen die zijn genomen. Ik vraag de staatssecretaris om volgend jaar, ongeveer in mei of juni, terug te komen met een notitie waarover wij in deze Kamer breed van gedachten kunnen wisselen. Die motie handhaaf ik dus. Mij is geadviseerd om te zeggen dat zij niet vanavond, maar volgende week in stemming komt.

De staatssecretaris zei dat het belastingplan best groener had gekund, maar ja, de Tweede Kamer. Ik adviseer hem daarom om in het vervolg eerst naar de Eerste Kamer te komen.

De heer Biermans (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Allereerst dank ik uiteraard de staatssecretaris en zijn mensen voor de schriftelijke antwoorden die wij vanmiddag op tijd hebben gekregen en ook voor de mondelinge antwoorden van vanmiddag. Ik ben hem ook uitermate dankbaar voor het feit dat hij niet meer gesproken heeft over de last onder dwangsom. Daaruit concludeer ik maar dat dat thema verder van tafel is en niet meer op tafel komt.

Het tweede punt waarover ik het kort wil hebben, is de concurrentie van de overheidslichamen. De enige mogelijke insteek is: als er sprake is van concurrerende activiteiten, behoren die overheidslichamen belastingplichtig te zijn. Ik druk de staatssecretaris dan ook op het hart om het verzoek van de CDA-fractie om op dat punt met een notitie te komen, in te willigen, zeker omdat de VVD-fractie dezelfde mening heeft.

Een volgend thema betreft de renteaftrek voor een A-B-pakket. Dat tarief is op dit moment 25% en vandaag is ervoor gepleit hier een progressief tarief te laten gelden. Zelf heb ik gepleit voor een tarief van 25% – en dus niet een progressief tarief – als het gaat om de optieregeling. Het is wel heel merkwaardig dat de staatssecretaris tegen de heer Essers zegt dat 25% het juiste tarief is en dat een progressief tarief niet past in het wettelijke systeem. Tegen mij zegt hij echter: 25% kan niet, dat past niet in het systeem en daarom moet het progressief worden belast. Wellicht kan de staatssecretaris hierover nog wat licht laten schijnen.

Blijkbaar moeten wij vandaag allemaal optimistisch zijn, maar ik heb niet kunnen concluderen dat er een notitie verschijnt waarin de integrale aanpak van bedrijfsopvolging aan de orde komt. Toch hoop ik dat die notitie er komt en dat de staatssecretaris straks zegt dat ik te pessimistisch ben geweest. Overigens zullen er het komende jaar voldoende momenten zijn om over dit thema verder te praten.

Ik heb mijn zorgen geuit over de gevolgen van de Bosal-wetgeving. Dat blijkt na de schriftelijke beantwoording onterecht te zijn. Het bedrijfsleven meldt zich immers nauwelijks met vragen en opmerkingen. Dat is voor mij voldoende om te zwijgen over dit thema.

Toen ik het in mijn eerste termijn had over de sitting duck, doelde ik – vreemd genoeg – op nationale vliegbewegingen. Wat dit laatste betreft wordt er accijns geheven op kerosine. Daarop zijn inmiddels de nodige uitzonderingen geformuleerd, behalve voor de sitting duck. Daarbij gaat het om nationale vliegscholen, bedrijven die nationale vluchten verzorgen e.d. Zij kunnen Nederland niet uit en blijven dus zitten. Vervolgens worden ze gestraft met een accijnsheffing. De staatssecretaris geeft toe dat Nederland daarin uniek is en dat er elders in Europa geen accijns op dit soort activiteiten worden geheven. Het is op z'n minst merkwaardig dat nu opeens de nationale vliegtuigindustrie wordt vergeleken met een autobusbedrijf. In het schriftelijk antwoord staat immers dat het helemaal niet vreemd is dat er accijns op de kerosine wordt geheven, want dat gebeurt ook met de benzine voor een autobus. Dat was natuurlijk niet de strekking van mijn betoog. Ik heb gezegd dat de nationale organisaties – de sportvliegers, instructiebedrijven e.d. – last hebben van deze regeling en dat het internationale bedrijfsleven in Nederland kan vliegen zonder dat er accijns wordt geheven op de kerosine. Alleen het Nederlandse bedrijfsleven ontkomt er niet aan. Ik hoop dat de staatssecretaris kan uitleggen waarom dat nu nodig is, zeker nu gesteld wordt dat er geen sprake is van concurrentieverzwaring. In elk geval wordt er gezegd dat het binnen dit belastingplan past dat is gericht op verbetering van het fiscale ondernemingsklimaat. Dan moet je dit blijkbaar maar op de koop toenemen. Ik vind die reactie wat te simpel. Daarbij komt dat ik over de beoogde opbrengst van 15 mln euro twee vragen heb gesteld die helaas niet zijn beantwoord. Ik heb in de eerste plaats gevraagd hoe die opbrengst is verdeeld over de overheidsvluchten en de particuliere vluchten. In de tweede plaats heb ik gevraagd hoeveel bedrijven die belasting moeten opbrengen. Ik blijf hier dan ook een vervelend gevoel over houden.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Ik wil de heer Biermans vragen wat nu eigenlijk het probleem is. Hij heeft eigenlijk al een antwoord gegeven op die vraag, want hij zegt zelf dat er geen probleem is, omdat er geen sprake is van concurrentievervalsing met het buitenland. Het enige probleem zou nog kunnen zijn dat die vluchten iets duurder worden doordat er een belasting op ligt die wordt doorberekend.

Ik ben zo verbaasd om dit te horen. Een van de grote problemen in het klimaatvraagstuk is dat er geen belasting kan worden geheven op de luchtvaart. Toch is het een van de meest vervuilende en CO2uitstotende bedrijfstakken. Naar mijn weten is die opvatting ook altijd door de VVD gesteund. Nu hoor ik waarachtig dat die kleine nationale belasting ook nog eens moet verdwijnen. Kan de heer Biermans zich in ieder geval mijn verbazing voorstellen?

De heer Biermans (VVD):

Ik heb mij blijkbaar niet helder genoeg uitgedrukt. Een aantal bedrijven in Nederland verzorgt alleen binnenlandse vluchten. Dit geldt bijvoorbeeld voor bedrijven die mensen vervoeren van Amsterdam naar Eindhoven, de sportscholen en de opleidingen voor piloten. Juist omdat het zo gemakkelijk is om die bedrijvigheid te verplaatsen, wordt gevreesd dat die industrie zich in het buitenland zal vestigen, bijvoorbeeld vlak over de grens bij Venlo op Niederrhein. Het bedrijfsleven is dan het land uitgejaagd, maar de vervuiling blijft ongemoeid, want het aantal vliegbeweging blijft hetzelfde.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Zou het niet veel constructiever zijn en ook meer in de lijn van de ecologische beginselen die de VVD-fractie althans op papier onderschrijft, om de zaak dan niet af te schaffen, maar om aan de staatssecretaris te vragen of hij bij de ons omringende landen eenzelfde belasting wil bepleiten? Dit gebeurt op andere terreinen toch ook.

De heer Biermans (VVD):

Ik denk dat wij elkaar op dit punt kunnen vinden. Als de staatssecretaris toezegt dat hij nu niets doet, maar zal proberen om in internationaal verband draagvlak te vinden voor deze heffing, krijgen wij beiden wat wij willen. Op dit moment is het echter weer zo dat Nederland het beste jongetje van de klas wil zijn.

Ik wil nu nog even ingaan op het privé gebruik van de auto. Het wil er bij mijn fractie maar niet in dat het bedrijfsleven zonder enige vergoeding wordt opgezadeld met werk dat de Belastingdienst heel gemakkelijk zelf kan doen. De staatssecretaris heeft dit ook met zoveel woorden gezegd. Deze maatregel leidt tot een verhoging van de administratieve lastendruk met 12 mln. Kan de staatssecretaris nog een keer proberen om mij ervan te overtuigen dat deze administratieve last, die ongetwijfeld tot conflicten zal leiden tussen werkgevers en werknemers, over de schutting in de tuin van de werkgevers gegooid moet worden?

De staatssecretaris heeft toegezegd dat hij begin volgend jaar met een actielijst zal komen om de problematiek van de regels die in strijd zijn met het EU-recht, aan te pakken. Ik ben hem daarvoor dankbaar, want dat betekent dat er pro-actief gereageerd zal worden op signalen uit het bedrijfsleven en de wereld van belastingadviseurs.

Ik heb volgens mij geen antwoord gekregen op mijn vraag over het inverdienen van de vennootschapsbelasting. Ik heb mij er al bij neergelegd dat ik dat antwoord vandaag ook niet meer zal krijgen. Ik beloof de staatssecretaris dat ik op dit thema zal terugkomen bij de behandeling van de herziening/modernisering van de vennootschapsbelasting.

De heer Schuyer (D66):

Voorzitter. Ik bedank de staatssecretaris voor zijn beantwoording. Net als mijn voorgangers bedank ik ook de ambtenaren, niet in de laatste plaats voor de briefing op het ministerie. Verder spreek ik mijn waardering uit voor de Belastingdienst. De bewindslieden op het ministerie van Financiën hebben al jaren het genoegen om met een uitstekend ambtelijk apparaat te kunnen werken!

In eerste termijn heb ik niet gesproken over de vennootschapsbelasting van overheidsbedrijven. Ik kan nu echter zeggen dat de heer Essers mij ervan heeft overtuigd dat de overheid niet tegelijkertijd partij en beoordelaar moet zijn. Het doet mij denken aan de onderwijsdiscussie. In die discussie speelt namelijk vaak het probleem dat de overheid bij openbare scholen zowel financier als bestuurder is en bij het bijzonder onderwijs alleen maar financier. Dit leidt vaak tot spanningen en discussies. Ik denk dan ook dat het beter is dat de overheid zich tegenover elke burger en elk orgaan waarin burgers vertegenwoordigd zijn, op dezelfde manier optreedt. Dat heeft in ieder geval de voorkeur van mijn fractie. Ik steun dus het verzoek aan de staatssecretaris om ons hierover een notitie te doen toekomen. Verder vind ik het een goed idee om de NMa een rol te geven bij de beoordeling. Overigens is dat in mijn ogen slechts een eerste stap.

De voorgaande sprekers hebben terecht waarderende woorden gesproken over de inzet van de staatssecretaris om in Europa de discussie over een minimumtarief voor de vennootschapsbelasting op gang te brengen. Het is opvallend dat in de interrupties over dit onderwerp altijd Estland wordt genoemd, terwijl de staatssecretaris consequent spreekt over de vijftien oude landen. Het is waar dat Duitsland, België en Italië een ander systeem kennen, maar tegelijkertijd gaat hij er dan aan voorbij dat dit niet geldt voor Oostenrijk en Portugal. Bovendien kent Italië een heel ander systeem en is het overduidelijk dat België een andere weg heeft ingeslagen. Dit land heeft namelijk nu al een lager tarief en is van plan om dit tarief nog verder te verlagen. Je moet dus goed oppassen met dit soort internationale vergelijkingen.

Ik ben tevreden met de uitvoerige schriftelijke beantwoording van de vragen over de afschaffing van de vrijstellingsmogelijkheid van de Wbm-heffing. Ik ben de staatssecretaris zeker dankbaar voor dit antwoord.

Tot slot natuurlijk het pièce de resistance van vandaag, namelijk het grijs kenteken. Het valt op dat wij al in een reeks van jaren het autodossier vrij centraal hebben. Vorig jaar ging het om de lease-auto, nu is het het grijs kenteken. Het autodossier deugt niet. Wat mij betreft kan het helemaal op de helling. Mijn fractie betreurt het heftig dat de staatssecretaris in de Tweede Kamer bakzeil heeft moeten halen om het grijs kenteken in zijn geheel af te schaffen. Dan had hij misschien enige ruimte gehad om te bekijken of er effecten zijn waardoor er een zekere overgang moet zijn. De staatssecretaris heeft mijn fractie ervan overtuigd dat daarvoor geen reden is. Ik heb dat bij interruptie al duidelijk gemaakt. Er is een onbedoeld effect. Nu lopen er twee ...

De heer Van Driel (PvdA):

Bij wijze van interruptie vraag ik u of u wel voor een overgangsregeling bent. Dat hoor ik u namelijk zeggen. Als er geld was, dan was u ervoor.

De heer Schuyer (D66):

Ik dacht wel dat u daarmee zou komen.

De heer Van Driel (PvdA):

Dan had u het niet moeten zeggen.

De heer Schuyer (D66):

Ik beslis zelf wel wat ik zeg, dat hoeft u niet voor mij te doen. Als je het grijs kenteken geheel afschaft, zijn er een aantal mensen die geen rekening hadden kunnen houden met onbedoeld gebruik. Dan is er een reden om het op een andere manier te hanteren. Daarvan is natuurlijk nooit sprake.

De heer Kox (SP):

Dan begrijp ik de heer Schuyer als volgt. Hij zegt dat als wij er negen afgeschaft hadden, dan hadden wij een compensatie, een overgangsregeling, voor de ondernemers getroffen. De particulieren had hij dan gewoon laten stikken.

De heer Schuyer (D66):

Misschien hadden zij wel in de slipstream meegedaan. In ieder geval hadden zij geluk gehad als zij in de slipstream hadden meegedaan, want een moreel recht erop hebben zij wat mij betreft niet.

De heer Kox (SP):

Blijft dat het uiteindelijk een budgettair probleem is. Er is te weinig geld om de regeling te treffen. Het is goed om dat vast te leggen, want het betekent dat wij de kwaliteit van onze wetgeving afhankelijk maken van het voorhanden zijn van financiën. Die zijn overigens voorhanden, want als wij de vennootschapsbelasting iets later verlagen of iets minder verlagen, dan hebben wij al de budgettaire ruimte die wij voor de regeling van de heer Schuyer nodig hebben.

De heer Schuyer (D66):

Nee, want ik heb al gezegd dat ik geen regeling voor onbedoeld gebruik heb. Bovendien heb ik nadrukkelijk gezegd, al voordat de staatssecretaris het woord kreeg, dat ook in mijn fractie de overtuiging leeft dat mensen het twintig jaar hebben kunnen zien aankomen. Zij hebben dus gewoon in een staatsloterij een gokje gewaagd. Op dit moment hebben zij daarbij een niet getrokken en twintig jaar lang hebben zij er een prijs op gekregen. Dat is een heel andere benadering dan uit de motie van de heer Van Driel spreekt. Hij heeft wat ons betreft dan ook geen steun.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Mevrouw de voorzitter. Ook wat mij betreft dank aan de staatssecretaris voor de ontvangen antwoorden. Aan het eind van zijn betoog verzuchtte hij dat hij het op een aantal punten met mij eens moest zijn. Ik vond die verzuchting eerlijk gezegd misplaatst. Hij zou het vaker moeten doen; dat lijkt mij in het belang van het land. Bovendien is het goed voor zijn politiek overleven. Maar goed, zo heb ik nog eens onderstreept dat ik in de eerste termijn een paar verstandige opmerkingen heb gemaakt.

Op twee zaken wil ik nog terugkomen. Om te beginnen noem ik de verlaging van de vennootschapsbelasting. Daarvoor zijn op zichzelf een heleboel goede argumenten. Dat zal ik niet betwisten. De vrees dat wij te maken zouden kunnen krijgen met een race to the bottom, heeft de staatssecretaris niet helemaal kunnen wegnemen. Uit mijn mond is dat niet origineel, maar veel collega's hebben het ook verwoord. Hij zei op een gegeven moment dat met het nieuwe tarief zijn advies aan een bedrijf dat in Italië of Duitsland opereert zou zijn om naar Nederland te komen. Dat is niet interessant. Het ligt natuurlijk voor de hand dat hij dat zegt. Wat voor advies geeft hij echter aan zijn collega's in die landen, de collega-staatssecretarissen of de collega's van de minister? Dat advies kan moeilijk anders zijn dan hetzelfde te doen wat hij heeft gedaan: de tarieven verlagen. Ik zou niet weten op welke manier je het anders zou moeten doen. Wij leven in een Europa van benchmarking en wat niet al. Als het zo is geformuleerd, houdt hij de race to the bottom niet helemaal tegen.

Hij liet ook nog doorschemeren dat harmonisatie op Europees niveau er voorlopig niet inzit. Dat lijkt mij een realistische politieke inschatting. Is het niet mogelijk om met een aantal voor Nederland relevante landen een soort politieke afspraak te maken – dat kan volgens mij in de vorm van een politiek kartel – om in elk geval een bepaald minimumniveau in acht te nemen? Dat lijkt mij in het belang van Nederland en ook van andere landen. Als het een interessante gedachte is, hoor ik de staatssecretaris wel weer verzuchten dat hij het met mij eens is.

Het laatste punt is het grijze kenteken. Het spijt mij dat ik het moet zeggen, maar op dat punt heeft de staatssecretaris mij niet overtuigd. Ik blijf van mening dat voor zover er sprake is van verwijtbaarheid, die echt moet worden geadresseerd aan het adres van de overheid. Als ik mijn buurman 22 jaar lang over mij landje laat lopen hoewel dat nooit de bedoeling was, kan ik er niet van de ene op de andere dag een hek neerzetten. Dat vind ik onfatsoenlijk. Dat is misschien een wat groot woord in dit verband, maar ik zou het passend hebben gevonden als er sprake zou zijn geweest van een overgangsrecht. Ik denk ook dat dit aangewezen is door de regels die wij daarvoor hebben.

Ik heb geen zin om hier al te zeer als een soort juridische boekhouder op te treden, maar wij hebben een aanwijzing voor de regelgeving. Dat is een fantastisch boek waar heel verstandige dingen instaan. Er staat een hele paragraaf in over overgangsrecht en daarin staat iets over uitgestelde werking. Ik had het sjiek gevonden als dat was toegepast. Dat is niet gebeurd en dat is voor mij ook een argument geweest om de motie van de heer Van Driel mede te ondertekenen. Ik hoop nog altijd dat de heer Essers zich daarbij zal aansluiten. Soms moet je tegen beter weten in die dingen zeggen.

Er is nog één punt waar de staatssecretaris niet op heeft gereageerd. Ik heb nogal wat argumenten tegen zijn opstelling geformuleerd. Het punt is dat er sprake is van ongelijke behandeling. Daar heeft hij niets over gezegd. Het oorspronkelijke voorstel was bedoeld voor de afschaffing van het grijze kenteken voor particulieren en ondernemers. Het was zelfs een ondernemersmaatregel. Zo staat het in de stukken. Alle argumenten die werden opgesomd in de memorie van toelichting waren van toepassing op beide categorieën. Nu is er buiten de schuld van de staatssecretaris door de motie-Verhagen, die in financieel opzicht in hoge mate een VVD-motie was, de facto ongelijke behandeling ontstaan.

Alle argumenten die ook golden voor ondernemingen zijn dus voor hen kennelijk niet meer valide en nu uitsluitend van toepassing op particulieren. Dat moet een rechtgeaard democraat als de staatssecretaris – ik begin nu een beetje te schmieren – die zich ook graag houdt aan artikel 1 van de Grondwet toch een ongemakkelijk gevoel geven. Ik denk dat dit het geval is want hij heeft er helemaal niet op gereageerd. Ik vraag hem om dat in tweede termijn wel te doen. Het zou kunnen zijn dat ik hem alsnog weet te overtuigen. In dat geval wacht ik met belangstelling de overgangsregeling af.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. Ook ik dank de staatssecretaris en zijn ambtenaren voor de uitgebreide beantwoording. Ik moet nog vijf punten nalopen, namelijk mijn referentiekader waar de staatssecretaris naar vroeg, belangstellend als hij altijd is in ons persoonlijke wel en wee, mijn oordeel over het vennootschapsbelastingpakket, de grijze kentekens, de hypotheekrenteaftrek en de koopkracht. Over die twee laatste punten kan ik kort zijn. Over de koopkracht discussiëren wij met minister De Geus, zo heeft de staatssecretaris van Financiën gezegd, en over de hypotheekrenteaftrek praten wij nooit, zo heeft de staatssecretaris van Financiën gezegd. Dat laatste wens ik te betwijfelen, maar om daar vandaag nog veel aandacht besteden is zonde van mijn spaarzame tijd. De punten die resteren zijn mijn referentiekader, het vennootschapsbelastingpakket en de grijze kentekens.

Een deel van mijn referentiekader is mijn zeventienjarig lidmaatschap van het algemene bestuur van een middelgroot concern: de zesde stad van dit land oftewel de moderne industriestad Tilburg. Tilburg is de eerste stad die zichzelf als concern ging betitelen. Daarmee wist zij vele prijzen te winnen. De stad werd ook beroemd in CDA-kringen omdat zij concernmatig werd aangepakt. In die zeventien jaar heb ik zeer veel ervaring opgedaan met het concept vestigingsklimaat. Tilburg was een arme stad die door alle ondernemers werd verlaten. Als zij er geen cent aan konden verdienen, waren zij weg. In die zin zijn de ondernemers van toen nog steeds de ondernemers die de staatssecretaris voor ogen heeft. De stad heeft hier veel aan moeten doen. Ik heb geleerd dat onze belastingmaatregelen bar weinig uitmaakten. Meestal waren het andere dingen. Fuji kwam niet vanwege de grondprijs of de belasting naar Tilburg, maar vanwege het feit dat schone lucht en schoon water weinig geld kostten. Interpolis bleef in Tilburg ondanks het feit dat de gemeente Den Bosch zo vriendelijk was om haar gratis en voor niets grond aan te bieden. Kortom: vestigingsklimaat is echt veel en veel meer dan fiscaal klimaat. Dit leert in ieder geval mijn praktijkervaring en die vormt mijn referentiekader. Ik heb in die situatie ook veel ervaring opgedaan met de hopeloze situatie dat steden elkaar beconcurreren om bedrijven te lokken. Uiteindelijk is dat altijd goed voor het bedrijfsleven, maar betalen de gemeenten er de prijs voor. Dat moeten wij niet doen, want dat is erg onverstandig. Dat wisten zelfs de CDA'ers zich in die gemeenten te realiseren.

Er bestaat geen verschil van mening tussen de staatssecretaris en mijn fractie over het feit dat het tarief van de vennootschapsbelasting een onderdeel vormt van het vestigingsklimaat. Ik denk alleen dat tijdens de behandeling in deze Kamer duidelijk is geworden dat vestigingsklimaat veel meer behelst dan alleen vennootschapsbelasting. Als dat niet zo was, had Nederland geen bedrijven meer. Het tegendeel is echter waar. Mij valt op dat de staatssecretaris geenszins het effect garandeert dat hij hoopt dat de belastingverandering zal hebben, terwijl het gaat om 1,9 mld euro en Nederland in zijn directe regio niet uit de toon valt. Alleen als wij Nederland vergelijken met Oostenrijk en Portugal, zoals net gebeurde, kun je iets doen. Oostenrijk is echter niet Nederland en Portugal lijkt daar al helemaal niet op. In Oostenrijk hebben ze wel een rivier, maar die vormt geen toegangsweg tot de industrie. De Donau is schön en is blau, maar is geen Rijn. Je kunt er eigenlijk niets anders mee doen dan toeristen lokken. In Portugal hebben ze niet de infrastructuur die Nederland heeft. Om Nederland daarmee te vergelijken, lijkt mij dus overdreven. Ik denk dat alle fracties hebben vastgesteld dat de staatssecretaris in een race zit naar lagere tarieven, of hij nou wil of niet. Dat betekent dat wij ons goed moeten realiseren dat de volgende tranche wederom 2 à 3 mld euro vergt en de tranche daarna weer. Dan hebben wij het over in totaal 5 mld euro die deze staatssecretaris bereid is om uit te geven aan het bedrijfsleven. Het is dus een glorieuze dag in de directiekamers van de naamloze en besloten vennootschappen, denk ik.

De vraag is niet zozeer of wij iets aan de regeling voor het grijs kenteken moeten doen, als wel hoe wij dat moeten doen. Niet alleen de staatssecretaris vindt dat de heer Van Middelkoop verstandige dingen zegt, maar ik ook. Dat doet hij af en toe inderdaad en dat mag ook wel voor het salaris dat wij krijgen. Hij heeft duidelijk gemaakt dat het voornemen van de staatssecretaris onfatsoenlijk is. Zo mag je het inderdaad wel noemen. Het getuigt niet van goed staatsmanschap noch van goed beheer om geen overgangsregeling toe te passen. Ik steun dan ook graag de motie die terzake is ingediend.

Ik doe een klemmend beroep op de fractie van het CDA om de komende week nog eens goed na te denken over het feit dat heel wat CDA-stemmers een grijs kenteken hebben. Dat zijn niet de allerrijksten. Juist zeer gewone mensen met grote gezinnen worden hiervan de dupe. Tegen degenen die misschien nog een e-mailtje wilden sturen, zeg ik dat zij dat linea recta moeten doen aan de CDA-fractie. Ik stel voor dat zij dat bombardement voorbij moeten laten gaan aan onze partijen. Zij hoeven niet te proberen om e-mails aan de VVD-fractie te sturen. Zij adviseert aan de bezitters van een particulier grijs kenteken alleen maar om een vliegmachientje aan te schaffen. De VVD-fractie is namelijk wel bereid om daarvoor coulance te betrachten. Dat is tenminste wat ik van de heer Biermans begreep: grijze kentekens voor kleine vliegtuigjes.

Ik kom aan het slot van mijn betoog. Gezegd moet worden dat de staatssecretaris een helder plan heeft voorgelegd. Laat daar geen misverstand over bestaan. Ik heb dat in mijn eerste termijn gezegd en hij heeft dat herhaald, dus het zal wel zo zijn. Hij vergat alleen dat ik in mijn eerste termijn eraan toevoegde dat het middel om het doel van zijn plan te bereiken, niet effectief is. Dat deed ik na te hebben opgesomd wat de lijnen van zijn plan waren. Ik heb gezegd dat de verlaging van de vennootschapsbelasting meer geloof dan wijsheid is, dat de aanpak van het grijs kenteken meer dogmatiek dan serieus beleid is en dat het standpunt van de staatssecretaris ten aanzien van de hypotheekrenteaftrek en de koopkracht ook meer geloof dan wijsheid is. Misschien kan hij mij in de tweede termijn nog eens uitleggen waarom het middel dat hij heeft omschreven, werkt. Hij hoeft mij niet uit te leggen waarom zijn doelen zijn zoals ze zijn. Ik help hem geloven dat het middel werkt, want ik ben een positief mens. Ik geloof er alleen niet in. Daarom zal mijn fractie tegen het belastingplan stemmen.

Staatssecretaris Wijn:

Voorzitter. Hoewel er een behoorlijk aantal vragen is gesteld en ook het technische gehalte ervan niet altijd gering was, zal ik toch een poging wagen om direct antwoord te geven op deze vragen die in tweede termijn zijn gesteld. Van mijn kant zeg ik dank aan de Eerste Kamer en alle sprekers voor de gestelde vragen. Ik sluit mij aan bij de woorden van dank aan de ambtenaren. Ik weet dat zij hebben genoten van dit debat – er kwamen weer veel andere invalshoeken bij naar voren die wij nog niet eerder besproken hadden – en hun grote aanwezigheid op de ambtenarentribune geeft daar ook blijk van.

Ik zal bij mijn beantwoording de volgorde van de sprekers aanhouden, zodat eenieder tot zijn recht komt, al kan het zijn dat de heer Kox dan wat ontevreden is, omdat ik een vraag uit zijn betoog al bij de heer Van Driel heb beantwoord. Nu, daar komen wij wel uit.

De heer Van Driel sprak over loonkosten en vond het vreselijk als er straks misschien 2 miljoen mensen aan de kant staan, een punt waar minister De Geus de noodklok over heeft geluid. Wij hebben in het verleden de SPAK gehad en wij hebben als kabinet bewust gezegd het arbeidsmarktbeleid te gaan wijzigen: wij gaan niet langer de arbeidsvraag stimuleren, maar wij gaan het arbeidsaanbod beter stimuleren en outilleren. Dat is een verandering die wij met dit kabinet hebben ingezet.

De heer Thissen (GroenLinks):

De vraagzijde van de arbeidsmarkt is de arbeid die aangeboden wordt door ondernemend Nederland, door de werkgevers. De aanbodzijde betreft de mensen die zich beschikbaar stellen voor de arbeidsmarkt. Volgens mij verwisselde u deze begrippen.

Staatssecretaris Wijn:

Dat hoopte ik niet. Laat ik het dan in een andere vorm zeggen, zonder de termen zelf te gebruiken. De SPAK was een loonkostensubsidie. Dat is een manier om ervoor te zorgen dat bedrijven minder kosten maken voor arbeid. Je kunt ook zeggen: zorg ervoor dat het voor werknemers aantrekkelijk is om te gaan werken, om zich aan te bieden op de arbeidsmarkt en daarmee te voldoen aan de vraag naar arbeid door het bedrijfsleven. Dat laatste is waar het kabinet voor heeft gekozen en dat is dus een omkering. Wij hebben de hele discussie gehad over bijvoorbeeld de Melkertbanen en ik denk dat wij die discussie hier niet moeten overdoen. Ik denk dat dit meer iets is voor de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Wij hebben daar een andere richting voor gekozen.

Wij hebben ten aanzien van de SPAK ook gezegd dat dit wat ons betreft onvoldoende gunstig uitpakt. Wij kiezen daar voor een andere manier. Ik denk dat de beste manier om ervoor te zorgen dat ook de onderkant van de arbeidsmarkt beter gaat lopen, gewoonweg loonkostenmatiging is. Aan de overzijde schijnt er een voorstel te komen van de coalitiepartijen om tijdelijk het werken beneden het minimumloon mogelijk te maken. Ik ben daar persoonlijk niet een, twee, drie een voorstander van. Het sluit echter meer aan bij de gedachtelijn van het kabinet dan het herintroduceren van fiscale instrumenten om de directe kosten van arbeid te verminderen.

De heer Thissen (GroenLinks):

Ik kan nu twee dingen doen. Ik kan erop ingaan dat u zegt geen discussie te willen uitlokken over arbeidsmarktbeleid. Ondertussen bent u daar echter wel een gedachtegang over aan het ontwikkelen, zodanig dat u mij verleidt om er wel op in te gaan...

Staatssecretaris Wijn:

Ik gaf ook antwoord op de vragen van de heer Van Driel; ik lokte niets uit.

De heer Thissen (GroenLinks):

Dat is waar.

Als u echter de SPAK heeft afgeschaft om de positie van het aanbod op de arbeidsmarkt te versterken, zodat betrokkenen méér gaan deelnemen aan de arbeidsmarkt, stel ik u wel de volgende vraag. Welke maatregelen heeft het kabinet genomen om de aanbodzijde van de arbeidsmarkt meer te laten participeren aan de banen van ondernemend Nederland? U verwijst nu alleen naar de tijdelijke verlaging van het minimumloon. Dat is echter een voorstel van de coalitiepartijen en nog geen kabinetsbeleid, naar ik hoop.

Staatssecretaris Wijn:

Ik noem de Melkertbanen. Wij doen dat niet meer via de loonkostensubsidie, maar wij maken er "echte" banen van. In een Melkertbaan doe je overigens ook echt werk, dus die terminologie is verkeerd. Het gaat erom dat wij deze banen op een andere manier financieren. Daarbij komt het kabinetsbeleid rond loonmatiging. Wij kiezen voor een andere invalshoek.

De heer Van Driel (PvdA):

Ik constateer dat u afstand neemt van de opvattingen van de coalitie over het minimumloon. Ik zie wel dat u de andere kant op wilt. Maar met loonsubsidieverlaging krijg je geen twee miljoen mensen aan het werk en op uw manier ook niet. Je hebt een pakket van maatregelen aan twee kanten nodig. Ik maak mij zorgen over die twee miljoen en u waarschijnlijk ook. Gebruik het fiscale instrument aan twee kanten. Nogmaals, ik keur uw manier niet af, maar zeg alleen dat je en/en moet doen.

Staatssecretaris Wijn:

Neem de problematiek rond het vmbo. Dat zullen wij ook met elkaar delen. U brengt dat in uw tweede termijn naar voren. Wij lopen toch het gevaar een heel breed debat te voeren.

Ik kom bij de fraude. Er is gesproken over 400 strafzaken als maximum van het OM. Natuurlijk zouden wij soms meer willen doen, maar ik heb geen zin om te zeggen dat het de schuld van het OM is dat wij er maar 400, 450 doen. Daar kom ik natuurlijk niet mee weg, maar er is geen sprake van dat de belastingdienst het slechter doet op het gebied van fraudebestrijding. Dat blijkt ook helemaal niet uit het rapport van de Algemene Rekenkamer. Sterker nog, men zegt daarin dat de kans is afgenomen dat grote fraudezaken niet worden ontdekt. De Algemene Rekenkamer zegt: kijk uit dat je door je capaciteit te zetten op groot geld niet de kleine zaken verwaarloost. Maar op basis van onze resultaten zegt de Rekenkamer juist dat de fraudebestrijding bij de belastingdienst steeds beter gaat. In de kosten-batenanalyse varen wij beter dan de afgelopen jaren.

De heer Van Driel (PvdA):

U zegt zelf dat de kleinere zaken niet moeten worden verwaarloosd. Ik daag u uit om berekeningen, een business case, te maken. U zegt dat het bestrijden van fraude kostendekkend is. Waarom doen wij dat dan niet? Het bevordert de werkgelegenheid en u verdient het geld meer dan terug. Ik zeg niet dat u het allemaal slecht doet. Ik zeg alleen dat het op een aantal punten beter zou kunnen, zoals ook blijkt uit het rapport van de Rekenkamer. Daarvoor is een verschuiving van de aandacht noodzakelijk. Het moet opgevuld worden.

Staatssecretaris Wijn:

Dat ben ik op zichzelf met u eens. Wij proberen het permanent in de gaten te houden. Wij zullen meer accenten leggen op het gebied van rechtshandhaving. Ik ben van plan om volgend jaar een wetsvoorstel over rechtshandhaving in te dienen. Ik kom dan met iets over rechtshandhaving bij u terug; de dwangsom laten wij maar even voor wat die is, althans nu. Wij proberen heel goed te kijken naar intensiveringen en een goede kosten-batenanalyse. Wij zijn permanent bezig om het risicoselectiebeleid te verbeteren. Ik heb een heel klein voorbeeld gegeven in verband met de eerstedagmelding. Een oproep vanuit de Kamer op dit punt pak ik graag op.

Over de Belastingtelefoon kan ik niet meer zeggen dan ik al heb gezegd. Ik begrijp heel goed wat daarover is gezegd.

De heer Essers vraagt naar fiscale EHBO's: vallen die er ook onder? Het antwoord luidt "ja".

De gedragscode is niet een soort prestigestrijd. Het gaat erom dat alles helpt om het wij/zij-denken te doorbreken. De opmerkingen van zowel de heer Essers als de heer Biermans kunnen daaraan een bijdrage leveren.

Ik begrijp de opmerkingen van de heer Essers over verjonging. Ik ben overigens niet voor verjongen om het verjongen. De belastingdienst heeft ontzettend veel aan de kennis van mensen met langdurige ervaring. Mijn primaire zorg is eerder, als volgend jaar zo'n groot aantal mensen met FPU gaat, dat we voldoende kennis in de organisatie houden. We moeten de mensen die lang meelopen goed waarderen, want zij kunnen jonge mensen opleiden en goed tegenwicht aan belastingplichtigen bieden. Ik ben het eens met de heer Essers dat we moeten zorgen voor een evenwichtige opbouw binnen de dienst. Dat is een spanningsveld, op het moment dat je met 10% moet inkrimpen. Dat betekent dat we genuanceerd omgaan met onderwerpen als een vacaturestop. Het is geen bottebijlmethode: af en toe ontstaan er toch vacatures. Ik denk dat we vrij uitgebreid zijn ingegaan op de rol binnen de EU.

De heer Essers sprak over de ondernemerswinstbelasting. Ik hoorde het hem op een iets andere manier zeggen dan ik het tot nu toe had begrepen. Ik zal hem nooit verwijten een stokpaardje te hebben, want ik heb ze zelf ook! De primaire invalshoek is dat je geen substantiële drukverschillen tussen Vpb- en Ib-ondernemingen wilt hebben. Dat is niet geheel het antwoord op de vraag van de heer Essers, dus ik ga nog eens nalezen wat hij precies heeft gezegd. Ik sluit niet uit dat het probleem nog nijpender wordt als in het Vpb-2007 nog wat verder wordt gegaan. Met een heel kleine vlucht richting BV's, alles binnen marges, heb ik niet gek veel moeite. Maar op het moment dat we louter om fiscale redenen naar de BV gaan, is het teveel "tax driven". Maar iets meer BV's in deze wereld vind ik zoals gezegd niet zo gek, omdat het enige stabiliteit in de ondernemerswereld geeft. We komen daar nog terug bij de Vpb-2007. Nogmaals, alles binnen bandbreedtes zeg ik tegen de heer Essers, die ik heftig zie knikken.

Alle overheidsbedrijven Vpb-plichtig, is een volgend punt. Dit idee is inmiddels door meerdere partijen omarmd. Op dit moment gaat bijna alle capaciteit binnen de Vpb naar de voorbereiding van Vpb-2007. Ik moet daarom spaarzaam zijn met het doen van toezeggingen aan de Kamer. Ik heb aangegeven dat de gedachte "alle overheidsbedrijven Vpb-plichtig, tenzij" een tamelijk mer à boire is. Wij krijgen de VNG, de IPO, de waterschappen en onderwijsinstellingen, plus dat er allerlei andere departementen zijn, van VWS tot OCW, die op het moment dat je praat over een integrale Vpb-plicht voor overheidsbedrijven, daar grote vraagtekens bij zetten. Ik zit genuanceerder in het staat/marktdenken dan de tijd waarin deze discussie is geëntameerd. Nogmaals, het uitgangspunt is eerlijke concurrentie. Op het moment dat er geen eerlijke concurrentie is, doordat aan de overheid gelieerde bedrijven geen Vpb-plicht hebben, moeten we daarvoor een Vpb-plicht hebben. Ik zeg de heer Essers toe dat hij van mij een brief krijgt over de Vpb-plicht voor universiteiten en daaraan gelieerde BV's, die zich al dan niet op de particuliere markt bevinden. Ik ben het wel met hem eens dat tussen rijks- en bijzondere universiteiten, vanuit het adagium gelijke concurrentie op de markt, geen verschillen mogen ontstaan.

De heer Essers (CDA):

Dank voor die toezegging. Ik had dat maar als voorbeeld gebruikt; er zijn natuurlijk meerdere overheidsbedrijven waar dit speelt. Ik heb er begrip voor dat veel capaciteit bij Financiën op dit moment naar de Vpb-modernisering uitgaat. Maar kunnen we elkaar er toch in vinden dat er later in het jaar ruimte zal worden gemaakt voor een goede, fundamentele discussie over deze problematiek?

Staatssecretaris Wijn:

Het spijt mij, maar ik kan u dat niet toezeggen. Inhoudelijk ben ik nog niet zo ver dat overheidsinstellingen automatisch Vpb-plichtig moeten zijn. Ik weet dat dit in diverse rapporten wordt geadviseerd, maar ik wijs erop dat die adviezen tot veel discussie hebben geleid. Ik denk overigens dat hierover in de praktijk geen misverstanden zullen ontstaan. Als het zich feitelijk voordoet, zal het duidelijk zijn wat wij moeten doen. Ik spreek de heer Kalblfleisch wel eens en ik zal dit in punt in een volgend gesprek met hem naar voren brengen. Wij staan altijd open voor suggesties van de NMa. Ik wil dat alleen niet formaliseren.

De heer Biermans (VVD):

Ondanks de bezwaren van de staatssecretaris doe ik nogmaals een dringend beroep op hem om wel aandacht aan dit thema te geven op de wijze zoals de VVD-fractie heeft gevraagd.

De heer Essers (CDA):

Stan Stevens heeft in zijn proefschrift een paragraaf gewijd aan de risico's van het verwijt van staatssteun. Als wij zelf niets doen, kunnen wij daartoe gedwongen worden door de Europese Commissie. Dat is reden te meer voor een onderzoek. Dit hoeft niet meteen gestart te worden, maar dit moet wel op de agenda komen.

Staatssecretaris Wijn:

Ik heb dat onderzoek niet gelezen. Ik kan trouwens nooit zoveel lezen als de heer Essers. Wij zijn het erover eens dat er geen oneerlijke concurrentieverhoudingen mogen zijn. Wij moeten echter ook niet het braafste jongentje van de klas zijn. Met dit onderzoek kunnen slapende honden wakker gemaakt worden. Ik geef het voorbeeld van de cultuursector. Veel overheidsbedrijven in die sector betalen geen Vpb. Strikt genomen, zouden zij dat echter wel moeten doen omdat er ook particuliere culturele bedrijven zijn, zoals musea. Formeel is er dan sprake van staatssteun, maar ik vermoed dat de Europese Commissie zal zeggen dat zij ten aanzien van de cultuursector niet zo moeilijk doet. Moeten wij dan van een mug een olifant maken? Het is een mer à boire. De materie is moeilijk te overzien. Over de principes zijn wij het eens, maar het is niet nodig om over te gaan tot Prinzipienreiterei. Als er concrete problemen zijn, dan pakken wij die op. Daarbij komt dat ik geen capaciteit voor zo'n onderzoek heb.

De heer Biermans (VVD):

Ik heb een praktische oplossing. Wij kunnen dit thema betrekken bij de herziening van de vennootschapsbelasting. Dan is het in elk geval binnen nu en twee jaar geregeld.

Staatssecretaris Wijn:

Dat is dezelfde vraag langs een andere route. Wij zitten in een patstelling en ik verval in herhalingen. Ik heb toegezegd, een brief te sturen over het concrete voorbeeld dat is genoemd en daar laat ik het bij.

De heren Essers en Biermans zijn ingegaan op de aftrek van de financieringsrente bij bedrijfsopvolging. Beide hebben aangegeven dat wij hierop moeten terugkomen. De discussie hierover loopt al jaren. De praktijkproblemen wil ik wel bekijken; daar sta ik voor open. De visie bij bedrijfsopvolging is continuïteit door fiscaliteit. Daarmee doel ik op de situatie waarin de fiscaliteit de continuïteit van een gezond bedrijf bij bedrijfsopvolging in de weg staat. Ik heb dit niet als stop op de urgentielijst kunnen zien.

Dan het 15% beleggingsvermogen en de flyer van dik 200 pagina's van mevrouw Hoogenveen. Ik zal bezien of daar ontsnappingsmogelijkheden in zitten. Wij wilden wel iets ruimte creëren, maar het mag niet voorkomen dat op deze manier in de particuliere sfeer bedrijfsvoordelen worden verkregen. Het is een voordeel voor bedrijven, dat niet voor particulieren is bedoeld.

De exitheffing in de winstsfeer. Ik ben geen fiscalist. Zelfs na vier jaar staatssecretaris te zijn geweest, zal ik straks die pretentie niet hebben. Mij is aangeraden te wijzen op de uitspraak "Daily mail" over winstsfeer en exitheffingen. Waarschijnlijk is deze uitspraak de Kamer beter bekend dan mij. Totdat het hof een nieuwe uitspraak heeft gedaan, kan ik op grond van dit arrest de gerezen twijfels niet delen.

De heer Thissen had een heel interessant verhaal over medische begeerte.

De heer Thissen (GroenLinks):

Mimetische begeerte! Ik hoorde net al dat de staatssecretaris het proefschrift niet had gelezen. Op het gevaar af dat ik hem er nu op betrap dat hij "Het rijk van de schaarste" van Hans Achterhuis ook niet gelezen heeft: "mimetische begeerte houdt in "hetzelfde willen zijn", en dus juist iets meer dan de buurman of buurvrouw. De mimetische begeerte in de vennootschapsbelastingverlaging leidt dus uiteindelijk tot een situatie waarin iedereen hetzelfde is. Naar mijn mening moet Nederland voor een goed vestigingsklimaat echter juist laten zien waar het uniek in is en laten blijken dat het niet hetzelfde is als bijvoorbeeld Oostenrijk, ook al heeft Oostenrijk meer bergen en Nederland meer rivieren.

Staatssecretaris Wijn:

Hou ik meer van skiën dan van zeilen? Ik begrijp de heer Thissen.

Wij hebben gesproken over de breedte van het vestigingsklimaat en de breedte van de factoren. Over de inspanningen van Tilburg zal ik nooit bagatelliserend of genuanceerd doen, integendeel. Ik vond dat de heer Brokx dat indertijd fantastisch deed. Toen ik nog in het bedrijfsleven werkte, kwam ik wel eens in Tilburg. Ik was altijd onder de indruk van de pro-activiteit van het bestuur aldaar. Overigens waren de omliggende steden daardoor wel degelijk wel eens geïrriteerd. Het is wel een voorbeeld dat doet volgen. De dimensies op lokaal terrein hebben overigens wel een iets andere portee dan de dimensies op landelijk terrein.

De heer Biermans kwam terug op de optieregeling versus rentetarieven AB-pakket. Ik vind het toch een verschil, maar het is een kwestie van smaak. De optieregelingen zijn een looncomponent. Dat betekent dat je daarbij in de progressieve tariefsfeer moet gaan zitten. De financiering van een AB-pakket is direct dienstig aan een aanmerkelijk belang en valt derhalve binnen box 2. Dat is de theoretische constructie die wij daarbij hebben aangebracht.

Dan de Bosal-zaak. Mochten er signalen komen, dan kunnen wij er altijd over praten. Ik heb van enkele gevallen gehoord en dat heb ik ook al schriftelijk aangegeven, maar het gebeurt niet in een dusdanige mate dat actie moet worden ondernomen.

Wij moeten er niet omheen draaien: sitting duck is gewoon een geldophaalactie en een milieuactie. Dat betekent dat wij iedereen gelijk moeten behandelen. Anders is er echt sprake van staatssteun. Om die redenen doen wij het op deze manier. Ik hoop dat de sector het overleeft, maar ik denk van wel.

Ik hoop dat de inverdieneffecten van de VPB groot zijn. Men zal begrijpen dat ook ik die discussie straks graag zal voeren. Misschien moeten wij dan samen de minister van Financiën bewerken over het mee mogen nemen van inverdieneffecten.

Dan de kopgroep binnen Europa op het punt van de harmonisatie van belastingen. Ik heb aangegeven welke initiatieven wij op dat punt nemen. Bij de directe buren is de kopgroepvorming echt concreet. Ik merk daar nog weinig draagvlak voor. Op zich ben ik het ermee eens dat de wal het schip eens gaat keren. Daar ben ik van overtuigd.

Dan het grijze kenteken. Ik hoop dat niemand zich met disrespect behandeld voelt als ik zeg dat de voors en tegens nu eigenlijk wel met elkaar gewisseld zijn. Ik heb alle afgevaardigden gehoord en u hebt mij gehoord. Ik zou alleen nog tegen de heer Van Middelkoop iets willen zeggen, want hij heeft een argument genoemd waarop ik nog niet ben ingegaan, namelijk het verschil tussen particulieren en ondernemingen. Toevalligerwijs hadden wij net zo'n voorbeeld: wij bejegenen het overdragen van een bedrijf in de successiesfeer sympathieker dan het overdragen van particulier vermogen. Er zijn natuurlijk meer voorbeelden. Alleen ondernemers hebben aftrek van BTW en er zijn nog meer aftrekken waarbij wij onderscheid maken tussen particulieren en ondernemingen, zoals de investeringsaftrek en de zelfstandigenaftrek. Vanuit die invalshoek vind ik deze invalshoek gerechtvaardigd.

De heer Biermans had het over de auto van de zaak in de loonbelasting en de daarmee gemoeide administratieve lasten. Ik loop daar niet voor weg: die lasten zijn er. De motie-Verhagen c.s. ging om geld ophalen. Wij zullen het wel zo doen dat dit zo beperkt mogelijk blijft. Wij gaan met VNO-NCW met een pilot bekijken hoe wij de administratieve lasten zo beperkt mogelijk kunnen houden. De heer Biermans heeft dus gewoon gelijk, maar daar zit een politieke keuze achter.

Volgens mij ben ik nu op de meeste vragen ingegaan. Ik dank de Kamer nogmaals hartelijk voor de gedachtewisseling. Ik dank ook de ambtenaren. Het was de afgelopen paar maanden weer een feest om samen te kunnen werken in het kader van dit belastingplan.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Heeft de heer Essers nu antwoord gekregen op het voor hem springende punt inzake het grijze kenteken? Dat is voor ons niet geheel onbelangrijk. Dat betreft de BPM-heffing.

Staatssecretaris Wijn:

Ik zal het voorlezen, zodat de heer Essers reden heeft tot volledige gerustheid.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Dat hopen wij niet, want wij hopen dat hij onze motie kan steunen. Daarom kwam ik naar deze microfoon.

Staatssecretaris Wijn:

Ik zal u dus niet geruststellen met het antwoord. Ik kan inderdaad bevestigen dat het huidige wagenpark niet met BPM is belast en niet met BPM zal worden belast op het moment dat een particulier een bestelauto verkoopt aan een ondernemer. Daar is geen woord Spaans meer bij.

Een aantal geachte afgevaardigden hebben gezegd dat wij optimisme moeten uitstralen. Aan die oproep wil ik gehoor geven, want dat is iets waar wij als regering goed op moeten letten. Ik heb vorige week in New York een aantal institutionele beleggers mogen toespreken om aan te geven waarom zij in Nederlandse AEX-genoteerde bedrijven zouden moeten beleggen en zich in Nederland zouden moeten vestigen. Als je ons totaalplaatje – straks de VPB op 30%, misschien nog een aantal andere zaken die erbij komen, ons "corporate governance"-beleid, ons justitieel beleid, het onderwijs, de infrastructuur – vergelijkt met bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk – wij zitten in de eurozone – of Duitsland – wij spreken onze talen beter – of Frankrijk – wij hebben een veel flexibelere economie – kan een Amerikaans, Japans of een Zuid-Amerikaans bedrijf dat een foothold in Europa zoekt, echt voor Nederland kiezen. Ik hoop dat het aannemen van dit belastingplan een omslagpunt kan markeren, want wij staan er inderdaad helemaal niet zo gek voor. In New York zeiden vertegenwoordigers van de bedrijven tegen mij: er is altijd ruimte voor verbetering en blijf scherp letten op je relatieve positie, maar Nederland is helemaal niet zo slecht bezig.

De heer Kox (SP):

Heeft de staatssecretaris naast al die mooie feiten – waaronder de verlaging van de vennootschapsbelasting – de investeerders in New York ook voorgehouden dat dit kabinet een tijdelijke zaak is en dat er op korte termijn een betere regering komt waardoor het vestigingsklimaat aanzienlijk zal verbeteren?

Staatssecretaris Wijn:

Er klonk in ieder geval luid applaus toen ik zei: laten wij hopen dat de SP voorlopig niet in de regering komt!

De beraadslaging wordt gesloten.

De wetsvoorstellen worden zonder stemming aangenomen.

De voorzitter:

De aanwezige leden van de fracties van GroenLinks en de SP wordt conform artikel 121 van het Reglement van orde aantekening verleend dat zij geacht willen worden zich niet met de wetsvoorstellen te hebben kunnen verenigen.

Over de ingediende moties zal worden gestemd aanstaande dinsdag na de lunchpauze.

Sluiting 20.10 uur

Naar boven