Aan de orde is het beleidsdebat over de onderdelen Ontwikkelingssamenwerking en Buitenlandse Zaken van begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor het jaar 2005 (29800 V), waarbij tevens wordt betrokken de Verordening toepassing schema van algemene tariefpreferenties (22112, nr. 352, fiche 4).

De heer Van Thijn (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Het aanzien van Nederland in de wereld is in de afgelopen drie jaar dramatisch verslechterd. Stond Nederland tot voor kort te boek als een voorbeeld van tolerantie, geestelijke vrijheid en respectvol en vreedzaam samenleven van diverse culturen, godsdiensten en etnische minderheden, na de recente dramatische gebeurtenissen is het masker gevallen. Met name na de moord op Theo van Gogh verschenen in de meeste grote opiniebladen, variërend van Le Figaro, Financial Times tot The New York Times, vernietigende artikelen. In het boek "Nederland op scherp: buitenlandse beschouwingen over een stuurloos land" heeft Pieter van Os een aantal daarvan gebundeld. Alleen al de titels spreken boekdelen. Ik noem: How Holland lost its innocence, Beyond tolerance, Verlorene Freiheit, Werden die Niederlande ausländerfeindlich? en Fear replaces tolerance, as racism sweeps Holland. Deze beschouwingen zijn vele malen erger dan de Belgische opvlieger van vorige week. Trouwens, premier Verhofstadt had evenals kanselier Schröder al eerder verklaard dat het nieuwe Nederlandse beleid geen navolging verdient. De OVSE stuurde zelfs een waarnemer om zich op de hoogte te stellen van het verhitte islamdebat in Nederland.

Deze reputatieschade is verder versterkt door de negatieve uitkomst van het referendum, die elders in Europa als een bom insloeg. Het ooit zo internationalistische Nederland koos in deze eeuw van Azië – ik citeer de minister in een eerdere speech – voor een louter nationale invalshoek. Natuurlijk valt de kiezers weinig te verwijten, maar het was beschamend om te zien hoe in het debat tussen zowel het ja-kamp als het nee-kamp – dat geldt ook voor mijn eigen partij – vrijwel uitsluitend argumenten werden gehanteerd die betrekking hadden op het belang van Nederland. Joschka Fischer moest eraan te pas komen om de historisch-Europese component te belichten: het grote belang van Duitsland dat zich vanaf 1945 ten principale had geëuropeaniseerd; de grote belofte na de val van de "Achtermuur", zoals hij zei: het einde van de Koude Oorlog, de ineenstorting van het communisme dat de landen in Midden- en Oost-Europa zo lang in een ijzeren greep had gehouden; de optimistische oriëntatie op het vrije Europa, resulterend in de uitbreiding, nog geen jaar geleden, ook als de inlossing van een ereschuld. Maar na het optreden van Fischer – oud-minister Van den Broek sprak terecht van een verademing – ging het debat weer op de oude voet verder.

Ik wil nu niet de hele referendumcampagne aan een evaluatie onderwerpen. Dat gebeurt op een ander moment. Ook wil ik de verantwoordelijkheid voor de afloop niet eenzijdig in de schoenen schuiven van het kabinet. In dit debat over het buitenlands beleid wil ik echter wel een directe vraag stellen aan deze minister, die dit alles toch met lede ogen moet hebben aangezien. Waar was de minister in dat debat? Waarom heeft hij niet als doorgewinterd Europeaan met groot gezag en vanuit zijn primaire verantwoordelijkheid als minister van Buitenlandse Zaken het hoogste woord gevoerd? Waarom volstond hij met een columnistenrol in Buitenhof waar zijn belangrijkste argument was dat de voordelen voor Nederland groter zijn dan de nadelen? Zuiniger kan het niet. Trouwens, de oproep aan de nee-stemmers om maar liever thuis te blijven, getuigde ook niet van groot staatsmanschap. Nu is de uitkomst een pas op de plaats en een klap in het gezicht van de nieuwe toetreders. Nederland heeft zich doen kennen als een land van kruideniers, dat op de centjes let en uitgerekend op dit historische moment af wil van de positie van nettobetaler. Het is het oude verhaal van het eerste geboorterecht en de schotel linzensoep. Blijkens een uitspraak van de minister-president beschouwt het kabinet de versterking van de onderhandelingspositie als de belangrijkste les van het debacle van 1 juni! Is dat soms plan-B? In alle ernst: kan de minister de contouren schetsen van de beleidsstrategie waarmee het kabinet de komende dagen de Eurotop ingaat?

Hoe Europees is Nederland eigenlijk? Vorig jaar heb ik de vraag aan de orde gesteld of de filosofie van de regering dat zowel de Europese Unie als de hechte transatlantische relatie voor Nederland de thuishavens is van het buitenlands beleid, wel realistisch is. Venus en Mars in een onverbrekelijke samenhang, ze zijn ons even lief. Ik noemde dit toen een weinigzeggende benadering als er in werkelijkheid sprake is van spanningsvolle verhoudingen waarin beide machtscentra verschillende prioriteiten hebben. Dan moet er gekozen en kleur bekend worden en volstaat een beleid van muddling through niet. Het is een geluk bij een ongeluk dat Amerika een charmeoffensief is begonnen richting Europa, maar daarmee zijn de problemen niet de wereld uit. Oud-ambassadeur Van Walsum, bekend als een atlanticus pur sang, zegt daarover in zijn Cleveringa-oratie: Ik denk dat het in ons nationaal belang zou zijn als Nederland na de herverkiezing van Bush wat meer EU en wat minder NAVO in zijn beleid zou doen en een ongereserveerd lid van de Europese Unie zou worden. Dat kan, aldus Van Walsum, alleen op een golflengte ergens tussen de pro-Amerikaanse reflex van de Britten en de anti-Amerikaanse reflex van de Fransen.

Dit brengt ons bij de Duitsers, onze natuurlijke bondgenoot om een veelheid van redenen. De uitslag van het referendum is ook voor hen bijzonder pijnlijk. Wij mochten ons decennia lang gelukkig prijzen dat de verankering in het Europees kader uitgangspunt was van het Duitse beleid. Men zou zich eens moeten voorstellen dat het omgekeerd was en dat Duitsland op de Hollandse toer zou gaan. Europa zou te klein zijn. Ik vind het zorgelijk dat de regering, behoudens enkele beleefdheidsbezoeken die natuurlijk allemaal heel hartelijk zijn verlopen, dit land de laatste jaren links heeft laten liggen. In de kwestie-Irak bijvoorbeeld, maar dat is vorig jaar uitgebreid aan de orde geweest. Mijn fractie vond het eerlijk gezegd een uiterst positieve ontwikkeling dat de publieke opinie in Duitsland er bij herhaling blijk van geeft een intense afkeer te hebben van elke vorm van oorlogsgedoe. Dat is een vorm van Vergangenheitsbewältigung waarvoor wij meer begrip zouden mogen hebben. Kortzichtig en onnodig confronterend vinden wij het ook dat wij Duitsland blijven kapittelen over overschrijdingen van het Stabiliteitspact, zonder ook maar enig moment rekening te houden met de immense meerkosten van de hereniging waarvoor wij dat land alleen hebben laten opdraaien. Het is nog een wonder dat de verschijnselen van opkomend nationalisme tot op heden zo beperkt zijn. Onze tegenstem mag niet het signaal worden dat Europa weer gaat fragmentariseren, zoals oud-kanselier Schmidt in zijn boek Die Mächte der Zukunft vreest.

Welk effect zal onze tegenstem hebben op de nieuwe toetreders, de landen in Midden- en Oost-Europa die zich bedrogen moeten voelen? Wat betekent onze tegenstem voor de toetreding van Roemenië en Bulgarije? Om over Turkije nog maar even te zwijgen. En wat voor gevolgen zou een zich fragmenterend Europa hebben op de verhoudingen met het nabuurland Rusland. Rusland is een problematische factor, zodanig dat belangrijke internationale organisaties waarvan het deel uitmaakt in een impasse terecht dreigen te komen. Deze voormalige superpower bevindt zich in toenemende mate in een gevaarlijk, deels zelfgekozen isolement. De herdenking van 60 jaar einde van de Tweede Wereldoorlog ging gepaard met een overmaat aan militair vertoon. De binnenlandse situatie lijkt weinig perspectiefvol met de voortzieking van het conflict in Tsjetsjenië en uitspattingen van binnenlands terrorisme, zoals op de school in Beslan, die met voorbijgaan aan levens van gegijzelden met groot geweld worden aangepakt. De ontwikkeling van de democratie stagneert. Daar komt bij dat de ene na de andere voormalige satellietstaat op de Kaukasus zich van de oude dogma's bevrijdt en de steven wendt naar Europa. Ik doel op de oranjerevoluties in Georgië en de Oekraïne. De regering heeft tijdens het EU-voorzitterschap hier overigens een uitstekende koers gevolgd, een uiterst kille ontmoeting met president Poetin op de koop toe nemend, en zij heeft terecht recent in de Europese Raad geïntervenieerd over de zorgelijke ontwikkelingen in Oezbekistan.

Wat is evenwel het Rusland-beleid dat de minister op langere termijn voor ogen staat? Gaan wij inderdaad de EU verder tot deze landen uitbreiden zodat er iets van een omsingeling ontstaat? Welke speciale arrangementen zouden wij met Rusland kunnen treffen om een verder isolement te voorkomen? Hoe stellen wij ons op in de internationale organisaties waarvan Rusland ook deel uitmaakt en waar de stemming steeds ijziger wordt? Ik doel op de OVSE en de Raad van Europa. De OVSE, de enige organisatie waarvan de VS en Rusland samen op basis van gelijkwaardigheid deel uitmaken, zit in een diepe impasse. Al driemaal achtereen, laatstelijk in Sofia, lukte het de Ministeriële conferentie niet om een gemeenschappelijke verklaring tot stand te brengen. Waarnemers spreken van een "drowning organisation". De EU-landen gaan een confrontatie over wezenlijke issues, zoals Tsjetsjenië en de frozen conflicts, uit de weg. Over de "human dimension" in Belarus, Armenië en de Centraal-Aziatische Republieken valt niet te praten. Rusland wil de vrije hand in haar voormalige invloedsfeer. Hopelijk leiden de High Level Consultations tot een versterking van de organisatie. Zo zouden voorstellen tot verbetering, zoals het idee van a civilian rapid deployment unit, een nieuw perspectief kunnen bieden. Ook de Raad van Europa vertoont om deze reden verlammingsverschijnselen. Op weg naar de Derde Top heeft de minister aangedrongen op omzichtigheid richting Rusland. Dat is begrijpelijk. Voorkomen moet worden, zo zei hij, dat Rusland zich gaat distantiëren omdat het het gevoel krijgt altijd alleen het onderwerp van aanvallen te zijn. Hier tekent zich een groot dilemma af, ook gelet op de kerntaken van deze organisatie. Kan de minister er toch iets meer inzicht in geven hoe hij met dit dilemma denkt om te gaan? Als het om mensenrechten gaat, de core business van de Raad van Europa, kunnen wij ons toch geen slot op de mond permitteren? Is het trouwens geen goed en werkbaar idee om de toetreding van de EU tot het EVRM, zoals die voorzien was in de nieuwe grondwet, toch door te zetten? Je kunt aan de uitslag van het referendum vele conclusies verbinden, maar ik denk niet dat er een kiezer is geweest die vanwege dit artikel tegen de grondwet heeft gestemd. Kan dit geen interessant Nederlands initiatief zijn?

Mijn volgende punt behelst democratie en mensenrechten en de bevordering van de internationale rechtsorde. Dat brengt mij op de VN als drager van die idealen. Mainstreaming human rights is een van de belangrijkste doelstellingen van Kofi Annan, die zich 60 jaar na de oprichting van deze organisatie beroept op de vier vrijheden van president Roosevelt. Vrijheid van angst was er één van. Is het niet treurig dat de VN er na 11 september nog altijd niet in geslaagd is om een gemeenschappelijke definitie vast te stellen van terrorisme? Ik citeer Kofi Annan: "Wereldleiders zouden zich moeten verenigen achter een definitie van terrorisme die boven alles duidelijk maakt dat het aanvallen van burgers nooit ofte nimmer acceptabel is, wat ook de doelstelling van de terroristische daad moge zijn." De hervormingen van Kofi Annan, zoals een nieuwe raad voor de mensenrechten waarin voornamelijk landen zitten die zelf de mensenrechten eerbiedigen, een Peace Building Commission en een andere samenstelling van de Veiligheidsraad die beter de wereld van nu reflecteert, verdienen onze steun. Ik wil hierbij de vraag stellen waar Nederland, wat Europa betreft, op aankoerst. Steunen wij het Duitse verlangen om deel uit te maken van de Veiligheidsraad of koersen wij af op één EU-zetel? Ook is het noodzakelijk om de anti-VN-politiek van de VS te doorbreken en om, last but not least, de bureaucratie die deze organisatie teistert, terug te dringen. Mensenrechten blijven core business. Het is toch niet aanvaardbaar dat de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten op een houtje moet bijten. Wat is de inzet van Nederlandse regering voor de aanstaande UN-top, 60 jaar na de oprichting? Kofi Annan roept op, een voorbeeld te nemen aan de oprichters die, ere wie ere toekomt, op de zwartste pagina van de wereldgeschiedenis hebben gereageerd met een reeks van bouwstenen voor een nieuwe internationale rechtsorde. Dat elan, die inzet voor mensenrechten moet herleven.

Daarbij is de bestrijding van de genocide in Darfur de lakmoesproef. Het kan toch niet dat opnieuw, 10 jaar na Rwanda, de wereldgemeenschap tekortschiet in het tegengaan daarvan. Per maand komen er nog steeds 10.000 mensen om als gevolg van de misdadige acties van de Janjaweed milities. Besloten is nu om een African Union Mission in Sudan te mobiliseren, maar blijkens de laatste gegevens van de International Crisis Group schiet zowel het mandaat als de capaciteit ernstig tekort. Er zijn minimaal 12.000 tot 15.000 manschappen nodig, maar er zijn er nu slechts 3300 beschikbaar. Misschien zijn het er in september 7700. Een volgende ramp staat te gebeuren terwijl de wereld, in het bijzonder Europa dat zelf geen troepen wil sturen, tekortschiet. Hoe kijkt de regering, die overigens buitengewoon en bewonderenswaardig actief is geweest in dit conflict, tegen deze situatie aan?

Ten slotte, het Midden-Oosten. Er tekent zich een momentum af waarin Europa zich zou moeten profileren. Het afbrokkelende imago van Nederland, dat historisch daar bij beide partijen goed aangeschreven stond, mag – en dat geldt vooral voor ons anti-islambeeld – geen hinderpaal worden om de bemiddelende rol die wij in het verleden, merendeels binnenskamers, hebben gespeeld juist nu voort te zetten. President Abbas, die er in korte tijd in is geslaagd, de terroristische aanslagen sterk terug te dringen (het kan dus wel) verdient ruimhartige steun, ook economisch. Ik hoop dat de minister van Buitenlandse Zaken zijn beleid van dialoog met alle betrokken partijen krachtig wil voortzetten.

De heer Rabbinge (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Bij de voorbereiding van dit debat waren wij nog niet op de hoogte van een feit dat zich dit weekend heeft voorgedaan en dat hier en daar tot een hosannastemming heeft geleid. Ik doel op de verlossing van een groot aantal arme landen van hun schuldenlast. Er werd lovend over gesproken. Bush, maar ook Blair en in het bijzonder Brown kwamen met sterke statements als zouden zij op die manier hun bijdrage leveren aan het verhelpen van de achterstand in Afrika. De minister heeft daarop gelukkig, en terecht, al genuanceerd gereageerd. Op het moment dat je de feiten beter kunt bekijken, zie je dat er meer en meer aanleiding is om er zeer genuanceerd, om niet te zeggen negatief kritisch over te zijn.

Wat is er aan de hand? Er wordt geen cent meer aan ontwikkelingssamenwerking besteed door de Verenigde Staten. Aandeelhouders van het IMF, de Wereldbank en de Afrikaanse Ontwikkelingsbank staan die Afrikaanse landen toe om hun schulden daaraan niet te voldoen. Er gaan geen extra middelen vanuit de geïndustrialiseerde wereld naartoe, maar de langlopende leningen worden kwijtgescholden. Dat waren al heel lang lopende leningen waarvoor niet veel interest werd betaald en waarvan die landen niet zo verschrikkelijk veel last hadden. Nu dreigt de situatie te ontstaan waarin er een herverdeling gaat plaatsvinden waardoor andere ontwikkelingslanden deze rekening gaan betalen. Het is in feite niet eens een sigaar uit eigen doos, maar nog minder dan dat. Men raakt die sigaar zelfs kwijt.

Dat is een huiveringwekkende ontwikkeling, want in de beeldvorming is dat totaal anders. Dat heeft ermee te maken dat Blair er kennelijk niet in is geslaagd om de regering-Bush ervan te overtuigen dat zij op grotere schaal gelden moet bijdragen aan de ontwikkelingssamenwerking. Alle rapporten die dienaangaande de afgelopen jaren zijn verschenen worden volstrekt genegeerd. Dat heeft tot gevolg dat de Verenigde Staten bijvoorbeeld voor Afrika in totaal $3 mld. beschikbaar hebben, waarvan zo'n 1,5 mld. voor de noodzakelijke voedselhulp. Daarvan worden vooral overschotten betaald uit het Midden-Westen. In feite hebben die geen enkel voordeel voor de Afrikaanse bevolking. De overige 1,5 mld. voor technische hulp wordt vooral gebruikt om de eigen assistenten en deskundigen te betalen. Jeffrey Sachs heeft voorgerekend dat er uiteindelijk zo'n $500 mln. overblijft. Dat is minder dan $1 per Afrikaan. Dat is verschrikkelijk weinig. De ontwikkelingen die worden geschetst zullen onze minister voor Ontwikkelingssamenwerking behoorlijk tegen de borst stuiten. Ik hoop dat zij daarop straks wil ingaan. Vooral, omdat in het Practical Plan to Achieve the Millennium Development Goals dat begin dit jaar is verschenen, duidelijk wordt aangegeven dat het met name belangrijk is om het peil van de ontwikkelingssamenwerkingsmiddelen omhoog te schroeven. Sachs heeft dat op verschillende plekken betoogd.

De ontwikkelingen in de wereld laten in feite een toenemende kloof tussen arm en rijk zien. Die kloof tussen arm en rijk kan op diverse manieren worden uitgedrukt. De 5 rijkste personen van deze wereld krijgen, niet verdienen, samen meer dan de 30 armste landen gezamenlijk met zo'n 200 miljoen inwoners. De verschillen groeien. Gelijke verdeling van inkomen, kennis en toegang tot hulpbronnen wordt steeds minder mogelijk. In het rapport van de commissie die zich bezighoudt met de Millennium Development Goals, en nog beter uitgewerkt in het rapport van de Inter Academy Council, wordt het verschil tussen the haves and the have-nots van kennis, technologie en wetenschap de nieuwe apartheid genoemd. Die groeit en neemt dus niet af. In de laatste rapportage van de VN over de Millennium Development Goals wordt dan ook een warm pleidooi gehouden voor hernieuwing van de ontwikkelingssamenwerking. Er zou toch minimaal moeten worden gestreefd naar de grens van 0,7%. Nederland scoort gelukkig daarbij nog goed. Ook bij de human friendlyness-index scoort Nederland nog steeds behoorlijk goed, doch die positie wordt slechter, zoals ik vorig jaar al stelde, door het rigide en vaak inhumane emigratie- en asielbeleid dat deze regering onder leiding van mevrouw Verdonk voert. Het is van belang te weten wat in dezen de opvatting van de bewindslieden van Buitenlandse Zaken en voor Ontwikkelingssamenwerking is. Wij straalden uit dat wij een beschaafde natie waren, maar ondergraven dat beeld nu. De vraag is in welke mate de bewindslieden dit beleid beïnvloeden dat eigenlijk onverdraaglijk is, gegeven de wijze waarop wij als beschaafde natie een bijdrage kunnen leveren aan ontwikkelingssamenwerking.

De beleidsdoelen die de ministers formuleerden in hun beleidsnota Aan elkaar verplicht van 2003, worden door de PvdA-fractie van harte onderschreven. Wij zijn blij dat in de nota in feite duidelijk wordt gemaakt welke doelen moeten worden nagestreefd. Ook over de analyse van de oorzaken van verschillen en de mogelijkheden om die te verkleinen bestaat geen verschil van opvatting. De met de nota's van vorige kabinetten (Een wereld van verschil en Een wereld in geschil) ingezette lijn wordt in de nota Aan elkaar verplicht in feite voortgezet. Er wordt wat meer accent gelegd op het versterken van productieve structuren, wat onze hartelijke instemming heeft, en het benutten van particuliere initiatieven. Ook wordt meer waarde gehecht aan marktmechanismen. Daarmee wordt, zoals gezegd, het accent verlegd, doch er is geen sprake van een fundamentele wijziging van de aanleiding en doelen van ontwikkelingssamenwerking.

Heel duidelijk wordt dat ontwikkelingssamenwerking geen charitatieve activiteit is, maar een vrucht van verlichting, dus van wel begrepen eigenbelang om verschillen in de wereld te verkleinen. Dat heeft met solidariteit te maken en die zal uiteindelijk leiden tot een grotere coherentie in de wereld en een veiliger wereld. Een aantal leden van de Tweede Kamer heeft dat kennelijk niet begrepen en loopt te hoop tegen ontwikkelingssamenwerking. Ik moet de minister voor Ontwikkelingssamenwerking ermee complimenteren dat zij het land intrekt om uiteen te zetten waarom ontwikkelingssamenwerking zo belangrijk is en dat het niet alleen een kwestie is van het beschikbaar stellen van middelen voor armen, maar ook van welbegrepen eigen belang om eraan te werken. Toch is het de vraag of zij er voldoende mate in slaagt te overtuigen en dan vooral diegenen die ertegen te hoop lopen. Het grote gevaar is dat populistische opvattingen en neigingen ook hier gaan toeslaan. Als dat gebeurt, valt de basis weg van datgene wat wij zien als een belangrijk beleidsveld van ontwikkelingssamenwerking.

Vorig jaar hebben wij met de bewindslieden uitgebreid gediscussieerd over de prioriteiten voor de ontwikkelingssamenwerking. Wij hebben het toen ook uitgebreid gehad over de keuze voor de gezondheidszorg, die door ons van harte is onderschreven, de vernauwing daarbinnen en de beperking tot aids/hiv. Wij hebben voorts gezegd dat wij ook de keuze voor milieu en water belangrijk achtten. Bevreemdend vonden wij het dat er geen prioriteit werd gegeven aan het aanpakken van de belangrijkste veroorzaker van milieu- en waterproblemen, de sector landbouw. Er is een motie over aangenomen. Op het moment dat je niks doet aan verbetering van de primaire productie blijven de milieuproblemen bestaan die het gevolg zijn van de onduurzaamheidsspiraal waarin individuele boeren, regio's en landen zich bevinden. Dit heeft weer tot gevolg dat er relatief meer bestrijdingsmiddelen worden ingezet en andere milieubelastende stoffen. Die spiraal moet worden doorbroken.

Tijdens het, door ons zeer gewaardeerde, informele beraad in de commissie voor Ontwikkelingssamenwerking in november 2004 heeft de minister toegezegd dat de motie zou worden uitgevoerd en dat de Kamer zou worden geïnformeerd. Toen ik dit debat voorbereidde was er nog geen antwoord op de vragen daarover. Gelukkig kwam dat antwoord dit weekend per e-mail. Ons werd medegedeeld op welke wijze de motie zal worden uitgevoerd. Het gaat om een waslijst van dingen, qua omvang variërend van de 5 mln. die nog voor de speciale programma's van de FAO beschikbaar wordt gesteld, tot € 20.000 en soms zelfs € 30.000 voor andere activiteiten. Maar wij vroegen in zekere zin om meer samenhang in het beleid, juist op het gebied van de landbouw. Ook al billijken wij het en juichen wij het zelfs toe, dat via de productieve structuren wordt gewerkt, het is toch ook van belang om aan te geven op welke wijze je dat in een coherent geheel tot uitvoering probeert te brengen. Het gaat de Kamer niet zozeer om het in ere herstellen van een soms ineffectief plattelandsbeleid als wel om de versterking van productieve structuren, betere toegang tot externe input, betere benutting van kennis en expertise, het ontwikkelen van lokale markten, het tot wasdom brengen van informele en formele structuren, het versterken van de positie van boeren, met name vrouwen en hun organisaties. Daarvoor zijn allerlei mogelijkheden. In de brief wordt gerept van agri pro-focus en andere organisaties, maar dat zijn allemaal zaken die zich nog in een embryonaal stadium bevinden en niet erg van de grond komen. Er zijn wat initiatieven in die richting genomen, doch de uitvoering laat te wensen over en de programma's, waarbij aan opschaling van initiatieven bijvoorbeeld op het gebied van bodemvruchtbaarheid wordt gewerkt van duizenden naar miljoenen boeren, komen nog nauwelijks van de grond. Daarop moet de minister ons inziens meer inzetten.

Bij het informele overleg met de minister voor Ontwikkelingssamenwerking in november tijdens het voorzitterschap van de EU hebben wij nogal wat vragen gesteld over de effectiviteit en transparantie van het ontwikkelingsbeleid op Europees niveau. Bij het informele overleg met ambtelijke ondersteuning bleek een beeld te bestaan van terughoudendheid en weinig samenhang. Het is bevreemdend dat de relatief sterke en prominente rol van Europa op dit gebied niet meer en beter wordt benut. Vorig jaar noemde ik als voorbeeld de Consultative Group of International Agricultural Research, de groep die een bijdrage levert aan het opbouwen van kennis en expertise in verschillende ontwikkelingslanden. Het Internationale Rijstinstituut en andere instituten maken er deel van uit. Die bundeling van instituten krijgt 60% van de middelen van de Europese Unie en de lidstaten. Toch is de invloed van de Europese Unie minder dan 10% en domineren de Wereldbank en de Verenigde Staten die gezamenlijk nog geen 25% tot 30% van de financiering voor hun rekening nemen. Het heeft ook te maken met het onsamenhangende beleid dienaangaande. Dat gebeurt op verschillende terreinen.

Er zijn vragen op het gebied van de WTO blijven liggen. De uitgangspunten en de doeleinden van de nieuwe DOHA-ronde moeten zodanig worden vastgelegd dat de dogmatische vrijemarktfilosofie wordt vervangen door een genuanceerd beleid. Vanzelfsprekend is toegang tot markten bijzonder belangrijk, maar dan moet men wel enige concurrentiekracht bezitten. Verschillende studies over volledige liberalisatie van markten door het IFPPRI, diverse universiteiten en de consensus daarover in een grote groep vooraanstaande economen tonen aan dat alleen eerlijke markten mogelijk zijn als de producenten en hun organisaties, ook die verderop in de keten, voldoende concurrentiekracht bezitten. Dat is voor de kleine primaire producenten in met name de minst ontwikkelde landen beslist niet het geval. En het is om die reden dat zij bij volledige liberalisatie nog verder het onderspit zullen delven en dat hun positie dus niet wordt versterkt, maar verder wordt verzwakt. Daarom vragen wij de bewindslieden om genuanceerd te zijn in hun inbreng in de WTO-discussies die deze zomer worden voortgezet.

Ik ga nu niet in op de zuiverheid van het OS-beleid. Daarover is vorig jaar uitgebreid gesproken. Ik neem aan dat de heer Van Gennip die daarover mede namens ons een motie heeft ingediend, daarover zo dadelijk nog zal spreken. De grens tussen Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking en bijvoorbeeld Defensie lijkt gemakkelijk te worden overschreden. Wellicht kan de bewindsvrouwe ons uit de droom helpen.

De bewindslieden hechten aan een sterke uitbreiding van economische instrumenten in het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. De slogan "no aid but trade" wordt door hen onderschreven. Dat betekent dat ook bij de leniging van de ergste nood ook moet worden gewerkt aan versterking van de economische structuur. Uit de analyses van de zogenaamde hunger task force en de analyses die voor het ontwikkelen van de Millennium Development Goals zijn gemaakt door de commissies onder leiding van Sachs, blijkt dat de benadering "no aid but trade" funest kan zijn als niet tegelijkertijd wordt gewerkt aan het versterken van de concurrentiekracht. Dit houdt niet in dat wij voorstanders zijn van het afschermen van de Europese markten. Integendeel, wij vinden dat die zo snel mogelijk moeten worden opengesteld, maar ook hier moet je oppassen en je realiseren dat, zoals wij net bij de textiel hebben gezien, niet landen als Mali of West-Afrikaanse landen voordeel hebben van het openzetten van de grenzen, maar China en verder ontwikkelde landen. Het is van belang maatwerk te leveren. Het is ook van belang te kijken welke initiatieven er zijn op microniveau en hoe daarop het beste kan worden ingespeeld. Nog steeds is het merendeel van de armoede in de wereld te vinden op het platteland. 50% van de hongerigen in Afrika zijn kleine boeren, 20% landlozen en de rest bewoners van urbane gebieden. Daarom zouden de activiteiten dan ook met name op die rurale gebieden moeten worden gericht.

Bij de uiteenzetting over ontwikkelingssamenwerking in het jaarverslag van de HGIS (Homogene Groep Internationale Samenwerking) wordt een aantal thema's besproken. Via bijdragen aan internationale fondsen, zoals Education for all, Global fund to fight HIV/AIDS, TB and Malaria, wordt uitvoering gegeven aan een aantal prioriteiten van "Aan elkaar verplicht". In dat verband wil ik de minister graag complimenteren met haar bereidheid om het gat dat in het UNDP Global fund to fight HIV/AIDS, TB en Malaria was ontstaan door de ideologisch gemotiveerde en in feite onacceptabele terugtrekking van de Verenigde Staten te compenseren. Toch is het vaak moeilijk om de samenhang van het geheel te zien, met name als je naar al die budgetten kijkt. Van de 5,38 mld. gaat 3,94 mld. naar ODA, 0,73% van het BNP, iets minder dan de 0,8% die wij voorheen hadden. Dat wordt vooral veroorzaakt door de terugbetaling van India die daarmee een negatieve ODA veroorzaakt. Dat zal straks misschien nog wel meer gebeuren, want er zijn meer landen die gaan terugbetalen. Wordt dan overwogen om langs andere wegen, bijvoorbeeld informele circuits, bij te dragen aan de leniging van noden en een structurele verbetering van productieve structuren?

Ook is niet duidelijk hoe de beleidsaccenten van de bewindslieden op het punt van productieve structuren, samenwerkingsverbanden ook met intermediaire organisaties, inschakeling van PP-constructies tot uiting komen in een verdeling over de verschillende thema's binnen die HGIS.

De bewindslieden blijken in toenemende mate een rol te spelen bij het blussen van branden in de brandhaarden van de wereld en het bieden van eerste hulp in die gebieden. De vele brieven daarover aan de Tweede Kamer bereiken ook de Eerste Kamer. De PvdA is onder de indruk van de voortvarende en actieve rol van de bewindslieden en vindt hun betrokkenheid en inzet imponerend. Toch blijft de vraag in hoeverre die enorme inzet voor het lenigen van de ergste nood ten koste gaat van de aandacht, inzet en middelen voor structurele veranderingen. De structurele oplossing van de armoedeproblematiek in Afrikaanse landen, waar terecht accent aan moet worden gegeven, kan veel escalatie en brandhaarden voorkomen. Het is dan van belang om naar een evenwicht in het totale beleid te zoeken. Daarbij worden de PRSP's (Poverty reduction strategy paper) gebruikt. Uit een analyse van externen is gebleken dat deze papers een betrekkelijke eenzijdigheid hebben, wellicht mede door toedoen van de donorgemeenschap. Wat kan de minister daaraan doen? Zo blijken de PRSP's in veel gevallen wel de rurale armoede in kaart te brengen en wordt aangetoond dat veel boeren, regio's en landen als gevolg van ontoereikende middelen om externe inputs te kopen in de eerder genoemde onduurzaamheidsspiraal terechtkomen. Ik heb net al gezegd dat 50% van de hongerigen in Afrika kleine boeren zijn. Dat komt in die PRSP's en zeker niet uit de handelingen die daaruit volgen tot uiting. Dat blijkt bijvoorbeeld uit een analyse van een groot aantal Afrikaanse landen die onlangs door de FAO is uitgevoerd. Ik vraag mij af, op welke manier Nederland een bijdrage kan leveren om dat te doorbreken.

Tijdens vele besprekingen blijkt de Nederlandse regering de Millennium Development Goals als toetssteen van het beleid te gebruiken, dus naast de speerpunten van "Aan elkaar verplicht". Het accent ligt vooral op MDG8 (de samenwerkingsrelaties op het gebied van OS) en MDG6 (bestrijding van hiv/aids). In een analyse van de Millennium Ecosystem Assessment blijkt dat een inzet op armoedebestrijding en het verminderen van honger een veel grotere impact te hebben, juist op die andere MDG's, dan een rechtstreekse inzet op de MDG's 6, 7 en 8. Waarom wordt MDG1 dan niet veel actiever en daardoor wellicht ook veel effectiever benut?

Aan het onderwijs wordt in het beleid veel aandacht geschonken. Wat vaak niet wordt genoemd, is dat de vergrijzing in het Westen tot gevolg heeft dat een groot aantal vacatures, met name in de hogere beroepen, wordt vervuld door mensen uit ontwikkelingslanden. Dat is een brain drain, terwijl wij toch uit zijn op een brain gain. Op welke manier kan de minister een bijdrage aan die brain gain leveren en die brain drain die eigenlijk alleen maar groter wordt doorbreken?

Mevrouw de voorzitter. Ten slotte wil ik de minister voor Ontwikkelingssamenwerking voorhouden dat zij voor haar beleid op de hartelijke steun van de PvdA-fractie kan rekenen. Zij kan op kabinetsniveau aan de aspecten van ontwikkelingssamenwerking die in veel portefeuil les – VWS, OCW, LNV, VROM, enz. – tot uiting komen een bijdrage leveren. Niet omdat wij ontwikkelingssamenwerking sacro sanct hebben verklaard, wel omdat vanuit welbegrepen eigenbelang en vanuit internationale solidariteit een beschaafd land op het hoogste niveau steeds weer de afwegingen integraal moet meenemen.

De heer Van Gennip (CDA):

Mevrouw de voorzitter. "Scheitert der Westen?" was vorig jaar bij het beleidsdebat over Buitenlandse Zaken mijn vraag, in navolging van de West-Duitse staatsman Wolfgang Schaueble. Een van de redenen van die angstige vraag was de constatering dat met name in West-Europa de uitgaven voor het buitenland in brede zin, dus inclusief defensie en internationale samenwerking, de afgelopen vijftien jaar met liefst 50% zijn teruggelopen. West-Europa lijkt zich steeds minder ruimte te gunnen als een medebepalende actor op het internationale vlak. De Europese agenda was vijftien jaar lang – begrijpelijk – vooral op zichzelf gericht, maar tezelfdertijd moesten wij de spankracht en de aandacht opbrengen voor de wereld buiten ons. Voor heel de wereld, omdat in diezelfde periode zich tezelfdertijd aan die wereld liefst drie historische omwentelingsprocessen voltrokken: de hegemonisering door een politiek-militaire supermacht, de globalisering en de wereldwijde kwetsbaarwording, waaraan zelfs die supermacht zich paradoxalerwijze niet kon onttrekken.

Dit jaar wordt voor de veiligheid en de ontwikkeling in de wereld een beslissend jaar, een keuzejaar, voor Europa, voor de VS en voor bijna alle leden van de VN. Ten minste vijf grote, uiterst relevante rapporten zijn in de afgelopen maanden verschenen, die alle in dezelfde richting wijzen: de huidige globalisering verdeelt haar lasten en lusten hoogst ongelijk, de bedreigingen van de veiligheid nemen sterk toe en de instrumenten die de mensheid ter beschikking heeft, met name binnen het multilaterale stelsel, dienen dringend en ingrijpend hervormd te worden.

Met name veiligheid kan het niet zonder sterke staten, maar geen van die staten, zelfs niet de VS, zijn echt capabel om op hun eentje hun eigen veiligheid te garanderen. Het veiligheidsprobleem zelf is niet meer in één categorie van bedreiging te vatten, maar heeft ten minste een zestal facetten. Van het ILO-rapport over "A fair globalisation" tot het Cardoso-rapport "We the peoples" – over de nieuwe relatie burgermaatschappij - VN – van het High Level Panel on Threats, Challenges and Change tot het Sachs-rapport "Investing in Development" tot uiteindelijk de voorstellen van de secretaris-generaal van de VN vervat in "In larger Freedom. Towards development, security and human rights for all", zij stemmen alle overeen in hun basisanalyse van de fundamentele en straks onbeheersbare bedreigingen en in hun aanbevelingen van versterkt multilateralisme en de noodzaak om de oorzaken van onveiligheid aan te pakken. Vijftien jaar VN-conferenties, inzet van de beste denkers en beleidsmakers, research van tientallen denktanks. De keuze – "the Choice" gebruikt Brzezinski als titel van zijn jongste boek – is onontkoombaar: chaos of een internationaal systeem dat zichzelf in stand kan houden. De mijlpaal voor die keuze is de VN-top die in september in New York gehouden wordt. Ik wil vandaag graag op die top en op de aanloop daarnaar ingaan, want er is niet veel fantasie voor nodig om je voor te kunnen stellen waarom die top kan mislukken. Dat kan om inhoudelijke redenen, bijvoorbeeld omdat het getouwtrek om wie in de uitgebreide Veiligheidsraad mag gaan zitten andere hervormingen tegenhoudt, maar het kan ook en vooral mislukken omdat die ene supermacht in de woorden van diezelfde Brzezinski haar "choice" maakt ten gunste van "global domination" in plaats van voor "global leadership" en het kan mislukken omdat Europa haar potentie – in de woorden van Jermyn Rifkin: haar grote potentie als sociale supermacht – niet in de schaal wil leggen om juist hét verschil uit te maken in het aanpakken van de oorzaken van onveiligheid.

De eerste vraag die wij aan de minister van Buitenlandse Zaken zouden willen voorleggen, is ons te schetsen hoe de Nederlandse regering de kansen inschat voor het slagen van de hervormingsagenda van de VN, met name in de komende maanden.

Mevrouw de voorzitter. Wij spraken over het geweldige denkwerk dat in al die rapporten vervat is. Toch zijn wij zo vrij een paar kanttekeningen te zetten bij de systematiek ervan. Al die commissies hebben namelijk niet alleen gemeen dat er geen enkele Nederlander deel van uitmaakte, maar ik vrees ook geen grote filosofen. Het begrip "onveiligheid" wordt met zijn zes facetten wel wat warrig: economische en sociale dreiging, besmettelijke ziektes en milieudegradatie, conflicten tussen staten, interne conflicten binnen staten en genocide, nbc-wapens, terrorisme en grensoverschrijdende misdaad. Maar worden hier niet actoren, zoals terroristen, middelen, zoals wapens, en maatschappelijke ontwikkelingen, zoals de uitbraak van ziektes, op één hoop gegooid? Is het niet logischer om een ander onderscheid te maken, namelijk de drieslag tussen allereerst echte oorlogs- en geweldsdreigingen, van klassieke aanvallen met nucleaire wapens tot een vernietiging van elektronische netwerken – zeven somt Brzezinski er op – en dan tussen echte destabiliserende oorzaken, zoals de wereldwijde armoede, demografische ontwikkelingen, aids of landschaarste, en vervolgens de consequenties van het bewust aanvaarden van ernstige risico's die verbonden zijn met allerhande technologische ontwikkelingen, zoals het hoge energieverbruik, waterverspilling of verschillende vormen van dierlijke en plantaardige biotechnologie? Deze segmentering zou mijns inziens ook iets helderder agenda's van de gezamenlijke volkerengemeenschap kunnen oproepen: het afvalprobleem bij kerncentrales is van een andere categorie dan de bestrijding van aids of het interveniëren bij genocide. Of misschien moeten wij het zo zeggen: veiligheid is primair een preoccupatie van de VS, risicobeheersing primair van de rijke wereld en stabiliteit de zorg van het Zuiden. Dat betekent dus ook, dat het allesoverheersende thema van "the war on terror" zijn plaats krijgt, zijn belangrijke plaats naast en niet per se boven andere bedreigingen. En zeker, de veiligheidsagenda is in navolging van de NATO-rapporten die wij de laatste jaren geschreven hebben nauw verbonden met de ontwikkelingsagenda, maar dat mag niet leiden tot onderschikking. Dat is meer dan een kwestie van filosofie of logica, maar heeft grote consequenties voor de keuze en autonomie van de partners bij een gezamenlijke aanpak van veiligheid, armoedebestrijding en reconstructie na conflicten.

Dat wast niet weg dat alle drie facetten alles met buitenlands beleid te maken hebben. Als dat zo is, of je nu voor de ene of voor de andere benadering kiest, heeft dat dan – zo vragen wij de regering – geen grote consequenties ook voor de inrichting van het ministerie, voor haar verbindingen met de wetenschappelijke wereld? En, wat betekent dit voor de voeding straks – ik zou bijna zeggen vermaatschappelijking – van het buitenlands beleid op Europees niveau? De secretaris-generaal van de VN pleitte in dit verband al voor de aanstelling van een "scientific adviser" om buitenlands beleid en de nieuwe technologische ontwikkelingen met elkaar in verband te brengen. Deze twee ministers hebben al een duidelijke conclusie getrokken in de vorm van hun onderlinge samenwerking. Mijn segmentering is zeker geen pleidooi daartegen, maar wel een poging om de professionaliteit die nodig is op ten minste elk van die drie terreinen te combineren met geïntegreerd beleid.

Ik ga nog een stapje verder. Ik mis iets in de rapporten. Ik kan dat nog niet goed benoemen, maar het heeft alles te maken met het wel of niet accepteren van globalisering en moderniteit. Vrede is meer, zeiden wij vroeger, meer dan veiligheid, meer dan de afwezigheid van oorlog. Ik mis in al die rapporten de culturele en de religieuze dimensie, negatief en positief. De haat tegen de VS en tegen globalisering gaan dikwijls hand in hand, cultureel geïnspireerd in vele kringen in Europa, Canada, Australië, religieus in vele moslim- en sommige boeddhistische landen. De nieuwe invulling van het begrip "vrede" zou wel eens gevonden moeten worden in iets als zich thuis (kunnen) voelen in het globaliseringsproces. Dat heeft uiteraard sociaal-economische voorwaarden, dat heeft iets met identiteit te maken – ik denk dat een eigen Europees antwoord op het globaliseringsproces het echte nieuwe motief is voor verdieping van het eenheidsstreven – en dat heeft met cultuur en ook religie te maken. Voor velen in de wereld is het globaliseringsproces niet pluriform, niet respectvol voor eigen tradities en overtuigingen en te zeer gekoppeld aan een bepaalde leefstijl en leefopvatting.

Het is wat moeilijk om de harde veiligheidstaal te koppelen aan deze noties, maar ze zijn er niet minder reëel om. Naast de begrippen "hard power" en "soft power" is er ook nog zoiets iets als "spiritual power". Ik zeg dat niet alleen, de Wereldbank bracht de studie uit "Mind, Heart and Soul in the Fight against Poverty". In een uiterst boeiende studie schildert Scott Thomas de spanning tussen onze geseculariseerde opvattingen en de nieuwe realiteiten, die alles met veiligheid te maken hebben: "The Global Resurgence of Religion and the Transformation of International Relations" met als sprekende ondertitel "The struggle for the soul of the twenty first century". Maar ook dichterbij huis: enkele weken geleden is in Parijs door het Franse en het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken een conferentie gehouden over islam, democratie en Afrika, politiek hoogst relevant. Negatief én positief zei ik: afwijzing van het tweelingschap secularisering-globalisering, maar ook, zoals de UNESCO probeert de internationale rechtsorde te versterken door daar als het ware een substraat onder te leggen van de dialoog van de wereldgodsdiensten. Afgezien nog van de eminente rol die religies ook kunnen spelen in de processen van waarheid en verzoening, of conflictbemiddeling zoals de Gemeenschap van Sant'Egidio in Mozambique bewezen heeft. In de high level panels en eminente personencommissies mis ik deze dimensie geheel. Daarom zou ik de regering willen vragen of zij het gesprek over die dimensie wil blijven bevorderen, maar ook of die realiteit geen institutionele consequenties heeft. Ik denk dan aan een zekere verbreding van de opdracht aan een al eerder gesuggereerd instituut voor religie en ontwikkeling tot een instituut voor religie, ontwikkeling en vrede.

Dan is er nog een andere slotopmerking te maken bij de hele opsomming van bedreigingen van de veiligheid. Als ik zo'n brede definitie hanteer, kan ik het niet alleen – zeg ik Necla Tschirgi in haar recente SID-lezing na – over "hen" hebben. Dan ga ik ook naar de oorzaken van wereldwijde armoede en milieudegradatie en dan zijn opeens verspillers en vervuilers ook bedreigers van de internationale veiligheid. Dat slaat dus ook op ons!

Mevrouw de voorzitter. Ik kom op de concrete aanbevelingen en zal mij beperken tot die drie belangrijke clusters: de institutionele hervorming, de vredesoperaties en tot slot de onmiddellijk meest bedreigende ontwikkeling in de wereldorde: de verspreiding van nucleaire wapens, de proliferatie.

Van de institutionele hervorming vraagt de uitbreiding en aanpassing van de Veiligheidsraad de meeste aandacht. De legitimiteit vergroten door uitbreiding, maar uiteraard niet van het vetorecht, en de erkenning door de secretaris-generaal van de grote zorg van de VS dat pre-emptieve actie bijna altijd geblokkeerd zal worden, ook in geval van genocide als in Sudan. Wij vrezen dat al die aandacht voor de uitbreiding weinig perspectieven biedt en de aandacht afleidt van de andere wel mogelijke aanpassingen en hervormingen, ook van de Veiligheidsraad zelf. Ik vrees, dat de secretaris-generaal hier zelf de geest uit de fles heeft laten gaan en hem er nu niet meer in terug krijgt. Het meest spreekt ons nog aan de mogelijkheid van een afspraak dat de permanente leden zelf afzien van een vetorecht als genocide aan de orde is. Dat past ook bij de verantwoordelijkheid van de wereldgemeenschap, niet alleen het recht, maar ook de plicht om in zulke situaties in te grijpen. Gekoppeld aan de hervorming van de Veiligheidsraad is ook een voorstel om ruimte te maken voor preventief ingrijpen – wij kennen de criteria van ernst van de dreiging, de proportionaliteit, doeltreffendheid, laatste middel en kans op succes – een noodzakelijk antwoord op de nieuwe veiligheidsdreigingen. De doorvoering van zo'n voorstel zal ook een geweldige preventieve werking hebben. Acht de regering de kans op een Veiligheidsraadresolutie die deze werking mogelijk maakt groot? Waarom, vragen wij in navolging van prof. Schrijver, kiest de secretaris-generaal voor een Veiligheidsraadresolutie in plaats van voor een resolutie van de Algemene Vergadering van de VN?

Wij komen hier weer middenin het vraagstuk van de rechtvaardige oorlog – meerdere malen door onze factie hier opgebracht – en op het dilemma wat te doen als de algemeen erkende plicht tot ingrijpen met name bij genocide door een van de leden van de Veiligheidsraad met vetorecht niet gedeeld wordt. In de visie van onze fractie is het voor de rechtsontwikkeling van belang om dan aansluiting te zoeken bij de grondrechten van het VN-Handvest. Dit voorziet ook in regionale en collectieve veiligheidsorganisaties. De NAVO vormt zo gezien dan ook een wezenlijke bouwsteen van de internationale rechtsorde. Indien de Veiligheidsraad in zulke zeer ernstige gevallen niet tot besluitvorming kan komen, is het dan een gedachte dat als de NAVO eensgezind tot het oordeel komt dat diezelfde rechtsorde wordt bedreigd, dat dan wel militair ingrijpen geboden zou zijn. Is dit een voldoende juridische legitimatie voor dit ingrijpen? Hoe denkt de regering over een dergelijke benadering?

Welke concrete stappen ziet de regering verder om de Algemene Vergadering effectiever, relevanter en ook soberder te maken? Is het realistisch om over het leiderschap van de ECOSOC te spreken voor de sociaal economische processen in de wereld, nu die rol in zo sterke mate door de Bretton Woodsinstellingen is overgenomen?

Ons spreekt eerder het voorstel aan om een Commissie in te stellen voor Vredesopbouw. Kosten van effectieve preventie zijn een fractie van latere conflictbeslechting en een geslaagde vredesopbouw voorkomt de bijna wetmatige terugval van zeven van de tien conflictgebieden in nieuwe gewelddadigheden. De secretaris-generaal neemt de suggestie niet over om een plaatsvervanger aan te stellen voor die vredesopbouw. In het algemeen worden de aanbeveling op dit punt van het High Level Panel wat afgezwakt. Wat vindt de minister daarvan?

De heer Van Thijn sprak ook al over de noodzakelijke en veel te lang nagelaten hervorming van de Mensenrechtencommissie en van het Hoge Commissariaat. Het misbruik van het lidmaatschap van de Commissie, de selectiviteit, het gefilibuster en de onrealistische voorstellen bezorgen de hele VN een slechte reputatie. Ontwikkelingslanden en sommige rijke landen dragen daar beide de verantwoordelijkheid voor. Wij zijn benieuwd naar de visie over de institutionele hervormingen waarmee de regering en Europa – want dat alleen telt – naar New York gaan. Een visie op de genoemde voorstellen en ook op andere onderdelen zoals de beoogde verbetering van de interne inspectiedienst. De aanbevelingen van de commissie-Cardoso nemen wij ook alleszins serieus.

De opkomst van een wereldwijde beweging die nadrukkelijk een "constituency" wil zijn van het multilaterale stelsel is een van de meest positieve ontwikkelingen van de laatste tien/vijftien jaren. Er wordt geklaagd over de terughoudendheid bij het overnemen van de suggesties hier en ook terzake concreet het betrekken van de civil society organisaties bij dit hervormingstraject. Nog meer betreuren wij het dat de unieke capaciteiten van deze organisaties bij conflictpreventie en vredesopbouw zo weinig systematisch erkend lijken te worden. Ik noem bijvoorbeeld een club als Sant'Egidio, de Peace and Reconciliation Commissies en het werk van Pax Christi. Wat vindt de regering hiervan?

Institutionele hervormingen zijn hoogst gewenst, maar voor miljoenen mensen is de VN in de afgelopen tien jaren van letterlijk levensbelang geweest bij de vredesoperaties. Juist hier dreigt volgens Mats Berdal van het International Institute for Strategic Studies een overbelasting en een overspanning, een spanning in ieder geval tussen middelen – manschappen, geld en uitrusting – en taken, maar ook een spanning tussen mandaten en opdrachten. We hebben het zelf nu exact tien jaar geleden maar al te pijnlijk ervaren.

Dan is er nog een derde spanning en daar doelde ik al op bij de analyse, namelijk die tussen de echte militaire operatie aan de ene kant en de complexe multidimensionale opdracht van reconstructie en exit aan de andere kant, inclusief het organiseren van verkiezingen. In de laatste jaren is het aantal VN gelegitimeerde interventies explosief gegroeid; soms met meer, soms met minder succes, maar bijna altijd met te weinig middelen en op te weinig plaatsen. Recentelijk is het overgrote deel van de vredestroepen uit de ontwikkelingslanden zelf afkomstig en verschuift de vraag naar ondersteuning voor training, logistiek materieel, bewapening en intelligence. Onze collega Russell heeft in dit verband de mogelijke steun van de NATO voor operaties als in Sudan toegejuicht. Het komt mijn fractie voor dat juist op dit terrein een samenhangende en ambitieuze benadering nodig is. Wat is het standpunt van de Nederlandse regering over ondersteuning door NATO en EU van de vredesmissies van de AU in Sudan? Hoe ziet zij de Nederlandse bijdrage en hoe de taakverdeling tussen EU en NATO? Hard power voor de NATO en soft voor de EU, is dat de benadering?

De voorvoorganger van deze minister is ooit weggehoond met zijn voorstel om een vaste vredesreserve ter beschikking te stellen van de secretaris-generaal en de Veiligheidsraad, maar wat dan wel? Brahimi heeft ooit gepleit voor ten minste 5000 mannen en vrouwen in een vaste beschikbaarheid voor politie-achtige taken, maar in de recente voorstellen van de secretaris-generaal gaat het nog maar om enkele tientallen. Nu ook de Verenigde Staten inzien dat zij te maken krijgen met "imperial overstretch" is er misschien een nieuwe mogelijkheid om de vredesoperaties uit de ad-hocsfeer te trekken, zaken als de strategische inzet voorraden te regelen en vooral voorzieningen en spelregels voor die multi-dimensionaliteit op te stellen. Waarom wordt bijvoorbeeld een instelling als IDEA, waarvan wij verdragspartner zijn, niet systematisch bij de exit-strategie naar democratische overgangen betrokken? Is Europa bereid hier de consequentie te trekken van haar mogelijkheden als sociale supermacht?

Ik kom bij een nog dringender aangelegenheid: de nieuwe nucleaire dreiging. De voortschrijdende technologie maakt het zelfs zeer arme landen mogelijk atoombommen te maken; de wapensmokkel kan de rest doen en kan radioactief materiaal ook in handen spelen van niet statelijke actoren als criminele bendes. Het is gewoon een kwestie van tijd, zegt Brzezinski, dat een falende staat of een crimineel of terroristisch netwerk een gigantisch aantal slachtoffers maakt of zelfs een Armageddon, juist op een moment, dat wij dachten dat precisiewapens wel dat onderscheid tussen combattanten en burgers zouden gaan maken. In NATO-verband hebben wij een scenario van een terroristische aanval met zelfgemaakte nucleaire wapens op Brussel meegemaakt. Dat was een huiveringwekkende ervaring, vanwege de omvang van de waarschijnlijke verwoestingen, maar ook vanwege het relatieve gemak, waarmee, wat nu nog scenario is, realiteit kan worden. "Not if, but when?"

Er is nog een ander gevaar, zoals in Irak is gebleken: als de VN op het terrein van de non proliferatie niet effectief kan worden, zal de verleiding van de zich voor het eerst echt bedreigd voelende VS om nog eens een eigen pre-emptive strike uit te voeren, alleen maar groeien. De duivelscirkel is dan rond: de VN heeft de VS nodig voor een effectieve doorbraak op dit terrein en de VS zal die medewerking alleen maar verlenen als de VN die ultieme veiligheid kan verschaffen.

Ooit in de zestiger jaren zijn wij er – ook in Nederland – in geslaagd om een bijdrage te leveren om de toen verwachte snelle proliferatie te beperken. Wij hebben er ons allen voor ingespannen; Nederland met een speciale ambassadeur. Wat doen wij nu? Welke geleidelijke stappen zijn mogelijk? Welke schadebeperking zonder het grote perspectief uit het oog te verliezen? Zouden wij bijvoorbeeld het verdrag tegen proliferatie dwingend moeten maken? Kunnen wij dit dwingend maken?

Misschien komen we hier wel bij de kernvraag over de toekomst van de internationale betrekkingen in het eerste kwart van deze eeuw. Ik hoop dat Nederland, dat Europa met twee atoommachten onder ons kan bijdragen aan een begin van het doorbreken van de duivelskring, te beginnen met Iran. Ik weet dat de minister het gevoel van dringendheid terzake deelt en ik zou graag zijn perspectief vernemen. In deze Kamer heeft een debat over buitenlands beleid vooral zin in het licht van langetermijnstrategieën, zonder in luchtfietserij te vervallen. De nieuwe nucleaire problematiek vraagt dringend zo'n strategie, en wij stellen de visie van de minister op hoge prijs.

De heer Kox (SP):

Ik wil nog even terugkomen op het pleidooi van de heer Van Gennip om de proliferatie tegen te gaan. Dit is volgens mij heel belangrijk om te voorkomen dat wij steeds grotere problemen krijgen. Zou Nederland dan niet het voorbeeld moeten geven? Zouden wij niet moeten besluiten dat wij geen atoomwapens meer willen in Nederland? Het minste dat wij kunnen doen, is toch om die wapens aan de Amerikanen terug te geven met de mededeling: stop ze maar onder de grond of ontmantel ze maar, maar wij willen ze in ieder geval niet meer hebben. Zou dit niet een signaal zijn naar andere landen waaraan wij vragen om niet mee te doen aan die atoombewapening? Zou het niet fatsoenlijk zijn om zo te handelen?

De heer Van Gennip (CDA):

De heer Kox raakt hiermee aan een kernpunt van de rode draad in mijn politieke overtuiging. Ik probeer een agenda voor de toekomst te combineren met een hoge vorm van realisme. Aan het begin van de tachtiger jaren was ik voorstander van een besluit om kruisraketten te plaatsen in het perspectief van uiteindelijk het afschaffen van de totaliteit van de bedreiging. Achteraf gezien is die strategie naar mijn mening geslaagd geweest. Ik denk dat wij bereid moeten zijn om te praten over de aanwezigheid van nucleaire wapens in Nederland, maar alleen als dit op basis van wederkerigheid gebeurt en een duidelijk perspectief biedt op een totale oplossing. Ik ben graag bereid te praten over die totale oplossing waarin ik parallellen zie met de formule van Euratom zoals die veertig jaar geleden is ontwikkeld, maar ik ben geen voorstander van een eenzijdig gebaar.

De heer Kox (SP):

Stelt de heer Van Gennip nu voor dat wij met Kim Jong Il, met de koning van Saoedi-Arabië en de ayatollahs in Teheran gaan praten over de mogelijkheid van een wederzijds opruimen van kernwapens? De wereld is toch veranderd? Wij hebben nu in Nederland zonder enige zichtbare tegenstander toch ook atoomwapens? Onze tegenstanders zijn toch van een andere aard en kwaliteit geworden? Zouden wij daarom niet dat gebaar kunnen maken?

De heer Van Gennip (CDA):

Ik beschouw het in voorraad hebben van atoomwapens in Nederland – voor zover wij die hebben – als een instrument van onderhandeling om tot een bepaalde wereldorde te komen. Europa kan met zijn twee atoommachten mede bijdragen aan een internationaal arrangement. Dit telt voor mij. Het in bewaring hebben van nucleaire wapens – de concessie – kan alleen worden ingezet in het kader van een algemeen perspectief.

De heer Kox (SP):

Ik denk dat andere landen die nu via de camera's meekijken, denken: die Van Gennip wil dat wij allerlei dingen doen, maar hij durft het in zijn eigen land niet waar te maken. Dit heeft dan toch iets met Hollandse zuinigheid op dit gebied te maken.

De heer Van Gennip (CDA):

Ik denk niet dat wij het over Hollandse zuinigheid hebben. Ik denk dat de les uit het debat over de kruisraketten is geweest dat een combinatie van idealisme, perspectief,realisme en vastberadenheid nog steeds het beste medicijn is in de gespleten wereld waarin wij leven.

Terug naar eigen land. Ik merkte al op dat in geen van de grote panels en high level commissies Nederlanders zitting hadden. Is dit een patroon? Wij weten dat de Duitse minister van Buitenlandse Zaken, Fischer, buitengewoon verontwaardigd was dat in het High Level Panel geen Duitser zat. Nederland is een van de belangrijkste contribuanten aan het werk van de VN, financieel, maar ook politiek. Wij weten ook dat onze persoonlijke vertegenwoordiger in New York zeer actief is bij de voorbereidingen voor de Top in september en dit wordt ook breed gewaardeerd. Maar links en rechts zet zich ook wel eens het gevoel vast dat juist onze vaste overtuiging van het belang van het multilateralisme ons kwetsbaar maakt. Zo in de trant van: die Hollanders die blijven toch wel aan boord, die blijven toch wel betalen, ook al passeren wij ze. Ik hoop dat ik me vergis, maar zijn wij echt niet ondervertegenwoordigd op het hogere en middenhoge niveau in de VN? Hebben wij bijvoorbeeld een goed "early warning" systeem om tijdig vacatures te zien aankomen en kandidaten naar voren te schuiven voor posities op middenniveau en in commissies? Oefenen wij voldoende pressie uit?

Er is ook nog iets anders. Waarom spelen landen als Noorwegen en Zweden die samen een kleinere bevolking hebben dan Nederland toch een zo vooraanstaande rol op het wereldtoneel? Ik denk aan het Midden Oosten, Atjeh en de VN. Wordt dit veroorzaakt door een geconcentreerde inzet op bepaalde thema's of door een systematische bevordering van bepaald soort diplomatieke deskundigheden? Wij zijn een van de grootste bankiers, misschien wel de vijfde, van het multilaterale stelsel. Wordt dit voldoende erkend en vertaald?

Ik ga nog iets verder. Ons land, dit kabinet en deze minister hebben een uitstekende verhouding met de VS opgebouwd, maar kunnen wij die relatie ook enigszins gebruiken om inhoudelijk wat invloed uit te oefenen? Wij weten dat in Washington bij de huidige Administratie waardering, soms grote waardering bestaat voor het Nederlands engagement met Afrika, voor de gecombineerde inzet van de twee ministers hier voor veiligheid en ontwikkeling en voor onze rol als tweede, derde donor daar. Kunnen wij dit vertalen in een zekere invloed op terreinen van hun buitenlands beleid of minstens in een betekenisvolle dialoog?

Sommigen denken dat er in Washington toch iets van nieuw begrip ontstaat dat uitzichtloosheid en persistente armoede een enorme voedingsbodem voor terrorisme kunnen zijn. Dit is ook een kans voor multilateralisme. Zoals onze inzet voor democratisering wereldwijd ook een kans is, ook voor samenwerking. De VS heeft duidelijker dan onder de Clinton Administratie oog gekregen voor de noodzaak van de inzet van soft power. Betekent dit iets en, zo ja, wat voor ons partnerschap en onze relatie?

Nu nog iets heel anders. Wij hebben hier enkele jaren geleden gepleit voor een ambtelijk zo hoog mogelijke coördinatie van alles dat met het Internationaal Strafhof te maken heeft. Wij hebben letterlijk voor de aanstelling van een speciale directeur generaal gepleit. Daar is gevolg aan gegeven. Als nu er een ingrijpende hervorming zou komen van de rol van de VN bij de bevordering en handhaving van mensenrechten, is er dan eigenlijk niet iets voor te zeggen om dat facet van het multilaterale werk dat zo dicht tegen rechtshandhaving aanligt, te verplaatsen naar de juridische hoofdstad van de wereld?

Wij hebben in het voorgaande Nederland en Europa regelmatig in een adem genoemd. De agendering van onderwerpen als de hervorming van de VN, de herformulering van de relatie veiligheid/ontwikkeling en de beantwoording van de nieuwe, grote technologische risico's alleen al wijst eerst in de richting van Brussel, van de noodzaak dat de grootste economische macht ter wereld die macht toekomstgericht en met visie en vooral eensgezind durft in te zetten. Wij hebben nog maar vier maanden om letterlijk ons gewicht in de schaal te leggen. Europa kan juist het verschil uitmaken. Wordt 2005 een jaar van wending naar hervorming van de VN, naar een nieuw multilateralisme, naar het serieus nemen van de Millennium Doelen? Europa gevangen tussen aan de ene kant de alles opslokkende subsidies voor inkomensoverdracht en economische stagnatie en aan de andere kant de aspiraties zeker van een nieuwe generatie om mee te werken aan een andere wereld. Europa kan het verschil uitmaken. Juist nu. Er zijn ook in de VS duidelijke krachten gegroeid die Europa herontdekt hebben, de Atlantische "outreach". Ziet de regering nog mogelijkheden om half september niet met lege handen in New York aan te komen, financieel en vooral wat de wil betreft om tot substantiële hervormingen te komen? Is het echt ondenkbaar dat remmers als de Bondsrepubliek – nota bene onder rood-groen; wat zijn woorden waard? – Tsjechië, Italië of Oostenrijk eens naar de toekomst gaan kijken, hun mooie beloftes waar maken en hun toezeggingen – recent nog in Monterrey – verzilveren?

Sommigen trekken uit het overweldigende nee tegen Europa van twee weken geleden de conclusie dat er pas op de plaats moet worden gemaakt. Zou de euroscepsis ook niet te maken kunnen hebben met het onvoldoende koppelen van het idee van Europa met de grote toekomstvragen en het teveel gevangen houden van het Europese ideaal in de institutionele en financiële discussie en de dagelijkse uitvoeringspraktijken? Sommigen dachten dat een nee tegen Europa, een nee tegen de globalisering was, maar beseffen zij wel dat een verzwakt Europa de pijn van de ongelijke lusten en lasten van dat fenomeen juist verlegt naar de armsten in de wereld en de roep verzwakt om de realiteit van de globale eenwording te verbinden met recht en ordening?

Overigens betreuren de christen-democraten de uitkomsten van het referendum in hoge mate. De christen-democraten als stichters en erflaters van Europa kunnen in ieder geval met trots zeggen dat een grote meerderheid van de achterban voor de vooruitgang van Europa heeft gestemd. Daarom deel ik de analyse van de heer Van Thijn niet dat de minister zich onvoldoende geëngageerd zou hebben. Ik kreeg een ander gevoel over het veiligstellen van de erfenis, van de hoogste urgentie en de bekommernis om wat er van die erfenis zal overblijven. Ik denk dat wij hier nog uitvoerig op terug moeten komen.

In het afgelopen jaar heeft de Nationale Commissie voor Internationale Samenwerking en Duurzame Ontwikkeling, de NCDO, enkele manifestaties belegd over de hervorming van de VN en de Millennium Doelen. En dan blijkt er iets merkwaardigs: de toeloop naar die bijeenkomsten van jonge mensen overtreft de stoutste verwachtingen. Twee zogenaamde "Nachten van de VN" trokken meer dan drieduizend jongeren; de publieke tribune bij het algemeen overleg in de Tweede Kamer was zelfs beter gevuld dan wanneer het over een gemeentelijke herindeling gaat; alles is relatief maar daar spreekt toch wel iets uit. Daar spreekt uit dat een nieuwe generatie van de politiek en de politici iets anders verwacht, namelijk toekomstgerichtheid, visie en de moed om over korte termijn belangen en de controlecultuur heen te springen. "Durf te dromen, maak het waar" was de gescandeerde slogan uit die duizenden monden. Het woord is wat versleten en toch geeft het zo goed weer waar het in wezen om gaat: een paradigmawisseling in de internationale betrekkingen. Het gaat om vrede en gerechtigheid, het gaat in navolging van het Earth Charter om een integrale verantwoordelijkheid voor schepping, toekomst en participatie als antwoord op die globalisering. Wij hebben het in de politiek bijna verleerd om grote woorden te gebruiken en daar waren soms goede redenen voor, maar het lijkt erop dat het verstoppen van idealen en vergezichten mede de oorzaak is van de politieke bloedarmoede, mede de oorzaak is van een nee tegen Europa. Natuurlijk: realiteitszin, maar er is een brug tussen het ideaal en de werkelijkheid en die brug heet Europa. Misschien slijt het begrip ontwikkeling als iets van de tweede helft van de 20ste eeuw. Misschien spreekt het woord internationale solidariteit in de toekomst minder aan, maar daar komen wel twee andere zaken voor in de plaats. In de eerste plaats het besef dat geen van onze grote nationale problemen op te lossen is zonder de internationale dimensie erbij te betrekken en dat er daarom een "alomvattend collectief veiligheidssysteem" ontwikkeld moet worden voor de harde en de zachte bedreigingen van onze planeet. Op de tweede plaats wordt steeds meer beseft dat vrede meer is dan veiligheid, namelijk gerechtigheid. Dat is vooral, zoals ik al gezegd heb, dat de grote meerderheid van de wereldbevolking zich thuis voelt bij een globaliseringsproces dat participatoir, op recht gebaseerd en pluriform is.

Wat zei Kofi Annan ook weer in zijn In larger freedom? Hij zei: "There is a fork in the road. This may be a moment no less decisive than 1945 itself, when the UN was founded". In september op de top zal blijken, waar wij op de tweesprong naar toe gaan: de weg van de toekomst of die van het doormodderen. Mijn fractie is zeer benieuwd te horen van de regering welke stappen zij in de komende drie maanden nog wil nemen om ons, Europa, de wereld de juiste weg te laten kiezen. Buitenlands beleid is uitdagender dan ooit.

De heer Franken (CDA):

Voorzitter. Mevrouw Vedder zou namens de CDA-fractie over dit agendapunt het woord voeren. In verband met het overlijden enige dagen geleden van een zeer naast familielid heeft zij mij gevraagd, haar taak over te nemen. Ik zal daartoe van de door mevrouw Vedder opgestelde tekst gebruikmaken. Ook het auteursrecht moet goed geregeld zijn!

Bij de behandeling van de begroting voor ontwikkelingssamenwerking kiest de CDA-fractie als leidraad een citaat uit de beleidsagenda van de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken: "Nederland heeft een ideaal: een veilige, rechtvaardige en vreedzame wereld zonder armoede." Deze intentie blijkt ook al uit Mattheüs 25, vers 35: "Want ik ben hongerig geweest en gij hebt mij te eten gegeven; ik ben dorstig geweest en gij hebt mij te drinken gegeven; ik was een vreemdeling en gij hebt mij geherbergd."

De heer Kox (SP):

U sprak zojuist over het auteursrecht van de door u voorgelezen tekst. Nu citeert u echter een passage uit Mattheüs, maar ik denk dat er geen misverstand mag bestaan over het feit dat het auteursrecht van deze passage zeker niet bij het CDA ligt. Als u overigens deze tekst over de eerlijke verdeling van de welvaart in de wereld koppelt aan de passage uit de beleidsbegroting, maakt u het zichzelf wel heel moeilijk. U zult ons er dan namelijk van moeten overtuigen dat de regering de intentie van deze passage uit Mattheüs waarmaakt.

De heer Franken (CDA):

Deze passage uit Mattheüs is een inspiratiebron voor mijn fractie. Hoe anderen met deze passage omgaan is afhankelijk van hun subjectieve benadering van deze tekst. Een dergelijke tekst wil ik niet monopoliseren. Ik wil mij het eigendom van deze tekst zeker niet voorbehouden. Het tegendeel is het geval.

Voorzitter. In de discussienota Ontwikkelingssamenwerking in de 21ste eeuw van 4 juli 2001 van de commissie buitenland stelt het CDA twee onderwerpen centraal ten aanzien van het beleid op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, namelijk partnerschap en een sterkere nadruk op de activiteiten van de particuliere sector.

Partnerschap houdt in dat ontwikkelingslanden en donoren in de dialoog over beleidsvoorbereiding en uitvoering een gelijkwaardige inbreng hebben. Dan ontstaat een ontwikkelingsstrategie die gekenmerkt wordt door hechte samenwerking tussen twee gelijkwaardige partners, partners die de verantwoordelijkheid voor ontwikkelingsprogramma's delen. Geen bevoogding meer. De huidige ontwikkelingslanden moeten een volwaardige positie gaan innemen in de wereldeconomie. Handelsbelemmeringen moeten worden weggenomen, terwijl er tegelijkertijd internationale normen moeten worden vastgesteld voor de handhaving van de mensenrechten en de bescherming van het milieu. Ontwikkelingslanden moeten een grotere rol gaan spelen in de Wereldhandelsorganisatie. Ook in het verkiezingsprogramma 2002-2006 pleit het CDA voor het wegnemen van handelsbelemmeringen.

Het CDA is voorstander van structurele inschakeling van particulier initiatief, vooral bedrijfsleven en civil society, zowel in de betrokken landen zelf als in Nederland. Er moet een accentverschuiving plaatsvinden van multilaterale en bilaterale hulp via overheden en internationale organisaties ten gunste van ontwikkelingssamenwerking via de particuliere sector. Het gaat dan niet in de eerste plaats om subsidies maar om een beleid dat bijdraagt aan het verkleinen van de risico's door bijvoorbeeld garanties en participaties.

In het Sachs-rapport, dat vanmorgen al ter sprake kwam, staat terecht dat een beter gebruik van besparingen in de private sector een aanjagende functie kan vervullen. Terecht is door critici in Nederland echter opgemerkt dat in het Sachs-rapport weinig aandacht wordt besteed aan de rol van het maatschappelijk middenveld bij het bereiken van de millenniumdoelstellingen.

De welvaart in Nederland is voor een groot deel afhankelijk van handel en bedrijvigheid in het buitenland. Milieuproblemen en ziekten stoppen niet bij de grenzen. Burgeroorlogen zijn niet alleen een bron van armoede, maar veroorzaken ook grote stromen vluchtelingen en zijn soms een voedingsbodem voor internationale criminaliteit en terrorisme. De terroristische aanvallen van 11 september 2001 in de Verenigde Staten, maar ook in ons land, maken duidelijk dat wij ons niet kunnen afsluiten. Wij zullen met elkaar moeten werken aan een betere wereld. Deze wil tot samenwerking is tot uitdrukking gekomen toen alle landen van de Verenigde Naties, dus ook de ontwikkelingslanden, in 2001 een verklaring hebben ondertekend waarin acht concrete en meetbare doelstellingen zijn geformuleerd, met als hoofddoel: halvering van de armoede in de wereld in 2015.

Alle staten hebben plechtig beloofd om tegen 2015 te voldoen aan deze millenniumdoelstellingen. De eerste zeven doelen – halvering van extreme armoede en honger; basisonderwijs voor alle kinderen; stimuleren van gelijkheid tussen mannen en vrouwen en vergroten van de zeggenschap van vrouwen; terugdringen van kindersterfte; verbeteren van de gezondheid van moeders; halt toeroepen aan hiv/aids, malaria en andere ziekten en het waarborgen van een duurzame leefomgeving – richten zich vooral op wat er in ontwikkelingslanden moet verbeteren. Het achtste doel slaat op wat ontwikkelde landen moeten doen: het ontwikkelen van een wereldwijd samenwerkingsverband voor ontwikkeling, waarbinnen onder andere gewerkt wordt aan verhoging van de ontwikkelingshulp, een eerlijk handelssysteem, een oplossing van het schuldenvraagstuk en toegang tot betaalbare noodzakelijke medicijnen.

Onze woordvoerder, de heer Van Gennip, merkte vorig jaar het volgende op: "Wij zijn onvoorwaardelijk aan elkaar verplicht om de millenniumdoelstellingen te halen, halvering van de armoede voor 2015. Daarom ook is er geen ruimte meer voor armoede bevorderend handelsbeleid van de rijke landen, of diefstal van grondstoffen, of het verminderen van de hulpinspanning naar minder dan 0,8% van het bruto nationaal product." Alleen dan kan ons ideaal een veilige, rechtvaardige en vreedzame wereld zonder armoede bewaarheid worden.

De heer Kox (SP):

U zegt: alleen dan kunnen onze idealen voor het uitbannen van de armoede gerealiseerd worden. U moet zich echter toch ook realiseren dat het de werkelijkheid is dat wij de millenniumdoelstellingen bij lange na niet zullen halen. Als u zo'n harde, onvoorwaardelijke eis stelt, moet u toch zeker ook aangeven wat u precies van de regering verlangt?

De heer Franken (CDA):

Uw vraag moet zeker onderwerp van dit debat worden. Ik zal hierover verderop in mijn betoog dan ook een vraag aan de minister stellen.

De heer Kox (SP):

U gaat een vraag stellen. Moet u eigenlijk niet van de regering eisen dat zij in internationaal verband actie onderneemt om te voorkomen dat het proces van de millenniumdoelstellingen vastloopt? Ik stel deze vraag, omdat u zelf het woord "onvoorwaardelijk" in de mond neemt.

De heer Franken (CDA):

Wij zijn onvoorwaardelijk aan elkaar verplicht om deze doelstellingen te halen. Die verplichting bestaat dus, maar in hoeverre wij dit doel zullen halen is een tweede. Daar zijn wij zeker nog niet over uitgesproken. Ons doel kennen wij, maar dat neemt niet weg dat wij verder zullen moeten spreken over hoe wij dit doel zullen halen. Ik zal hierover nadere vragen stellen aan de minister.

Voorzitter. Secretaris-generaal Kofi Annan verwoordde in zijn rapport aan de 58ste algemene vergadering over de uitvoering van de Millenniumverklaring een breed gevoeld sentiment: "The very relevance of current multilateral rules and institutions has come into question. My own view is that Member States need at least to take a hard look at the existing 'architecture' of international institutions and to ask themselves whether it is adequate for the tasks we have before us." Tijdens zijn rede voor de algemene vergadering in september 2003 benadrukte hij nogmaals dat er structurele veranderingen nodig zijn om de effectiviteit en legitimiteit van de Verenigde Naties te kunnen waarborgen om oude en nieuwe, harde en zachte dreigingen het hoofd te kunnen bieden.

Om besluitvorming hierover te faciliteren stelde hij in november 2003 het High-level Panel on Threats, Challenges and Change in om een rapport terzake uit te brengen. Op 2 december 2004 bracht het HLP zijn bevindingen naar buiten in het rapport A more secure world: our shared responsibility. En op 21 maart 2005 presenteerde de secretaris-generaal van de VN zijn rapport In larger freedom, towards development, security and human rights for all. Beide rapporten zijn positief ontvangen, ondanks enkele kritische aantekeningen.

Mevrouw de voorzitter. Mag de CDA-fractie de minister vragen of er ook daadwerkelijk draagvlak is voor beide rapporten, met andere woorden: wordt er alleen over geschreven of wordt er ook iets mee gedaan? Zoals de minister heeft aangegeven in haar brief van 26 april jl. zijn er ook in de jaren negentig verschillende actieplannen door de VN-toppen geschreven, maar daar wordt weinig meer van vernomen.

Of de millenniumdoelen gehaald worden hangt voor een groot gedeelte mede van Europa af. Europa zal zijn budget moeten vergroten en als eenheid moeten gaan optreden om de MDG's te halen. De CDA-fractie is blij met de inzet van de minister binnen Europa. Kan de minister aangeven of Nederland en/of Europa de millenniumdoelstellingen wel zullen halen? Wat zijn de concrete mogelijkheden en welke weerstanden moeten nog overwonnen worden?

Voor de Nederlandse regering zijn de millenniumdoelstellingen de leidraad voor ontwikkelingsbeleid. De Nederlandse overheid heeft jaarlijks 0,8%, 80 eurocent van elke € 100, van het nationaal inkomen te besteden aan ontwikkelingsbeleid, ongeveer 4 mld. Ter vergelijking alleen al in Nederland is 11 mld. nodig voor gezondheidszorg. Om de millenniumdoelstellingen te halen is jaarlijks 100 mld. nodig. Met 4 mld. kan Nederland niet op alles inzetten. Er moeten keuzes gemaakt worden. Daarom heeft de minister in de notitie Aan elkaar verplicht, ontwikkelingssamenwerking op weg naar 2015 aangegeven op welke onderdelen zij gaat inzetten, waarbij de hoofddoelstelling, bestrijding van duurzame armoede niet uit het oog verloren wordt.

In deze notitie worden de onderdelen aids, milieu, water, onderwijs en reproductieve gezondheid als speerpunt genoemd, waarbij de grootste aandacht uitgaat naar de allerarmste landen. Omdat Nederland met zijn beperkte budget niet alles kan, wordt ook het aantal landen waarmee bilateraal wordt samengewerkt, teruggebracht van 49 tot 36, dit mede om de effectiviteit en de kwaliteit van de hulp te verbeteren. En zoals de minister heeft aangegeven is dit aantal van 36 eigenlijk nog te groot en zou zij het aantal graag verder terug brengen naar 30. Als de minister spreekt over een aantal van 30 landen, welke 6 partnerlanden zouden dan afvallen en waarom?

De minister heeft terecht vooral aandacht voor de effectiviteit van de hulp. In de Volkskrant van 15 maart 2005 stond een artikel over het testen van hulp. Een nieuw medicijn wordt ook niet op de markt gebracht zonder dat het uitgetest is. De universiteiten van Harvard en Berkeley testen samen met ICS, een kleine ontwikkelingsclub in Nederland, wat het effect is van hulp. Zij hebben onder andere in Kenia enkele hulpmethoden om de scholing van kinderen te bevorderen getest. Zij hebben op een aantal scholen gratis schooluniformen uitgedeeld, ontwormingspillen en schoolboeken verstrekt. Andere dichtbijgelegen scholen kregen deze hulp niet.

Uit de test blijkt dat het verstrekken van schoolboeken nauwelijks effectief is. Het bleek heel wat effectiever om kinderen 's ochtends een bordje pap te geven en gratis een schooluniform te verstrekken, maar de ontwormingspillen bleken het meest effectief. Hoe denkt de minister over dergelijke blinde evaluaties? Wordt ook door het ministerie eerst gekeken of de hulp effectief is of wordt hulp gegeven aan organisaties die er van overtuigd zijn dat ze goed doen, zonder op de effectiviteit te letten?

Naast de eerdergenoemde prioriteiten is de aandacht voor goed bestuur een belangrijke voorwaarde voor enerzijds vrede, veiligheid en stabiliteit en anderzijds duurzame ontwikkeling. Goed bestuur is nodig om gewelddadige conflicten te voorkomen, de rechtstaat te handhaven en te sterken, alsmede mensenrechten te bevorderen. Goed bestuur is ook het stimuleren van duurzame economische groei en de rechtvaardige verdeling daarvan. Voorts is in een globaliserende wereld goed bestuur op nationaal niveau van toenemend belang voor het functioneren van de internationale rechtsorde.

Nederland stimuleert de politieke betrokkenheid van overheden; dat blijkt onder andere uit de samenwerking sinds 1991 tussen het ministerie van Buitenlandse Zaken en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten op het gebied van gemeentelijke internationale samenwerking, GIS. In 2004 is voor het eerst de Gemeentelijke Samenwerking met Ontwikkelingslanden, GSO, geëvalueerd. Hoofddoelstellingen van het GSO-programma waren: versterking van het lokaal bestuur in ontwikkelingslanden en draagvlakverbreding in Nederland voor internationale samenwerking. Uit de evaluatie over de jaren 1997-2001 blijkt dat Buitenlandse Zaken vooral aandacht had voor de effectiviteit, terwijl de gemeenten vooral handelden op basis van overtuiging en het rechtmatig gebruik van de middelen benadrukken boven de effectiviteit daarvan. Per 1 januari 2005 heeft Buitenlandse Zaken de VNG een extra subsidie verstrekt voor de uitvoering van het nieuwe Goed Lokaal Bestuursprogramma. Dit programma richt zich op versterking van de menselijke capaciteit bij lokale besturen in achttien ontwikkelingslanden. Kan de minister aangeven op basis waarvan zij verwacht dat deze middelen nu wel effectief worden ingezet, gegeven het feit dat een coherent systeem van resultaatmeting bij de VNG ontbreekt, volgens de IOB-evaluatie?

Het is in september 2005 vijf jaar geleden dat de Millennium Verklaring is ondertekend. Alle 189 landen gaan zich actief inzetten om het leven in de arme landen te verbeteren. Het jaar 2005 zal in het teken staan van de tussentijdse evaluatie van deze doelstellingen. Het verheugt de CDA-fractie dat de minister zich met hart en ziel inzet om de doelstellingen te bereiken.

Zoals eerder opgemerkt, zal de aandacht van Nederland vooral uitgaan naar de allerarmste landen. Ondanks het feit dat er al veel ontwikkelingsgeld naar Afrika gevloeid is, liggen de allerarmste landen toch nog steeds vooral in Afrika. Zoals genoemd in de notitie Sterke mensen, zwakke staten is een van de hoofdzaken van de teleurstellende ontwikkeling in Afrika het gebrekkig functioneren van een aantal Afrikaanse staten. Dat is het resultaat van een koloniale erfenis, waarin Afrika door kunstmatige grenzen werd opgedeeld. Bovendien heeft het patronagesysteem nog steeds een verstikkende werking op de ontplooiing van een functionerende markteconomie. Daarnaast draagt het frequent voorkomen van ziekten en onderontwikkelde sociale voorzieningen bij aan het grote gebrek aan menskracht in het ontwikkelingsproces in Afrika. Daarbovenop is hiv/aids gekomen. Deze ziekte is inmiddels een enorme bedreiging voor de Afrikaanse ontwikkeling geworden. Maar zoals Jan van Laarhoven, directeur van de Eduardo Frei Stichting, tijdens de Afrikadagen op 8 en 9 april 2005 opmerkte: "Afrika is niet alleen een continent met enorme problemen, maar Afrika is ook een continent met een enorme culturele en religieuze rijkdom, waar wij veel van kunnen leren." Het is van belang dat we in overleg met de Afrikaanse landen tot een ontwikkelingsbeleid komen dat werkelijk bijdraagt aan de ontwikkeling van de Afrikaanse landen.

Gedurende deze Afrikadagen in april is intensief gesproken met de deelnemers uit Afrika over de thema's sociale relaties, veiligheid en migratie, ondernemen en ontwikkeling van capaciteit. Als rode draad kwam naar voren dat vooral echt luisteren naar de behoefte van de verschillende Afrikaanse landen van groot belang is. Ontwikkelingssamenwerking moet gebaseerd zijn op partnerschap. Het gaat om publieke gerechtigheid, om solidariteit, om rentmeesterschap en om gespreide verantwoordelijkheid. Deze uitgangspunten blijven wat het CDA betreft rechtovereind. Veranderingen in Afrika kunnen alleen door Afrikanen zelf teweeggebracht worden. Zij kennen de uitgebreide sociale relaties, die niet ophouden bij ons familiebegrip, zij kennen de lokale cultuur, zij kennen de religie. Het belang van ondernemerschap werd sterk benadrukt. Kleine ondernemingen zijn belangrijk om de economie te ontwikkelen. Daarbij kwamen twee belangrijke aandachtspunten naar voren: scholing en financiering. Mensen moeten worden opgeleid om banen te creëren en niet om banen te zoeken. Daarnaast is er behoefte aan hoger opgeleiden om leiderschap op zich te nemen. Ook in Nederland ontvangen studenten uit ontwikkelingslanden een opleiding, zodat zij in staat zijn om in hun eigen land een positieve bijdrage te leveren aan de ontwikkeling. Maar studenten die in Nederland een opleiding volgen, moeten zich regelmatig melden bij de IND en onmiddellijk bij afstuderen het land verlaten. Kunnen de universiteiten of hogescholen, al dan niet door bemiddeling van het Nuffic, niet verantwoordelijk worden gesteld voor deze studenten, zodat voor hen de toch zeer belastende gang naar de IND achterwege kan blijven? Is het niet gewenst dat studenten na hun afstuderen enige werkervaring opdoen? Waarom kan die werkervaring niet in Nederland worden opgedaan? Het mes snijdt dan aan twee kanten: de afgestudeerde doet werkervaring op en Nederland heeft nog enig profijt van de geleverde opleiding. Graag een reactie van de minister.

Het jaar 2005 is door de Verenigde Naties uitgeroepen tot het jaar van het Microkrediet. VN-secretaris-generaal Kofi Annan zei het aan het begin van het Jaar van het Microkrediet: "Microkrediet is geen liefdadigheid. Het is een manier om huishoudingen met lage inkomsten dezelfde rechten en diensten te verlenen waarover andere huishou dens ook beschikken. Het is de erkenning dat arme mensen deel van de oplossing zijn, niet het probleem. Het is een manier om ondernemingen te stimuleren, zodat gemeenschappen kunnen floreren." Microkrediet is een kleine lening, die mensen in staat stelt om een investering te doen om zo inkomensgenererende activiteiten op te starten. Echter aan een lening van slechts enkele dollars wil geen enkele bank beginnen; de verwerkingskosten zijn veel te hoog en wie garandeert dat het geld wordt terugbetaald? Wie arm is en toch wil lenen is aangewezen op lokale geldschieters, die gerust 80% rente vragen. De komst van een microkredietinstelling is dan een enorme verbetering; die vraagt doorgaans slechts 20% rente. In sommige landen komt microfinanciering om politieke of juridische en soms godsdienstige redenen slecht van de grond. Een ander zorgpunt is dat de eigendom vaak slecht geregeld is; in sommige landen kunnen vrouwen überhaupt geen eigenaar zijn van grond of onroerend goed.

Bovendien is het bijhouden van een administratie voor veel mensen een probleem. Daarnaast is een van de grootste belemmeringen het ontbreken van juridisch kader. Veel microkredietinstellingen hebben meer behoefte aan kennis over automatisering en management, over schade-, ziekte- en levensverzekeringen dan aan geld. Ook Nederlandse banken raken steeds meer geïnteresseerd in het verstrekken van microkrediet. Nederlandse commerciële banken en de overheid hebben hun krachten gebundeld in de Netherlands Financial Sector Development Exchange. Vanuit deze organisatie zullen ambtenaren en bankmedewerkers in ontwikkelingslanden mensen gaan trainen om de financiële sector te verbeteren. Kan de minister aangeven welke criteria worden gehanteerd om landen te helpen de financiële sector te verbeteren? Zoals eerder opgemerkt, werkt microfinanciering immers alleen in een eerlijke rechtsstaat. Zijn de commerciële banken niet vooral gedreven door hun streven naar winst? En als de winstgevendheid te lang uitblijft, blijven de banken dan investeren of loopt de continuïteit gevaar? Op welke wijze worden mensen geschoold in het bijhouden van een administratie?

De voorzitter:

Mijnheer Franken, kunt u afronden? U bent al bijna vijf minuten over uw spreektijd heen.

De heer Franken (CDA):

Ik zit met het probleem dat ik iemands taak heb overgenomen.

De voorzitter:

Daar heb ik al rekening mee gehouden.

De heer Franken (CDA):

Ik zal mijn bijdrage zo veel mogelijk inkorten. Ik beperk mij tot de vragen die ik namens mijn fractie aan de minister wil stellen en laat de toelichting achterwege. Ik hoop dat de minister er zo dan ook uitkomt.

Kan de minister aangeven of het lukt het Nederlandse of Europese beleid inzake internationaal milieubeheer en biodiversiteit te integreren in het beleid ten aanzien van duurzame armoedebestrijding? En zo ja, op welke wijze?

Ik had nog het nodige willen vragen over water, bijvoorbeeld of de aanleg van drinkwatervoorzieningen wel zo voorzichtig wordt aangepakt dat mensen niet vaak van de regen in de drup worden geholpen, zoals is gebleken in India. Ik wilde ook iets zeggen over het multilaterale handelssysteem, maar zal dat achterwege laten.

Kan de minister aangeven of Europa bereid is eventueel met minder harde euro's genoegen te nemen om de Doha-ronde te doen slagen, of moet de Europese onderhandelaar de hoge tariefmuren rond de Europese Unie verdedigen en zo veel mogelijk in stand houden? Kan de minister aangeven wat de consequenties zijn voor ons voedsel, inkomen en onze werkgelegenheid? Kan de minister ook aangeven wat zij met de motie van vorig jaar, die het CDA van harte heeft ondersteund, uit deze Kamer heeft gedaan?

Ik wil nog twee punten aanstippen. Vanwege de tsunami van vorig jaar december zijn veel mensen door een handicap getroffen. Wordt aandacht besteed aan de positie van gehandicapten? Ook worden wij geconfronteerd met de volgende paradox: enerzijds wordt geboortebeperking nagestreefd, anderzijds moeten kinderen daar voor de oudedagsvoorziening zorgen.

Tot zover. De heer Rabbinge heeft het een en ander gezegd over de besluiten van de G8. Ik sluit mij daar kortheidshalve bij aan. Ik wacht met belangstelling de antwoorden van de bewindslieden af.

De heer Pormes (GroenLinks):

Voorzitter. Mijn fractie heeft gekozen in haar bijdrage aandacht te schenken aan de problematiek van de falende staat. Hierbij zal ik vier hieraan gerelateerde uitstapjes maken: de Millennium Development Goals, de schuldenproblematiek, vrouwen en maatschappelijk draagvlak.

Ik ontkom er echter niet aan om eerst wat woorden te wijden aan Europa. Immers, het "nee" tegen de ingeslagen weg van verregaande samenwerking en integratie van Europa heeft ons op grotere afstand gezet van oplossingen voor een duurzame wereld. We zijn teruggeworpen op een systeem van vrijwillige samenwerking van onafhankelijke, soevereine staten die altijd "nee" kunnen blijven zeggen. Van een daadwerkelijke gezamenlijke aanpak van klemmende problemen zal, naar ik vrees, weinig terechtkomen.

Het duidelijke "nee" van de Nederlandse kiezers tegen deze Europese Grondwet noopt tot een herbezinning op de wijze waarop Europese samenwerking vorm en inhoud moet worden gegeven. Natuurlijk valt er van alles te zeggen over de uitslag. Als premier Balkenende een week voor het referendum van de daken schreeuwt dat hij voor gek staat als Nederland "nee" zegt, is dat niet tegen dovemansoren gezegd. Deze minst populaire premier aller tijden jaagt met zo'n uitspraak natuurlijk de neestemmers het stemhokje in. Als Zalm jaar in jaar uit klaagt over de hoge afdracht van Nederland aan de EU en nalaat te zeggen dat we decennialang netto-ontvangers zijn geweest, moet hij niet raar kijken als velen daaruit de conclusie trekken dat dan de stekker er maar eens uit getrokken moet worden.

Maar er zit een veel breder gevoel van onbehagen in het "nee": tegen de politieke elite, tegen de bureaucratie, tegen de dure euro. Het referendum was echter ook een uitlaatklep voor het "nee" van de xenofoben, de plat-nationalisten, de klagers.

Hoe moet het nu verder? Niet, zoals de regering nu doet, door via het "nee" alsnog haar gelijk proberen te halen door de Nederlandse afdracht omlaag te krijgen. Het positieve neveneffect van het referendum, het maatschappelijke debat dat over de EU is ontstaan, moet een vervolg krijgen. Het monomane eenrichtingsdenken zal losgelaten moeten worden en verschillende modellen over Europese samenwerking zullen in het publieke debat uitgewerkt moeten worden.

Rechtse partijen namen de tegenstem over door te pleiten voor een pas op de plaats en dus voor het huidige Europa. Rechts heeft belang bij de status-quo: een pas op de plaats is een pas op een rechtse plaats. Het CDA, de VVD en eurocommissaris Kroes willen dat we ons beperken tot het Europa van markt en munt, tot liberalisering en marktwerking. Deze rechtse toe-eigening van de tegenstemmen is niet echt geloofwaardig. Ik constateer echter dat zij daarmee verschillen van de stem van het CDA in deze Kamer.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. Is het de woordvoerder van GroenLinks ook opgevallen dat 45% van zijn kiezers "nee" heeft gestemd? Ik kan mij niet voorstellen dat die zich geïnspireerd hebben gevoeld door Wilders, Nawijn, nationalisme of xenofobie. Met andere woorden, zat er misschien ook enig verstand in de mensen die "nee" zeiden tegen dit Europa en "ja" tegen een andere Europese samenwerking? Nu lijkt het alsof rechts het referendum heeft gewonnen, maar volgens mij hebben de linkse stemmen, onder andere die van zijn aanhang, de doorslag gegeven.

De heer Pormes (GroenLinks):

Ik ben hier heel genuanceerd over. Maar het probleem is, en dat heeft u ook begrepen, dat tot nu toe alleen rechts heeft gereageerd op de uitslag van het referendum, en met name de rechtse tegenstemmers. Maar ik heb er geen moeite mee hoor, misschien sta ik hier iets anders in dan u. Ik verkoop namelijk geen Dash. Ik heb een middel in mijn schappen; als mensen dat willen kopen, is het goed, als ze het niet willen kopen, is dat ook goed. Dat betekent echter niet dat ik als overtuigd Europeaan door de tegenstem ineens van mijn geloof af ben.

De heer Kox (SP):

U noemde een waslijst van verschrikkelijke dingen die neestemmers hebben gemobiliseerd. Ik vroeg u alleen maar wat er met uw eigen stemmers is gebeurd, die andere redenen hadden om "nee" te stemmen.

De heer Pormes (GroenLinks):

Het merendeel heeft ons stemadvies gevolgd, toch?

De heer Kox (SP):

Ik vroeg u naar wat die anderen motiveerde, en 62% van de Nederlandse bevolking. Of doet dat er niet meer toe?

De heer Pormes (GroenLinks):

Daar heb ik al antwoord op gegeven.

De heer Van Gennip (CDA):

Voorzitter. De heer Pormes stelt "rechts" en christen-democratie gelijk. Ook zegt hij dat "dat CDA van de overkant" een pas op de plaats wil maken en het alleen maar over markt en financiën heeft. Die voorstelling van zaken is natuurlijk geheel bezijden de waarheid; kijk naar de traditie van de christen-democratie en naar de pogingen van dit kabinet om een antwoord te vinden op de vragen van de burgers ten aanzien van Europa.

De heer Pormes (GroenLinks):

Ik ben blij dat u dit hier in deze Kamer nuanceert, maar u zult dit toch ook aan uw geestverwanten moeten zeggen.

Links moet kiezen voor minder Europa, minder dwang tot liberalisering en marktwerking, minder regels die alleen maar het vrije verkeer van goederen en diensten dienen. Onderwijs, gezondheidszorg, hoogwaardige publieke diensten, openbaar vervoer en drinkwatervoorziening dienen gevrijwaard worden van marktwerking.

Links moet kiezen voor Europa als een sociaal, milieu- en vredesproject. Het moet in Europa een antwoord vinden op de geopolitieke realiteit, het belangrijk vinden om te streven naar checks en balances, nodig om de ongebreidelde Amerikaanse macht tegenwicht te bieden. Onlangs is zoiets weer gebleken toen de VS ongebreidelde voorwaarden stelden aan Kenia: hulp voor steun aan verdere ondermijning van het Internationaal Strafhof.

Welke conclusie trekt de regering nu uit de afwijzing van de grondwet? Ziet zij in dat de discussie en besluitvorming over de toekomst van Europa niet langer een elitair gezelschapsspel kan zijn? Ziet zij in dat het omlaag brengen van de Nederlandse afdracht een uiterst opportunistische vertaling van het "nee" is? Ziet zij in dat de grondwet in deze vorm een onbruikbaar vehikel is geworden? Kiest de regering voor die linkse agenda die ik heb genoemd, of voor de rechtse agenda? En als de regering kiest voor een herbezinning op de weg die de Europese samenwerking moet inslaan, welke ideeën heeft zij dan over de manier waarop dat in Nederland gestalte kan krijgen?

Het "nee" heeft ook gevolgen voor het beleid op wereldniveau. Die situatie is, helaas en tot mijn grote spijt, niet veel beter. Net zoals in het Europa van de neezeggers, zijn er ook problemen van wereldwijde aard die alleen maar kunnen worden opgelost als ze op wereldwijde schaal worden aangepakt, zoals het broeikaseffect, het gat in de ozonlaag, ongecontroleerde verspreiding van kernwapens, uitbraken van besmettelijke ziekten zoals SARS, massale ongeregelde migratiestromen en de wijdverbreide extreme armoede die aan veel van deze problemen ten grondslag ligt.

GroenLinks is een partij die voortkomt uit de beweging van internationale solidariteit. Een belangrijk kenmerk van deze solidariteit is het opkomen voor zwakkeren, slachtoffers van uitbuiting en onderdrukking. Dat betekent dat wij bereid moeten zijn om een deel van onze welvaart en verworvenheden prijs te geven. Daarvoor is ook een "ja" nodig voor een wereldwijd systeem, waarin nationale lidstaten een deel van hun soevereiniteit afstaan ten gunste van een soort mondiaal bestuur, met als kerntaak zorgen voor een veilige en rechtvaardige wereld voor iedereen. Wat wij in Den Haag niet kunnen oplossen, moet opgetild worden naar het hogere, in dit geval het wereldwijde niveau.

Voorlopig zitten we nog opgescheept met een mondiaal stelsel dat lijkt op een veelkoppig beest dat is gebaseerd op nationale staten die zijn vertegenwoordigd in internationale organisaties en ondertekenaar zijn van verdragen en conventies en/of deelnemen aan intergouvernementele conferenties, en participeren in subgroepen van landen als de G7 en G77. Daarnaast is er een complex van mondiale netwerken van NGO's, multinationale ondernemingen, religieuze organisaties en onderzoekers. Iedere deelnemer aan dit "mondiale bestuur" kan zich gemakkelijk verschuilen achter anderen en niemand wordt direct afgerekend. Hier moet verandering in komen. WTO, IMF en Wereldbank liggen al een tijd onder vuur, onder meer vanwege het ontbreken van legitimiteit in de besluitvorming; een groot aantal landen en het gros van de wereldburgers zijn immers amper vertegenwoordigd.

Over hervormingen van de VN is zeer veel geschreven en gesproken. Belangentegenstellingen en uiteenlopende visies zorgen ervoor dat er geen vooruitgang komt. Er is echter een lichtpunt: de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, Kofi Annan, heeft een indrukwekkend rapport geschreven: In larger freedom: towards development, security and human rights for all. Daarin doet hij concrete voorstellen om de Verenigde Naties te hervormen en een "effectief multilateralisme" te bevorderen. Er worden belangrijke voorstellen gedaan, zoals de versterking van het Internationaal Strafhof, de uitbreiding van de Veiligheidsraad, het instellen van een commissie voor vredesopbouw, een aanmerkelijke versterking van het VN-secretariaat en een nieuwe raad voor de rechten van de mens.

De heer Van Gennip (CDA):

Voorzitter. Het verbaast me in hoge mate dat de heer Pormes betoogt dat GroenLinks een product is van internationale solidariteit. De icoon van de wereldwijde groene beweging, Joschka Fischer, zie ik echter meewerken aan de halvering van de ontwikkelingshulp van de Bondsrepubliek. Ook zie ik hem als een sterke protagonist van de Wereldbank, het IMF, de WTO, allemaal instellingen die de heer Pormes zojuist aan het kruis nagelde.

De heer Pormes (GroenLinks):

Wij zullen dit inderdaad intern met hem bespreken, dat accepteren wij natuurlijk ook niet!

De heer Van Gennip (CDA):

Sinds wanneer is GroenLinks voorstander van dergelijke achterkamertjespolitiek? GroenLinks is toch voor transparantie? Ik had minstens een demonstratie in Berlijn verwacht!

De heer Pormes (GroenLinks):

Volgens mij maakt het CDA ook deel uit van een internationale club. Wij hebben in Europees verband de Europese Federatie van Groene Partijen. Natuurlijk zullen wij dit daarbinnen bespreken. GroenLinks is overigens niet hetzelfde als de Groenen in Duitsland, hoewel we geestverwanten zijn. We kunnen elkaar aanspreken en dat zullen we hierover ook zeker doen.

De heer De Graaf (VVD):

Voorzitter. Ik begon enthousiast te raken van het vlammende betoog van de heer Pormes over een nieuwe wereldorde, zoals die in zijn ogen eruit moet zien. Mag ik hem vragen of hij ook nog gaat uiteenzetten hoe die nieuwe wereldorde moet worden gerealiseerd zonder politieke elites en bureaucratie en of hij dat ook zal meenemen in zijn gesprek met de heer Fischer?

De heer Pormes (GroenLinks):

Ha, ha, ha! Ik ging al in op de hervorming van de VN. In het genoemde rapport wordt aardig tegemoetgekomen aan de vragen van de heer De graaf, evenals in het rapport van het High Level Panel. Veel van die voorstellen ondersteunen wij. Zij zullen een bijdrage leveren aan de hervorming van de VN en de besluitvormingskracht vergroten. Deze voorstellen kunnen ook worden gezien als antwoorden op het ernstig tekort van de internationale gemeenschap om veiligheid van mensen wereldwijd te garanderen. Daar gaat het per slot van rekening om.

In april heeft de regering de AIV verzocht haar op korte termijn te adviseren over onder andere deze voorstellen. Ik heb begrepen dat de regering de Kamer inmiddels heeft geantwoord. Kan de regering hierop terugkomen?

In zijn artikel in Foreign Affairs van mei/juni 2005 laat Kofi Annan enkele denkbeeldige bewoners van deze wereld vertellen wat in hun ogen de grootste bedreiging is van dit moment. Een New Yorkse bankier maakt zich grote zorgen over het internationale terrorisme. Een wees in Malawi heeft zijn ouders verloren aan aids. En een vrouw in Darfur is verkracht door gewapende militia en voelt zich niet veilig in haar eigen huis. Dat zijn drie verschillende visies op wat we het meeste moeten vrezen. Juist deze verschillen zijn in de optiek van Annan het grootste obstakel voor internationale samenwerking: landen gaan uit van hun eigen prioriteiten, waardoor een gezamenlijke aanpak van mondiale problemen amper van de grond komt. Annans artikel is een toelichting op het door mij eerder aangehaalde rapport. Naast de hervormingsvoorstellen bevat het rapport ook een uitgebreide agenda voor de geïntegreerde aanpak van de hedendaagse uitdagingen op het gebied van klimaatverandering, verwoestijning, verlies aan biodiversiteit, besmettelijke ziektes, terrorisme, proliferatie van vernietigingswapens, gewapende conflicten, geweld en schendingen van mensenrechten. Geen enkel land is in staat om zichzelf tegen al deze dreigingen te verdedigen en daarom is internationale samenwerking essentieel. Het is niet alleen een kwestie van liefdadigheid en internationale solidariteit, maar ook van eigenbelang. De mondiale problemen zijn bekend, de oplossingen zijn voorhanden, technische uitvoerbaar en financieel haalbaar. Kofi Annan vraagt aan de wereld om deze kans te grijpen en over te gaan tot actie. Maar de besluiten blijven tot op heden veelal steken in beloftes. Het ontbreekt aan brede politieke wil om op te treden.

De regering ondersteunt de benadering van de secretaris-generaal van de VN, waarin deze de rechten van het individu centraal stelt en de gedachte omarmt van Responsibility to Protect. Hierin wordt uitdrukking gegeven aan een mondiale gemeenschapszin, waarbij burgers bescherming mogen verwachten tegen een staat die hun rechten met voeten treedt of in gevallen waar falende staten niet bij machte of niet bereid zijn hen te beschermen. Deze mondiale gemeenschapszin vormt ook de basis voor een wereldwijde verantwoordelijkheid voor de burgers in falende staten. Maar de regering komt niet verder dan te benadrukken dat nog dit jaar vorderingen moeten worden gemaakt met regionale vredesprocessen, zoals in het Grote-Merengebied en de Hoorn van Afrika. Een kijkje op de kaart van falende staten levert geen fraai beeld op. In Afrika blijkt dat slechts 28% van de bevolking kan rekenen op effectieve bescherming door de staat. Ruim 614 miljoen mensen in Afrika en wereldwijd 2,3 miljard mensen leven in landen waar de staat in verschillende gradaties faalt. Mag ik de minister vragen wat haar inzet is om deze problematiek aan te pakken?

En wat betekent dit voor de Millennium Development Goals? 82% van de kinderen die geen basisonderwijs volgen, wonen in landen waar oorlog woedt of een fragiele vrede heerst. Hoe denkt de minister de millenniumdoelstelling van basisonderwijs voor alle kinderen in 2015, niet wereldwijd maar specifiek in deze landen te realiseren? Dit geldt ook voor een andere zeer belangrijke MDG, namelijk de halvering van de absolute armoede. Vorige week hebben wij kennis kunnen nemen van het jaarverslag van de EU. De regering en de EU zijn ontzettend enthousiast. De halvering van die armoede zou binnen handbereik zijn. De vraag is voor welke landen dit geldt. De economische groei in landen als India en China zorgen voor dit geflatteerde succes. Maar hoe ziet het beeld eruit als we deze landen niet meerekenen? Is het kabinet met mijn fractie van mening dat additionele inzet van middelen drastisch nodig is? Ik vraag dit zo expliciet, omdat het succes van het Nederlandse ontwikkelingsbeleid afhankelijk is van de mate waarin de vicieuze cirkel van geweld, armoede en falend bestuur wordt doorbroken. Dat zou fataal kunnen zijn voor het ontwikkelingsbeleid waarvan succes afhankelijk is gemaakt van het realiseren van de millenniumdoelstellingen in 2015.

Een beleid met betrekking tot falende staten is nodig. Dit moet een centrale plaats krijgen in haar buitenland- en ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. GroenLinks wil dat een geïntegreerd interventierepertoire, voorzien van een langdurig commitment wordt opgesteld, met daarmee verbonden beleidsmaatregelen. In de eerste plaats moeten nieuwe uitgangspunten gelden. De problematiek van falende staten moet worden gezien als een probleem van human security en niet van national security. Afghanistan en Irak zijn hiervan voorbeelden.

Niet het perspectief van "ons als natie" dient voorop te staan, maar het perspectief van burgers die recht hebben op bescherming; niet het verlenen van hulp dient centraal te staan, maar de verantwoordelijkheid om te voorkomen, om te verzoenen en weder op te bouwen. Het aanpakken van falende staten dient zonder geopolitieke beweegredenen plaats te vinden, vanuit objectief geformuleerde criteria, waarbij de zogenaamde "human security" centraal staat. Is de regering bereid hieraan tegemoet te komen?

Ten tweede moet een grondige analyse worden gemaakt van de oorzaken van een falende staat. Deze zijn weliswaar zeer divers, maar kennen enkele kenmerken: meestal economische tegenspoed, een conflict tussen de bestuursstructuur en de traditie en interne/externe factoren, zoals grondstoffenbezit of wapenhandel. De aanpak van een falende staat is dan ook zeer contextspecifiek.

Ten derde moet de coördinatie van de ondersteuning van falende staten bij de Verenigde Naties liggen, de meest neutrale mondiale organisatie. Ten vierde moet wishful thinking plaatsmaken voor concrete acties: het versterken en bindend maken van internationale randvoorwaarden voor het voorkomen van falende staten. Ik noem er zeven en nodig de regering uit om daarop in te gaan.

De certificering van alle potentiële conflict-tradegoederen wordt een verplichting voor toelating tot de Europese markt; daarmee bedoel ik de handel in diamanten, hout – alle niet-militaire goederen waarmee lokale oorlogseconomieën worden gefinancierd. Gedragsregels en minimumnormen voor internationale ondernemingen worden bindend en juridisch afdwingbaar: geen corruptie, respect voor mensenrechten, geen handel met rebellen en drugsbaronnen. Er komt een regulering van particuliere militaire ondernemingen, PMO's. De Europese Unie dient haar instrumenten van politieke dialoog, onder andere via verdragen en bilaterale contacten, veel serieuzer in te zetten op het voorkomen van falende staten. Nederlandse militaire inzet wordt gefocust op het voorkomen van falende staten in vredesmissies, evenals het aanpakken van gefaalde staten. Deze militaire presentie dient langdurig te zijn om een langjarige opbouw van een staat te kunnen ondersteunen. Nation- en statebuilding moeten niet worden gekoppeld aan een westers democratisch stelsel, een overgang naar een democratie dient gefaseerd te zijn, rekening te houden met de mogelijkheden en ingebed te worden in het systeem van het land zelf. Ook dienen meer middelen worden vrijgemaakt. De Nederlandse financiering van activiteiten voor het voorkomen van falende staten moet worden betaald uit zowel ODA- als non-ODA-middelen vanwege het belang voor de mensen daar en hier. Er moeten middelen voor ontwikkelingssamenwerking komen om de situatie in landen niet te laten verslechteren. Dit is geen effectieve hulp in het vooruitgangsdenken, maar mogelijk zeer effectieve hulp in het tegengaan van conflicten.

Wat stelt het kabinet hiertegenover? Dat valt te lezen in de brief van 11 maart, waarin het kabinet reageert op het uitstekende advies van de AIV/CAVV Falende Staten: een wereldwijde verantwoordelijkheid. Alhoewel het kabinet veel van de voorstellen onderschrijft, schiet zijn reactie op een aantal punten tekort. Het kabinet verwacht niet dat er overeenstemming wordt gevonden over een algemeen aanvaarde definitie van "falende staten". Daaruit trekt het kabinet de conclusie dat dit betekent dat in het beleid ten aanzien van falende staten altijd sprake zal zijn van een ruime mate van beleidsvrijheid, waarin politieke keuzes doorslaggevend zijn. Dit vraagt om een nadere uitleg. Misschien helpt het als de minister de Kamer inzicht kan bieden in welke politieke afweging nu het zwaarst weegt: is dat de manifeste onveiligheid die het bestaan en de ontwikkelingskansen bedreigt van miljoenen mensen die leven in falende staten, of is het de mogelijke bedreiging van burgers en bezittingen in het rijke Noorden door terrorisme, dat in falende staten een rijke voedingsbodem heeft?

De beleidsvrijheid die de regering neemt voor eigen politieke afwegingen leidt ertoe dat Nederlandse militairen wel in Irak en Afghanistan en niet in Darfur en Congo actief zijn. Het AIV/CAVV-advies stelt een nieuw paradigma voor bij de beleidsvorming van het Nederlands buitenlands beleid, namelijk dat voorkómen van het falen van staten en van de bijbehorende schade een groter netto-effect heeft dan verdere voortgang in op zichzelf stabiele staten. Een integrale afweging van Nederlandse belangen zou volgens dat paradigma moeten leiden tot een grotere inzet van middelen ter preventie van het falen van staten. De regering onderschrijft deze stelling niet. Het structureel voorkómen van het falen van staten is echter veelal onmogelijk, omdat volgens de regering zowel de volkenrechtelijke gronden als de politieke wil tot ingrijpen ontbreken. Tevens wijst zij erop dat de mogelijkheden om op effectieve wijze de structurele oorzaken van falen weg te nemen, beperkt zijn in staten die niet voldoen aan de basisvoorwaarden op het gebied van goed bestuur.

De fractie van GroenLinks heeft er behoefte aan om daar een aantal kanttekeningen bij te plaatsen. De beginselen van soevereiniteit van staten en van niet-inmenging in hun binnenlandse aangelegenheden mogen geen schutting vormen waarachter gemarteld en gemoord kan worden. De verwijzing naar het ontbreken van een rechtsgrond suggereert dat daarbij vooral wordt gedacht aan militaire preventie van het falen van staten. Het adviesrapport pleit nu juist voor de preventie van falende staten door het inzetten van een breed interventierepertoire, in samenwerking met civil society organisaties en de private sector, zodat de inzet van militaire middelen zo mogelijk voorkomen kan worden. Evenals de High Level Panel, het adviesorgaan van Kofi Annan, zeggen wij het volgende: indien goede argumenten bestaan voor een preventieve militaire actie, ondersteund door deugdelijke bewijzen, dan moet de kwestie voor de Veiligheidsraad worden gebracht; die bepaalt uiteindelijk welke actie passend is. Verder moeten er geen unilaterale preventieve acties komen die de mondiale balans en de norm van non-interventie in gevaar brengen. De Veiligheidsraad kan ook altijd preventief, "pre-emptive", ingrijpen als de internationale vrede en veiligheid worden bedreigd. Dat kan als de Veiligheidsraad veel proactiever op gaat treden als deze dreigingen worden gesignaleerd. Alleen bij genocide laten wij de "right to intervene" prevaleren boven het recht op soevereiniteit van individuele lidstaten. De Genocideconventie is hierover glashelder. De Veiligheidsraad moet handelen als genocide wordt geconstateerd. Maar de wereld verandert. We moeten bereid zijn een stap verder te gaan. Bij gruwelijke misstanden zoals in Darfur en Congo moet de "responsibility to protect" als leidraad gelden. Het ontbreken van politieke wil om niet in te grijpen in falende staten betekent natuurlijk geen rem op het vermogen om alternatieven te ontwikkelen. Zo kan een strategie worden ontwikkeld in samenwerking met gelijkgestemde landen. Hoe ligt het politieke draagvlak in de EU? Wie ligt dwars en wie niet? Eerlijk gezegd begrijp ik het niet als politieke wil ontbreekt; iedereen weet toch dat de gevolgen van dat falen van staten vaak ook burgers treffen die daarbuiten leven, dat grensoverschrijdende effecten de regionale stabiliteit en veiligheid in gevaar brengen, dat het bestuursvacuüm in een falende staat een aanzuigende werking heeft op criminele netwerken in de regio, dat het vaak leidt tot een bloeiende wapenhandel en conflict trade. Zelfs fungeren zij als uitvalsbasis voor terroristische netwerken, die hun invloed in beginsel over de gehele wereld kunnen doen gelden. De "gastvrijheid" die het Taliban-regime in Afghanistan bood aan Osama bin Laden en zijn Al-Qa'ida-beweging vormt in dit verband een bittere les. Het is dan ook bijna logisch dat er een heel ruime steun is voor de politieke wil om te werken aan die falende staten. Ook moet het voor het kabinet mogelijk zijn om anderen daarvan te overtuigen. Immers, een stabiele wereld met verantwoordelijke en effectieve soevereine staten is de beste omgeving voor het bevorderen van economische belangen, het handhaven van de internationale rechtsorde en het bestrijden van criminaliteit, ziekten, milieuschade en terrorisme. En daarmee is het eigenbelang het beste gediend.

De regering meent ook dat de mogelijkheden om op effectieve wijze de structurele oorzaken van falen weg te nemen, in staten beperkt zijn. Zij voldoen namelijk niet aan de basisvoorwaarden op het gebied van goed bestuur. Ook andere sprekers hebben het net over dat goed bestuur gehad. Een wezenskenmerk van falende staten is evenwel de afwezigheid van bestuur. Het is dus ook inherent aan de problematiek van falende staten. Hoe wil de regering dan bijdragen aan het creëren van optimale voorwaarden voor het versterken van de effectiviteit en legitimiteit van overheden in die landen? De Amerikaanse econoom Jeffrey Sachs schrijft in zijn rapport "Investing in Development" dat elke internationale of nationale strategie om bijvoorbeeld de millennium development goals te realiseren, ook moet focussen op conflictpreventie en daarmee dus ook op zwakke of falende staten.

In een donorgemeenschap kunnen onze eigen medefinancieringsorganisaties, maar ook de SNV en hulporganisaties met hun lokale partners, internationale maatschappelijke organisaties, vakbeweging, religieuze instituties en het bedrijfsleven een rol spelen in falende staten. Dat is van groot belang, want zij zien wel mogelijkheden om die doelstellingen te bereiken. Het verdient dan ook aanbeveling om al deze actoren zitting te laten nemen in een op te richten raad voor buitenlands beleid. Voor nationale sociaal-economische kwesties kennen wij in Nederland allerlei overlegcircuits, zoals de Raad van de Arbeid en de Sociaal-Economische Raad, maar op het terrein van het buitenlands beleid bestaat niet eens een afgezwakte variant van een dergelijk overleg. De oprichting van een raad voor het buitenlands beleid zou een interessant initiatief kunnen zijn. Op deze wijze worden burgers er indirect bij betrokken welke richting het buitenlands beleid opgaat. Zijn de bewindslieden bereid, dit in overweging te nemen?

De regering steunt de algemene oproep van de secretaris-generaal tot verdergaande schuldverlichting, maar zij beperkt zich tot landen met een goed begrotingsbeleid en prudent schuldbeheer. Daar is zeker wat voor te zeggen, maar het biedt niet altijd een oplossing. Wat zijn evenwel de alternatieven? Met welke andere middelen denkt de minister in landen met een slecht begrotingsbeleid te werken aan de MDG's? Schuldverlichting is een van de middelen die het kabinet inzet om meer financiële armslag te realiseren om zodoende de MDG's te halen. Het kan toch niet zo zijn dat de bevolking wordt gestraft voor de slechte boekhouding van het landsbestuur? In dit licht zijn wij, met enige reserve, verheugd over het bereikte resultaat in de G7. Ik ga hier niet verder op in omdat de heer Rabbinge hier al in goede termen zijn oordeel over heeft gegeven. Ik wil wel stellen dat het akkoord, ondanks alle pluspunten, niet ver genoeg gaat. Veel landen die kwijtschelding nodig hebben om de millenniumdoelen te bereiken, vallen namelijk buiten de boot. Bangladesh bijvoorbeeld doet niet mee. Dit land, waar de helft van de bevolking onder de armoedegrens leeft, betaalt jaarlijks zo'n 650 mln. dollar aan rente en schuldaflossing. Ook landen als Cambodja en Kenia worden niet van hun schulden verlost, terwijl zij onvoldoende middelen hebben om te investeren in de eigen bevolking. Van een historische doorbraak, zoals de G7 claimt, lijkt mij dan ook geen sprake.

Wij zijn blij dat het Nederlands Platform Millenniumdoelen de minister voor Ontwikkelingssamenwerking vijf bruikbare suggesties heeft doen toekomen. Het platform suggereert dat Nederland de voortrekkersrol die het op het terrein van internationale samenwerking heeft, verder moet verdiepen. Ook pleit het voor een snellere realisatie van de ODA-norm van ten minste 0,7% van het bnp door landen die deze norm nog niet halen, de realisatie van alternatieve financieringsbronnen, zoals een verplichte kerosinebelasting, het opschonen van de hulp, extra schuldvermindering gefinancierd boven op het ODA-budget en het voorkomen van nieuwe onhoudbare schulden. Volgens mij zijn dit heel bruikbare suggesties. Ik vraag de minister dan ook om deze suggesties over te nemen.

Terwijl in sommige delen van de wereld vrouwen zich meer dan ooit kunnen ontplooien, zijn er grote gebieden waar het geweld eerder lijkt toe te nemen dan te verminderen. Dit geldt met name in falende staten. Oorlog is volgens het gangbare beeld in eerste instantie een mannenzaak. Mannen zijn soldaat, trekken ten strijde en sneuvelen vervolgens al dan niet heroïsch op het slagveld. Dat gedurende een oorlog of een gewapend conflict vrouwen net als mannen een direct doelwit kunnen zijn, is minder algemeen bekend. Systematische verkrachting van vrouwen behorend tot de "tegenpartij" is vaker wel dan niet een onderdeel van oorlogvoering. Voorbeelden hiervan zijn de oorlog in het voormalig Joegoslavië en de gewapende conflicten in Rwanda, Sierra Leone, Darfur en Congo. Dergelijke verkrachtingen worden vaak gezien als iets wat nou eenmaal bij oorlog hoort, terwijl er in werkelijkheid sprake is van het doelbewust gebruiken van een wapen dat gericht is op het vernietigen van de vijand. Systematische verkrachtingen hebben als inzet om de samenleving te ontwrichten en de bevolking te demoraliseren. Zij kunnen zelfs gezien worden als methode van etnische zuivering en als een onderdeel van genocide.

Daarnaast is er in tijden van oorlog vaak sprake van een ineenstorting van de maatschappelijke orde waardoor mechanismen die vrouwen moeten beschermen tegen geweld, wegvallen. Dit is onder andere zichtbaar in vluchtelingenkampen waar alleenstaande vrouwen een groot risico lopen om slachtoffer te worden van seksueel geweld omdat zij door mannen als algemeen bezit worden beschouwd. In december vorig jaar heb ik het voorrecht gehad om samen met acht vrouwen van de multireligieuze organisatie Vrouwen voor Vrede een aantal vluchtelingenkampen op de Molukken te bezoeken en met vrouwen en overheidsdienaren te spreken. Ook daar heeft, weliswaar op kleine schaal, geweld tegen vrouwen plaatsgevonden. Het aantal ongewenste zwangerschappen in Ambon is schrikbarend toegenomen. Veel van deze zaken worden door politici en bestuurders gebagatelliseerd, met als gevolg dat er maar weinig aandacht voor is.

Aan al dit afschuwelijke geweld, of het nou in Afrika of in andere delen van de wereld plaatsvindt, moet een einde aan komen. Ik vraag de minister en mijn collega-Kamerleden om zich uit te spreken voor steun aan maatregelen en voorzieningen die onder andere door Women's Initiative for Gender Justice zijn voorgesteld. De organisatie bepleit de aanstelling van een gender legal advisor. Deze functie, die overigens gemandateerd is in het Statuut van Rome, zal moeten worden bekleed door een expert op het gebied van gender based and sexual violence, GBSV, die de taak heeft om aanklagers te assisteren bij het effectief aanpakken van zaken waarbij sprake is van seksueel geweld. Het aanstellen van een gender legal advisor bij het Internationale Strafhof zal bijdragen aan het effectueren van het mandaat van het Statuut van Rome en ook aan het onderzoek naar en begrip van historische patronen van geweld tegen vrouwen, hetgeen voor het proces van groot belang is. Het zou daarom goed zijn als de Nederlandse regering zich als een van de States Parties van het Statuut van Rome zou inzetten voor de aanstelling van een gender legal advisor bij het ICC. Verder dient de regering zich sterk te maken voor het instellen van een States Parties subcommissie, die zich speciaal toelegt op het monitoren van de implementatie van gender mainstreaming in het ICC. Ook hiervoor zou Nederland zich als een van de States Parties kunnen inzetten. Verder verdient de bescherming van getuigen en slachtoffers van seksueel geweld in die gebieden aandacht, met name tijdens het gerechtelijk vooronderzoek. Mag ik op instemming rekenen van het kabinet?

In toenemende mate wordt in het publieke debat gevraagd naar de besteding van ontwikkelingsgelden, of het nu de reguliere programma's betreft of noodhulp. Burgers twijfelen, maken zich zorgen. Vaak zijn deze zorgen niet helemaal terecht, maar dat neemt niet weg dat wij deze kritiek serieus moeten nemen. Onderzoek naar de besteding van hulpgelden blijft geboden, want daaruit kunnen wij lessen trekken voor de toekomst. Er gaat veel geld om, maar er wordt nog maar weinig gedaan om de effectiviteit openbaar te maken. Neem nu de € 35 mln. voor de Molukken. Voor een groot deel loopt dit via internationale hulporganisaties, de EU en de UNDP. Uit mijn gesprekken met lokale en provinciale bestuurders, maatschappelijke organisaties en dorpsraden is echter niet gebleken op welke wijze deze gelden zijn besteed en met welk resultaat. Met hen is nauwelijks overleg gevoerd. Zij verzekeren mij overigens dat zij geen aanwijzingen hebben dat het geld niet goed zou zijn besteed; het is alleen niet te controleren.

Veel meer zorg wordt geuit door lokale organisaties. Zij hebben inmiddels besloten om een eigen evaluatieonderzoek te doen, maar ik vind dat wij onze eigen verantwoordelijkheid moeten nemen. Wij moeten willen weten op welke wijze het maatschappelijk middenveld betrokken is bij de besteding aldaar, in hoeverre dit geleid heeft tot versterking van de civil society, hoe de slachtoffers de hulp hebben ervaren, in hoeverre donororganisaties en lokale partners een code of conduct hanteren en op welke wijze aandacht is besteed aan de specifieke positie van vrouwen? Waarom lukt het organisaties als Cordaid, Novib en het Rode Kruis wel om op deze vragen een helder antwoord te geven? Het gaat dan om allemaal relevante en belangrijke zaken die bruikbaar zijn voor de huidige inzet van noodhulp, zoals na de tsunami en in Darfur, en de toekomstige inzet ervan. Doel moet zijn verbetering van ons noodhulpbeleid. Ik vraag de minister, ons alsnog toe te zeggen met een dergelijk onafhankelijk onderzoek te komen. Verder dient kritisch te worden gekeken naar afstemming van beleid tussen donorlanden en organisaties in de landen waar zij actief zijn. In bijvoorbeeld Burkina Faso zijn relatief veel donorlanden en organisaties, hetgeen leidt tot veel formulieren, rapportages en overleg met het bestuur. Kortom, er wordt ontzettend veel beslag gelegd op de schaarse bestuurscapaciteit van het land. Dit is niet goed. Ze moeten ook nog het land besturen en voldoen aan de eisen van goed bestuur. Welke afspraken kunnen er gemaakt worden tussen bijvoorbeeld de Europese landen, maar ook nationaal tussen de hulporganisaties? Op zijn minst moet het mogelijk zijn om te komen tot spelregels tussen de Europese landen en hun ontwikkelingsorganisaties.

Soms schiet het beleid door de drang om te presteren, door. De medefinancieringsorganisaties worden belast met een behoorlijke bureaucratische rompslomp die het gevolg is van verslaglegging die nodig is voor jaarverslagen die DRAM en SMART moeten zijn. Resultaten zijn van groot belang, transparantie en inzichtelijkheid eveneens. De belastingbetaler heeft het recht te weten hoe en op welke wijze zijn euro's worden besteed, maar het moet wel in een juiste balans staan. Kunt u ons er een indruk van geven hoeveel tijd en geld de mfo's kwijt zijn aan het bijhouden van meetbare resultaten? Ik vind het al een behoorlijke vooruitgang dat de mfo's naast de verslaglegging ook informatie geven over wie de lokale partners zijn en welke programma's door hen worden uitgevoerd. Daarmee vergroot je de transparantie en de toegankelijkheid voor de bevolking. Mag ik de minister vragen of dit voor alle organisaties die geld van haar ontvangen, geldt?

Wij willen veel. Ons idealisme gaat ver. Wij mogen niet dezelfde fout maken als bij het Europees referendum. Voor een effectief mondiaal beleid is instemming nodig van de bevolking. De les van het "nee" is dat heel hard gewerkt moet worden aan de broodnodige maatschappelijke instemming. Er moet nagedacht worden over de huidige inrichting van ons beleid inzake versterking en verbreding van maatschappelijk draagvlak voor internationale samenwerking en mondiale vraagstukken. Zo kan erover gedacht worden om een deel van de middelen te decentraliseren, zodat ook lagere overheden meer zeggenschap en verantwoordelijkheid krijgen. Het is bekend dat vele organisaties vragen om meer geld voor draagvlakversterking. Misschien is dat wel wenselijk, maar het is ook mogelijk om met bestaande middelen meer te genereren. De VNG heeft de gemeenten een vrijblijvend advies gegeven om ongeveer een halve euro per inwoner te reserveren op de begroting. De minister zou er vervolgens toe kunnen overgaan om de gemeenten die dit doen, te belonen met een verdubbeling. Dat idee kan leiden tot meer betrokkenheid van gemeenten, meer middelen en een groter draagvlak.

GroenLinks maakt zich ook zorgen over de charitatieve markt. Het marktaandeel van de organisaties die zich bezighouden met fondsenwerving ten behoeve van internationale hulp, loopt terug. Het marktaandeel zou al met bijna 20% zijn gedaald. Daarbij doel ik niet op acties zoals in het kader van de tsunami. Is het in dit licht evenwel nog reëel om van organisaties een grote eigen bijdrage te vragen? Wij moeten uitkijken dat de veelheid aan fondsenwervingsacties van ontwikkelingsorganisaties niet tot verhoogde irritatie gaat leiden. Dit kan namelijk tot gevolg hebben dat het eerder tot afbreuk dan tot versterking van het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking leidt. Wat denkt de minister hieraan te doen?

Ik kom op mijn laatste punt, het buitenlandbeleid. Hoe men het ook wendt of keert, de geopolitieke veranderingen van het laatste decennium kunnen niet zonder gevolgen blijven voor het Nederlands buitenlands beleid. Alleen bij de heer Van Gennip hoor ik een pas op de plaats, als het gaat om het uitbannen van kernwapens. Hij had het over de Koude Oorlog en onderhandelingen veertig jaar geleden, maar daarin zie ik geen verandering.

De heer Van Gennip (CDA):

Weet de heer Pormes wel hoeveel kernwapens er de afgelopen tien tot vijftien jaar aan deze kant van de wereld zijn afgeschaft?

De heer Pormes (GroenLinks):

Wat ik wel weet, is dat altijd systematisch en consistent is geweigerd om te zeggen of er in het Koninkrijk der Nederlanden kernwapens liggen opgeslagen. Dat wordt ontkend en men wil daar ook niet op ingaan, maar wij weten het wel. Mijn punt is evenwel dat er geopolitieke veranderingen zijn en dat het niet meer een kwestie is van de Koude Oorlog tussen Oost en West. Het is volstrekt buiten de realiteit om in Nederland kernwapens op te slaan. Ik begrijp dat niet.

De heer Van Gennip (CDA):

Stel dat er in Nederland kernwapens zouden zijn, dan lost het op dit moment verwijderen daarvan zonder dat dit in het kader van een multilateraal perspectief gebeurt – zie wat de voormalige Sovjet-Unie de laatste jaren gedaan heeft aan nucleaire ontwapening en wat er in West-Europa gebeurd is – niets op ten aanzien van een nieuwe nucleaire dreiging.

De heer Pormes (GroenLinks):

Zo blijven wij gevangen in een vicieuze cirkel.

Het Nederlandse buitenlandse beleid lijkt een beetje op een optelsom van verdragen, Grondwet en moties. Met het beleid moet meer gestreefd worden naar checks en balances tegen de hegemonie van de Verenigde Staten. Dat moet gedaan worden door veel meer tegenspel te bieden via de multilaterale weg en de Europese Unie, alhoewel het laatste een beetje moeilijk begint te worden. Ik wil niet uitgebreid ingaan op het beleid van de VS, maar ik wil wel twee kwesties aan de orde stellen waar de minister echt wat tegenover moet stellen. Mijn eerste punt – dit is reeds eerder als voorbeeld genoemd – is het Amerikaanse beleid om het Internationaal Strafhof consequent te ondermijnen. De VS zegt bijvoorbeeld tegen Kenia dat het geen hulp krijgt, tenzij het bereid is om te tekenen tegen het Strafhof. Dat kan echt niet, daar moet de minister echt iets tegen ondernemen. Wat denkt hij verder van de ondermijning van het klimaatverdrag? Ik verwijs naar een artikel in Trouw van 9 juni met als kop "Olie-industrie zit op schoot bij Bush". Waar het op neerkomt, is dat Exxon het beleid bepaalt en niet president Bush.

Sinds de aanslagen van 11 september is het publieke debat over democratisering in de regio Midden-Oosten wereldwijd opgelaaid, mede omdat er een verband lijkt te bestaan tussen mondiale veiligheidsvraagstukken, zoals terrorisme, gewapend religieus fundamentalisme en het gebrek aan democratie in het Midden-Oosten. Hoe denkt de minister het democratiseringsproces daar te steunen? Wat kunnen wij wel of niet doen en wat moeten wij eigenlijk willen in dit verband?

Ik mag ten slotte aandacht vragen voor Syrië. Een paar weken geleden heb ik hier een delegatie van Syrische Koerden mogen ontvangen. Wij hadden een uitermate constructief gesprek, waarin zij hebben gepleit voor verdergaande democratisering van Syrië en eerbiediging van de mensenrechten, zoals het recht op eigen taal en culturele identiteit. Zij spraken hun zorgen uit over de ontvoering van hun geestelijk leider Machouk. Deze man heeft nog onlangs Nederland bezocht en heeft gepleit voor naleving van mensenrechten en steun voor democratische waarden. Deze man is doodgemarteld. Gelijkertijd neemt de onderdrukking van de Koerden in eigen land toe. Dit is niet acceptabel en ik vraag de minister van Buitenlandse Zaken, deze kwestie in Europees verband aan de orde te stellen en de gesprekken over een eventueel te sluiten associatieverdrag op te schorten. Ik neem aan dat hij de ambassadeur van Syrië heeft ontboden.

Voorzitter. Veel vragen, veel opmerkingen, voor een deel instemming met het beleid, maar ook veel kritiek. Ik dank de bewindslieden voor hun aandacht en zie de beantwoording met bijzondere belangstelling tegemoet.

De heer De Graaf (VVD):

Mevrouw de voorzitter. De VVD-fractie heeft met belangstelling kennisgenomen van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in de vernieuwde opzet. Beoogd zijn een betere aansluiting op de prioriteiten van het buitenlandbeleid, meer resultaatgerichtheid en een grotere toegankelijkheid. Vooral het laatste is van belang voor hen, die zoaIs wij in deze Kamer, geen dagelijks werk maken van buitenlandse zaken en ontwikkelingssamenwerking. De toegankelijkheid en leesbaarheid van de begroting zijn onmiskenbaar verbeterd: het aantal beleidsartikelen en daarmee het aantal algemene doelstellingen is gedaald van vijftien naar acht, het aantal operationele doelstellingen is verminderd van 95 naar 34, het aantal pagina's van de begroting is afgenomen met circa 100, al mag het aantal pagina's van de minister van Financiën kennelijk nog wat minder zijn.

Chapeau tot zover, want ik weet uit ervaring hoeveel inspanning het vergt om een begroting verregaand te transformeren en te vereenvoudigen met ten minste behoud en, als het kan, verbetering van kwaliteit. Of ook de mogelijkheid tot sturing op hoofdlijnen is verbeterd, zoals de bewindslieden stellen, valt nog te bezien. Die is immers van veel meer afhankelijk dan van het door ons land gevoerde en te voeren beleid, geplaatst als het is in een mondiale context. Veelzeggend in dit verband zijn passages in de begroting als: "Er geldt in de meeste gevallen dat Nederland op het internationale toneel slechts een van de vele actoren is, waardoor Nederland voor de realisatie van doelstellingen slechts indirect verantwoordelijk is." En: "De relatie tussen door Buitenlandse Zaken uit te voeren activiteiten en te behalen resultaten is vaak een plausibele in plaats van een causale."

Hier ligt, zo lijkt het, het eeuwige dilemma voor een land als Nederland bij het geven van vorm en inhoud aan zijn buitenlandbeleid in het algemeen en aan zijn beleid op het gebied van ontwikkelingssamenwerking in het bijzonder. Is het ook niet juist dit dilemma, dat steeds weer aanleiding geeft tot discussie over de mate van onze financiële inspanningen op het terrein van ontwikkelingssamenwerking? Wat hier ook van zij, het is tegen deze achtergrond dat wij het beleid hebben te beoordelen, al zou ik deze twee ministers van CDA-huize ter bemoediging willen herinneren aan het gezegde: waar een (politieke) wil is, is een weg!

Nederland heeft een ideaal: een veilige, rechtvaardige en vreedzame wereld zonder armoede, aldus de openingszin van de beleidsagenda van de bewindslieden. De heer Franken haalde deze zin ook al aan. Een ideaal, dunkt ons, dat iedere wereldburger het hoogst in zijn vaandel zou moeten voeren! Bij verdere bestudering van de beleidsagenda en overige relevante beleidsdocumenten lijkt de volgorde van begrippen in de formulering van dit ideaal steeds meer betekenis te krijgen. Het gaat om veiligheid, rechtvaardigheid (of rechtsstatelijkheid), vrede en armoede, in deze volgorde. Mogen wij hieruit opmaken, dat de bewindslieden in toenemende mate de realisering van veiligheid, rechtsstatelijkheid en vrede als conditiones sine qua non beschouwen voor een effectieve bestrijding van armoede en alle daaraan gerelateerde problemen? Zo ja, wat betekent dat dan voor de tijdsvolgorde van onze inspanningen en de inzet van onze financiële middelen? Is de begroting voldoende flexibel om op korte termijn tot een andere prioritering van budgetten te komen? Wordt de noodzaak om te komen tot een herdefiniëring van ODA- en non-ODA-middelen hiermee niet extra urgent? Gaarne vernemen wij de opvattingen van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking hierover, waarbij wij verwijzen naar de schier uitzichtloze discussie aan de overzijde van het Binnenhof over vervuiling (niet mijn term, maar een term die daar is gebruikt) van het Ontwikkelingsbudget.

Ronduit alarmerend is de waarschuwing van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, Kofi Annan, in een op 2 juni jl. verschenen rapport, dat de millenniumdoelstelling om tegen 2015 de verdere verspreiding van hiv/aids te stoppen, niet zal worden gehaald als de wereldleiders niet meer inspanningen leveren. Laat staan, dat het lukt de ziekte dan terug te dringen, In plaats van doelstellingen te formuleren, moeten de wereldleiders nu beslissen hoe deze te halen, aldus de secretaris-generaal. Aan ons zal het niet liggen, zouden wij met een blik op de begroting kunnen stellen. Onze bijdrage aan de bestrijding van hiv/aids wordt immers verdubbeld van € 135 mln. naar € 270 mln. per jaar in 2007. Wat wel weer schrijnend duidelijk wordt, is dat onze inspanning een druppel op de gloeiende plaat blijft, indien anderen hun beloftes niet nakomen. Vergen deze alarmerende berichten een hernieuwde inzet van Nederlandse zijde, zo vragen wij de minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Het kan en mag toch niet zo zijn, dat de wereldgemeenschap het laat afweten in een strijd die door de secretaris-generaal van de Verenigde Naties de grootste uitdaging van onze generatie wordt genoemd?

In dezelfde lijn van achterblijvende inzet en prestaties ligt de zorg van mijn fractie over in OESO-verband de overeengekomen 0,7%. Het is wrang te moeten constateren, dat het volume van de bijdragen van de lidstaten qua groei omgekeerd evenredig lijkt aan de omvang van de wereldproblematiek, uiteraard de goede lidstaten niet te na gesproken. Graag vernemen wij van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking of er in de 0,7%-discussie in OESO/DAC-verband nog enig perspectief aan de einder gloort. De neiging in de Tweede Kamer om in dit verband te grijpen naar het middel van "name and shame" of "name and blame" is nog te begrijpen, even los van de vraag of het iets uithaalt, maar dit geldt wat mijn fractie betreft uitdrukkelijk niet voor pleidooien om als Nederland dan ook maar een tandje lager te zetten. Dat zou bovendien niet stroken met de steun die ontwikkelingssamenwerking nog altijd geniet in brede lagen van de bevolking, blijkend niet alleen uit onderzoeken terzake, maar meer nog uit de reactie op wereldschokkende gebeurtenissen. Nog onlangs werd dit duidelijk uit het collectieve gevoel van medeleven met de slachtoffers van de tsunami, het algemene besef van urgentie voor wat betreft de hulpverlening en de grote offerbereidheid in de vorm van financiële steun. En de geschiedenis leert ons, dat hier geen sprake is van een incident.

Wat opvalt, is dat natuurrampen (in internationale termen non-man-made disasters) aanleiding geven tot spontane uitingen van medeleven, die "slechts" gekanaliseerd behoeven te worden. Bij humanitaire rampen (man-made disasters) blijken de Samenwerkende Hulpverleningsorganisaties aanzienlijk meer moeite te hebben om de bevolking tot massale steun te bewegen. De schuldvraag lijkt aanvankelijk bepalend voor het geefgedrag van de burger, terwijl in beide situaties ontegenzeglijk sprake is van grote aantallen onschuldige slachtoffers.

De heer Kox (SP):

U sprak over de ramp aids die ons overkomt. Je kunt zeggen dat dit een soort natuurramp is, maar deze ramp is ook man-made in die zin dat volgens Kofi Annan een van de redenen waarom wij de millenniumdoelstellingen niet gaan halen, de afwezigheid is van het beschikbaar stellen van medicijnen die er allang zijn. In het allerbeste geval zullen die middelen pas in 2010 ter beschikking worden gesteld, terwijl men die overal in elke farmaceutische fabriek zo zou kunnen maken. Maakt dat mensen niet cynisch? Denken zij niet: wij hebben die middelen en zouden die kunnen geven, maar doen dat pas in 2010 en laten tot die tijd mensen creperen? Moedigt dat niet het cynisme in mensen aan in plaats van het altruïsme?

De heer De Graaf (VVD):

Dat zou heel goed kunnen, mijnheer Kox. Ik heb overigens de tegenstelling non-man-made en man-made gebruikt als grof onderscheid tussen natuurrampen aan de ene kant en humanitaire rampen aan de andere kant. Het is ontegenzeglijk waar dat er ook natuurrampen zijn die een man-made oorzaak hebben. Bij de geefbereidheid van de Nederlandse bevolking op dit punt gaat het er vooral om of er enigermate sprake is van verwijtbaarheid, bijvoorbeeld aan de overheden van de landen waarin rampen gebeuren. Ik kom nog over Darfur te spreken. Die mogelijke verwijtbaarheid lijkt een belangrijke invloed te hebben op de geefbereidheid van de bevolking in Nederland. Dat zal ongetwijfeld in andere landen niet anders zijn. Deelt de minister voor Ontwikkelingssamenwerking onze indruk? Zo ja, zou dan eerdere en ruime voorlichting van overheidswege over crisisgebieden en dreigende humanitaire rampen niet op haar plaats zijn? Een proactieve opstelling in dezen kan wellicht leiden tot vergroting van het draagvlak onder de bevolking. Vaak vertellen wij achteraf wat er is misgegaan. Als wij de bevolking eerder op de hoogte kunnen brengen van wat dreigt en wat de gevolgen van die dreiging kunnen zijn, zal de bereidheid om bij te dragen wellicht groter worden.

Sprekend over het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking, vraag ik nog aandacht voor een tweetal onderwerpen, te weten gemeentelijke internationale samenwerking en een nieuw medefinancieringsstelsel. De tijd dat gemeentebesturen niet verder keken dan de eigen gemeentegrenzen ligt ver achter ons. Europa en de mondialisering hebben zowel de burger als de bestuurder de blik over de landsgrenzen doen richten. Het is zelfs zo, dat burgers tegenwoordig een reactie van hun gemeentebestuur verwachten bij ingrijpende gebeurtenissen op het Europese toneel en het wereldtoneel. Waar het gaat om gemeentelijke internationale samenwerking is de aandacht van gemeentebesturen eerst en vooral gericht op draagvlak onder de eigen bevolking, en terecht. Contacten over de landsgrenzen die beperkt blijven tot het bestuurlijke en ambtelijke niveau blijken op den duur weinig levensvatbaar. De rol van gemeentebesturen is daarom vaak meer een faciliterende dan een initiërende.

De Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB) heeft in haar gedegen rapport "Over solidariteit en professionalisering, Evaluatie van Gemeentelijke Internationale Samenwerking (1997-2001)" de vinger gelegd op een behoorlijk aantal knelpunten, met name waar het gaat om doelstellingen, operationalisering, efficiëntie en effectiviteit. Ook de samenwerking en afstemming tussen het ministerie en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten behoeft verbetering en hernieuwing. Kan de minister voor Ontwikkelingssamenwerking aangeven wanneer een herziening van het beleid in dezen aan de orde is en welke haar inzet daarbij al zijn?

De minister voor Ontwikkelingssamenwerking heeft een nieuw medefinancieringsstelsel met ingang van 2007 aangekondigd. De reden dat mijn fractie hiervoor aandacht vraagt in relatie tot het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking is, dat een steeds terugkerende discussie over rol en werkwijze van medefinancieringsorganisaties niet bevorderlijk is voor dat draagvlak. Mijn fractie hecht eraan, dat een nieuw medefinancieringsstelsel zal voorzien in heldere voorwaarden om in aanmerking te komen voor medefinanciering, met name op het punt van transparantie van werkwijze en organisatie, alsmede tijdigheid, volledigheid en deugdelijkheid van de verantwoording van de besteding van overheidsgelden.

Bij het volgen van de ontwikkelingen in de regio Darfur kan ik een gevoel van schaamte niet onderdrukken. Het lijkt er toch ook hier weer op, dat de internationale gemeenschap, onder leiding van de Verenigde Naties, een abonnement heeft op te laat komen. Het gevoel, dat wij in de internationale politieke arena nog maar bitter weinig zijn opgeschoten waar het gaat om tijdig en doortastend optreden bij humanitaire rampen van deze omvang, wordt nog eens versterkt bij het lezen van de lotgevallen van de Canadese lt.generaal Roméo Dallaire, de commandant van de VN-troepenmacht UNAMIR in Rwanda in 1993/1994. Is de weg naar de hel op het wereldtoneel dan toch geplaveid met goede voornemens? En zou de voorziene reorganisatie van de VN hier wel enige oplossing kunnen bieden voor de toekomst? Graag vernemen wij ook hierover de opvattingen van de bewindslieden. Tevens leggen wij hun de vraag voor naar de Nederlandse inzet bij de komende onderhandelingen in VN -verband.

Met instemming heeft mijn fractie kennisgenomen van het doorbreken van het taboe op het inschakelen van het internationale bedrijfsleven, waaronder het Nederlandse, in het kader van ontwikkelingssamenwerking. Zo ergens, dan geldt hier het alle hens aan dek! Een gezamenlijk optreden in publiekprivate samenwerking, ook in financiële zin, kan het bereiken van de gestelde doelen alleen maar dichterbij brengen. Het streven naar meer coherentie tussen het handelsbeleid, met een verdere liberalisering van de wereldhandelsmarkt, en het ontwikkelingsbeleid kan op onze steun rekenen. Hetzelfde geldt voor de ontbinding van de hulpverlening, waar mogelijk, omdat de armslag van het ontvangende land hiermee aanmerkelijk kan worden vergroot. De Verenigde Naties hebben 2005 uitgeroepen tot het jaar van het microkrediet, zoals al eerder is opgemerkt. Onze vraag is of de minister voor Ontwikkelingssamenwerking iets kan zeggen over haar verwachtingen van dit instrument en de wijze waarop ons land hiervan gebruikmaakt.

Kennelijk is men wereldwijd op de hoogte van het feit, dat vandaag in dit huis het beleidsdebat Buitenlandse Zaken/Ontwikkelingssamenwerking wordt gehouden en kennelijk heeft men gemeend kort tevoren bewijzen van goede wil te moeten afgeven. Wij verwelkomen de berichten, dat de G8 verstrekkende besluiten in het vooruitzicht hebben gesteld over de kwijtschelding van schulden en de wereldwijde bereikbaarheid van aidsremmende medicijnen, met alle beperkingen op deze voornemens die zijn aangegeven, zowel waar het gaat om de kwijtschelding als waar het gaat om de bestrijding van aids. Tegelijkertijd zijn wij natuurlijk ook benieuwd naar de reactie van de ministers. Wij hebben al enige reactie mogen vernemen, maar wellicht kan daaraan iets worden toegevoegd en kan er verder worden uitgeweid. Wat betekent bijvoorbeeld de opstelling van de G8 voor Nederland? Wat betekent de kwijtschelding voor ons beleid? Een vraag die daarbij kan worden gesteld, is of hier ook garanties in te bouwen zijn voor het terugdringen van corruptie. Kwijtschelding betekent dat grote sommen geld vrijvallen die nu als rente en aflossing moeten worden betaald. Wat gaat er met dat geld gebeuren? Dat is kennelijk in die landen beschikbaar. Moeten er bij de kwijtschelding niet onmiddellijk garanties worden aangebracht die misbruik van dat vrijvallende geld kunnen voorkomen?

Ik rond af met een slotopmerking die mij terugbrengt naar het begin van mijn betoog. De nieuwe opzet van de begroting met zijn betere aansluiting bij de prioriteiten van het buitenlandbeleid, meer resultaatgerichtheid en een grotere toegankelijkheid, vraagt om een complement: een adequate monitoring, nationaal en internationaal, niet van procedures, maar van de doelmatigheid en doeltreffendheid van het uitgevoerde beleid. Wij vragen ook hiervoor de blijvende aandacht van de bewindslieden.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heer Dees (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Voor de VVD-fractie zijn sterke Europese samenwerking, revitalisering van het transatlantisch verbond en een robuust en effectief multilateralisme de pijlers waarop het beleid inzake vrede en veiligheid, duurzame ontwikkeling en rechtsstaat, democratie en mensenrechten moet worden ontwikkeld en uitgevoerd. Over Europa en de transatlantische samenwerking hebben in dit huis reeds eerder afzonderlijke debatten plaatsgevonden. Ik wil nu volstaan met een enkele opmerking over deze twee aspecten.

Het Franse en Nederlandse "neen" tegen de Europese grondwet is bij velen van ons hard aangekomen. Zonder de Europese idealen te verliezen, moeten wij de uitslag van het referendum respecteren. In ieder geval vraagt de uitslag om een grondige analyse van de oorzaken en motieven. Pas na zo'n analyse zijn verantwoorde conclusies te trekken over hoe nu verder te gaan. Hoe staat de regering hier tegenover en wat zal haar inzet zijn op de Europese Top eind deze week?

De transatlantische relaties moeten worden versterkt. De NAVO is zowel door de Verenigde Staten als door de Europese Unie te veel verwaarloosd. De Atlantische verhoudingen zijn, ook door de reizen van president Bush en minister Rice, wat meer ontspannen geworden. Maar ook bij ons galmt de beeldspraak van de Amerikaanse wetenschappelijk publicist Robert Kagan uit 2002 "Amerikanen zijn van Mars, Europeanen van Venus" nog steeds na. De Nederlandse Atlantische Commissie bepleit terecht dat in 2005 hard moet worden gewerkt aan implementatie, aan concrete resultaten.

In dit debat wil ik wat uitvoeriger ingaan op de noodzaak van een robuust en effectief multilateralisme via hervormingen van de Verenigde Naties. Een effectief multilateralisme is onzes inziens geen vervanging van krachtige Europese en transatlantische samenwerking. Zij liggen wat ons betreft in elkaars verlengde, vullen elkaar aan, passen bij het Nederlands belang en zijn noodzakelijke voorwaarden om mondiale bedreigingen en uitdagingen te lijf te gaan.

De afgelopen jaren zijn veel studies verschenen en voorstellen gedaan om de Verenigde Naties te hervormen. Van zeer recente datum zijn er inspirerende en hopelijk baanbrekende rapporten vanuit de Verenigde Naties zelve. Eind vorig jaar het rapport van het High-level Panel en op 21 maart jl. de visie van secretaris-generaal Kofi Annan met de titel "In larger freedom, towards development, security and human rights for all". In eigen land heeft de Adviesraad Internationale Vraagstukken reeds eerder belangrijke adviezen uitgebracht – ook recentelijk is er nog een advies gekomen – die tekortkomingen in het mandaat, de structuur maar vooral ook de cultuur van de Verenigde Naties blootleggen. In mijn eigen liberale kring hebben Bolkestein, Van Aartsen en recentelijk Pieter van de Stadt en Thomas Venema in Liberaal Reveil van april 2005 gepubliceerd over de mankementen van de VN-systeem en suggesties gedaan voor verbeteringen. Van de Stadt en Venema geven hun artikel de kop"VN-Handvest beschermt dictators en krijgsheren". Eigenlijk is dat ook zo. Het Handvest dat uit 19945 stamt, gaat uit van staatssoevereiniteit, legitimeert militaire interventies in andere landen eigenlijk uitsluitend in geval van zelfverdediging en geeft geen solide basis voor militaire interventies – natuurlijk als ultimum remedium – ingeval van falende staten, genocide en etnische zuiveringen. Uit al deze rapporten en studies, internationaal, nationaal en liberaal, trekt mijn fractie de conclusie dat hervormingen van het VN-systeem noodzakelijk maar ook heel urgent zijn. Naar haar mening moet het bij de hervorming van de VN vooral gaan om enkele belangrijke punten. In de eerste plaats is dat een herformulering van de gedateerde doelstellingen zoals neergelegd in het Handvest en het gedateerde mandaat van de VN. In de tweede plaats vernieuwing van oude structuren. In de derde plaats – misschien is dit nog wel het allerbelangrijkste – vergroting van legitimiteit en effectiviteit. Op deze punten kom ik aan de hand van voorbeelden terug. Ik noem daarbij dan het Handvest, de huidige gang van zaken in de Commissie voor de mensenrechten en de vraag hoe de hervormingsvoorstellen die er nu liggen voldoende steun kunnen krijgen, de implementatie dus.

Eerst het Handvest. Principieel gezien zijn er verschillende argumenten waarom een herziening van het Handvest noodzakelijk is. Het Handvest is – om het maar eenvoudig te zeggen – met name geschreven om oorlog te voorkomen en het recht op zelfverdediging te versterken. In de ontwikkeling van het volkenrecht zien wij dat verschillende artikelen van dat Handvest ietwat zijn opgerekt. Dat is waar en dat is ook wel goed geweest, maar het Handvest is qua legitimiteit en effectiviteit onvoldoende toegesneden op de nieuwe bedreigingen van vrede en veiligheid, zoals het internationaal terrorisme en het fenomeen van de falende staten en van de schurkenstaten. Een tweede reden is dat ook Kofi Annan inhoudelijk gezien argumenten aandraagt voor herijking van het Handvest. Terecht stelt de minister in zijn een brief van 26 april 2005 aan de Tweede Kamer dat het in het rapport Kofi Annan gaat om "de geïntegreerde aanpak van de hedendaagse uitdagingen op het gebied van ontwikkeling, veiligheid en mensenrechten vanuit het idee van vrijheid voor iedereen". Met zijn pleidooien voor "Freedom from Want", "Freedom from Fear" en "Freedom to live in Dignity" geeft de Kofi Annan een actuele invulling aan onzes inziens universele principes, zoals Roosevelt die op 6 januari 1941 in zijn indrukwekkende State of the Union verwoordde.

De stelling dat structuurverandering vooral pas dan effect zal hebben als er tegelijk cultuurveranderingen plaatsvinden, wil ik beschouwen aan de hand van het functioneren van de huidige Commissie voor de mensenrechten van de VN, die bestaat uit 53 lidstaten, inclusief Nederland. Niet elke VN-lidstaat is daar dus lid van. Recentelijk, namelijk van 14 maart tot 21 april jl., heeft deze commissie te Genève weer vergaderd. Blijkens het verslag heeft Nederland daar een actieve en constructieve rol vervuld, waarvoor onze complimenten. Omdat wij geloven in het nut van deze commissie, in het nut van "naming and blaming" verwelkomen wij een aantal landenresoluties waarin veroordelingen worden uitgesproken inzake de mensenrechten in Birma, Noord-Korea, Cuba, Sudan en Congo. Toch is ons oordeel over het functioneren van de mensenrechtencommissie om een aantal redenen negatief. In de eerste plaats zijn de discussies in die commissie buitengewoon gepolitiseerd. Een politieke overwinning – het woord zegt het eigenlijk al – wordt vaak belangrijker geacht dan de mensenrechten zelve. In de tweede plaats is de commissie erg ongeloofwaardig omdat een zelfs herhaaldelijk veroordeeld land als Cuba gewoon lid kan blijven en zelfs probeert de eerste viool te spelen in de veroordeling van andere landen, zoals de Verenigde Staten. In de derde plaats worden ook om politieke redenen herhaaldelijk no-action-moties aangenomen die een veroordeling van landen die de mensenrechten hebben geschonden wegschuiven. Ook de Europese landen mogen wat het functioneren van de mensenrechtencommissie betreft de hand in eigen boezem steken. Er werd verdeeld gestemd inzake het Israëlisch nederzettingenbeleid en de terechte Nederlandse pleidooien om de mensenrechtensituatie in Iran en Saoedi-Arabië aan de kaak te stellen, hadden onvoldoende draagvlak in de Europese Unie. Vooral in het geval van Iran betreuren wij dat ernstig, mede gezien de patstelling in de onderhandelingen over het nucleair dossier.

Kofi Annan stelt nu voor om de mensenrechtencommissie te vervangen door een Human Rights Council die als hoofdorgaan van de VN op gelijke voet zou kunnen functioneren als de Veiligheidsraad voor vraagstukken van vrede en veiligheid en de Ecosoc voor ontwikkelingsvraagstukken. Ons spreekt deze verbreding en verdieping wel aan. Je zou dit ook al een bijdrage aan de mainstreaming kunnen noemen, al moet die natuurlijk in alle organen doorwerken. Maar, zo is onze vraag, kan Nederland een constructie voorstellen waarin lidstaten van de Human Rights Council kunnen worden geschorst voor hun werk in die council als zijzelf veroordeeld zijn op het gebied van de mensenrechten? Wij vinden eigenlijk op dit moment al dat een land dat veroordeeld is op het punt van de mensenrechten moet worden geschorst van werkzaamheden van de mensenrechtencommissie. Dat land hoeft niet geroyeerd te worden uit de VN, want dat zal contraproductief werken. Deelt de minister onze opvatting dat bij het functioneren van zo'n nieuwe Human Rights Council niet politieke overwegingen, maar de feitelijke mensenrechtensituaties centraal moeten staan?

Hoe schat – nu spreek ik weer over het totaal aan voorstellen van de secretaris-generaal van de VN – de minister de kansen op aanvaarding van de institutionele hervormingen in? Kan hij met name ingaan op aspecten als herziening van het Handvest, de hervorming van de Veiligheidsraad en het mensenrechtendossier? Ik deel de vrees die de minister in een stuk heeft uitgesproken dat dit wel eens heel lastig zal kunnen zijn, omdat de discussie over de samenstelling van de Veiligheidsraad wel eens blokkerend kan gaan werken – hij gebruikte zelf het woord "gijzeling" – de rest van de voorstellen zou kunnen gaan gijzelen. Dat zou een bijzonder onbevredigende situatie zijn. Zou het denkbaar zijn dat eerst een beslissing wordt genomen over alle hervormingen exclusief de samenstelling van de Veiligheidsraad en daarna separaat over de Veiligheidsraad?

Versterking van de parlementaire component – ik zeg dit ook een beetje als voorzitter van de Nederlandse IPU-delegatie – en een hechte samenwerking met de niet-gouvernementele organisaties zijn eveneens gewenst. Kan de minister bepleiten dat de Interparlementaire Unie – de vereniging van 140 parlementen in de wereld – wordt beschouwd als het parlementaire lichaam van de VN? Dat zou het grote voordeel hebben dat er weinig extra organisatie nodig is en het zou het draagvlak in de nationale parlementen voor veranderingsprocessen in de VN kunnen vergroten, omdat in de IPU immers parlementariërs uit 140 landen tweemaal per jaar de gelegenheid hebben om te debatteren over de gang van zaken in de VN. Dat kan een doorwerking hebben naar de nationale parlementen die volgens mij alleen maar positief kan werken op hervormingsvoorstellen.

Voorts vraagt de VVD-fractie aandacht voor de implementatie van de voorstellen. Welke indruk heeft de minister daarover tijdens zijn verschillende wereldreizen opgedaan? Samenwerking van Europese landen en andere bondgenoten op het gebied van de rechtsstaat, democratie en mensenrechten liggen natuurlijk voor de hand, maar wij zijn ook uitermate gecharmeerd van het initiatief van de Mexicaanse president Fox om een "Group of Friends on UN Reform" op te richten. Nederland doet daar gelukkig aan mee, naast veertien andere landen van heel verschillende signatuur uit alle werelddelen. In de krant heb ik gelezen dat op maandag 6 juni een ministeriële bijeenkomst van deze groep van 15 landen in Nederland was gepland. Kan de minister ons informeren over de resultaten van dit initiatief?

Ook goede inhoudelijke discussies over onze strategische relatie met China zijn van groot belang. Die discussie moet niet alleen in eigen land worden gevoerd, maar ook Europees, transatlantisch en met andere landen in Azië. China ontwikkelt zich als een belangrijke economische macht die daaraan ook politieke invloed meent te kunnen ontlenen. Zo zijn de Chinezen stevig aan het investeren in havens op de olieroute naar de Perzische Golf om olietoevoer naar China veilig te stellen. China is zo ook van belang bij het realiseren van stabiliteit, van vrede en veiligheid in het Midden-Oosten. Dus een goede samenwerking met China is strategisch, politiek en economisch van belang. Maar tegelijkertijd – ik zeg dat er met grote nadruk bij – baart de situatie in China ons grote zorgen, zorgen die ook in de Aziatische regio bestaan. Vooral de recente anti-Taiwanwetgeving van China heeft zaken onnodig op scherp gesteld. Op 14 maart 2005, dus zeer recent, werd de anti-afscheidingswet door het Chinese Nationale Volkscongres aangenomen. De artikelen 8 en 9 van deze anti-afscheidingswetgeving geven feitelijk carte blanche aan militair China om Taiwan binnen te vallen. Dat scenario moet toch onaanvaardbaar zijn? Wat kan China ertoe bewegen om terug te komen op deze artikelen die als bedreigend worden ervaren door veel andere belangrijke landen in de regio, zoals Japan, en die Taiwan als realiteit volstrekt ontkennen?

Het punt Taiwan licht ik er in dit verband nog even uit. Sinds 1949 heeft Taiwan zich ontwikkeld tot een feitelijke realiteit. Taiwan kan op het punt van democratie, rechtsstaat en mensenrechten in algemene zin de toets der kritiek doorstaan. China niet. Zou Taiwan op de Balkan of in de voormalige Sovjet-Unie hebben gelegen, dan zouden wij het allang zelfbeschikkingsrecht en volkssoevereiniteit hebben gegund.

Na zijn recente reis naar China en Japan verklaarde minister Bot dat "deze anti-afscheidingswet niet behulpzaam is geweest in de context van een vreedzame oplossing". Wij vinden dat een understatement. De VVD-fractie trekt nu in elk geval de conclusie dat de mensenrechtensituatie in China zorgelijk is, dat de anti-Taiwanwetgeving niet aanvaardbaar is en dat China moet inzetten op samenwerking, depolarisering en stabiliteit in de regio. Alleen al daarom zou opheffing van het wapenembargo, zoals door sommige EU-landen bepleit, een verkeerde beslissing zijn. Terecht heeft de Tweede Kamer zich hiertegen verzet. Zitten de EU-landen op het punt van dat wapenembargo nog steeds op een verschillende lijn en deelt de minister onze opvatting dat een gezamenlijk en eensgezind opereren door EU en VS wenselijk is?

Bevordering van de dialoog in dit deel van Azië is natuurlijk een belangrijk middel en er zouden ook goede oplossingen voor praktische problemen moeten worden gevonden. Zo zou in verband met een effectieve bestrijding van uiterst bedreigende infectieziekten participatie van Taiwan als waarnemer in de Wereldgezondheidsorganisatie een logische stap zijn, zoals Taiwan ook participeert, zelfs als lid, in de World Trade Organisation. Waarom is Nederland niet actiever in dit dossier?

Mevrouw de voorzitter. De afgelopen jaren is het buitenlandse beleid erg op Europa gericht geweest. Daaraan lagen natuurlijk tal van inhoudelijke doelstellingen ten grondslag die wij ook ondersteunen. En natuurlijk had die focus op Europa ook te maken met het Nederlands voorzitterschap van achtereenvolgens de OVSE, de Raad van Europa en de Europese Unie. Ook de conventie en het referendum hebben veel energie gevraagd. Nu is er opnieuw het risico dat de focus wederom te exclusief op Europa wordt gericht en dat de beïnvloeding van mondiale ontwikkelingen te veel in de luwte blijft. Daarom heb ik namens de VVD-fractie een groot deel van mijn betoog besteed aan de noodzaak van versterking van het multilateralisme, zowel qua legitimiteit als qua effectiviteit en van een herstructurering van de VN. Wij hopen dat de regering zich hiervoor zeer hard zal inzetten, daar heel veel energie aan zal besteden. Ik wens de minister daarbij veel succes toe en hoop dat hij in september met goede resultaten terug zal komen.

De heer Kox (SP):

Mevrouw de voorzitter. De lengte van dit debat bewijst eens te meer dat wij in Nederland meer buitenland dan binnenland hebben. Het is merkwaardig dat dit nog niet heeft geleid tot salarisdifferentiatie bij de bewindslieden. Zij die vrijwel de hele wereld moeten doen, krijgen hetzelfde salaris als zij die slechts een klein landje aan de zee moeten doen. Of het zou moeten zijn dat onze minister van Buitenlandse Zaken natuurlijk boven op zijn salaris nog AOW ontvangt – net als iedere daartoe gerechtigde Nederlander – en dat beide bewindslieden gerechtigd zijn om op onze kosten en in tijd van de baas voortdurend de wereld rond te reizen. Dit is hen echter graag gegund in ruil voor goed beleid en daarover hebben wij het vandaag, mede naar aanleiding van de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken. De complimenten die de heer De Graaf heeft gemaakt over de vormgeving van de begroting zijn ook de mijne.

Ik had mij kunnen voorstellen dat wij dit debat met een andere minister van Buitenlandse Zaken hadden moeten voeren. Het had zo maar gekund dat deze minister besloten had dat de vertrouwensbreuk tussen hem en de Nederlandse bevolking over de richting en het tempo van de Europese eenwording beter door een andere bewindspersoon hersteld zou kunnen worden. Per slot van rekening had hij nogal krachtige woorden gebruikt om de bevolking tot een ja-stem op 1 juni aan te zetten of om anders maar thuis te blijven. Nu hij toch op zijn plaats is gebleven, hoor ik graag van hem hoe hij die breuk denkt te kunnen helen.

Ik had die vraag ook graag gesteld aan de staatssecretaris van Europese Zaken, maar die is hier vandaag niet. Ik heb begrepen dat hij na de voor hem tegenvallende uitspraak een dolle doorzakavond in Den Haag heeft gehad, maar de naweeën daarvan zullen nu wel verdwenen zijn. Wellicht is de minister bereid om mijn vraag over te brengen aan de staatssecretaris. Ik hoor graag hoe hij denkt om te gaan met de Nederlandse bevolking die zo massaal nee tegen zijn beleid heeft gezegd.

De minister voor Ontwikkelingssamenwerking deelde ook enthousiast grondwetfoldertjes uit in Scheveningen. Zij moet het warm hebben gehad in haar mantelpakje en ik heb bewondering voor haar inzet. Toch hoort zij niet tot de eerstverantwoordelijken voor de afgestrafte Europapolitiek van het kabinet. Op momenten dat haar collega' s deden alsof het de Europese Grondwet of de zondvloed was, was zij het aan haar portefeuille verplicht om voortdurend te melden dat de wereld echt veel groter is dan de Europese Unie en dat er problemen zijn van een heel andere maat die schreeuwen om oplossingen. Zij zou hier dus alleen niet hebben gezeten als het hele kabinet gevolg had gegeven aan het massale nee op 1 juni, bijvoorbeeld omdat de minister-president naar eigen zeggen door die uitspraak in het buitenland voor gek staat. Daarmee schijnen hij en het hele kabinet inmiddels echter weer wonderwel te kunnen leven, mits de Belgen er hun mond over houden.

Nu ook de minister voor Ontwikkelingssamenwerking dus gebleven is, ben ik erg benieuwd hoe zij de laatste ontwikkelingen op haar beleidsterrein duidt. Ik heb het dan over het goede nieuws dat afgelopen weekeinde uit Schotland kwam, namelijk het besluit van de rijkste landen van de wereld om de armste landen van de wereld hun schulden kwijt te schelden, althans een deel van de schulden voor althans een deel van de armste landen. Als ik het goed zie schelden wij vooral schulden kwijt aan landen die toch al niet zo goed van betalen waren. Echt armer worden wij er dus niet van, zo vraag ik de minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Ruim € 1 mld. per jaar is veel geld voor arme landen, maar afgezet tegen Nederlandse normen niet zo heel veel en al helemaal niet gemeten aan het vermogen van de rijke landen samen. Ik kan het cynisme van collega Rabbinge op dit punt dan ook wel voor een deel billijken.

Het blijft overigens wrang dat er nu landen blij zijn dat zij hun schulden kwijt zijn, terwijl eigenlijk toch geldt: hoe meer schuld, hoe meer vreugde. Het rijkste land ter wereld is ook het allerrijkste aan schulden en er is een verband tussen beide. Het kwijtschelden van schulden is dan ook hooguit een deel van een oplossing van het probleem van de wereldwijde armoede. Het zou van veel groter belang zijn als alle ontwikkelde landen zouden doen wat wij al zo lang geleden afgesproken en beloofd hebben, namelijk minder dan 1% van hun bruto binnenlands product aan ontwikkelingssamenwerking besteden. Daar is echter weinig uitzicht op. Kan de minister aangeven wat er op dit punt wellicht nog in de G7/G8-koker zit? Of moeten wij het hiermee doen? Wij moeten er in ieder geval voor oppassen dat wij onszelf niet als overdreven gul gaan zien na het akkoord van afgelopen week. Dit neemt niet weg dat ik blij ben dat er nu eindelijk weer eens een zichtbare stap gezet wordt.

De opmerking van de minister in de media dat we niet alleen vis moeten geven aan arme landen maar er de hengels bij moeten leveren, is terecht. Waaraan we nog zouden moeten toevoegen dat het viswater niet voortdurend verziekt mag worden door diegenen die met hun economische en financiële schrobnetten al de meeste vissen ophalen. Ik neem aan dat de minister het daarmee eens is. Als zij trouwens "hengels" zegt, bedoelt zij dat natuurlijk overdrachtelijk maar hopelijk niet dusdanig overdrachtelijk dat daar ook bommen, granaten, kanonnen en raketten onder kunnen worden verstaan. Die maken juist immers steeds weer kapot wat opgebouwd is. In die zin is het inderdaad obsceen te noemen zoals sommige Britse parlementariërs doen, dat het Verenigd Koninkrijk dat nu trots als een pauw rondloopt als initiatiefnemer tot de schuldendelging, in de afgelopen vijf jaar zijn wapenexport naar Afrika verviervoudigde tot een bedrag van € 1,5 mld. Moeten we daarvoor de nieuwe Britse ambassadeur niet eens uitnodigen op het ministerie van Buitenlandse Zaken om tekst en uitleg te geven? Hoe staat het trouwens met onze eigen balans op dat punt? Hoe is bij ons de verhouding tussen geëxporteerde wapens en hengels? Overigens zeg ik in de richting van de heer Dees dat ik het ermee eens ben dat wij geen wapens aan China moeten leveren. Misschien zijn onze motieven anders, maar de motie-Van Baalen/Van Bommel heeft het hele parlement tot dit goede besluit gebracht en ik hoop dat de regering hieraan vasthoudt.

Wij zouden ons moeten realiseren dat wij deze schuldsanering al meer dan vijf jaar geleden hadden beloofd. Het is dan ook wat overdreven om de aanduiding "historisch" op het akkoord van afgelopen weekeinde te plakken. De minister voor Ontwikkelingssamenwerking heeft het ook al gezegd: dit akkoord is mooi, maar niet voldoende. Graag hoor ik haar uitleggen wat zij wel voldoende zou vinden en wat Nederland daaraan zal bijdragen, want de wereld is naar onze mening wel echt toe aan een historisch akkoord! "Make poverty history" is een kordate slogan die mij erg aanspreekt en die bij al onze burgers een warme plek zou mogen krijgen. Net als: "Elke dag een fatsoenlijk bord eten voor iedereen" wat kort samengevat het streven is van de Braziliaanse president Lula. Zulke klare taal kan écht harten en hoofden veroveren en mensen mobiliseren en dit is hard nodig willen wij de oorlog tegen de armoede winnen.

Onze regering zal het voorbeeld moeten geven. Daarom vraag ik de bewindslieden wat Nederland bijvoorbeeld in september zal inbrengen als de Verenigde Naties opnieuw over armoedebestrijding praten. Zullen zij dan ook de al vaker genoemde microkredieten aan de orde stellen en de mogelijk positieve uitwerking die dergelijke kredieten op het leven van heel veel mensen kunnen hebben?

Welke bijdrage zullen wij leveren om in december op het overleg van de Wereldhandelsorganisatie in Hongkong tot werkelijke beperking van de Europese en Amerikaanse landbouwsubsidies te komen zodat andere landen en andere mensen een eerlijke kans op de wereldmarkt krijgen?

Hoe kan Nederland er een bijdrage aan leveren dat de echte massavernietigingswapens van deze wereld worden aangepakt en ik doel dan om uitdroging, malaria en aids? Wij hebben daar de kennis, het geld en de middelen voor, maar de economische en politieke wil ontbreekt en dit leidt ertoe dat jaarlijks miljoenen mensen een pover leven leiden en uiteindelijk de dood in worden gejaagd.

Hoe kunnen wij verhinderen dat de Wereldbank na het échec in de jaren tachtig weer moreel failliet gaat nu de Amerikaanse "hardliner" Wolfowitz daar als een kat over het aquarium mag heersen?

Met het akkoord van Gleneagles halen wij de Millenniumdoelstellingen nog lang niet binnen. Nog erger, zoals het zich nu laat aanzien worden zij niet gehaald. Dat zie ik toch goed? Wat zullen wij daar aan doen na deze zeker belangrijke stap van het afgelopen weekeinde? Hoe realiseren wij dat, zoals beloofd, binnen tien jaar na nu de armoe in de wereld ten minste gehalveerd is, alle kinderen naar school kunnen en aidsmedicijnen voor iedereen beschikbaar zijn, om maar enkele van de doelstellingen te noemen? Is de minister het met mij eens dat wij echt plank gas moeten geven om te voorkomen dat over tien jaar miljoenen wereldburgers van een vreselijk koude kermis thuiskomen en wij ons als rijk deel van de wereld onsterfelijk belachelijk hebben gemaakt? Deelt de minister onze opvatting dat het niet halen van de millenniumdoelstellingen voor de hele Westerse wereld een compleet brevet van onvermogen betekent als het gaat om het eerlijker delen van de welvaart? En dat zo'n brevet geschreven zal worden in de vorm van miljoenen mensen die door ons falen onnodig zullen blijven sterven aan honger, ziekte en gebrek? De geschiedenis zal hier hard over oordelen.

Is het niet zaak dat wij stilaan zelf weer het goede voorbeeld geven bijvoorbeeld door ons budget voor ontwikkelingssamenwerking gaandeweg te verhogen naar bijvoorbeeld 1% van het bruto binnenlands product? Wij kunnen wel steeds roepen dat andere landen niet genoeg doen en wij aan de kop staan – wat helemaal klopt – maar zou het niet veel uitdagender zijn om bijvoorbeeld samen met andere goede gevers te laten zien dat wij onszelf niet laten afremmen door wangedrag van andere landen? Ik ben er erg voor om op het terrein van de ontwikkelingssamenwerking tot een kopgroep te komen. Collega Van Gennip wees al op het feit dat kleine landen als Noorwegen en Zweden erin slagen op het gebied van de ontwikkelingssamenwerking dingen te doen die veel grotere landen niet kunnen presteren. Ik zou graag zien dat onze regering initiatieven neemt om met die landen te laten zien dat het echt veel beter kan en dat dit niet ontzettend veel meer hoeft te kosten. Met een beter georganiseerde en een beter geïnspireerde ontwikkelingssamenwerking kunnen wij veel meer doen dan het povere beetje dat nu wereldwijd wordt ondernomen.

Juist op het terrein van de ontwikkelingssamenwerking zouden wij er ook naar moeten streven om ons beleid beter te verbinden met de bevolking. Uit periodiek onderzoek onder de leden van mijn partij blijkt dat de ongelijke verdeling van de welvaart op de wereld door hen als het grootste probleem wordt gezien en het aanpakken ervan als de grootste uitdaging. Onderzoeken van onder andere het Sociaal en Cultureel Planbureau geven aan dat die gedachte niet uniek is voor onze achterban, maar veel breder gedeeld wordt. Ook door de achterban van de heren Van Gennip, Pormes en De Graaf. Het is eigenlijk een vrij normale menselijke reflex om te zeggen dat eerlijk delen een normale bezigheid zou moeten zijn. Er bestaat naar mijn mening nog steeds een goede basis voor verdergaande internationale solidariteit. De heer Van Gennip meent dat dit begrip wat versleten is, maar volgens mij kan het mensen in de toekomst nog steeds motiveren. Ik nodig de regering uit hiervan gebruik te maken en samen met de Nederlanders weer een groot verhaal te maken van het aanpakken van de wereldwijde armoede.

Onze ontwikkelingssamenwerking strekt zich onder meer uit naar de bewoners van de Palestijnse gebieden. Eerder bleek de minister bereid de door haar stopgezette bijdrage aan de VN-noodhulp alsnog te hervatten. Wij zijn haar daar nog steeds dankbaar voor. Kan zij ons vertellen of er perspectief is op meer hulp voor de Palestijnse bevolking, zeker zolang die zucht onder de Israëlische bezetting? Ook hier kan met een relatief kleine bedrag een groot signaal gegeven worden dat zegt: wij zijn jullie niet vergeten.

Ook hoor ik graag van de minister op welke wijze wij in de toekomst steun geven aan de civiele wederopbouw van Irak. Wij hebben daarvoor destijds een aantal suggesties aan minister Bot gedaan, maar wij hebben weinig van hem gehoord. Ik neem aan dat dit niet wil zeggen dat er ook weinig gebeurd is.

Als het over Palestina gaat, moeten we trouwens meer doen dan geld geven hoe belangrijk dat ook blijft. Oud-premier Van Agt vertelde in De Volkskrant van afgelopen zaterdag dat hij zich ten tijde van zijn premierschap zwaar verkeken had op de aard van het Israëlisch Palestijnse conflict. Het is goed dat hij tot dat inzicht is gekomen en dat hij dit hardop durft te zeggen. Het zou nog mooier zijn als zijn politieke geestverwant op Buitenlandse Zaken tot eenzelfde conclusie zou komen en namens Nederland straffer zou durven optreden tegen de Israëlische regering die het internationale recht aan haar laars lapt en de illegale bezetting van Palestijns land schaamteloos voortzet. Aanpakken van dit onrecht wordt niet alleen in Palestina, maar ook door miljoenen anderen in de Arabische wereld en ver daarbuiten als lakmoesproef voor de Westerse beschaving gezien. Wordt het geen tijd dat de minister ook de Israëlische ambassadeur op zijn ministerie ontbiedt? Overigens mag hij dan ook de Palestijnse ambassadeur ontbieden om tekst en uitleg te vragen over de recente uitvoering van opgelegde doodstraffen. De doodstraf is wereldwijd onaanvaardbaar. Dus ook in Palestina en in China en in de Verenigde Staten.

De ambassadeur van dit laatste land mag ook rap ontboden worden, niet alleen vanwege de doodstraf maar ook vanwege zijn flagrante en gevaarlijke schending van internationale rechtsregels. Volgens de Amerikaanse senator Joseph Biden – een gematigd man – is het Amerikaanse gevangenkamp van Guantanamo Bay "het grootste propagandamiddel dat er bestaat voor de wereldwijde rekrutering van terroristen". Dit zal collega Rosenthal aanspreken en zeker in zijn nieuwe boek als citaat terugkomen, neem ik aan. Deelt de minister van Buitenlandse Zaken die opvatting van de heer Biden?

Volgens organisaties als Human Rights Watch en Amnesty International is het rechteloos opsluiten van honderden personen zonder enige vorm van proces een flagrante schending van het internationaal recht. Vindt de minister dat ook? Ik weet dat hij deze schandvlek mede op verzoek van de Kamer al een aantal keren aan de orde heeft gesteld bij de Amerikaanse regering en ik prijs hem daarvoor. Ik wijs er echter op dat de vertegenwoordigers van die regering wel begripvol knikken, maar vervolgens gewoon doorgaan met het schenden van de internationale rechtsorde. Dan moet er ooit door Nederland een stap worden gezet die verder gaat dan alleen maar zeggen wat wij ervan vinden. Ik zie wel de betrekkelijkheid in van de gedachte dat Nederland Amerika voor de laatste keer zou waarschuwen, maar ik vind dat wij in Europees verband meer moeten doen dan alleen maar zeggen dat het niet deugt wat daar gebeurd. Wij zouden daar in ieder geval vanuit Nederland of Europa eens poolshoogte moeten kunnen gaan nemen. Ik heb inmiddels ook begrepen dat oud-president Carter de mening is toegedaan dat er snel een einde moet komen aan deze vreselijke schending van de rechten van gevangenen die ook erg gevaarlijk is, omdat mensen elders zich daardoor voelen uitgenodigd om zich te laten rekruteren voor een andere verwerpelijke strijd.

Samenwerken met de Amerikaanse regering en het Amerikaanse leger in Afghanistan blijft naar onze mening een foute zaak en het is wachten tot het fout gaat. Ik vind het onverantwoord dat de Nederlandse regering onze militaire presentie in Afghanistan nog verder wil opvoeren zonder dat duidelijk is wat daarmee bereikt kan worden. De schimmige en geheime oorlog daar bedreigt onze militairen en wij kweken er eerder terroristen mee dan dat wij die uitschakelen, zo meent mijn fractie. Wie het niet gelooft, moet maar eens kijken naar de meer dan 10.000 burgerslachtoffers die er inmiddels in Irak door terroristische aanslagen zijn gevallen onder de ogen van een enorm Amerikaans leger. Je kon veel over Irak zeggen, maar niet dat het buitenlandse terroristen had en nu sterven zij er letterlijk van. Wanneer onderkent de Nederlandse regering dat er iets fout is gegaan met deze wijze van terrorismebestrijding? Ik zal ons pleidooi voor een parlementair onderzoek naar onze betrokkenheid bij de oorlog in Irak blijven herhalen tot het er komt.

Ik kom nu wat dichter bij huis, in Europa. In de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken wordt steevast uitgegaan van aanname van de Europese grondwet. Nu de bevolking daar in meerderheid nee tegen heeft gezegd en de minister-president inmiddels het ratificatieproces heeft beëindigd en heeft gezegd dat het geen zin meer heeft deze grondwet nog eens aan het Nederlandse parlement voor te leggen, is het zaak om de begroting op dit punt te herzien en het parlement inzicht te geven in de gevolgen daarvan. Wil de minister toezeggen dat op korte termijn een helder en volledig overzicht aan het parlement wordt voorgelegd van de punten waarop eerder geanticipeerd is in de verwachting dat de grondwet aangenomen zou worden en de maatregelen die nu getroffen moeten worden om dit proces te stoppen of bij te sturen?

Volgens mijn fractie hebben heel veel Nederlanders op 1 juni nee gezegd tegen zowel het tempo als de richting van de Europese Unie en mijn fractie vond dat heel verstandig. Ik heb begrepen dat de Nederlandse regering inmiddels heeft vastgesteld dat dit hier misschien iets zinnigs in zit. Europese samenwerking moet, maar niet op een manier die leidt tot een verdere overheveling van nationale democratische bevoegdheden naar een oncontroleerbaar en bureaucratisch Brussel, tot meer macht voor grote landen ten koste van kleine landen, tot verankering van de neoliberale en gemilitariseerde ontwikkeling van de Europese samenwerking en tot ondergraving van de wijze van samenwerking zoals wij die in de afgelopen zestig jaar in Europa hebben gepraktiseerd. Daartegen hebben miljoenen Nederlanders nee gezegd en daarvoor zijn wij ze in ieder geval dankbaar. Die uitspraak van de bevolking kan niet zonder gevolgen voor het Nederlandse beleid blijven. Er dient een grondige heroriëntering te komen op de Europese samenwerking, niet alleen bij de regering maar ook bij de politieke partijen.

Ook in andere landen is dat proces gaande. Op dit moment ziet het ernaar uit dat de bevolking van Denemarken, Tsjechië, Polen, Portugal en het Verenigd Koninkrijk in meerderheid nee gaan zeggen tegen deze megalomane grondwet. Zelfs in Luxemburg vreest de minister-president voor zijn positie, nu de Luxemburgers, hoe goed ze ook met de Europese instellingen zijn, tot de conclusie lijken te komen dat deze Europese grondwet slecht is voor de voortgang van de Europese samenwerking. Wel zie hier: Nederland is weer terug als gidsland, maar dan wel op een andere manier dan de regering en de meeste politieke partijen hadden gedacht.

De Tweede Kamer heeft op voorstel van de SP-fractie ingestemd met een breed maatschappelijk debat over de richting waarin de Europese samenwerking zich zou moeten ontwikkelen. Het Presidium van de Tweede Kamer is nu als eerste aan zet, maar het lijkt mij wenselijk dat ook in deze Kamer nagegaan wordt hoe wij kunnen bijdragen aan dat debat. Aan de minister vraag ik hoe hij de positie van de regering in dit komende debat met de bevolking ziet. Ook van de fracties in deze Kamer zou ik graag horen hoe zij onze rol zien bij het debat met de bevolking over de Europese samenwerking. Wij zullen moeten uitkomen op een vorm van samenwerking die mensen niet bruuskeert of frustreert, maar juist motiveert en stimuleert. Alleen zo kunnen wij werken aan een groot en inspirerend verhaal over Europese samenwerking in plaats van het boekhouderseuropeanisme dat wij de afgelopen jaren over ons heen hebben gekregen.

De regering gebruikt inmiddels het Nederlandse nee om in de onderhandelingen over de meerjarenbegroting van de EU een lagere bijdrage voor Nederland te bereiken. Zo de wind staat, zo staat mijn hoedje, ben je dan geneigd te denken. Overigens is het juist om te bewerkstelligen dat bijdrageregelingen in de Unie beter in verhouding komen. Betere verhoudingen vinden wij belangrijker dan lagere bijdragen. Wij zouden het dan ook op prijs stellen dat een eventuele verlaging van de Nederlandse bijdrage aan de Europese Unie niet in de pot van minister Zalm verdwijnt maar gebruikt wordt voor zaken waarvoor tot nu toe te weinig geld beschikbaar was. Ik denk dan aan een betere ondersteuning van de Raad van Europa, de parlementaire assemblee en het Hof voor de rechten van de mens in Straatsburg. Al deze instellingen kampen met geldgebrek en als gevolg daarvan met enorme wachtlijsten. Geld dat dan nog overblijft, moet aan mevrouw Van Ardenne worden gegeven. Zij kent immers genoeg goede doelen op de wereld die nog wachten op financiering. Wij moeten dus niet inzetten op een kleinere bijdrage, maar op eerlijkere verhoudingen en een betere besteding van het beschikbare geld.

Het is sowieso goed om wat minder aandacht aan de verdieping van de EU te besteden en wat meer aan de bredere Europese samenwerking, onder andere via de Raad van Europa. Heeft de minister al nagedacht over mijn voorstel om de Staat van de Unie uit te breiden tot de Staat van de Unie en de rest van Europa? Ik heb hem daartoe een voorstel gedaan in het debat over de Staat van de Unie.

Volgens de begroting van Buitenlandse Zaken heeft Nederland een ideaal: een veilige, rechtvaardige en vreedzame wereld zonder armoede. Wie daar op tegen is, moet zijn hand maar opsteken, maar ik denk dat wij allen dat ideaal delen. De vraag is niet of wij dit willen maar hoe wij er willen komen. Daar lopen onze meningen uiteen. Wij zijn het wel eens over wat er niet goed is en wat beter zou moeten, maar niet over de richting die dit kabinet vaart.

Ik wil dat wij een koers inslaan die ons op de snelste manier onze doelen laat bereiken. Daarbij besef ik natuurlijk ook dat Nederland niet dé bestuurder van de wereld is. In de begroting wordt dan ook terecht opgemerkt dat Nederland op heel veel beleidsterreinen niet veel meer kan doen dan een beetje meesturen met de grote jongens. Het kabinetsbeleid voor Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking overtuigt mijn fractie dus niet. Wij denken niet dat dat beleid de beste, snelste en eerlijkste methode is om onze idealen te realiseren.

De heer De Graaf (VVD):

Kan de heer Kox mij zeggen of hij dat wil bereiken door ander beleid, een andere inrichting van het beleid of meer geld?

De heer Kox (SP):

Meer geld is volgens mij het minst belangrijke. Er is natuurlijk veel meer geld nodig, maar het is niet aan Nederland om dat geld op te hoesten. Nederland is een rijk land, maar wat wij kunnen bijdragen valt in het niet bij de echt grote landen. Met ons beleid moeten wij wel meer dan vroeger andere landen uitdagen om te doen wat ze beloofd hebben. Nederland is veel te mild voor de VS en Rusland. Dat zijn landen die domweg weigeren om hun verplichtingen na te komen.

Er is genoeg geld op de wereld om te voorkomen dat miljoenen mensen onnodig lijden en sterven. Wij gebruiken het woord "oorlog" hier niet voor, maar naar mijn mening mag je best wel zeggen dat het rijke Westen nog steeds een oorlog voert tegen het arme Zuiden. Wij vermoorden mensen! Wij doen dat ingenieus, maar moorden gaat tegenwoordig nu eenmaal heel ingenieus, zie de moderne massavernietigingswapens. Het gaat dus niet om meer geld, maar om meer durf. Als het mogelijk is, moet Nederland natuurlijk samenwerken met andere landen die bereid zijn om het goede voorbeeld te geven.

Voorzitter. Een beter beleid zou het beste gerealiseerd kunnen worden door een andere regering. Ik heb begrepen dat deze regering nog even wil blijven zitten. Dat is jammer, maar daar vinden wij naar verloop van tijd wel een oplossing voor! In de rol van oppositiepartij kan ik mij voorlopig nog wel vinden, zeker als ik op mijn vragen een bevredigend antwoord krijg van beide bewindslieden. Ik zie hun antwoord daarom met meer dan gemiddelde belangstelling tegemoet.

De heer Pormes (GroenLinks):

De heer Kox kan heel mooi formuleren waarom hij tegen Europa is. Hij claimt daarbij overigens ook nog eens het alleenrecht op de motieven van de bevolking om tegen de Europese grondwet te stemmen. Hij zegt in zijn bijdrage echter niet hoe links Nederland de toekomst van Europa zou moeten zien. Wat is zijn visie op Europa? Hoe moet Europa er volgens hem uit gaan zien. U bent tegen, bijvoorbeeld tegen overdracht van bevoegdheden, ook al weet u natuurlijk ook dat geen enkele mondiale oplossing mogelijk is zonder het overdragen van bevoegdheden.

De heer Kox (SP):

De heer Pormes maakt een grote fout, overigens een fout die wel meer mensen hebben gemaakt die voor de Europese Grondwet waren. Hij lijkt namelijk te denken dat iedereen die tegen de Europese Grondwet is, ook tegen Europa is. Het is niet alleen onnozel om dat te denken, maar ook beschamend om het hardop over je opponent te zeggen. Ik ben net zo'n grote voorstander van Europa en Europese samenwerking als hij en wie dan ook in deze Kamer.

De heer Pormes (GroenLinks):

U moet ingaan op mijn vraag en niet een heel betoog beginnen over iets wat ik niet heb gezegd. Ik haal u eigen woorden aan en wijs u erop dat u het nee monopoliseert door te zeggen waarom de bevolking nee zou hebben gezegd. Dat mag allemaal best, maar dan moet u ook zeggen welke richting u uit wilt gaan. Dat doet u echter niet. U geeft geen antwoord op deze simpele vraag.

De heer Kox (SP):

U krijgt geen antwoord, omdat u uw vraag maar blijft herhalen en mij de kans niet geeft om mijn antwoord af te maken. Ik ging zojuist in op het eerste deel van uw interruptie, waarin u zei dat wij tegen Europa zouden zijn. Je moet wel een rasidioot zijn om als Nederlander tegen Europa te zijn. Wij zijn uiteindelijk immers niet veel meer dan een aanslibsel van Europese rivieren en een ophoogsel van de wereldzeeën. Het gaat er echter om op welke manier wij in Europa samenwerken. Overigens doen wij dat al zestig jaar en zeker niet op een onsuccesvolle manier. Het is juist deze megalomane grondwet die de Europese samenwerking bedreigt. Wat ik wil? Ik wil een democratischer, socialer en groener Europa. Ik ben bereid om dat standpunt samen met mensen van de PvdA en GroenLinks in een artikel uit te dragen. De mensen willen dit Europa niet. Zij willen dit Europa terecht niet. Zij willen hun nationale democratieën overeind houden. Zij willen samenwerken daar waar dat nodig is en beslissingen dichtbij huis nemen. Ik vind dat keurig nette overwegingen en daarom ben ik ook zo blij met 62% van de Nederlandse bevolking.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Mevrouw de voorzitter. Een van de mooie dingen van Europa is dat de linkse partijen zo grondig uit elkaar worden gespeeld en zij daaraan zelf een krachtige bijdrage leveren. Wat dat betreft hadden de heer Kox en de heer Pormes nog best een tijdje mogen doorgaan.

Ik voer het woord mede namens de fractie van de SGP. Het lijdt weinig twijfel dat onze internationale oriëntaties enigszins in het ongerede zijn geraakt. De oorzaken daarvan liggen niet alleen in de wereld om ons heen met allereerst natuurlijk de Europese Unie, maar ook in ons eigen land. De geschiedschrijver van onze buitenlandse politiek van weleer, Van Hamel, schreef een kleine eeuw geleden dat de positie van Nederland niet alleen resultante is van het internationale evenwicht maar ook rust op "de eigen bestaansmacht der Nederlandse natie, op haar zorg voor innerlijke eenheid, constitutionele gezondheid, welvaart en prestige, zonder welke de staat er spoedig aan blootgesteld is, ineen te storten of te worden ingepalmd".

De taal van die tijd had een lichte neiging tot dramatisering, maar vooral de bewindsman van Buitenlandse Zaken voelt aan het politieke lijf meer dan ooit dat de buitenlandse politiek grotendeels een functie is van de binnenlandse en daaraan valt thans weinig plezier te beleven. Ik ontloop derhalve voor een moment dit thema en begin – en dat is voor het eerst in mijn parlementaire loopbaan – met het beleidsterrein van de minister zonder portefeuille, maar met veel geld.

Ik laat daaraan een algemene observatie vooraf gaan. De internationale wereld worstelt thans met het vinden van antwoorden op de structurering van haar interne vervlechtingen en de daarbij passende institutionele organisatievormen. De Europese Unie heeft een bloedneus opgelopen met haar voorstel voor een grondwet en de Verenigde Naties trachten eerdaags zichzelf te reorganiseren om de effectiviteit en legitimiteit te versterken. Er is echter meer aan de hand. De Amerikaan Thomas Barnett, een researcher op het terrein van strategische vraagstukken, schreef onlangs een boeiend boek onder de titel "The Pentagon's new map". Als sleutelwoord voor een analyse van en een programma voor de global village introduceert hij de notie van "disconnectedness". De meeste problemen in de internationale politiek vloeien zijns inziens voort uit het feit dat te veel landen niet verbonden zijn met wat hij noemt het hartland van de global village, waartoe niet alleen de Atlantische wereld en Australië behoren, maar ook Japan, Rusland, China, Zuid-Afrika en enkele grotere Latijns-Amerikaanse landen. Disconnectedness, het gaat dan om niet-verbonden landen die er maar niet in slagen buitenlandse investeringen aan te trekken, autocratische leiders hebben, over grondstoffen beschikken die geen inkomsten maar burgeroorlogen opleveren, beheerst worden door religieus fundamentalisme of waarin vrouwen tweederangsburgers zijn. Die landen zijn zichzelf een probleem omdat de economische ontwikkeling er stagneert, maar zijn ook de wereld een probleem omdat zij een voedingsbodem vormen voor bijvoorbeeld terrorisme en andere vormen van asymmetrische oorlogsvoering. Barnett bepleit dan ook niet meer te denken in termen van machtsblokken, zoals men op het Pentagon graag doet, of in tegenstellingen als de West versus de Rest of in analyses als de clash of civilisations. Waar het om gaat is dat wij naar wegen zoeken om die niet verbonden landen weer te verbinden met het hartland. In deze visie is bijvoorbeeld de economische groei van China geen bedreiging – wat sommige Amerikanen bijna automatisch vinden – maar een gewenste accommodatie van dat land aan onze wereld. Ik vind dat een interessante en positieve analyse en benadering, die in zekere zin gereflecteerd wordt in de meer morele notie van minister van Ardenne zoals verwoord in haar voornaamste beleidsnota "Aan elkaar verplicht". Ook daarin vinden wij die notie van verbondenheid weer terug.

Armoedebestrijding vloeit allereerst voort uit de morele imperatief van het recht van de arme, maar kent ook een aspect van welbegrepen eigenbelang. Dat lijkt ook president Bush te begrijpen en dat maakt, hoewel voor sommigen wellicht enigszins onverwacht, de rol van Amerika in en tegenover de zogenaamde Derde Wereld interessant. In Monterrey zei Bush: "And we fight against poverty with a growing conviction that major progress is within our reach." Datzelfde onverwoestbare Amerikaanse optimisme treffen we aan in het Sachs-rapport "Investing in development, a practical plan to achieve the Millennium Development Goals", evenals in het laatste boek van dezelfde Jeffrey Sachs "The end of poverty". Rapport en boek ademen onmiskenbaar een neoliberale economische sfeer, maar zeker niet dogmatisch. Zo wordt ronduit erkend dat in het geval de meest elementaire infrastructuur, gezondheidszorg en onderwijs, ontbreken marktwerking weinig soelaas zal bieden. Citaat: "The slogan 'trade, not aid' is misguided, particularly in the poorest countries".

Het belang van dit rapport moet mijns inziens zijn dat de mdg's een sterkere status krijgen. Deze mdg's vormen het eerste, concrete programma in de geschiedenis waarmee de armen de rijken aansprakelijk kunnen stellen en waarmee burgers in onze wereld hun overheden kunnen beoordelen ter zake van hun ontwikkelingsinspanningen. Daarom was het goed dat Nederland als een van de eerste de rapportage over de implementatie van de mdg's naar New York stuurde. Hoe zit het op dit punt overigens met de EU-rapportage? Wat vindt de minister Van Ardenne eigenlijk van het voorstel van Sachs om VN-Iandenteams aan het werk te zetten om het mdg-beleid ingang te doen vinden?

Het goede nieuws van deze dagen is natuurlijk de kwijtschelding door de Wereldbank, het IMF en de Afrikaanse Ontwikkelingsbank van $18 mld. aan schulden van de armste landen. Ik erken: sommige collega's hebben inmiddels met enige vakkundigheid geprobeerd om dit goede nieuws enigszins te ontmantelen, maar ik ben toch geneigd om het voorlopig maar als goed nieuws te beschouwen, want als dit niet was gebeurd, was de situatie beroerder geweest. Goed nieuws was er overigens al eerder en wel toen in de VS protestantse kerkleiders president Bush met klem wezen op de evangelische plicht om op te komen voor de armen in onze wereld. Het zou goed zijn wanneer minister Van Ardenne op een passend moment daarop eens publiekelijk wees, al was het maar voor het evenwicht in haar campagne tegen sommige moral issues van haar eigen kerkvorst.

Redenen tot morele zelfverheffing aan de kant van de rijke landen zijn er overigens niet of nauwelijks. De houding van de rijke wereld tegenover de schulden van de armsten is sinds jaar en dag moreel inferieur vergeleken met de richtlijnen neergelegd in de sociale paragrafen van de wetgeving van Mozes. Heel lang geleden zijn die geschreven. Daarin treft men onder andere het voorschrift aan dat na zeven jaren schulden dienen te worden kwijtgescholden en slaven moeten worden vrijgelaten. Interessant is ook nu nog te lezen wat de redengeving hiervoor was. In het geval van de kwijtschelding van schulden wordt gezegd dat wanneer men de door God gegeven geboden goed naleeft niemand in armoede zal leven. Vervolgens wordt gezegd dat een vrijgelaten slaaf niet met lege handen weggestuurd mag worden. Het mag duidelijk zijn dat de wijsheid vervat in deze morele imperatieven voor het heden onmiddellijk toepasbaar zijn. In feite vindt men dit ook terug in het werk van de liberale Sachs, zowel de sterke overtuiging dat armoede te overwinnen is als de wetenschap dat de armsten met schuldsanering alleen nog niet zijn geholpen. In dit spoor dan ook verder, zo zou ik de minister willen voorhouden richting de VN-top in september. Weet zij overigens al wat het besluit van dit weekend betekent voor haar eigen begroting?

Ik wil in dit debat, nu we halverwege de kabinetstermijn zijn, het Sachs-rapport ook gebruiken om de minister ter zake van haar eigen beleid een kritische spiegel voor te houden met het verzoek daarop te reageren. Was het nu echt nodig om bijvoorbeeld in de speech van de minister vorige week op het NEPAD-seminar Sachs weg te zetten met de zin: "Jeffrey Sachs downplayed the problem of governance in Africa in his report on the mdg's". Het is misschien waar, maar is dit nu voor dit moment constructief? Ondanks alle kritiek die op het werk van Sachs c.s. kan worden uitgeoefend is de concentratie op armoedebestrijding verfrissend. Daartegenover kan ik mij soms niet aan de indruk onttrekken dat een vergelijkbare concentratie gaat verflauwen in het Nederlandse OS-beleid. Er is steeds vaker aandacht voor de voorwaarden voor armoedebestrijding: conflictpreventie, good governance, civiel-militaire betrekkingen, wederopbouw enzovoorts. Onmiskenbaar belangrijke zaken, maar toch niet de kern van de zaak van de armoedebestrijding. Neem de recente nota "Wederopbouw na gewapend conflict". Daarin ontbreekt de relatie met armoedebestrijding in hoge mate. Dat is niet goed, want de armoede in de wereld moet ons zoveel als mogelijk direct voor ogen worden gesteld. Ik kan er nog op wijzen dat ook de OESO nog slechts enkele wederopbouwgerelateerde activiteiten onder ODA wenst te brengen, en terecht.

Over die nota, die op zichzelf nuttige informatie en beleidsinzet biedt, heb ik nog enkele opmerkingen. Zeer terecht waarschuwt de minister voor een te grote uitvoerende rol van de internationale gemeenschap. Vanaf het eerste begin moet het gaan om capaciteitsopbouw en moet het land zelf de eigenaar van het wederopbouwproces zijn, zoals destijds ook het geval was bij het Marshallplan. Ook moet vanaf het begin duidelijk zijn wanneer de internationale bemoeienis met het wederopbouwproces als beëindigd kan worden beschouwd, dus een goede exitstrategie. Een lastig punt is en blijft de communicatie en afstemming tussen militairen en ngo's . Het gaat hierbij om zeer verschillende rollen, capaciteiten, verantwoordelijkheden en vaak ook persoonlijkheden. Ik denk dat de minister van OS wel eens een mooie bemiddelende rol tussen Defensie en de ngo's zou kunnen spelen om deze rolverdeling uit te diepen en te zijner tijd te protocolleren. Misschien dat er ooit nog eens internationale regels of conventies kunnen worden opgesteld. Ook daarbij kan Nederland een constructieve rol spelen.

Ten slotte nog dit. Waardering heb ik voor de continuïteit en vernieuwing die ik aantref in het nieuwe beleidsprogramma Thematische Medefinanciering. De sector heeft recht op een betrouwbare overheid en daarvan is hier sprake. De minister heeft met enthousiasme of misschien wel overenthousiasme vorig jaar oktober de nieuwe brancheorganisatie Partos te water gelaten. Is er, zo vraag ik nu, zicht op verwezenlijking van de suggestie van de minister om Partos lid te laten worden van de Commissie Internationaal Sociaal Economische Aangelegenheden van de SER? En wordt werk gemaakt, en zo ja door wie, van haar voornemen een activiteitenatlas op te stellen, waarin per partnerland wordt aangegeven wie wat doet? Ik neem overigens aan dat medewerking van Partos en zijn leden hieraan op basis van vrijwilligheid zal gaan. Graag een bevestiging. Minder overtuigd was ik van de wijsheid van het vooruitzicht dat ooit de brancheorganisatie de eigen subsidieverlening ter hand zou kunnen nemen. Ik denk dat we dit de sector niet moeten aandoen en ook dat de minister de subsidieverstrekking niet op deze wijze als het ware kan afstoten. Maar misschien heb ik meer in haar verhaal gelezen dan ik er nu uithaal.

Op het grensgebied van de beide ministers ligt de problematiek van Darfur. Daar voltrekt zich, zoals al decennia elders in Soedan, een ramp die naar het stellige oordeel van het Amerikaanse Congres, verwoord in een resolutie van 22 juli 2004, als genocide kan worden betiteld. Enkele weken later oordeelde een team van de EU na een onderzoek van vijf dagen dat dit niet het geval zou zijn. Het genante van dit soort meningsverschillen is dat de slachtoffers er niets aan hebben. Het heeft veeleer te maken met onze morele onrust. Immers, breed leeft de gedachte dat de constatering van genocide volkenrechtelijk zou verplichten tot militair ingrijpen. Ik denk dat daarvan geen sprake is en vraag terzake naar het oordeel van de regering. Ik meen dat er geen plicht of gewoonterechtelijke norm, maar wel een recht tot ingrijpen bestaat en wel op grond van hoofdstuk VII van het VN-Handvest. Voor mij is dan ook niet helder, waarom de Veiligheidsraad de situatie enerzijds aanmerkt als een bedreiging van de internationale vrede en veiligheid, maar het toch ook nodig heeft gevonden de secretaris-generaal van de VN te vragen een onderzoekscommissie in te stellen die moet gaan onderzoeken of er genocide heeft plaatsgevonden in Darfur. Gelukkig heeft het Internationale Strafhof toch de medewerking van de Veiligheidsraad gekregen om tot strafrechtelijke actie over te gaan. Hopelijk is daarmee een eind gekomen aan de definitiekramp die velen bevangt wanneer het woord genocide valt.

Die medewerking van de Veiligheidsraad heeft echter wel een prijs. In de desbetreffende Veiligheidsraadsresolutie 1593 is met zoveel woorden uitgesproken dat die staten die geen partij zijn bij het Strafhof, en dat is nog altijd een meerderheid van de leden van de VN met natuurlijk de Verenigde Staten voorop, niet verplicht zijn tot samenwerking met het Strafhof. Dat betekent onder meer dat de VS niet verplicht zijn, desgevraagd het bewijsmateriaal voor de constatering van genocide aan het Strafhof over te dragen. Ik vind dat bijna onverdraaglijk. Is de minister het met mij eens dat dit op zijn minst een ongemakkelijk compromis is en wellicht zelfs een te hoge prijs voor het Strafhof? In een artikel in de Internationale Spectator van deze maand lees ik zelfs dat Amerikaanse onderdanen door resolutie 1593 niet alleen beschermd worden tegen de rechtsmacht van het Internationaal Strafhof, maar zelfs tegen de universele rechtsmacht van buitenlandse rechters, bijvoorbeeld op grond van het VN-Verdrag tegen foltering en de Conventies van Genève. De Veiligheidsraad kan veel, maar toch niet per resolutie de werking van verdragen opzij zetten? Graag het oordeel van de regering.

Als dit echter waar is, werpt dit ook een bepaald licht op de inzet van in het bijzonder NAVO-functionarissen. Want als daar bijvoorbeeld Nederlandse en Amerikaanse militairen naast elkaar opereren, in welke hoedanigheid dan ook, hebben de laatsten anders dan de eersten kennelijk niets te duchten van het Strafhof en is er sprake van rechtsongelijkheid. Klopt deze onaangename conclusie?

Het goede nieuws is evenwel de inmiddels toegezegde hulp van de EU en de NAVO aan een Afrikaanse vredesmacht onder leiding van de Afrikaanse Unie, al voeg ik mij graag bij die collega die een vraag stelde over het misschien nog wat te beperkte mandaat. Als hier ook Nederlandse functionarissen, militairen of niet, bij betrokken zullen worden, hoe zal dan de betrokkenheid van het parlement worden gegarandeerd? Een andere vraag, nu de leiding formeel in handen komt van de Afrikaanse Unie, wat toch een opwindend moment moet zijn voor die Unie, is of niet het gevaar ontstaat van de beruchte dubbele sleutel. Wie is nu tenslotte ter plaatse verantwoordelijk voor de daadwerkelijke inzet van die EU- en NAVO-functionarissen?

Alvorens aandacht te geven aan de voorstellen tot reorganisatie van in het bijzonder de Veiligheidsraad heb ik nog een tweetal tussenvragen. Zoals ik in het begin van mijn betoog stelde, zijn landen die niet verbonden zijn met het hartland van de geordende internationale gemeenschap potentieel een bedreiging voor de internationale vrede en veiligheid. Een van die landen is Iran. Op 10 april jl. stond in de NRC een artikel van voormalig VN-wapeninspecteur Scott Ritter, waarin met stelligheid werd geponeerd dat de Amerikanen het voornemen zouden hebben in de maand juni, dus in deze maand, de nucleaire installaties in Iran te bombarderen. Nu zal ik niet vragen of de minister bij mevrouw Rice wil informeren hoe het nu met dit voornemen staat. Wel ontvang ik graag van hem een inschatting van het realiteitsgehalte van dit artikel. Is het bijvoorbeeld waar dat de VS het overleg tussen de EU en Iran tot deze maand de kans geven het probleem op de Europese wijze op te lossen? Dat moet deze minister in elk geval weten. Waarop is dat overleg overigens precies gericht? Wordt het gedragen door de overtuiging dat Iran daadwerkelijk een kernwapenprogramma heeft? Leeft die overtuiging dus ook bij de minister? Graag verneem ik het oordeel van de regering.

Het IKV heeft in samenwerking met het instituut Clingendael in een rapport aandacht gegeven aan een vrij nieuw fenomeen, namelijk dat van de zogenaamde "private military companies", een moderne variant van de aloude huurlingenproblematiek. Een normatieve bezinning daarop staat nog in de kinderschoenen en ik zal dan ook geen afgewogen oordeel van de minister vragen. Wel wil ik hem aanbevelen zich te verdiepen in dit vraagstuk, ongetwijfeld in samenwerking met zijn collega van Defensie en te bezien of Nederland op enig moment een rol zou kunnen spelen bij de internationale agendering van dit fenomeen. Hierbij laat ik het voor dit moment in de wetenschap dat dit onderwerp later zeker terug zal komen.

Ik kom tot het actuele thema van de reorganisatie van de structuur van de VN. Dat is inmiddels een echte breinbreker geworden en dat zal het ook blijven, als de wijze van benaderen van de Nederlandse regering ook die van andere landen zal zijn. Op 25 februari jl. ontvingen wij een brief van de regering met haar visie op onder andere het rapport van het High level panel on threats, challenges and change. Daarin wordt, naast veel goede woorden, een tweetal modellen van dit panel voor hervorming van de Veiligheidsraad afgewezen, omdat in die modellen de kansen op een Nederlands lidmaatschap van de Veiligheidsraad sterk zouden afnemen. In een brief van 6 juni jl. wordt dit standpunt herhaald. Ik vrees dat, als deze provinciaalse benadering gemeengoed wordt en ook zal worden toegepast door andere landen, er niets zal gebeuren. Deze benadering staat haaks op een inzet die ik ook in de brief tegenkom, namelijk de versterking van de notie van "algemeen belang" binnen de VN. Waarom wordt deze benadering niet ook gekozen bij het nadenken over de institutionele vereisten voor een hervormde Veiligheidsraad?

Vervolgens heb ik een vraag naar de consistentie van de Nederlandse positie. Ik kom de voorkeur tegen voor een EU-zetel boven een extra nationale permanente zetel. Mag ik overigens aannemen dat die voorkeur na het verwerpen van de Grondwet toch aan betekenis heeft verloren? Ik meen dat het alleen al om juridische redenen moeilijk anders kan. In een ander stuk kwam ik de voorkeur tegen voor een zetel voor Japan en Duitsland. Toen in mei echter de Japanse premier Koizumi ons land bezocht, kreeg hij van minister-president Balkenende te horen dat Nederland een Japanse kandidatuur niet steunt. Wat is er allemaal gebeurd? Een communicatiestoornis tussen Algemene Zaken en Buitenlandse Zaken? Is er misschien een telefoontje uit China gekomen? Graag krijg ik opheldering.

Duidelijk is inmiddels wel dat Nederland de ambities van Duitsland steunt. Nu heb ik geen bezwaar tegen het opwaarderen van de internationale rol van dat land. Ik val echter wel de AIV bij, die in een recent advies over de reorganisatie van de structuur van de VN zegt: "Het kan niet zo zijn dat een land dat beschikt over een permanent lidmaatschap van de Veiligheidsraad weinig tot niets doet als het op concrete bijdragen (troepen, financiële bijdragen) aankomt."

Dat is een wijs woord en ook in lijn met een criterium vermeld in het Toetsingskader militaire uitzendingen, namelijk dat het de voorkeur heeft bij crisisbeheersingsoperaties samen te werken met een van de permanente leden van de Veiligheidsraad. Hier ligt dus wel een reëel nationaal belang. Mijn vraag is derhalve of de voorkeur van de regering voor Duitsland kan stoelen op de overtuiging dat onze oosterburen de restanten van hun pacifistische aandriften zullen afschudden. Is daarover met Duitsland overleg geweest? Of heeft de minister voldoende aan het vertrouwen dat de politieke dagen van bondskanselier Schröder zijn geteld en dat daarna alles beter wordt? Met de regering en de AIV ben ik het eens dat een sterke, meer representatieve en legitieme Veiligheidsraad wenselijk is. Aan deze formule mankeert natuurlijk niets, maar de uitwerking vergt het zoeken naar de vierkante cirkel. Ik hoop dat de Nederlandse regering, als het nodig is, niet uitsluitend de nationale belangenoptiek laat prevaleren.

Die optiek mag wel een rol spelen, als het gaat om de samenstelling van de nieuw in te stellen commissie voor vredesopbouw, de peace building commission. De secretaris-generaal van de VN heeft al gezegd dat een deel van de leden afkomstig moet zijn van troepenleverende landen en donoren. Welnu, dan moet het toch mogelijk zijn dat Nederland zich kanshebbend kandideert? Leven er op dit punt ambities bij de regering? Ik kan mij nauwelijks anders voorstellen.

Belangrijk is ook het brede veiligheidsbegrip dat door de secretaris-generaal van de VN thans wordt voorgestaan, waarover collega Dees al sprak. Ik denk dat de strikt juridische interpretatie van het Handvest dat nauwelijks toelaat, maar dat een meer dynamische interpretatie het Handvest, zonder de lastige verplichting tot herschrijven, kan actualiseren.

Belangrijk is de geleidelijke introductie van de doctrine van de humanitaire interventie. Dat zou je een les van de interventie in en voor Kosovo kunnen noemen. Is de minister het met mij eens dat aanvaarding van deze doctrine betekent dat de armslag van de Veiligheidsraad legitiem wordt verbreed, als ik het goed heb begrepen, is de SG van de VN zo ver, maar ook dat dezelfde doctrine bij een verlamde Veiligheidsraad een genormeerde rechtvaardiging kan inhouden voor een interventie zonder een mandaat van de Veiligheidsraad? Dit is een politiek-morele vraag.

Ten slotte nog een enkel woord over het thema Nederland en Europa. Tijdens de referendumcampagne liet de minister blijken weinig te begrijpen van de dynamiek van het burgerlijk verzet tegen het grondwettelijk verdrag. Zo hoorde ik hem zeggen dat de Europese grondwet niets te maken had met de toetreding van Turkije. Daarin had hij formeel-juridisch misschien gelijk, en dan ben ik nog heel mild, maar het uitbrengen van een stem, of het nu om Kamerverkiezingen of een referendum gaat, is eerst en vooral het overdragen van vertrouwen. Welnu, daaraan ontbrak het, onder meer omdat men geen vertrouwen wenste te delegeren aan politici die bijvoorbeeld ook Turkije lid willen laten worden van de Europese Unie. Het referendum ging dan ook om meer dan om een constitutioneel document, namelijk om de vertrouwensvraag jegens de Unie.

Enfin, de kiezer heeft gesproken en nu ligt de verantwoordelijkheid weer waar zij hoort te liggen, namelijk bij de politici en vooral bij de regeringsleiders. Ik ben blij met de uitkomst van de referenda in Frankrijk en in ons land. Op de meest pacifieke wijze is een politiek integratieproces gedwongen tot een standstill voor herbezinning. In vroeger tijden trok men voor zoiets ten oorlog. Waar het nu om gaat, is dat wordt voorkomen dat middelpuntvliedende krachten de overhand krijgen. Daarom rust op de regeringsleiders de dure plicht, de komende Europese Raad tot een succes te maken. Dat betekent concreet dat er vertrouwenwekkende afspraken komen over de financiële meerjarenperspectieven. Meer dan ooit gaat het hierbij niet alleen om een financieel, maar ook om een politiek belang. Ik hoop dat minister Zalm dat ook zal begrijpen.

Intussen heeft het referendum weer eens zichtbaar gemaakt dat Nederland voor de rest van de wereld een raadsel is geworden. Dat was al zo toen onder Paars een ongekend libertijns programma ten uitvoer werd gebracht, gepaard gaande met een irritante morele zelfverheffing. Alleen aan het einde van Paars drong het in elk geval tot het ministerie van Buitenlandse Zaken door dat Nederland met alle hovaardij wel een imagoprobleem aan het krijgen was. Ambassades kregen de opdracht om ter plaatse te registreren wat de beeldvorming van Nederland was. Loopt die opdracht nog altijd en wordt er iets gedaan met resultaten? Publiceren bijvoorbeeld? Ik zou dat willen aanbevelen, want het kan geen kwaad als ons van elders een spiegel wordt voorgehouden.

Ik realiseer mij heel goed dat de positie van de minister weinig benijdenswaardig is. Meer dan ooit moet hij immers ervaren dat de buitenlandse politiek een functie is van de binnenlandse. Dat hij dat beseft, bleek ook uit zijn toespraak voor de ambassadeursconferentie op 24 januari jl. Daarin wees hij ook op de noodzaak van een meer actieve publieksdiplomatie. Dat is juist, al moet het vaderland hem dat natuurlijk wel mogelijk maken. Is de uitslag van het referendum voor hem wellicht aanleiding om met nieuwe initiatieven te komen? Ik denk aan wat extra aandacht voor ons internationaal cultureel beleid. De plezierige omstandigheid dat enkele weken geleden een feestje kon worden gevierd bij gelegenheid van het vijfentwintig jarig bestaan van de functie van ambassadeur voor internationale culturele samenwerking, kan hem daarbij wellicht helpen. Anders kan hij zich nog laten opbeuren door de definitie van Nederland, waarmee de werkgroep Holland Imago, een samenwerkingsverband van EZ en bedrijfsleven, opgewekt door het leven gaat. U moet goed luisteren; ik zal die definitie van Nederland citeren: "Een vriendelijk, modern Europees koninkrijk waar zestien miljoen gastvrije internationaal georiënteerde mensen beschermd door solide dijken in welstand en harmonie samenleven met elkaar en de omringende natuur". Fantastisch toch? Je hoort de blaaskapel van Bert Haanstra langs paraderen. Er achteraan dus!

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 14.20 uur tot 14.45 uur geschorst.

Naar boven