Aan de orde is de behandeling van de wetsvoorstellen:

Wijziging van de Invoeringswet Wet werk en bijstand in verband met het verlenen van de bevoegdheid aan gemeentebesturen om in het kader van de Wet werk en bijstand categoriale regelingen voor de kosten van chronische ziekte of handicap voort te zetten of nieuwe categoriale regelingen terzake tot stand te brengen (29420);

Wijziging van de Wet werk en bijstand en enige andere wetten in verband met een aantal technische verbeteringen en het herstel van enkele omissies in de Invoeringswet Wet werk en bijstand (29499).

De voorzitter:

Ik heet de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid allerhartelijkst welkom.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Van Driel (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Ik wil de staatssecretaris van harte feliciteren met zijn nieuwe functie. Hij is een "old hand", veel mensen hoeven dan ook niet echt kennis te maken met hem. Wij hebben met elkaar te maken toen hij nog aan de overkant zat als lid van de vaste commissie voor Sociale Zaken. Toen ging het over hetzelfde soort vraagstukken. Ik zie uit naar een plezierige samenwerking.

Ik ga niet in op het verdeelmodel van de WWB. Mevrouw Van Leeuwen zal hierop ingaan. Hoewel ik haar letterlijke tekst niet ken, sluit ik mij gezien haar schriftelijke vragen bij haar aan. Ik weet dat er vorige week over gesproken is in de Tweede Kamer. Het lijkt mij dat het de goede kant opgaat. Misschien kan de staatssecretaris kort ingaan op de vraag of de granieten voorraad niet te veel is meegewogen en of verdere verfijning mogelijk is. Wij hoeven wat mij betreft het debat dat aan de overzijde is gevoerd, hier niet over te doen.

De fractie van de Partij van de Arbeid is blij dat voorlopig een categoriale regeling tot de mogelijkheden gaat behoren. Wij hebben hiervoor al eerder gepleit maar toen werd er geen gehoor aan gegeven. Maar nu is het kabinet onder politiek druk omgegaan. Met dank aan de CDA-fractie!

De vraag is of deze categoriale regeling voldoende is om de bij de begroting van 2004 gedane toezeggingen met betrekking tot inkomensontwikkelingen te realiseren. Mijn fractie blijft het jammer vinden dat de ouderen niet hieronder vallen. Ook voor de categorie chronisch zieken en gehandicapten is het de vraag of deze categoriale regeling voldoende is om hun genoeg bescherming te bieden in hun zwakke financiële positie.

Mijn fractie maakt zich zorgen over de positie van de mensen met een smalle beurs. Blijkens de beantwoording deelt de regering onze zorg over de inkomenspositie van de minima niet. Dat is dus voor ons een zorg extra. In de memorie van antwoord zegt het kabinet "dat het aan de gemeente is welke rol de categorale bijzondere bijstand speelt bij de aanvullende inkomensondersteuning". Verder staat er: "De zorg die de leden van de fractie van de Partij van de Arbeid uitspreken over de inkomenspositie van de minima omdat hun inkomensachteruitgang naar hun mening ernstiger uitpakt dan voorspelt, deelt de regering dan ook niet." Ik vat het in mijn eigen woorden samen: omdat de WWB een adequaat middel is als vangnet deelt de regering de zorg van mijn fractie niet. Ik vind dat een merkwaardige redenering. Het kabinet heeft geen zorg omdat de gemeenten een vangnet vormen.

Alvorens verder op deze redenering in te gaan, kijk ik eerst even of er op grond van de cijfers reden tot zorg is. Dat is inderdaad het geval. Bij de presentatie van de begroting 2004 liet het kabinet een relatief gematigde achteruitgang zien, redelijk verdeeld over de diverse inkomenscategorieën. Dat had slechter gekund. Het was een relatief evenwichtig beeld. Natuurlijk had mijn fractie liever gezien dat de minima meer gespaard waren, maar ook wij realiseren ons dat gezien de economische situatie aanpassing van het uitgavenpatroon noodzakelijk en onvermijdelijk was. Nu wij een halfjaar verder zijn, ziet het er allemaal veel minder mooi uit dan het kabinet toen meende te mogen en kunnen voorspellen. De inkomensachteruitgang is ernstiger dan voorspeld werd. Natuurlijk is het altijd moeilijk om te voorspellen, zeker als het om de toekomst gaat, en nog moeilijker als het om inkomensontwikkelingen in de toekomst gaat, maar dit valt ons wel erg tegen. Exclusief huursubsidieverlaging gaat volgens het Nibud een Wajong'er zonder kinderen er 2,5% op achteruit, althans als er sprake is van bijzondere bijstand en aanvullende ziektekostenverzekering. Als dat niet het geval is, bedraagt de achteruitgang zelfs 5,7%. Voor een AOW-gerechtigd echtpaar met een klein pensioentje en een beetje thuishulp is die achteruitgang volgens het Nibud 3,8%.

De tegenvallers ten opzichte van de ramingen van het kabinet treden vooral op in de lage inkomenscategorieën. Hierbij is dan nog uitgegaan van het gemiddelde effect van de pakketverkleining van het ziekenfonds. Als dat anders uitpakt, is het nog ernstiger. Bovendien zit daarin niet het effect van de verlaging van de huursubsidie met € 12 die inmiddels per 1 juli is ingegaan. Het effect daarvan zit voor deze groepen tussen min 0,5% en min 0,75%.

Het zijn met name de kwetsbare groepen waarbij de achteruitgang het hardste toeslaat. Mijn fractie vraagt zich werkelijk af waarom het kabinet onze zorgen over de inkomenspositie van de minima niet deelt. Het moet het kabinet toch ook tegenvallen dat belangrijke groepen minima er zo op achteruitgaan? En het moet met name het CDA ook tegenvallen dat grote groepen minima er zo op achteruitgaan! Het rapport van de CDA-commissie inkomensbeleid waaruit mevrouw Van Leeuwen in april nog citeerde, stelt dat huishoudens die het minst te besteden hebben, het meest moeten worden ontzien. Bravo! Op diezelfde dag ging de CDA-fractie nog ervan uit dat het kabinet-Balkenende in dit opzicht aan de verwachting van het CDA zou voldoen. Ik refereer hierbij wederom aan mevrouw Van Leeuwen.

Nu blijkt het echter lelijk tegen te vallen. Het kabinet heeft gekozen voor een oplossing waarop het zelf slechts een beperkte invloed heeft. De oplossing om deze ernstige achteruitgang te matigen, ligt namelijk bij de gemeenten. De regering acht de WWB een voldoende adequaat vangnet om de gemeenten op lokaal niveau in staat te stellen om chronisch zieken en gehandicapten een passende aanvullende inkomensondersteuning te bieden. Het is aan de gemeente zelf om te kiezen welke vorm van inkomensondersteuning of combinatie van vormen het meest recht doet aan de positie van chronisch zieken en gehandicapten in hun gemeente. Het is aan de gemeente zelf om te kiezen welke categoriale bijstand bij die inkomensondersteuning past. De ouderen met een klein pensioen die er meer dan 3% op achteruitgaan, moeten naar de gemeente voor bijzondere bijstand; structureel zijn zij helemaal uit de zorg van het kabinet weggevallen. Maar ook voor chronisch zieken en gehandicapten geldt dat het kabinet de mogelijkheid van een categorale regeling voldoende vindt.

Het kabinet doet de toezegging dat er een evenwichtige inkomensachteruitgang zal zijn en dat de inkomensontwikkeling evenwichtig is. Het is echter aan de gemeente om dat waar te maken. Dat roept de vraag op wat er gebeurt als een gemeente dit helemaal niet of onvoldoende doet. Het kabinet verricht weliswaar inspanningen en stelt hulpmiddelen beschikbaar om de gemeenten te helpen bij de invoering van de WWB. Er zijn handreikingen gedaan, de vorige staatssecretaris heeft management by speech gepraktiseerd; er zijn ook bijeenkomsten geweest waarbij men vragen kon stellen, etc. Maar wat gebeurt er als het allemaal weinig uithaalt? Welke verantwoordelijkheid heeft het kabinet als veel gemeenten die handreiking niet aannemen, de categorale bijstand niet invoeren en met de bijzondere bijstand op een passieve wijze omgaan?

Ik begrijp de redenering van het kabinet niet. Ik begrijp niet dat er gezegd wordt: wij doen een toezegging, maar het is aan de gemeente om die waar te maken. Ik begrijp niet dat het kabinet stelt dat het scheppen van de mogelijkheid voor een categoriale regeling voldoende is om geen zorgen te hebben over de inkomenspositie van de minima. Dat kan niet waar zijn! Het kabinet zegt bij monde van de minister in deze Kamer dat het beeld van de sociale minima over het algemeen 0,5% beter is dan van de hogere inkomens en dat de inkomensachteruitgang tot 1% beperkt blijft. Dan kan het niet waar zijn dat als dat beeld niet klopt, het kabinet zegt: dan moet u maar bij de gemeente aankloppen. Daar kan het kabinet niet mee wegkomen. Wij hebben dan ook de vraag gesteld hoe het kabinet de belofte aan de minima nakomt, met name aan chronisch zieken en gehandicapten, om die achteruitgang tot een minimum te beperken indien een relevant aantal gemeenten niet overgaat tot het maken van een categoriale regeling. In de memorie van antwoord gaat het kabinet hier niet of nauwelijks op in. Alleen stelt het kabinet dat de WWB een adequaat middel is. Dat is te weinig. Het kabinet zal ook een uitspraak moeten doen over wat er gebeurt indien een relevant aantal gemeenten geen categoriale regeling treft en passief met bijzondere bijstand omgaat. Dan is er gezien de toezegging van het kabinet in onze ogen sprake van een verantwoordelijkheid van het kabinet, een verantwoordelijkheid die het kabinet onzes inziens niet uit de weg kan en mag gaan.

Mevrouw Kalsbeek-Schimmelpenninck van der Oije (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Op 7 oktober 2003 mocht ik in deze Kamer mijn maidenspeech houden over de Wet werk en bijstand, nr. 28870, en mede daarom heeft deze wet en de bijstellingen die nu worden voorgesteld, nog steeds mijn speciale belangstelling. Bovendien vindt de VVD-fractie de Wet werk en bijstand een bij uitstek liberale wet: de intentie is dat de warmte van werk gaat boven de kilte van een uitkering en dat de verantwoordelijkheid van de gemeenten op dit gebied wordt vergroot.

Categoriale regelingen in het kader van de bijzondere bijstand zijn afgeschaft, mede met het oog op de bestrijding van de armoedeval, waardoor de bijzondere bijstand het karakter van individueel maatwerk heeft teruggekregen. Bij wetsvoorstel 29420 wordt gemeentebesturen echter de mogelijkheid geboden om bestaande categoriale regelingen voor chronisch zieken of gehandicapten voort te zetten en zelfs nieuwe regelingen in te voeren. Ondanks het feit dat de VVD-fractie geen voorstander is van categoriale regelingen kan de fractie met dit wetsvoorstel instemmen. Voor de betrokken doelgroep speelt de problematiek van de armoedeval alleen voor hen, die een minimum inkomen hebben en veel perspectief op de arbeidsmarkt. Dit is een naar verhouding kleine groep van alle gerechtigden. Verder krijgen gemeentebesturen voldoende vrijheid om dit instrument in te zetten voor aangepaste maatregelen bij de reparatie van de koopkracht voor de meest kwetsbare groepen. Wel zou de VVD fractie de staatssecretaris willen vragen bij het voorstellen van een categoriale regeling criteria op te stellen, waaraan getoetst kan worden of de regeling niet de armoedeval zou kunnen bevorderen.

Met betrekking tot de onderwerpen in de Veegwet, nr. 29499 wil de VVD-fractie nog een aantal opmerkingen maken. In het bijzonder wil de fractie haar teleurstelling uiten over het aangenomen amendement over artikel I, onderdeel A. Dit amendement regelt dat mensen van 57,5 jaar en ouder met een bijstandsuitkering, die geen sollicitatieverplichting hebben, recht hebben op een vakantieperiode van 65 dagen per jaar. Enerzijds vloeit dit amendement voort uit de motie van de Eerste Kamer, die bij de behandeling van de Wet werk en bijstand is aangenomen, nr. 28870 K. Deze motie regelt dat ouderen met een bijstandsuitkering en geen arbeidsperspectief vrijgesteld worden van de sollicitatieverplichting. Anderzijds stoelt het amendement op de moties 28862, nr. 31 en nr. 32 van de Tweede Kamer, waarbij wordt bepaald dat oudere WW'ers die een vrijstelling hebben gekregen van de sollicitatieplicht recht krijgen op 65 dagen vakantie. Hierbij werd gekozen voor een gelijke behandeling van vakantieduur in de Werkloosheidswet en in de Algemene bijstandswet. De indieners van dit amendement beoogden deze gelijke behandeling ook door te voeren voor de Wet werk en bijstand. Hoewel de staatssecretaris is gehouden dit amendement uit te voeren en er dus niets meer aan kan doen, wil de VVD-fractie toch kenbaar maken dat het aannemen van het amendement volgens haar de kwaliteit van de wet eerder verslechtert dan verbetert.

In de eerste plaats heeft de Eerste Kamer in haar motie over de vrijstelling van sollicitatieplicht van mensen van 57,5 jaar en ouder naar het gevoelen van de VVD-fractie deze vrijstelling alleen bedoeld voor de periode waarin er geen arbeidsperspectief is, maar niet structureel: het kan heel goed zijn, dat over bijvoorbeeld twee jaar de arbeidsmarkt zover is aangetrokken dat de voorspelde behoefte aan deze mensen duidelijk naar voren komt. Zo heeft de staatssecretaris, naar wij menen, dit ook opgevat. Wij denken dan ook dat vooral een verblijf van 65 dagen per jaar in het buitenland de arbeidsmarktkansen van deze leeftijdsgroep in Nederland geen goed zullen doen, als zij zich weer op de arbeidsmarkt dienen te begeven. Daarnaast speelt een rol dat de Wet werk en bijstand uitgaat van het territorialiteitsbeginsel. Door een vakantie van 65 dagen toe te staan, wordt een bijstandsuitkering voor een belangrijk deel van het jaar exportabel gemaakt en dat is in strijd met de intentie van de wet.

Dit punt, het verslechteren van de kwaliteit van een wet door het aannemen van amendementen, speelt niet alleen bij deze wet, maar is in deze Kamer al eerder aan de orde geweest. Slechts bij uitzondering kan er van reparatie sprake zijn. De VVD fractie wil trouwens in het algemeen opmerken dat als het de regering en de Tweede Kamer werkelijk ernst is met het uitvoeren van deregulering, deze niet door uitvoerige monitoring, extra toezicht, prestatiemeting, gevraagde specifieke onderzoeken en nadere regelgeving weer teniet wordt gedaan.

Mevrouw de voorzitter. Nog een laatste opmerking over de door de staatssecretaris voorgestelde verdeelsystematiek voor de budgetten, die op grond van artikel 69 WWB aan gemeenten ter beschikking worden gesteld. Enerzijds hebben wij begrip voor de zorgen van de gemeenten, die onverwacht nadelige gevolgen uit de verdeelmodellen destilleren. Anderzijds kunnen wij ons voorstellen dat voor een rechtvaardige verdeling bepaalde parameters in de modellen moeten worden opgenomen. De toezegging van de staatssecretaris om het gewicht van de "granieten voorraad", het aandeel van de langdurig bijstandsgerechtigden, te halveren, lijkt ons een goede aanpassing van het verdeelmodel. Wij gaan ervan uit dat de staatssecretaris over de ontwikkeling van de verdeelmodellen contact zal blijven houden met de gemeenten. Ook de voorlichting over de huidige aanpassingen van de WWB vanuit het ministerie zal voortgang moeten blijven vinden.

De VVD-fractie is ervan overtuigd dat in veel gemeenten met enthousiasme en creativiteit gewerkt wordt aan de invoering van de Wet werk en bijstand. Er is begrip voor het feit, dat in veel gevallen, ook door de uitvoeringsinstanties, een cultuuromslag moet plaatsvinden naar het leveren van maatwerk. De VVD fractie ziet met belangstelling uit naar de beantwoording van de staatssecretaris.

Mevrouw Meulenbelt (SP):

Voorzitter. Ook wij heten de nieuwe staatssecretaris van harte welkom in ons midden. Wij nemen aan dat wij nog vaak met elkaar te maken zullen krijgen en hopen op een plezierige samenwerking.

Het kabinet heeft al beloofd erop toe te zien dat de minima, met name de chronisch zieken en gehandicapten, niet te ver achterop zouden raken. Het is altijd een beetje flauw om te zeggen "wij hebben het toch gezegd", maar het is een feit dat wij bij de behandeling van de Wet werk en bijstand al hebben voorspeld dat dit voor een aantal categorieën mensen niet op zou gaan, althans, dat zij er wel behoorlijk op achteruit zouden gaan. Dat komt vooral door een opstapeling van de verschillende maatregelen. De heer Van Driel heeft die categorieën al met name genoemd. Helaas is de voorspelling inmiddels uitgekomen. Wij wensen deze keer niet principieel tegen deze wet te stemmen, omdat wij het altijd nog beter vinden dat de mensen om wie het gaat in ieder geval nog iets krijgen onder het motto "beter een half ei dan een lege dop". Als je zo weinig hebt, zou het naar zijn om nog verder te moeten lijden onder de principes dat een wet niet voldoende is en daarom niet door zou moeten gaan, nog afgezien van het feit dat mijn fractie daarbij waarschijnlijk geen meerderheid van stemmen meekrijgt. Het helpt dus een beetje.

Ik heb twee opmerkingen bij deze wetten, waarop ik graag een reactie krijg van de staatssecretaris. Mijn fractie vindt het erg jammer dat de gemeenten de categoriale bijstand mogen uitkeren en daar niet toe verplicht zijn en dat het bovendien maar tijdelijk is. Wij vrezen dat hiermee weer een rechtsongelijkheid zal ontstaan, terwijl we er in wetten juist voor willen zorgen dat deze niet ontstaat. Het gaat er nu voor een chronisch zieke of gehandicapte weer van afhangen in welke gemeente hij of zij woont of hij in aanmerking komt voor categoriale bijstand. We vinden dat niet terecht.

De tweede opmerking gaat over de langdurigheidstoeslag. We begrijpen het principe dat iemand die door gewerkt te hebben aantoont te kunnen werken, daardoor niet in aanmerking zou kunnen komen voor de langdurigheidstoeslag. Mijn partij wordt vaak gebeld en spreekt regelmatig mensen voor wie deze regeling geldt. We komen meerdere gevallen tegen voor wie deze regeling buitengewoon wreed uitpakt, zo wreed dat elk zinnig mensen zou zeggen: dit is te gek! Er zijn mensen bij die al zeer lang in de bijstand zitten, door de instanties al lang als onbemiddelbaar worden gezien en niet meer worden geholpen om nog werk te vinden en die dan "zo stom" zijn om, als ze een paar uur betaald werk kunnen krijgen, dat aan te nemen. Ik zeg "stom" omdat deze mensen, onafhankelijk van het feit hoeveel ze daaraan overhouden, vanaf dat moment opnieuw tot vijf moeten gaan tellen voor ze in aanmerking komen voor de langdurigheidstoeslag. Een dergelijke onrechtvaardigheid vraagt om onderduiking en zwart werken en dat willen we juist voorkomen. Het bestraft bovendien mensen die proberen werk te krijgen maar wie het niet lukt. Ik kan me niet voorstellen dat dit de bedoeling is van deze wet. Ik wil het hierbij laten en ik kijk uit naar de reactie van de staatssecretaris.

Mevrouw Van Leeuwen (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Naast de felicitaties van de voorzitter namens ons allen, stel ik alleen dat ik verheugd ben met deze oud-staatssecretaris in een nieuwe rol de degens te mogen kruisen. Dat past bij zijn vorige rol, een terrein waarop ik ook een tijd een rol heb vervuld: Defensie. Defensie en sociale zekerheid kunnen heel goed samengaan!

Mevrouw de voorzitter. Het is ons nog steeds een raadsel dat het wetsvoorstel 29420 dat op 15 juni jongstleden met algemene stemmen in de Tweede Kamer is aanvaard, een afhandeling van meer dan vier maanden in de Tweede Kamer heeft gevergd. Immers, het ging er uitsluitend om in het wetsvoorstel gemeentebesturen de bevoegdheid te geven in het kader van de Wet werk en bijstand categoriale regelingen voor de kosten van chronische ziekte of handicap voort te zetten of nieuwe categoriale regelingen mogelijk te maken. Van dit voorstel konden en kunnen de betreffende kwetsbare groepen alleen maar voordeel hebben. Door deze slepende afhandeling is niet alleen de datum van 4 juni jongstleden overschreden – de Eerste Kamer zou wetsvoorstellen daarna niet meer in behandeling nemen – maar hierdoor zou ook schade voor deze kwetsbare groep kunnen optreden. Dit, omdat de afwachtende houding van de gemeenten om zich voor deze regelingen in te zetten, hiermede verband zou kunnen houden. Het siert deze Kamer dan ook dat zij dit wetsvoorstel toch nog vóór het zomerreces behandelt, zodat een einde kan komen aan alle onduidelijkheid en onzekerheid.

Het nu voorliggende wetsvoorstel is mede het gevolg van het ingrijpen van collega Verburg en andere coalitiegenoten in de Tweede Kamer, toen uit de intussen beroemde en beruchte puntenwolken bleek dat de tot dusverre getroffen maatregelen nog onvoldoende soulaas boden. De koopkracht van de kwetsbare groepen liet een negatievere uitkomst zien dan aanvankelijk was verwacht. Dit ingrijpen leverde naast de bijstelling van 30 mln euro nog 50 mln euro extra op, die via de bijzondere bijstand kon worden ingezet. Met nog eens 31 mln euro via de fiscale maatregelen kwam op deze wijze 111 mln euro extra ter beschikking. Een eenmalige werkgeversbijdrage van 20 mln euro moet hiervan in feite los worden gezien, maar deze is wel mooi meegenomen, zeker na de beslissing ook dit bedrag in te zetten ten behoeve van chronisch zieken en gehandicapten.

Het zou met het bedrag van 111 mln euro naar het gevoelen van de CDA-fractie mogelijk moeten zijn de kwetsbare groepen een substantiële bijdrage te geven. Van meet af aan stond evenwel ook vast dat in het kader van de decentralisatie van het bijstandsbeleid, dat wil zeggen van een grotere beleidsvrijheid voor de gemeenten, een categoriale regeling voor chronisch zieken en gehandicapten niet meer uniform kon worden opgelegd. Vandaar de kan-bepaling in het wetsvoorstel.

Colleges en gemeenteraden dienden zelf hun verantwoordelijkheid te nemen; de rijksoverheid kon hen hiertoe slechts uitdagen én aansporen. De uitkomsten van deze nieuwe mogelijkheid zijn echter ook naar ons gevoel tot dusverre niet overweldigend positief. Ook de CDA-fractie was uiteraard van meet af aan niet zonder zorgen en zij is dit nog steeds niet! Dit heeft onlangs de CDA-woordvoerders uit de Tweede en de Eerste Kamer, Gerda Verburg en mijn persoontje, tot een ongebruikelijke, gezamenlijke actie gebracht, namelijk een enquête onder de CDA-wethouders en gemeenteraadsleden naar hun inbreng en initiatief in deze. De tot op heden ontvangen formulieren bevestigen het beeld dat er nog heel veel moet gebeuren voordat de 80 mln euro werkelijk terechtkomt bij degenen voor wie deze extra inspanning was bedoeld, hoezeer ook een aantal gemeenten wel degelijk een verantwoord beleid voert.

De CDA-fractie is dan ook verheugd dat de op 9 juni unaniem aanvaarde motie-Bruls al tot een positieve reactie van het kabinet heeft geleid. Er zal een onderzoek worden uitgevoerd naar de maatregelen die de gemeenten hebben getroffen om het niet-gebruik bijzondere bijstand door chronisch zieken en gehandicapten en ouderen tegen te gaan. De Tweede Kamer – en naar ik aanneem, ook de Eerste Kamer – zal nog vóór 1 december a.s. over de resultaten hiervan worden geïnformeerd. Het valt op dit moment dus moeilijk vast te stellen of de genomen maatregelen het koopkrachtverlies tot de door ons gewenste omvang voor de kwetsbare groepen metterdaad zullen kunnen terugbrengen. Ook het structureel maken van de 80 mln euro lost het probleem in feite niet op. De vraag rijst dan ook of in 2005 deze wijze van compenseren moet worden gehandhaafd.

Mevrouw de voorzitter. Wij hebben met de decentralisatie van het bijstandsbeleid ook een beperkte mate van verschil tussen de uitkeringen van bijstandsgerechtigden – buiten de basisvoorziening – aanvaard. Deze verschillen hangen veelal ook samen met lokale verschillen in lasten, die dan terecht kunnen worden gecompenseerd.

Wij hebben het dan ook altijd vermeden om hierbij te spreken over rechtsongelijkheid. Gaat het er echter om dat door de rijksoverheid mogelijk gemaakte regelingen categorisch niet voor het gestelde doel worden ingezet, dan wordt het een ander geval. De CDA-fractie wil zich op deze eventuele patstelling zeker nader beraden, los van het feit dat zij ervan uitgaat dat voor het jaar 2005 en het eventueel bijstellen voor 2004 nog een tijdelijke oplossing moet worden gevonden. Wij gaan er namelijk vooralsnog van uit dat vanaf 2006 een andere vorm van lastenmaximalisatie zal gaan gelden.

De heer Van Driel (PvdA):

Mevrouw van Leeuwen zegt dat het allemaal nog niet zo goed te overzien is en dat er nog een onderzoek wordt gedaan. De motie-Bruls spoort gemeenten aan om iets te doen. Mevrouw Van Leeuwen kan toch niet ontkennen dat wij inmiddels halverwege het jaar zijn en dat blijkt dat bepaalde categorieën, zoals bejaarden en Wajong'ers, er 3 tot 5% op achteruitgaan? Zij kan dan toch niet zeggen: we wachten tot het jaar om is en we het zeker weten? Het NIBUD-onderzoek laat dit duidelijk zien.

Mevrouw Van Leeuwen (CDA):

Op oude, niet juiste cijfers.

De heer Van Driel (PvdA):

Op cijfers die in april en mei bij elkaar zijn vergaard. Ik heb het dan niet over de huursubsidie of over het feit dat het pakket soms ongelijk uitvalt. Je kunt dan toch niet zeggen: we wachten tot het eind van het jaar?

Mevrouw Van Leeuwen (CDA):

Dat zeg ik ook helemaal niet. Ik noemde voor een ander onderzoek 1 december. Ik zal u dadelijk op uw wenken bedienen en aan uw betoog aandacht geven, maar ik wil eerst een ander punt behandelen. Ik wil dat punt gebruiken als de finishing touch, mijnheer Van Driel.

Een ander punt. Dit punt wil ik toch wel heel serieus behandelen, want het is een bestuurlijke zaak. Wordt de 80 mln ingezet voor het doel waarvoor wij dit bedrag hebben bestemd? Het kiezen voor de gunstigste route, namelijk of voor de bijzondere bijstand of voor een fiscale regeling en soms voor enige samenloop, wordt de chronisch zieken, gehandicapten en ouderen bepaald niet eenvoudig gemaakt. Ook dat is een duidelijke aansporing voor een meer geëigende maatregel. Mocht dit echter niet lukken, dan is nu zeker de vraag gerechtvaardigd of de gezamenlijke departementen nog aan een eenvoudige, meer transparante regeling werken.

Ik heb de regelingen drie keer bestudeerd. Ik dacht toch wel wetteksten en regelingen te kunnen lezen. Toen ben ik erover gaan praten met enkele chronisch zieken. Leg die maar eens uit zodat zij het allemaal goed kunnen volgen. Het lijkt mij bovendien niet gewenst dat elke regeling een nadere uitleg nodig heeft. Wij zullen dus wat aan de transparantie en de vereenvoudiging moeten doen. Het ligt overigens meer in de belastingmaatregelen dan in de bijstand, maar juist ook in de samenloop ervan.

Een enkele opmerking over het komende objectieve verdeelmodel moet eveneens worden gemaakt. Het is de staatssecretaris vermoedelijk ontgaan dat ook de Eerste Kamer bij de verdere voortgang van dit dossier betrokken zal blijven. Bij wijze van uitzondering. Vandaar dat de fractie van het CDA een kanttekening heeft geplaatst bij de voorstellen voor het verbeteren van het objectieve verdeelmodel zoals dat op 14 mei jongstleden aan de Tweede Kamer en de Eerste Kamer is toegezonden. De Tweede Kamer heeft sedertdien bepaald niet stilgezeten, waardoor intussen al weer de nodige wijzigingen zijn aangebracht. Ons grootste bezwaar – het zo sterk meewegen van een nieuw criterium, de zogeheten granieten voorraad; een andere aanduiding zal nog worden gevonden – is in de jongste voorstellen gedeeltelijk ondervangen. Ik meen dat onze conclusie gerechtvaardigd is dat het nieuwe objectieve verdeelmodel 2005 nu voor één jaar zal gelden en dat hierbij het gewicht van de granieten voorraad is gehalveerd. Daarmee kan de CDA-fractie voor één jaar leven.

Is bovendien afgesproken dat aan een verdeelsleutel voor de jaren na 2005 in gezamenlijkheid door alle betrokken instanties zal worden gewerkt? Wordt hierbij ook de Eerste Kamer betrokken, of zal er in ieder geval in voldoende mate worden teruggekoppeld opdat inbreng dezerzijds nog mogelijk is? Er resteren de CDA-fractie in dit kader nog een tweetal opmerkingen.

In de eerste plaats is ons de beperkte transparantie van de ramingssystematiek voor het macrobudget opgevallen. Zal deze transparantie – ons een voortdurende zorg – voor de staatssecretaris een bijzonder punt van aandacht worden? Dit is van het grootste belang om door het gehele land alle spelers in het veld in staat te stellen verantwoorde democratische beslissingen te nemen.

In de tweede plaats noem ik de tussentijdse neerwaartse bijstellingen. Tegen positieve bijstellingen zal uiteraard niemand bezwaar aantekenen. Het aanpassingstijdstip bij negatieve gevolgen zou toch slechts op eenmaal per jaar moeten kunnen worden gesteld. Artikel 71, lid 1, verbiedt dat ons inziens niet. Kan de staatssecretaris hierop ingaan?

Dan kom ik nu toch bij de koopkrachtplaatjes. Hoewel tijdens de begrotingsbehandeling van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onzerzijds alle argumenten ter zake van de koopkrachtplaatjes zijn gewisseld, wil ik toch een enkele opmerking maken naar aanleiding van het betoog van collega Van Driel. Het viel te verwachten dat op deze materie opnieuw zou worden teruggekomen, nu naar aanleiding van de koopkrachtberekeningen die het Nationaal instituut voor budgetvoorlichting (NIBUD) in opdracht van de Partij van de Arbeid heeft gemaakt. Uiteraard heb ik onmiddellijk via het CIP actie ondernomen. Aan meer dan één A4'tje konden zij mij helaas niet helpen, ondanks herhaald aandringen. Er is dus dat ene A4'tje met uitkomsten, maar alle onderliggende aspecten en berekeningen die tot deze uitkomst leiden, staan er niet bij. Welnu, aan die gegevens kunnen ons inziens zeker geen conclusies worden verbonden. Terecht heeft minister De Geus erop gewezen dat het extra geld voor de koopkrachtreparatie, via de bijzondere bijstand ingezet, nog niet kon zijn meegenomen. De komende maanden moeten meer duidelijkheid kunnen geven, wanneer de minister zelf de cijfers over de koopkrachtontwikkeling overlegt. Hierbij zullen ongetwijfeld ook de fiscale regelingen worden betrokken. Ook in dit kader speelt het niet-gebruik nog steeds een grote rol. Het is dan ook een goede zaak dat de belastingdienst onlangs 300.000 ouderen, gehandicapten en chronisch zieken per brief heeft geattendeerd op een mogelijke aftrekbaarheid van de gemaakte ziektekosten. Het is te hopen dat de 130 mln euro die minister Zalm hiervoor op zijn begroting heeft gereserveerd, volledig zullen worden aangesproken.

Zoals bekend, is de motie-Van der Vlies door de CDA-fractie in de Tweede Kamer onderschreven. Ook de CDA-fractie in de Eerste Kamer kan hierop worden aangesproken. De minister heeft in een interview bevestigd dat wij in een van de volgende maanden de uitkomsten van zijn berekeningen tegemoet kunnen zien. Bij de begrotingsbehandeling heb ik gezegd – en men kan mij altijd houden aan mijn woord – dat dan het tijdstip is om te bekijken hoe de vlag erbij hangt.

De heer Van Driel (PvdA):

Als mevrouw Van Leeuwen al te veel beweert, wordt haar betoog er niet sterker op. Alsof zij zichzelf moet overtuigen!

Wij zijn niet tegen de regeling van minister Zalm. De eerste berichten laten echter zien dat er in werkelijkheid heel weinig van terechtkomt.

Tot twee keer toe heeft de CDA-fractie gezegd dat er wat moet gebeuren als het niveau onder een bepaald minimum zakt. In april heeft mevrouw Van Leeuwen nog gezegd dat zij er alle vertrouwen in had dat het goed zou gaan, maar het gaat niet goed en het is juli. Om dan in november of december, als het jaar om is, te constateren dat het helaas niet goed gegaan is, terwijl het jaar dan om is, dat gaat mij toch een beetje te ver. Dat kan mevrouw Van Leeuwen onmogelijk bedoelen gelet op de stellingen die zij hier in het verleden heeft betrokken.

Mevrouw Van Leeuwen (CDA):

Dat komt omdat de heer Van Driel niet goed luistert. Misschien moest ik mijzelf daarom wel herhalen. Ik heb nu al twee keer gezegd, in april en nu, dat met de heer Van der Vlies bij de behandeling van zijn motie een tijdstip is afgesproken. Dat zou zijn in de maand juli. Daar wacht ik op. De minister heeft mij onlangs nog toegezegd dat hij zich zal houden aan zijn belofte.

De heer Van Driel (PvdA):

De kalender hangt in deze zaal. Het is toch juli? Wij komen voor het reces toch niet meer bij elkaar?

Mevrouw Van Leeuwen (CDA):

De maand juli is nog niet voorbij. Ik weet niet of de heer Van Driel er altijd bij moet zijn. Als het zo'n aangelegen punt is, zal de Tweede Kamer daarover wel in het zomerreces vergaderen.

De heer Van Driel (PvdA):

Daar heb ik geen enkel vertrouwen in.

Het is nu juli. Nu is het de laatste keer. Mevrouw Van Leeuwen zou haar woorden trouw moeten zijn en tegen het kabinet moeten zeggen: het gaat ons te ver, doe iets.

Mevrouw Van Leeuwen (CDA):

Het gaat ons om het feit dat wij hebben afgesproken dat de motie-Van der Vlies zal worden uitgevoerd. Deze motie is gesteund door de CDA-fractie. Daarover hebben wij in de Eerste Kamer gesproken. Het kabinet heeft gezegd dat het deze motie uitvoert en de cijfers ter zake zal aanleveren. Ik wacht daarop.

Ik vind het getuigen van – hoe zal ik het noemen – een volstrekte onderwaardering van de poging van dit kabinet om voor moeilijke sociaal-economische zaken toch oplossingen te vinden. De oplossing van die 130 mln euro die minister Zalm voor de ziektekosten heeft geregeld, vind ik een goede zaak. In het verleden, toen de koopkracht voor de mensen aan de onderkant nog lager was, is nooit vertoond dat er aparte brieven uitgingen om de groepen te attenderen op deze zaken. Daar ben ik erg erkentelijk voor.

De heer Van Driel (PvdA):

Het argument dat er nog nooit zoveel is gedaan, hoef ik mij niet aan te trekken.

Mevrouw Van Leeuwen (CDA):

U bagatelliseert het behoorlijk. Alsof je iedere dag 130 mln euro inzet.

De heer Van Driel (PvdA):

Het gaat niet om de inzet, maar om het bedrag dat eruit gaat. Ik constateer dat bepaalde categorieën zwaar onder de 1% blijven die het kabinet heeft beloofd. Ik heb in mijn betoog ook gezegd dat wij waardering en respect hebben voor het feit dat het kabinet een evenwichtige inkomensontwikkeling voorstelt. Dat heb ik letterlijk gezegd, alleen, het werkt nu niet zo uit. De uitwerking is onevenwichtig. Ik vraag het kabinet daarvoor maatregelen te nemen en daarvoor vraag ik uw steun. U zegt af te wachten tot juli, maar het is juli. Wij komen pas in september weer bij elkaar. U gelooft toch net zo min als ik dat de Tweede Kamer in juli nog een keer bij elkaar komt? Zullen wij een fles witte wijn tegen een fles jenever zetten dat de Tweede Kamer niet bij elkaar komt? U een fles jenever als zij wel komt en omgekeerd? Ik overtuig u wel, maar u mag niet van uw fractiegenoten. Dat begrijp ik.

De voorzitter:

Ik constateer dat zowel de heer Van Driel als mevrouw Van Leeuwen in herhaling vervalt. Ik stel voor dat mevrouw Van Leeuwen haar betoog vervolgt of afsluit, als ze dat niet al had gedaan.

Mevrouw Van Leeuwen (CDA):

Mijn laatste zin, voorzitter. Ik zal daarover zeker niet wedden, niet omdat ik niet van een weddenschapje houd, maar ik ga er volstrekt van uit dat het kabinet tegemoetkomt aan de herhaalde toezeggingen: als de onevenwichtigheid die de CDA-fractie heeft genoemd, zich voordoet – daar ligt de grens – dan zal worden gerepareerd.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 20.37 uur tot 20.50 uur geschorst.

Naar boven