Aan de orde zijn de stemmingen in verband met het wetsvoorstel Wijziging van de Wet van 16 december 1993 tot wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Algemene wet bestuursrecht, de Wet op de Raad van State, de Beroepswet, de Ambtenarenwet 1929 en andere wetten, alsmede intrekking van de Wet administratieve rechtspraak overheidsbeschikkingen (voltooiing eerste fase herziening rechterlijke organisatie, Stb. 650) (uitstel verval artikel 8:2 van de Algemene wet bestuursrecht) (26077), en over:

- de motie-Jurgens/Hirsch Ballin over de invoering van beroep tegen algemeen verbindende voorschriften (26077, 53f).

(Zie vergadering van 15 december 1998.)

De voorzitter:

Ik geef gelegenheid tot het afleggen van stemverklaringen.

De heer Hirsch Ballin (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Nu niet binnen de wettelijke termijn van vijf jaar een procesrechtelijk kader voor het beroep tegen regelingen tot stand is gekomen, is uitstel helaas onvermijdelijk. Onze bezwaren tegen het uitstel voor onbepaalde tijd geven aanleiding tot de motie die dadelijk in stemming komt. In de verwachting dat de motie door de regering serieus wordt uitgevoerd, zal de CDA-fractie het onvermijdelijk geworden uitstel aanvaarden.

De voorzitter:

Ik stel voor, te stemmen bij zitten en opstaan.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Ik constateer, dat het wetsvoorstel met algemene stemmen is aangenomen.

In stemming komt de motie-Jurgens/Hirsch Ballin (26077, 53f).

De voorzitter:

Ik geef gelegenheid tot het afleggen van stemverklaringen.

De heer De Haze Winkelman (VVD):

Voorzitter! De minister van Justitie heeft hier vorige week verklaard dat een evaluatie is voorzien in het jaar 2001, waarin nut en noodzaak van de onderhavige beroepsmogelijkheid aan de orde zullen komen. Mocht deze evaluatie als uitkomst hebben dat de beroepsmogelijkheid moet worden ingevoerd, zal als uitvloeisel daarvan de voorbereiding vervolgens ter hand worden genomen. De motie is op dit punt dan ook naar onze mening overbodig. Beide bewindslieden hebben daarnaast vorige week verklaard dat in navolging van het regeerakkoord zeer binnenkort een notitie van de regering zal verschijnen over de dejuridisering. De onderhavige motie neemt een voorschot op deze discussie, zonder dat een afweging in breder perspectief heeft kunnen plaatsvinden. Wij achten dat ongewenst en zullen de motie dan ook niet steunen.

De heer Hessing (D66):

Voorzitter! Mijn fractie ziet de motie van de heer Jurgens als een aansporing aan de regering om de wet uit te voeren en zich dus voor te bereiden op het komende vervallen van artikel 8:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Het gaat nu om uitstel. Indien en voorzover de regering op enig moment van oordeel zou zijn dat uitstel moet worden omgezet in afstel, kan de regering uiteraard met kracht van argumenten een dergelijk voorstel aan beide Kamers der Staten-Generaal voorleggen. Maar vooralsnog steunen wij deze motie.

De voorzitter:

Ik stel voor, wederom te stemmen bij zitten en opstaan.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Ik constateer, dat de aanwezige leden van de fractie van de VVD tegen deze motie hebben gestemd en die van de overige fracties ervoor, zodat zij is aangenomen.

Geachte medeleden. Hiermee zijn wij aan het eind gekomen van deVoorzitter agenda van de laatste vergaderdag in het jaar 1998. Het is gebruikelijk dat ik, voordat wij uiteengaan en elkaar op de eerste vergaderdag van volgend jaar hier terugzien, een enkel woord spreek en ook terugblik op de activiteiten gedurende de laatste maanden van dit jaar. Ik pleeg daarbij, als het enigszins kan, een vergelijking te maken met cijfers uit de voorafgaande jaren om te zien of wij harder en misschien ook beter hebben gewerkt. Dat is deze keer buitengewoon lastig, omdat de laatste drie maanden – wat deze Kamer betreft – duidelijk zijn gekenmerkt door de gevolgen van de verkiezing van de Tweede Kamer, de daaropvolgende kabinetsformatie en de daardoor optredende stagnering bij de totstandkoming van wetgeving. Wij hebben in het afgelopen kwartaal derhalve slechts 16 vergaderingen gehad. Er was dus duidelijk enige leegloop. Dat komt ook tot uiting in het aantal wetten dat wij in die periode hebben aanvaard, namelijk 73 tegenover een gemiddelde van 101.

Ik wil daar nog iets over zeggen, omdat wij vooral deze laatste vergaderdagen hebben getracht om de wetsvoorstellen te behandelen waarvan de regering had laten weten dat zij gaarne zou zien dat die wetsvoorstellen voor het eind van het jaar zouden zijn aanvaard. Aan enkele van die wetsvoorstellen hebben wij echter niet kunnen toekomen, omdat zij naar het oordeel van de Kamer onvoldoende waren voorbereid. Elk jaar bekruipt ons, wanneer ons zo'n lijst bereikt met wetsvoorstellen waarvan de regering het wenselijk oordeelt dat zij voor het eind van het jaar afgehandeld zijn, het gevoel dat de regering meer wil dan in die korte periode van het jaar nog te bereiken is. Wij verbinden ons echter altijd ten volle om het uiterste te doen om de wetsvoorstellen af te handelen die ons tijdig voor het begin van december hebben bereikt. Dit keer was de lijst wederom aanzienlijk langer dan realistisch was te noemen. Het grootste deel van die wetsvoorstellen heeft de Kamer dan ook niet binnen die termijn bereikt, zodat de moeilijkheden niet bij ons lagen. Wij hebben de minister-president een brief geschreven met het verzoek om in het vervolg te bekijken of de lijst niet een groter realiteitsgehalte zou kunnen krijgen. Wij hebben ons echter wel verbonden om de wetsvoorstellen af te handelen die de Kamer tijdig bereiken, indien de behandeling daarvan voldoende voorbereid zou zijn. Gisteren hebben wij moeten vaststellen dat de behandeling van twee wetsvoorstellen die ons wel tijdig hadden bereikt, naar het oordeel van de Kamer onvoldoende was voorbereid, zodat wij daarover nadere voorlopige verslagen zullen uitbrengen of reeds hebben uitgebracht. Het gevolg daarvan is dat die wetsvoorstellen pas volgend jaar verder kunnen worden afgehandeld.

Van één van die twee wetsvoorstellen moet ik in alle eerlijkheid zeggen dat de Kamer in een bepaalde fase niet zodanige spoed heeft betracht als misschien mogelijk zou zijn geweest. Wij moeten niet alleen van het kabinet verlangen dat de lijst vóór vaststelling daarvan kritischer wordt bekeken, maar wij moeten ook van onszelf verlangen dat wij proberen om een eenmaal gedane toezegging zo goed mogelijk gestand te doen. Op voorstel van de voorzitter van de fractie van de Partij van de Arbeid zullen wij ons bij een volgende gelegenheid daarom niet onvoorwaardelijk bereid verklaren om de wetsvoorstellen af te handelen: wij zullen heel duidelijk de slag om de arm houden dat dat ook mogelijk moet zijn, gelet op de zorgvuldige voorbereiding die wij aan de behandeling van de wetsvoorstellen willen geven. Het is wellicht mogelijk dat in een volgend jaar de samenstelling van de agenda's gedurende de laatste vergaderingen van het kalenderjaar over en weer met iets meer zorgvuldigheid geschiedt, zodat er een duidelijke afweging kan plaatsvinden bij de vraag wat er nog voor de grote computerstoring van 1 januari 2000 moet zijn afgehandeld en wat best even kan wachten totdat die storing achter de rug is.

Daarmee kom ik op een korte terugblik op deze laatste dagen. Ik zei al dat de vergaderingen duidelijk in het teken hebben gestaan van enige stagnatie als gevolg van de kabinetsformatie. Dat hebben wij volgend jaar dubbel en dwars in te halen. Wij zullen in de maanden januari en februari tegelijkertijd met de behandeling van de begrotingen ook een aantal wetsvoorstellen te behandelen krijgen. Er is dus alle reden om met veel animo het begin van het volgende vergaderjaar tegemoet te zien. Het is het laatste vergaderjaar van de Kamer in deze samenstelling.

Er is nog een reden om terug te kijken op de laatste dagen. Die laatste dagen zijn deze keer voor het personeel van de Kamer buitengewoon emotioneel geweest door het overlijden, afgelopen donderdag, van een van de leden van het personeel. Die is vanmiddag in aanwezigheid van een belangrijk deel van het personeel begraven. Ik vind dat wij ook daarbij met onze gedachten moeten stilstaan tijdens deze laatste vergadering van het jaar.

Dat gezegd hebbende, hoop ik dat wij in de komende weken nieuwe kracht opdoen. Wij gaan tot 12 januari uiteen. Op die dag komen wij bijeen, maar niet in plenaire vergadering, naar alle waarschijnlijkheid. Ik hoop dus dat wij krachten opdoen om de laatste maanden van de zittingsperiode van de Kamer in deze samenstelling ons werk te verrichten. Dat geldt ook voor het personeel. Wij gaan nu met de kerstdagen en met oud en nieuw naar huis. Ik wens u allen goede, gezegende en prettige kerstdagen toe en ik wens u een gezellige oudejaarsavond toe en een goed begin van een voor u allen voorspoedig 1999.

Sluiting 18.20 uur

Naar boven