Aan de orde is de stemming in verband met het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de kansspelen (speelautomaten) (25727).

(Zie vergadering van 15 december 1998.)

De voorzitter:

Ik geef gelegenheid tot het afleggen van stemverklaringen.

De heer Holdijk (SGP):

Voorzitter! In tweede termijn is de staatssecretaris ten principale ingegaan op de opstelling van de fracties van SGP, RPF en GPV. Nietsdoen is niet het goede antwoord, beter iets dan niets, zo betoogde hij. Daar zijn wij het voluit mee eens. Wij hebben ook niet de stelling betrokken dat dit wetsvoorstel niets te bieden heeft wat betreft het tegengaan van gokverslaving. Wij hebben in onze bijdrage aan de gedachtewisseling gesproken over het wetsvoorstel van de gemiste kans. Die kwalificatie had in het bijzonder betrekking op het feit dat gemeenten door amendering van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer de mogelijkheid is ontnomen, een zogenaamd nulbeleid te voeren. Of dat in elke gemeente mogelijk is, is een tweede. Maar waar het mogelijk is, moet het kunnen. Een nulbeleid voeren, betekent in onze visie niet niets doen. Het is de onevenwichtigheid in het wetsvoorstel van mogelijkheden en onmogelijkheden die ons – met spijt – tot de afweging heeft gebracht om onze steun aan dit wetsvoorstel te onthouden.

De voorzitter:

Ik stel voor, te stemmen bij zitten en opstaan.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Ik constateer, dat de aanwezige leden van de fracties van de SGP, het GPV, de RPF, GroenLinks, de SP, D66 en het lid Bierman tegen het wetsvoorstel hebben gestemd en die van de overige fracties ervoor, zodat het is aangenomen.

Naar boven