Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Samenvoeging van de gemeenten Bergen, Egmond en Schoorl (26364).

De beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Dölle, die zijn maidenspeech uitspreekt.

De heer Dölle (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Drie oude en eerbiedwaardige instellingen van openbaar bestuur, de gemeenten Bergen, Egmond en Schoorl worden in dit wetsvoorstel samengevoegd tot een nieuwe kustgemeente die, in ieder geval voorlopig, de naam Bergen draagt. Het is bekent dat het CDA kritisch en soms argwanend staat tegenover een voortdurende schaalvergroting in het lokale bestuur. Overigens niet alleen daar. Burgers en hun organisaties en plaatselijke gemeenschappen zijn gebaat bij een zo zichtbaar en nabij mogelijk gemeentebestuur. Voor christen-democraten is de gemeente niet hetzelfde als de gemeenschap, maar zijn deze beide wel op bijzondere wijze op elkaar betrokken. Ze hebben een geschiedenis met elkaar. Mensen komen bij voortduring in het geweer wanneer men aan hun gemeenten komt: van Brederwiede tot Rosmalen, van Drenthe tot Twente, van Amsterdam tot Rotterdam. Burgers die opkomen vóór een overheid: het blijft een zeldzaam tafereel.

Wij begrijpen heel goed dat in een gedecentraliseerde eenheidsstaat zoals de onze en gelet op minimumstandaarden voor behoorlijk openbaar bestuur, de schaal niet heilig kan worden verklaard. Maar anderzijds is schaal geen waardevrije grootheid. Het moet geen pure afgeleide worden van bestuurskundige analyses of speculaties en al helemaal geen speelbal van allerlei strategische gevechten die hogere overheden of bureaucratieën of zelfs andere gemeenten met elkaar voeren. In een tijd dat de nationale staat steeds meer veren moet laten aan een ondanks alles steeds verder integrerend Europa, in een tijd waarin de roep om gemeenschapszin, sociale cohesie en civil society aanzwelt als een bolwerk tegen een uit elkaar vallende maatschappij, in een tijd ook waarin vormen van kleinschalige en flexibele overheidsinterventies de toekomst lijken te hebben, moet men dubbel voorzichtig zijn lokale, politieke domeinen steeds grootschaliger te maken. Slechts bij substantiële knelpunten moet schaalvergroting worden overwogen.

Natuurlijk maakt het groot verschil wanneer gemeenten uit zichzelf samenvoeging voorstellen, maar hoe vrijwillig is vrijwillig? Vaak, zeker ook bij de geboorte van de nieuwe gemeente Bergen, helpen andere overheden nogal eens een handje mee. Alkmaar wil niet met te veel kleintjes om de regionale tafel zitten. Noord-Holland legt mede daarom een zware hypotheek op het begin van het besluitvormingstraject. Op de achtergrond werpt het kabinetsbeleid ten aanzien van de gemeentelijke herindeling zijn schaduw over de betrokken gemeenten. Inmiddels dient vastgesteld te worden dat het samenvoegingstraject praktisch moeilijk valt af te breken. Gaandeweg is het bestuurlijk draagvlak, zij het niet zonder tumult in Bergen, steviger geworden. Het CDA zal overigens niet geheel zonder reserve, zoals duidelijk mag zijn, instemmen met dit wetsvoorstel. Wij zullen komende samenvoegingen, ook al heten ze vrijwillig, niet op voorhand voor zoete koek slikken. Wij behouden ons per situatie een eigen oordeel voor.

Het Europees Handvest inzake lokale autonomie dat bij ons sinds 1990 geldt, schrijft in artikel 5 voor dat bij wijziging van gemeentegrenzen de plaatselijke gemeenschappen moeten worden geraadpleegd, "zo mogelijk door middel van een referendum waar dit wettelijk is toegestaan" (statutory provisions in het Verklarend rapport). In de memorie van antwoord wijst de regering erop dat volgens het Verklarend rapport raadpleging direct of indirect (via de raad) kan gebeuren. In datzelfde Verklarend rapport wordt er echter op gewezen dat ten tijde van de verdragsluiting sommige landen wel en andere (zoals Nederland) geen wettelijk geregeld referendum kenden. Nu Nederland echter onverhoopt lijkt over te stappen van die laatste groep naar de eerste categorie lijken de kaarten anders te liggen. Wij kunnen toch moeilijk aannemen dat de uitdrukking "zo mogelijk door een referendum waar dit wettelijk is toegestaan" een lege frase is, een volstrekt overbodige herinnering voor landen die een referendum hebben. Wij zijn het eens met de regering dat een referendum niet beslissend is. Het is ook niet dwingend voorgeschreven. Het verdrag lijkt op z'n minst en normatieve voorkeur uit te spreken voor dat instrument. Wij horen daarover graag de mening van de regering.

Tot slot artikel 6 van het wetsvoorstel. De raad van de nieuwe gemeente Bergen zal vrijwel zeker vijf jaren en vier maanden "zitten". De bewoordingen van artikel 6, lid 3, maken het echter theoretisch mogelijk dat de indeling (eveneens in afwijking van de ARHI) vrijwel twee jaren voor lokale verkiezingen plaatsvindt waaraan het artikel het gevolg verbindt dat de raad dan zes jaren minus één dag zou zitten. Kennelijk wordt een termijn van bijna zes jaar in bijzondere omstandigheden voor mogelijk gehouden.

Heeft het regeringsvoornemen zoals dat dit weekend tot ons kwam – waarbij al dan niet wordt geanticipeerd op de commissie-Elzinga; gemeenteraadsverkiezingen in 2003 – nog betekenis voor de gemeente Bergen of in het algemeen heringedeelde gemeenten?

De voorzitter:

Ik wens de heer Dölle geluk met zijn maidenspeech.

Bij de samenstelling van de nieuwe Eerste Kamer is het mij opgevallen dat de universiteit ruimschoots is vertegenwoordigd, niet alleen in de vorm van studenten zoals vorige week bleek, maar vooral in de vorm van hoogleraren. Dat laatste komt het karakter van deze Kamer als Kamer van reflectie ten goede.

De heer Dölle heeft zijn spoor ruimschoots in zijn partij getrokken. Dat blijkt uit de principiële stellingname die hij zo-even duidelijk naar voren heeft gebracht. Het viel mij ook op dat de publicaties van zijn hand bestaan uit zijn dissertatie over ongeschreven staatsrecht. Mag ik mij zonder enige politieke bedoeling de opmerking veroorloven dat het referendum daartoe tot nog toe behoort.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Mevrouw Schoondergang-Horikx (GroenLinks):

Voorzitter! Mijn bijdrage is kort, want het gaat om een vrijwillige samenvoeging. Overigens moet die vrijwilligheid wel met een korreltje zout genomen worden. Er is immers een landelijk beleid dat streeft naar robuuste gemeenten, maar gemeenten houden liever het roer in eigen hand dan dat zij de kans lopen om een samenvoeging dwingend opgelegd te krijgen.

Dit alles laat onverlet dat deze gemeenten zelf het initiatief hebben genomen en meer voordelen in een samenvoeging zien dan nadelen. Een winstpunt is, ook naar de mening van GroenLinks, de versterking van het profiel als kustgemeente.

Over één aspect van herindeling heeft mijn fractie nog geen duidelijkheid: de verantwoordelijkheid van de wetgever voor veranderingen in het voorzieningenniveau van inwoners door herindeling. De minister legt in zijn algemeenheid de verantwoordelijkheid voor het voorzieningenniveau bij de gemeente en dat lijkt mij juist. Maar hoe zit het na ingrijpen van de landelijke overheid via een herindelingswetsvoorstel?

GroenLinks had in het voorlopig verslag gesteld dat de wetgever medeverantwoordelijk is geworden voor het voorzieningenniveau voor inwoners van een heringedeelde gemeente, omdat via een wetsvoorstel nieuwe gemeentegrenzen worden vastgelegd. De minister is op die stelling in zijn antwoord niet in gegaan. Ik zou het dan ook op prijs stellen als hij dat vandaag in dit debat alsnog doet.

GroenLinks beoordeelt herindelingen onder andere aan de hand van de vraag of door een herindeling inwoners achteruit gaan in hun voorzieningen. Door het ontbreken van rechtstreeks openbaar vervoer tussen Bergen en Egmond en door het vestigen van het bestuurscentrum in Bergen, krijgen inwoners van Egmond die aangewezen zijn op openbaar vervoer te maken met een verslechtering. Hierover heb ik de volgende twee vragen aan de minister. Hoe kan deze achteruitgang worden voorkomen? Wie kan daarvoor verantwoordelijk worden gesteld?

Tot slot het volgende. De minister heeft in de memorie van antwoord bevestigd dat, mocht er in het najaar besloten worden tot een verhoging van de gewenningsbijdrage, deze ook van toepassing is op de vandaag behandelde herindelingsvoorstellen. Ook hierover heb ik twee vragen aan de minister. Welke herindelingsvoorstellen zullen onder die regeling vallen? Hoever gaat een eventuele terugwerkende kracht?

Minister Peper:

Mijnheer de voorzitter! Ook ik feliciteer de heer Dölle met zijn maidenspeech. Zijn bijdrage vroeg eigenlijk niet zozeer om een echt antwoord; die gaf eerder een indicatie van de denktrant van het CDA. Die is mij overigens bekend en die bevat elementen die een zekere aantrekkelijkheid hebben omdat zij in zichzelf zo waar zijn. Ik denk evenwel dat wij elkaar over dit dossier meer zullen ontmoeten, gelet op de belangstelling daarvoor.

Er zijn twee concrete vragen gesteld, waarvan er een betrekking had op artikel 5 van het verdrag inzake lokale autonomie. Het debat daarover is bekend: Nederland kent nog steeds geen referendum. Dat moet inmiddels in dit huis bekend zijn. Het moet ook bekend zijn dat ik dit jammer vind. Wij houden ons vast aan het feit dat in dat artikel staat dat het gaat om een vertegenwoordiging van de plaatselijke gemeenschap. Ik meen dat de gemeenteraad in dat opzicht het orgaan is dat die kwalificatie verdient.

Op de vraag van de geachte afgevaardigde of dit alles niet vooruitloopt op het referendum is mijn antwoord: ik weet het niet. Gezien de spoed waarmee dit dossier wordt voortgeduwd, worden wij door Europa misschien op vele fronten ingehaald. Ik weet dat dus niet.

Met betrekking tot de zaken van de verkiezingen merk ik het volgende op. De ministerraad heeft afgelopen vrijdag besloten om een wetswijziging in procedure te brengen, die tot doel heeft de raads- en statenverkiezingen te doen samenvallen. Dat betekent, als die wetswijziging uiteraard zou worden geaccepteerd door de Staten-Generaal, dat we dan praten over maart 2003. Dit wetsvoorstel is, zoals bekend, in de Tweede Kamer geamendeerd. Wij wilden rekening houden met de plaatselijke situatie, waardoor de datum 2001 is gekozen; dat betekent dat bij de reguliere raadsverkiezingen, in maart 2002, die periode te kort zou zijn. Ik zeg dit in antwoord op vragen van de heer Dölle. Het ligt iets anders, wanneer er sprake zou zijn van 2003, want dan is de zittingsduur van de nieuw gekozen raad van Bergen, na de herindelingsverkiezingen, twee jaar en vier maanden. Dat is op zichzelf wel weer een acceptabele periode. Het is dus afwachten hoe het verder met dit wetsvoorstel zal gaan, dat overigens nog moet worden gemaakt.

Dan kom ik bij de vragen van mevrouw Schoondergang. Kijk, de hele gemeentelijke herindeling is omgeven door precisie en door uitrekenpartijen over wat het inhoudt voor de nieuwe gemeente. Ik heb geen enkele aanwijzing dat het voorzieningenniveau van de nieuwe gemeente zodanig in het gedrang komt, dat er interventie vanuit Den Haag nodig zou zijn; daar voorziet het hele systeem in. Het betekent dat vragen over hoe het nu gaat met het openbaar vervoer in Bergen en over de verantwoordelijkheid ervoor, mij hier niet aan de orde lijken, in die zin dat dit een te groot gevoel voor het detail zou zijn en voor hoe het allemaal uitpakt. Daar hebben we in de Bommelerwaard ook een heel debat over gehad. Ik geloof dat dit niet een zaak is waar van de zijde van de centrale overheid zorg over zou moeten zijn. Dat kan binnen de lokale gemeenschap worden opgepakt.

Voorzover het gaat om de gewenningsbijdrage, merk ik op dat ik mij, zoals in de memorie van antwoord is gezegd, daaraan zal houden. Ik kan niet precies zeggen met welke terugwerkende kracht dit zal zijn. Ik geloof dat dit in beperkte mate het geval zal zijn, maar ik durf daar in dit stadium nog geen uitspraak over te doen. Immers, het onderzoek naar die gewenningsbijdrage – u kent het debat; we maken van vijf jaar vier jaar en verhogen het bedrag – vindt nog plaats. Het zal, naar ik verwacht, binnen de komende maanden tot een nadere inventarisatie leiden of het mogelijk is om op dit punt de, in het algemeen beschouwd wat sobere uitvoering van de gewenningsbijdrage wat op te hogen. Daarover zullen de Kamer dan berichten bereiken, voorzover dat zal leiden tot wijziging van bijvoorbeeld de gewenningsbijdrage, maar ook wat betreft de vraag wanneer het moet worden ingevoerd.

De heer Dölle (CDA):

Voorzitter! Misschien mag ik van de gelegenheid gebruik maken u te danken voor de vriendelijke woorden die u gesproken hebt. Het was mij overigens bekend van het referendum, maar het is goed dat u er nog eens op wijst. Voorts dank ik de collega's voor hun felicitaties en uiteraard dank ik ook de minister.

Ik stel vast dat de minister van mening is dat, mochten in 2003 de raadsverkiezingen plaatsvinden, die dan ook in Bergen zullen plaatsvinden en dat die twee jaar en vier maanden genoeg zijn.

Een tweede punt betreft het volgende en daar houden we dan toch enigszins een probleem, hetgeen ongetwijfeld later terug zal komen. De minister blijft vasthouden aan de stelling dat artikel 5 – dat is voor wat betreft de huidige situatie natuurlijk terecht – directe raadpleging, zowel als indirecte raadpleging mogelijk maakt. Dat is waar, maar ik had kennis genomen van het regeerakkoord en ik heb het lijmakkoord gezien. Ik meen, dat het kabinet op weg is naar een vorm van een referendum. Heeft dat gevolgen voor de uitleg van artikel 5? Maar wellicht vindt dat debat later plaats.

Mevrouw Schoondergang-Horikx (GroenLinks):

Voorzitter! De minister is slechts impliciet ingegaan op mijn stelling, dat de wetgever juist door een wetsvoorstel dat gemeentegrenzen wijzigt ook medeverantwoordelijk is voor het voorzieningenpatroon van de burgers, door te zeggen dat hij geen verantwoordelijkheid heeft voor het openbaar vervoer tussen Bergen en Egmond. Ik vind het erg jammer, dat hij dit zo kort door de bocht afdoet want het valt niet te ontkennen, dat burgers door een ingrijpen van de overheid erop achteruitgaan. Ik ben mij er heel wel van bewust, dat de minister niet even met één streep een busverbinding tussen Egmond en Bergen kan bewerkstelligen, maar dat was ook niet de portee van mijn vraag. Ik had mijn vraag wat ruimer gesteld, maar daar is de minister niet op ingegaan.

De minister kan natuurlijk wel iets doen. Hij kan in overleg met de gemeenten of met de provincie – die toch steeds meer verantwoordelijk wordt voor het regionaal openbaar vervoer – de mogelijkheden voor een verbinding in welke vorm dan ook bezien. Dat kan vraagafhankelijk zijn of iets anders. In ieder geval moet er wel iets gebeuren, want die mensen mogen niet in de steek worden gelaten. Ik hoop, dat de minister daar nog even op wil ingaan.

Voorzitter! Als inderdaad een gewenningsbijdrage wordt verleend, vallen de wetsvoorstellen daaronder die wij vandaag behandelen. Maar welke wetsvoorstellen nog meer? Ik denk in dit verband aan voorstellen, die dit jaar door de Eerste Kamer zijn afgerond. Ik zou graag van de minister horen in welke tijdspanne de wetsvoorstellen moeten vallen om onder die nieuwe gewenningsbijdrage te vallen.

Minister Peper:

Voorzitter! Ik heb dat laatste niet paraat en daarom zou ik graag de laatste vraag van mevrouw Schoondergang schriftelijk beantwoorden. Ik hecht namelijk aan een zekere precisie op dit punt, want het went maar snel als je een gewenningsbijdrage toezegt in een debat met uw Kamer! Dat wordt echt niet vergeten.

De heer Dölle vraagt naar de uitleg van artikel 5. Ik kan mij niet anders voorstellen dan dat het referendum een zekere voorkeur zal hebben in de keuze die voorligt in artikel 5. Die prognose doe ik, want Europa kijkt natuurlijk met steeds meer belangstelling naar de wijze waarop sommige onderdelen van ons staatsrecht zijn ingericht. Daaronder valt bijvoorbeeld de benoeming van de burgemeester. Ik leg dat altijd uit als het feit, dat wij heel bijzonder zijn in Nederland en dat wij wel meer bijzonderheden hebben in Nederland. In dat kader neem ik dat onderwerp meteen mee, omdat het anders zo opvalt als ik met buitenlanders spreek. Maar een dergelijke uitleg van artikel 5 ligt mijns inziens voor de hand.

Aan het adres van mevrouw Schoondergang merk ik op, dat ik niet aan die vraag voorbij ben gegaan. Ik heb gezegd dat de wetgever in detail heeft geregeld hoe het moet gaan bij een gemeentelijke herindeling, dit onder meer tegen de achtergrond van de vraag van mevrouw Schoondergang. Vandaar al die maatstaven die zijn er zijn. Vandaar de gewenningsbijdrage. Vandaar de extra financiën. Ik roep wat dat betreft de gang van zaken rond de Bommelerwaard in herinnering. Er was daar op een gegeven moment een kleine ingewikkeldheid, hetgeen resulteerde in een bijzonder onderzoek van de inspectie met als gevolg een aanzienlijke dotatie uit het Gemeentefonds aan die nieuwe gemeente. Ik meen dat daarin de verantwoordelijkheid van de wetgever voluit tot uitdrukking komt. Waar de regering spreekt met de wetgever, gaat het om de vraag of onderdelen van het systeem verbetering en precisering behoeven. Dat betreft onder meer het debat over de hoogte en de duur van de gewenningsbijdrage.

Ik heb derhalve aarzelingen om mij medeverantwoordelijk te achten, anders dan wat ik nu heb gezegd, over de vraag of het open vervoer in die contreien her en der misschien een slag minder gaat worden. Wij zijn al zo verschrikkelijk centralistisch in dit land. Ik meen dat het nieuwe gemeentebestuur, de vervoersmaatschappijen en wellicht de provincie de meest voor de hand liggende partijen zijn om zich daar druk over te maken. De minister moet dan niet even nog een overlegje organiseren met die partijen en wellicht ook nog met de gemeente Alkmaar en het gewest Kop van Noord-Holland. Ik geloof dat er genoeg andere gelegenheden zijn om de minister te bezig te houden.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

Naar boven